13
Hoewel hij pas een paar dagen aan de zaak werkte, moest Dave Holland er ernstig rekening mee houden dat ze de identiteit van de man die in plaats van Alan Langford was gestorven, misschien nooit zouden achterhalen.
Het was niet dat de aantallen vermissingen moedeloosmakend waren. Hoewel er elk jaar meer dan tweehonderdduizend mensen vermist raakten, ging het slechts in een derde van de gevallen om volwassenen. De meerderheid werd binnen tweeënzeventig uur heelhuids teruggevonden, en bijna negenennegentig procent dook binnen het jaar weer op. Het aantal mensen dat dus na tíén jaar nog steeds vermist werd liep eerder in de tientallen dan in de honderden. En de parameters waarbinnen Holland moest werken perkten de zoektocht nog verder in. Hij was op zoek naar een man met ruwweg dezelfde lengte en bouw als Alan Langford, die waarschijnlijk twee weken voor of na de ontdekking van het lijk in Epping was vermist.
Tot dusver stond er echter maar één naam op de lijst van kandidaten.
Jan Doedel.
Holland was ervan uitgegaan dat Alan Langford bij het in scène zetten van zijn eigen dood twee vliegen in één klap had willen slaan en iemand in de Jaguar had gebarbecued die hij kwijt wilde. Het was de ideale gelegenheid om een concurrent uit de weg te ruimen of op z’n minst iemand uit te schakelen die hem op stang had gejaagd. Maar nadat hij het Landelijke Computersysteem van de politie, de afdeling Vermisten van het Nationale Bureau voor de Verbetering van Politiezorg en alle relevante pagina’s op de websites van alle politiekorpsen in het land had doorzocht, was er geen duidelijke naam komen bovendrijven. Geen criminelen, klein of groot, geen bonafide zakenlieden die Alan Langford wellicht voor de voeten hadden gelopen, niemand die eigenlijk enige zichtbare connectie met hem had, en die als vermist was opgegeven rond de tijd dat de man zelf zogezegd was vermoord.
Dat was beroerd, maar in dit soort zaken bepaald geen uitzondering. Dave Holland had al lang geleden afgeleerd optimistisch te zijn, en tegenwoordig was hij eerder verbaasd als er in een zaak überhaupt iets van een leien dakje bleek te gaan.
Omdat Langford geen vijand had die aan de beschrijving voldeed, moesten alle andere gevallen worden nagetrokken – enkele tientallen mannen met de vereiste lengte en lichaamsbouw, die tien jaar nadat ze door hun dierbaren als vermist waren opgegeven nog steeds niet gevonden waren. Na twee dagen schaarde Holland dit monnikenwerk al onder een van de meest onaangename klussen die hij ooit op zijn bord had gekregen. Als hij de familieleden van vermisten opbelde deed hij zijn best hun geen valse hoop te geven dat hun beminden misschien waren gevonden, vooral niet als die hoop al snel in afgrijzen zou omslaan zodra hij de context uitlegde. Dus bleef hij zo vaag en ontwijkend als mogelijk was tot hij zich zeker genoeg van zijn zaak voelde om de persoon aan de andere kant te vragen of die DNA wilde afstaan. ‘Dat is puur om ons te helpen om uw zoon/broer/vader van ons onderzoek uit te sluiten…’ Dat werkte meestal. Het DNA kon dan worden vergeleken met dat van het weefsel dat bij de oorspronkelijke lijkschouwing was afgenomen en dat nu in het laboratorium van het Forensisch Instituut in Lambeth was opgeslagen.
Maar voordat dat stadium aanbrak, konden al behoorlijk wat mensen worden uitgesloten. In het autopsierapport was aangetekend dat er twee stalen pennen in het rechterbeen van het slachtoffer zaten, en hoewel er verder weinig meer van het lichaam over was, had Phil Hendricks geen spoor van een appendix in het stoffelijk overschot kunnen vinden. Omdat ze Donna Langfords bekentenis al hadden, had niemand destijds de moeite genomen om te controleren of haar echtgenoot ooit een ernstige beenbreuk had opgelopen of een blindedarmoperatie had ondergaan.
‘Je ziet eruit of je dit wel kunt gebruiken.’
Holland keek op en glimlachte aangenaam verrast toen een aantrekkelijke vrouwelijke rechercheur in opleiding hem een kop koffie aanreikte. Ze had de afgelopen weken nogal flirterig tegen hem gedaan, maar hij wist niet of ze hem leuk vond of dat ze gewoon zat te slijmen. Maar hij was hoe dan ook blij met de aandacht en met de kop koffie.
‘Het gaat moeizaam, hè?’
Holland had net een telefoongesprek achter de rug met een vrouw wier jongere broer, een Britse landmachtsoldaat, was verdwenen nadat hij ‘ongeoorloofd afwezig’ was geweest van zijn eenheid.
‘Kunt u me niet gewoon vertellen dat hij dood is?’ De vrouw had gekweld geklonken. ‘Het zou allemaal veel makkelijker zijn als we wisten dat hij dood was…’
‘Ja, moeizaam,’ zei hij.
Hij had zich erop betrapt dat hij scenario’s had zitten bedenken in een poging de vaak verbijsterende verdwijningen te verklaren die in de dossiers voor hem op tafel uit de doeken werden gedaan. De achtentwintigjarige man die tijdens een vrijgezellenweekend in Newquay op weg van de pub naar huis door Alan Langford of een van zijn gabbers in een auto kon zijn geduwd. Maar hij kon natuurlijk evengoed straalbezopen van de weg zijn geraakt en vanaf een klip in zee zijn gevallen. De zevenendertigjarige man met een psychiatrisch verleden, die voor het laatst bij een bushalte in Willesden was gezien, kon door Langford zijn opgepikt. Maar het was waarschijnlijker dat hij zichzelf was kwijtgeraakt en was teruggegleden in de duisternis en later onder banalere omstandigheden was gestorven dan de man naar wie Dave Holland op zoek was.
Het was een traag en tijdrovend proces: familieleden opsporen, politiemensen erheen sturen om DNA te verzamelen, en het DNA laten testen. Zonder garantie dat het ook resultaat opleverde. Er was een reele mogelijkheid dat Langford met opzet iemand had uitgekozen wiens verdwijning niet eens zou worden opgemerkt: iemand die al door de mazen van de samenleving was geglipt en die kennelijk geen rapport ‘vermiste persoon’ waard was. Dat leek op een zieke manier logisch en het was veel minder riskant dan iemand wiens dierbaren meteen naar de politie zouden stappen zodra hij niet voor het avondeten thuis was.
En als dat het geval was, zouden ze het slachtoffer misschien wel nooit kunnen identificeren.
En zouden ze de moord nooit aan Alan Langford kunnen toeschrijven.
Holland nam de koffie aan, vroeg waar de koekjes waren, en zei tegen de blozende rechercheur in opleiding vervolgens dat hij maar een dolletje maakte. ‘Trek een stoel bij,’ zei hij. ‘Dan laat ik je zien waar ik mee bezig ben.’
Zodra Thorne weer op kantoor was, belde hij Gary Brand, de rechercheur die hij een paar dagen eerder in de Oak had gesproken. Voordat hij tien jaar geleden bij het team was gehaald dat de zaak-Langford onderzocht, had Brand bij de vroegere criminele inlichtingendienst gewerkt. Zijn expertise op dat gebied was juist de reden dat hij erbij was gehaald.
Thorne hoopte diezelfde expertise nu opnieuw te kunnen benutten.
‘Ik heb het gehoord van Monahan,’ zei Brand. ‘Het ziet ernaar uit dat je echt een beerput hebt opengetrokken.’
‘Dat heeft iemand anders al voor me gedaan,’ zei Thorne.
‘Nou ja, het effect is hetzelfde, toch?’
Thorne vertelde Brand van zijn gesprekken met Jeremy Grover en Cook, de corrupte gevangenbewaarder. Brand leek niet in het minst gechoqueerd door Thornes relaas, maar toonde zich wel verbaasd toen Thorne hem vertelde wat Donna had gezegd over de mogelijkheid dat Langford in Spanje zou zitten.
‘Echt waar? Ik bedoel, daar moest ik meteen aan denken toen je me over die foto vertelde, maar je zou denken dat hij wat meer fantasie zou hebben. De Costa del Crime is toch wel verrekt voorspelbaar, vind je niet?’
‘We zouden nooit een van die klootzakken oppakken als ze niet af en toe voorspelbaar waren,’ zei Thorne.
Brand lachte. ‘Da’s waar, jongen.’
‘Kijk, het is een mogelijkheid, meer niet, maar ze zei dat hij vroeger wel een paar lui kende die zich daar schuilhouden. Ik vroeg me af of jij misschien wat namen voor me hebt.’
‘Godallemachtig, dan hebben we het wel over een tijd terug…’
‘Dat weet ik, en waarschijnlijk is het tijdverspilling…’
‘Ik ga een paar telefoontjes plegen om te kijken of ik wat van die oude dossiers kan opduikelen.’
‘Alles wat je kunt vinden.’
‘Ik beloof niks.’
‘Volgende keer als je in de Oak bent, trakteer ik,’ zei Thorne.
Brand antwoordde dat hij Thorne aan het eind van de dag zou terugbellen.
Nadat hij had opgehangen, liep Thorne de gang in naar het kantoor van Russell Brigstocke. De hoofdinspecteur had een stel munten voor zich op zijn bureau liggen. Hij probeerde ze van de ene hand naar de andere te verplaatsen en raakte steeds geïrriteerder door zijn gebrekkige vaardigheid. Thorne ging zitten en keek toe, en bedacht dat Alan Langford een vrijwel foutloze goocheltruc had uitgehaald. Hij was ertussenuit geknepen met achterlating van een mysterieus lijk in zijn plaats. En als Donna’s vermoedens juist waren, was hij tien jaar later teruggekeerd om zijn dochter te laten verdwijnen.
‘Wraak,’ zei Thorne. ‘Donna denkt dat het daar allemaal om te doen is.’
‘Geloof je haar?’ vroeg Brigstocke.
‘Als het daarom ging, heeft het in elk geval gewerkt,’ zei Thorne. ‘Ze is er helemaal kapot van.’
‘Heb je Anna Carpenter vanmorgen nog meegenomen?’ Er lag een flauwe glimlach op het gezicht van Brigstocke toen hij de vraag achteloos stelde, maar Thorne maakte zichzelf wijs dat dat kwam doordat zijn baas er net in geslaagd was een van de muntstukken in zijn hand te laten verdwijnen.
‘Dat leek me een goed idee,’ zei Thorne. ‘Ze kan het goed met Donna vinden. Weet haar op haar gemak te stellen.’
‘Klinkt logisch.’
‘Mooi.’
‘Ik ben blij dat het allemaal goed uitpakt.’ Brigstocke opende zijn hand om Thorne te laten zien dat die leeg was. ‘Jesmond zal in elk geval tevreden zijn.’
‘Fijn, want anders zou ik slecht slapen,’ zei Thorne.
Terwijl Brigstocke doorging met oefenen vertelde Thorne hem over het telefoontje met Brand en de mogelijkheid dat Langford achter een paar oude maten aan naar Spanje was gegaan.
Brigstocke beaamde dat Spanje wel erg voor de hand lag, maar dat het de moeite waard was om het na te trekken. ‘Ik zorg dat de jongens van de SOCA paraat staan,’ zei hij. ‘Maar ik zou liever hebben dat we wat meer zekerheid hebben voordat we met hen afspreken.’
Thorne antwoordde dat hij zijn best zou doen.
‘Heb je al iets van Bethell gehoord?’
‘Ik heb vandaag nog twee berichten ingesproken,’ zei Thorne.
Brigstocke gaf toe dat hij met het Forensisch Instituut ook niet veel verder was gekomen dan Thorne met zijn eigen ‘beeldanalyse-expert’. ‘Ik zal hen ook nog even achter de vodden zitten,’ zei hij. ‘Zeggen dat we morgen echt wat willen weten.’ Hij dacht even na en draaide zich toen om in zijn stoel om een rooster op de muur achter hem te bestuderen. ‘Ben jij morgen op kantoor?’
Zaterdag.
De eerste sinds een lang vergeten en ogenschijnlijk opgeloste zaak plotseling weer keihard de kop op had gestoken. Sinds een lijk zich als moordenaar had ontpopt. Sinds een eerste moord met een tussenpoos van tien jaar een tweede had uitgelokt, allebei gearrangeerd door dezelfde man.
‘Als je de overuren ergens vandaan hebt weten te toveren, tenminste,’ zei Thorne.
‘Je krijgt echt zin om eens te bellen,’ zei Kitson. ‘Om sommigen van die idioten de waarheid te vertellen.’
‘Zou het wat uithalen?’
‘Wat kan mij dat schelen?’ Ze sloeg een la van haar bureau dicht. ‘Maar ik kan je wel vertellen dat ze een verdomd snelle operator achter de piepmachine moeten hebben zitten als ik in de uitzending kom.’
‘Het wordt met een vertraging uitgezonden,’ zei Thorne. ‘Iets van dertig seconden of zo, om de schuttingtaal uit de uitzending te houden.’
Kitson dacht erover na. ‘Klootzakken,’ zei ze toen.
Thorne en Kitson zaten in hun kamer aandachtig naar de radio te luisteren, die stond afgestemd op 5 Live, dat een belprogramma uitzond met als onderwerp het rechtssysteem en het uitgangspunt dat iemand onschuldig is tot het tegendeel is bewezen.
De studiogast was Adam Chambers.
Thorne had de indruk dat de presentatrice Chambers’ kont likte alsof die een of andere beroemde acteur of popster was. Ze lachte om elk grapje en mompelde instemmend toen haar gast zich beklaagde over de manier waarop hij door de politie was behandeld of een lans brak voor de tolerantie en het begrip waar hij als onschuldig burger volgens hem recht op had.
‘Dit is het zoveelste voorbeeld van veroordeling door de media,’ zei een beller. ‘En de politie doet daar gewoon aan mee.’
‘Adam?’ fleemde de presentatrice.
‘Precies,’ zei Chambers. ‘De politie weet heel goed dat de mensen dit soort verhalen lezen en al die geruchten en aantijgingen in zich opnemen, zodat de waarheid er niet meer toe doet. En zelfs als de waarheid naar buiten komt, wat in mijn geval godzijdank is gebeurd, dan nog word je met de nek aangekeken en gestigmatiseerd. Dan word je zwartgemaakt, begrijp je?’
‘Geen rook zonder vuur, is dat wat je wilt zeggen?’
Thorne kromp ineen; dat zinnetje ging hem zoals altijd door merg en been.
‘Absoluut, Gabby,’ zei Chambers.
‘Ik ga hiervan over mijn nek,’ zei Kitson.
Thorne werd verscheurd door een innerlijke tweestrijd. Hij had een bloedhekel aan de bekrompen deugdzaamheid van de ‘geen rook-zonder-vuurclub’ die de sensatiebladen gretig naar de mond praatte. Want hij wist als geen ander dat het af en toe inderdaad voorkwam dat mensen veroordeeld werden voor een misdaad die ze niet hadden begaan. En hij deed zijn best om te accepteren dat, in principe althans, degenen die in de ogen van de wet onschuldig waren, vrij waren om te gaan en te staan waar ze wilden, bevrijd van elke schijn van schuld.
Maar vervolgens kruiste Adam Chambers je pad.
In zijn geval was het niet zozeer een vuur maar een ziedende vlammenzee.
Toen Sam Karim binnenkwam met de mededeling dat Andy Boyle uit Wakefield aan de lijn was, vroeg Thorne hem om het telefoontje door te schakelen en zette hij de radio uit.
‘Dat is maar goed ook,’ zei Kitson. ‘Ik stond op het punt om mijn lunch eruit te gooien.’
Thorne besloot de rest van de uitzending thuis op zijn computer af te luisteren. En dan zou hij zich er opnieuw over opwinden. Hij wist zeker dat Andrea Keane geen enkele keer ter sprake zou komen.
Boyle was in een iets betere bui dan de laatste keer dat Thorne hem had gesproken, maar echt vrolijk kon je hem moeilijk noemen. Thorne vroeg zich af of de man uit Yorkshire óóit vrolijk was.
‘Ik dacht dat je een voortgangsrapportage misschien op prijs zou stellen.’
‘Dat is erg aardig van je,’ zei Thorne. ‘En?’
‘Geen voortgang,’ zei Boyle, wiens humeur verder opklaarde terwijl hij het slechte nieuws bracht. ‘We hebben Grover nog eens aan de tand gevoeld en we hebben die platte cipier een paar keer op het bureau gehad, maar ze staan geen van tweeën op het punt door te slaan.’
‘En hoe zit het met het traceren van het geld?’ vroeg Thorne.
‘Nou, je weet hoe het met die rottige banken zit. Die buitelen niet bepaald over elkaar heen om ons even snel inzage in hun archieven te geven. Maar ik durf te wedden dat de betalingen in contanten zijn gedaan en dat ze nooit zijn overgemaakt, dus waarschijnlijk verdoen we onze tijd.’
Wat betreft de eventuele betalingen aan Paul Monahan was Thorne al tot dezelfde conclusie gekomen, maar een gedetailleerd onderzoek naar Monahans financiële situatie was sinds zijn dood op een laag pitje gezet. Het had weinig zin een getuige onder druk te zetten die geen getuigenis meer kon afleggen.
‘Zelfs al vinden we het geld,’ zei Boyle, ‘dan kunnen we nog niet nagaan waar het vandaan komt. Cook kan wel wat vaker een nieuwe auto hebben gekocht dan de meeste mensen, of misschien zo nu en dan een luxe vakantie hebben geboekt of zo, maar als we het geld niet kunnen traceren is er niets dat hem of Grover met Langford in verband brengt.’
‘Maar dan hebben ze wel het een en ander uit te leggen.’
‘Dat is alles waar we op kunnen hopen,’ zei Boyle. ‘Ik bedoel, misschien zijn ze nog niet eens betaald voor de executie van Monahan, en het geld dat ze daarvóór hebben geïncasseerd is waarschijnlijk allang uitgegeven. Je verstopt de contanten onder je bed en je geeft het uit als je daar zin in hebt, zo is het toch?’
‘Ik zou het niet weten,’ zei Thorne.
‘De meeste spullen kun je tegenwoordig cash betalen. Dat vindt iedereen allang best en daarom stelt niemand vragen.’
Thorne zei dat hij dat onmiddellijk aannam.
‘Ik wed dat degene die de centen komt afleveren daar een tijdje mee wacht tot alles weer veilig is. Ze weten verdomd goed dat we Grover en Cook in de gaten houden, dus ze wachten rustig af en die twee smeerlappen bluffen zich gewoon overal doorheen.’
‘Grover heeft niet echt veel te verliezen als hij zijn mond houdt, toch?’
‘Klopt. Hij wordt nooit veroordeeld voor de moord op Monahan zonder dat Cook ook bekent. En Cook is al verstandig geweest en heeft zijn ontslag ingediend. Beweert dat het slecht gaat met zijn vrouw.’
‘Nou, als hij daar geen schuld mee bekent…’
‘Ja, dat weet jij, en dat weet ik…’
Thorne wist dat Boyle met recht pessimistisch was. Waar Alan Langford zich op dit moment ook bevond, zoals de zaken er nu voor stonden hoefde hij zich niet al te veel zorgen te maken.
‘Ik blijf ze onder druk zetten,’ zei Boyle. ‘Meer kan ik niet doen.’
‘We vinden wel wat.’
‘Het punt is, dat ook al kan ik Cook iets in de schoenen schuiven, en zelfs áls hij Grover erbij lapt voor de moord op Monahan, dan nog denk ik dat je jouw man daarmee niet te pakken hebt. Niet direct, in elk geval.’
Thorne kon Andy Boyle moeilijk tegenspreken. Had Donna niet gezegd dat haar ex alle mogelijke scenario’s uitdacht? Alan Langford was niet stom, en door Monahan zo efficiënt uit de weg te laten ruimen had hij al bewezen hoe voorzichtig hij te werk ging. Hij zou types als Jeremy Grover en Howard Cook zeker niet persoonlijk aansturen.
Er moest een tussenpersoon zijn.
Thornes mobiel zoemde op zijn bureau. Hij pakte hem op, zag aan de nummerherkenning wie het was en zei tegen Boyle dat hij morgen weer contact zou opnemen. ‘En trouwens, sorry van die opmerking over je teckel,’ zei hij.
‘Maak je geen zorgen. Als ik niet toevallig een teckel had gehad, had ik je wel op je bek geslagen.’
‘O nou, dat is dan oké.’
‘Ik maak een grap, eikel.’
Thorne hing op en nam het gesprek op zijn mobiel aan. ‘Dat werd verdomme tijd, Kodak.’ Dat was de bijnaam die hij Dennis Bethell had gegeven. ‘Ik stond op het punt om een paar vriendelijke types van de zedenpolitie langs te sturen om je deur in te trappen.’
‘Ja, sorry, ik wilde u niet terugbellen voordat ik iets meer over die foto’s kon zeggen, snapt u?’
Hoe geïrriteerd Thorne ook was, hij moest glimlachen om de vertrouwde hoge piepstem die totaal niet bij het uiterlijk van de man paste.
‘Nou laat maar horen.’
‘Het is beter als we ergens afspreken, oké? Dan kunnen we meteen het geld en dat soort zaken regelen.’
‘Ik heb geen tijd voor spelletjes.’
‘Ik kan vanavond wel.’
‘Dan moet je het te goed houden.’
‘Ik zit erg krap bij kas om u de waarheid te zeggen, meneer Thorne.’
Thorne zuchtte en rolde met zijn ogen naar Kitson. ‘Goed dan. Waar en hoe laat?’