5
Een paar ongemakkelijke seconden lang kon Thorne de vrouw die de deur had opengedaan alleen maar aanstaren voordat zijn hand naar zijn zak ging om zijn legitimatiebewijs te pakken. Ze had kort, geblondeerd haar en een lege uitdrukking op haar gezicht, dat smal en hard was, ondanks de bronskleurige foundation en haar donkerbruine ogen.
Thorne probeerde zijn reactie te verbergen, zijn verbazing te verhullen dat Donna Langford zoveel veranderd kon zijn, toen er een tweede vrouw verscheen in een deuropening een eindje verder in de gang. Toen Thorne zijn vergissing besefte, knikte hij de tweede vrouw toe, en zij deed hetzelfde. ‘Het is oké,’ zei ze, en de vrouw bij de deur deed een stap naar achteren om Thorne binnen te laten; haar gezicht verzachtte zich tot een plagerig glimlachje.
‘Je bent niet veel veranderd,’ zei Donna.
Het appartement lag in het midden van een twee verdiepingen tellend woonblok aan een drukke weg tussen de metrostations Seven Sisters en South Tottenham. Langs het pad naar de deur en her en der verspreid in de voortuin stonden plastic beesten: konijnen, schildpadden en reigers, die vrijwel volledig overschaduwd werden door een enorme satellietschotel. De orthodox-joodse gemeenschap van Stamford Hill lag krap een kilometer verderop en de opkomende middenklasse-enclave Stoke Newington lag een paar minuten verder naar het zuiden, maar Donna Langford woonde in een van de weinige wijken in Londen waar je nog steeds voor een bedrag van minder dan zes nullen woonruimte kon vinden en waar de Pound Shops de Starbucks in aantal overtroffen.
Dieper dan Donna Langford kon je haast niet vallen.
Donna stelde de blonde vrouw voor als Kate en vroeg Thorne of hij thee wilde. Kate liep naar de keuken om thee in te schenken, en Donna ging Thorne voor naar een rokerige woonkamer. Terwijl Thorne de inrichting in zich opnam – een kleine leren bank met een bijpassende fauteuil, een plasma-tv die bijna de hele muur boven de nephaard in beslag nam – ging Donna zitten en reikte naar het pakje sigaretten op de lage salontafel met een glazen blad.
‘Woningbouwvereniging,’ zei ze. ‘Kate heeft het gevonden.’
Thorne knikte. Hij kon nog steeds aan haar stem horen dat ze in een arbeidersmilieu in Essex was opgegroeid. Dat was waarschijnlijk nu duidelijker hoorbaar dan vroeger, het gevolg van tien jaar in de bajes, waar ze geprobeerd had zich harder voor te doen dan ze was. Hij dacht aan de laatste keer dat hij deze vrouw in haar huis had opgezocht: een kast van een huis in namaak-tudorstijl op het platteland van Hertfordshire, dat verrassend smaakvol was ingericht. ‘Je zou je vroegere keuken niet eens in dit appartement kwijt kunnen,’ zei hij. Hij herinnerde zich de galmende ruimten en de glimmende, stofvrije oppervlakken. ‘Ik had in mijn leven nog nooit zoveel marmer gezien.’
Donna blies een rookpluim uit en gooide de wegwerpaansteker op de tafel. ‘Ik heb misschien drie keer in die keuken gekookt,’ zei ze. ‘Ik kon er nooit iets vinden.’
‘Wat is er met het huis gebeurd?’
‘Weg. Net als de rest.’
‘Ja, dat zal wel.’ Thorne ging op de bank zitten. Hij herinnerde zich dat Donna de hoofdbegunstigde in het testament van haar man was en dat dat een tijdlang als haar motief was beschouwd om hem te laten vermoorden. Uiteindelijk was aan het licht gekomen dat er veel minder te erven viel dan iedereen had gedacht – het grootste deel van Alan Langfords bezit bleek uit papier te bestaan – en het weinige dat nog restte was voordat Donna ook maar veroordeeld was door de criminele inlichtingendienst in beslag genomen. ‘Dus je had niet veel om naar uit te kijken?’
‘Ja hoor, zat,’ zei Donna. Ze haalde haar schouders op, pakte een grote glazen asbak en trok die naar zich toe. ‘Mijn prioriteiten liggen nu anders.’
Kate riep vanuit de keuken of Thorne suiker gebruikte. Hij riep terug van niet.
‘Zeg,’ zei Donna, ‘je bent anders wel wat zwaarder geworden.’
‘Ach ja,’ glimlachte Thorne neutraal. ‘We zijn allemaal veranderd.’
Zij was ook zwaarder dan ze tien jaar geleden was, met een pafferig gezicht en een onderkin, en haar haar, waarvan Thorne zich herinnerde dat ze er vroeger buitengewoon trots op was, was nu grijs en had al heel lang geen kapper gezien. Ze had nog steeds een grauwe gevangeniskleur en behalve haar rookverslaving had ze zich ook een behoedzaamheid eigen gemaakt die Thorne bij veel mensen had gezien die een paar jaar hadden gezeten. Om de paar seconden schoten haar ogen een andere kant op en de kringen onder haar ogen waren zo donker dat het leek of iemand haar twee blauwe ogen had geslagen.
Ze had de moeder kunnen zijn van de vrouw die Thorne tien jaar geleden voor het laatst had gezien.
Alsof ze zijn gedachten had geraden, zei Donna: ‘Hare Majesteits gevangeniswezen doet aardige make-overs.’ Ze knikte naar Kate, die de deur binnenkwam met drie mokken en een pak biscuitjes. ‘Maar zó goed zijn ze nou ook weer niet.’
Thorne keek van Donna naar Kate. ‘Sorry.’
Donna boog zich grijnzend voorover om haar sigaret uit te drukken. ‘Je dacht dat ik het was die de deur opendeed, hè?’
Thorne keek nog eens en zag dat Donna’s vriendin op z’n minst tien jaar jonger was dan hij haar aanvankelijk had gegeven, en tien jaar jonger dan Donna zelf. Hij had ook de dunne blauwe krulletters gezien die onder de boord van haar T-shirt uit piepten. Hij kon nog net een ‘D’ en een ‘O’ herkennen, en de rest van de tatoeage kon hij wel raden. Nu zag hij dat de twee vrouwen fysiek totaal niet op elkaar leken. Dat hij hen eerst op elkaar vond lijken kwam puur door het feit dat ze iets gemeen hadden in hun gelaatsuitdrukking: iets wantrouwigs, iets tartends, alsof ze hem uitdaagden om over hen te oordelen.
Hij had gewoon de oud-gevangene in hen beiden herkend.
Kate gaf Thorne glimlachend zijn thee, waarbij ze hem nóg uitdagender aankeek. ‘Donna en ik zijn elkaar een paar jaar geleden in Holloway tegengekomen.’
‘Ik ben ontzettend blij voor jullie,’ zei Thorne.
‘Ik ben negen maanden geleden vrijgekomen. Ik heb dit allemaal voor ons geregeld.’
‘Het ziet er echt geweldig uit.’
Kate boog voorover en pakte een sigaret uit het pakje op tafel. ‘Donna zei al dat je een klootzak was.’
‘Sorry, maar dat doet me echt geen moer,’ zei Thorne.
Kate haalde haar schouders op, alsof ze dat wel begreep en stak de sigaret op. Ze nam een paar lange, diepe halen. ‘Dus jij gaat proberen haar ex te vinden?’
Thorne stak zijn vrije hand omhoog. ‘Hoor eens, ik ben hier alleen maar omdat het me is gevraagd, ja? En omdat ik een idioot ben.’
Kate pakte nog twee sigaretten uit het pakje en liet die in het borstzakje van haar overhemd glijden. ‘Ik laat jullie maar.’
‘Je hoeft niet weg te gaan,’ zei Donna.
Maar Kate stond al met haar rug naar hen toe bij de deur en wapperde even met haar vingers bij wijze van afscheid.
Toen de deur dicht was, zei Donna: ‘Zonder haar zou ik dit niet kunnen doen.’
‘Wat niet kunnen doen?’ vroeg Thorne.
‘Je hebt de foto van Alan gezien.’
‘Ik heb een foto gezien.’
‘Kom op, je weet dat hij het is.’ Ze leunde naar voren in haar stoel. ‘Je weet dat Alan nog leeft.’
Thorne slurpte van zijn thee. Hij had besloten dat hij net zo goed kon blijven tot hij die ophad, en nam de feiten even met haar door net als hij met Anna Carpenter had gedaan. Donna had de foto twee maanden geleden in een blanco bruine envelop ontvangen, die aan haar in de gevangenis van Holloway was geadresseerd. Er zat geen begeleidend briefje bij. Er volgden nog twee foto’s, die langs dezelfde weg werden bezorgd. Toen arriveerde er een week of twee na haar vrijlating een vierde foto in het appartement.
Donna liet Thorne de drie andere foto’s zien. Ze kwamen allemaal uit dezelfde serie en dateerden van drie maanden geleden, en op iedere foto stond de man in min of meer dezelfde pose, met een glas bier in de hand of terwijl hij net een slok nam. Dezelfde triomfantelijke glimlach. Dezelfde zee en lucht, dezelfde zwarte berg en zeilboot in de verte.
‘Er zat zeker geen poststempel op waar we iets aan hebben?’
‘Allemaal in Londen op de bus gedaan,’ zei Donna.
‘Bewaar je de enveloppen?’
‘Heb ik niet aan gedacht. Sorry.’
Thorne staarde naar de foto’s die voor hem op tafel lagen, en luisterde naar het geritsel en de klik van de aansteker, en het zachte geknisper toen Donna weer een sigaret opstak.
‘Waarom heb je niet meteen contact met ons opgenomen?’ vroeg Thorne.
‘Omdat ik wist hoe jullie zouden reageren. Achterdochtig. Ik wist dat jullie zouden denken dat ik maar wat onzin verkocht.’
‘Maar je had er geen bezwaar tegen dat Anna naar mij toestapte?’
‘Ze is een aardige meid,’ zei Donna. ‘Maar eerlijk gezegd denk ik dat ze niet veel meer is dan een loopjongen. Ik had liever dat jullie er niet bij betrokken zouden raken, dat zal ik niet ontkennen, maar als dat de enige manier is om erachter te komen…’
‘Erachter te komen waarom je die foto’s krijgt opgestuurd?’
Donna knikte. Ze had haar ogen dicht en er kringelde rook langs haar mondhoek naar buiten.
‘En wie ze stuurt?’
‘Waar hij is,’ zei ze. ‘Ik wil weten waar die klootzak is.’
Thorne weerstond de verleiding om de grap te maken dat hij precies wist waar Donna’s ex-man was, en dat er niet veel meer van hem over was omdat hij feitelijk twee keer gecremeerd was. Hij keek hoe Donna een ander stapeltje foto’s uit een klein dressoir pakte, er snel doorheen bladerde en er vervolgens een paar naar hem toe schoof.
Deze foto’s waren veel ouder. Donna en Alan Langford chic gekleed tijdens een avondje uit. Hij in smoking, zij in een cocktailjurk, en breed glimlachend tegen de camera.
‘Ziet er fraai uit,’ zei Thorne.
‘Een of ander liefdadigheidsfeest.’ Donna zei het op een felle toon, alsof ze nu pas inzag wat een schijnvertoning haar leven destijds was geweest. De gelukkige echtgenote. De crimineel die zich voor filantroop uitgaf. Ze wees van de ene foto van haar ex-man naar de andere, van een foto die een tiental jaren geleden was genomen naar een foto van een paar maanden geleden. ‘Je ziet toch wel dat hij het is?’
Thorne keek. Hij kon niet ontkennen dat er een gelijkenis was.
‘Alan had een litteken,’ zei Donna. ‘Hij is als tiener bij een knokpartij in een kroeg in zijn buik gestoken.’ Ze wees weer naar de foto van de oudere man en Thorne zag het litteken: een witte lijn, net boven de gerimpelde band van de zwembroek, duidelijk afstekend tegen de gebruinde buik. ‘Ik denk dat hij wat aan zich heeft laten sleutelen – rond zijn ogen is er iets veranderd en hij heeft zijn haar geverfd – maar het is hem onmiskenbaar.’
‘Goed, laten we nu eens aannemen dat hij het is…’
‘Jézus!’ zuchtte ze, en ze liet zich in haar stoel terugvallen. ‘Je ogen worden ook al wat minder, hè?’
‘Hoor eens, áls hij het is, dan kunnen we er rustig van uitgaan dat hij zijn tijd niet op de kegelbaan of in de moestuin doorbrengt, toch?’
Ze knikte. ‘Hij is vast met iets schimmigs bezig.’
‘Dus, ik zal eens informeren bij de SOCA, het bureau ernstige en georganiseerde misdaad, om te horen wat zij ermee willen doen, goed? Veel meer kan ik eigenlijk niet doen.’
‘Als hij het is, wil je dan niet weten hoe hij het heeft gedaan?’ Ze tipte een askegel van haar sigaret. ‘Hoe kan het dat hij nog leeft, dat hij rondbanjert in de zon terwijl hij tien jaar geleden bij een brand in Epping Forest is omgekomen? Als hij het is, wil je dan niet weten wiens lijk in die auto lag?’
Hoewel hij nog steeds geloofde, ook al was dat geloof wel aan het wankelen gebracht, dat het een hypothetische vraag was, had die vraag Thorne beziggehouden sinds Anna Carpenters bezoek aan Becke House. Iémand was aan het stuur van die auto geketend, ook al was het Alan Langford niet geweest. Iemands vlees was uit elkaar gespat en was op die lederen zittingen gesmolten.
‘Oké,’ zei Thorne, ‘er zijn redenen waarom we Alan Langford zouden willen vinden als hij inderdaad de man op die foto’s is. Maar waarom wil jíj hem vinden? Ik denk zomaar dat dat niet is om het af te zoenen, om te kijken of hij plaats heeft op zijn jacht voor jou en je vriendin.’
‘Kate en ik hebben het goed zo.’
‘Daar ben ik blij om. Maar toch heb je een goeie reden om een tikje razend op hem te zijn.’
‘Het leven is te kort.’
‘Voor sommigen korter dan voor anderen,’ zei Thorne.
‘Ik was kwaaier op hem toen ik dacht dat hij dood was, dan nu,’ zei Donna. ‘Vroeger had ik hem met genoegen nog wel tien keer kunnen vermoorden. Zo ligt het nu niet meer.’
‘Maar waarom dan?’
‘Ik wil hem vinden,’ zei Donna, ‘omdat ik denk dat hij mijn dochter heeft.’
Thorne was helemaal vergeten dat er een kind was. Er kwam snel een vage herinnering bovendrijven: een meisje bij de koelkast in die grote, lege keuken, dat zichzelf iets te drinken inschonk en haar moeder vroeg wie Thorne was en waar hij voor kwam.
Hij deed zijn uiterste best om zich haar naam te herinneren. Emma? Ellen?
‘Ik luister,’ zei Thorne.
‘Ellie was pas zeven toen ik de bak indraaide, en er was niemand om haar op te vangen. Niemand die haar wilde hebben, tenminste. Niemand die door de Raad van de Kinderbescherming geschikt werd geacht.’ Ze boog zich voorover, maalde haar peuk fijn in de asbak en vertelde Thorne dat omdat er geen grootouders waren die te hulp konden schieten, haar dochter uiteindelijk in de langdurige pleegzorg was opgenomen. ‘Mijn jongere zus had haar wel in huis willen nemen als het had gemoeten, maar we konden nooit zo geweldig met elkaar opschieten. Bovendien was haar vent er niet zo happig op. Het enige alternatief was Alans broer, maar die had nog een langer strafblad dan Alan en was ook niet echt de ideale kandidaat. Dus…’
Thorne ervoer een knagend schuldgevoel omdat hij hier niets van had geweten en omdat hij ook niet de moeite had genomen om het te weten te komen. Maar zo werkte het nu eenmaal. Hoewel hij daar niet altijd in slaagde, probeerde hij niet te veel te denken aan degenen die hij opsloot of aan degenen die zij achterlieten. Meestal beperkte zijn betrokkenheid zich tot de doden en hun familie. Maar in dit geval had hij zich ook niet veel aan het slachtoffer gelegen laten liggen.
‘Wanneer heb je haar voor het laatst gezien?’ vroeg Thorne.
‘De dag dat ik werd gearresteerd.’
‘Wat? Dat begrijp ik niet.’
‘Ze was duidelijk nog te jong om op bezoek te komen,’ zei Donna. ‘Er werd me verteld dat ze in de pleegzorg was opgenomen, dat het goed met haar ging en dat de Raad voor de Kinderbescherming een bezoekregeling zou overwegen als ze zestien was. Ik kreeg intussen wel foto’s.’ Ze haalde nog een paar foto’s tevoorschijn en schoof die naar Thorne. ‘Drie of vier keer per jaar. Af en toe lieten ze haar er een briefje of een tekening bij doen.’
Thorne zag het meisje dat hij zich uit Donna’s keuken herinnerde, in de loop van een stuk of tien beduimelde foto’s ouder worden. Een slungelig kind met een puppy in haar armen. Een meisje met lang blond haar met een paar vriendinnen in een korfbaloutfit. Een stuurse tiener die haar haar nu kortgeknipt en zwartgeverfd had, met een veelvuldig geoefende en vervolmaakte uitdrukking op haar gezicht die het midden hield tussen verveling en wrokkigheid.
‘Toen ze zestien werd,’ zei Donna, kreeg ik een brief van de kinderbescherming waarin ze schreven dat ze gezien de ernst van mijn vergrijp hadden besloten dat het in het belang van mijn dochter beter was met een bezoekregeling te wachten tot ze achttien was. Afgelopen augustus…’ Ze zweeg, haalde diep adem en slikte moeizaam. Toen ze weer verderging, kwam er niet meer dan een gefluister uit. ‘… kreeg ik een brief waarin stond dat ze werd vermist.’
‘Wat was er gebeurd?’
‘Ze is verdwenen, zo simpel is het. Volgens haar pleegouders is ze op een avond uitgegaan en nooit meer teruggekomen. Ze waren natuurlijk helemaal overstuur, maar omdat ze achttien was, liep de politie niet al te hard, en dat was het.’ Ze pakte het pakje sigaretten en gooide het weer terug op tafel. Het gefluister klonk nu heser. ‘De kinderbescherming zei dat ze dachten dat ik het wel zou willen weten. Ze dáchten dat ik het wel zou willen weten. Dat geloof je toch niet?’
‘Als ze afgelopen augustus is verdwenen,’ zei Thorne, ‘dan is dat maar een paar maanden voordat je die eerste foto kreeg.’
‘Ze is niet verdwenen. Ze is ontvoerd.’
‘Denk je niet dat die twee zaken met elkaar te maken hebben?’
Als Donna die vraag al had gehoord, gaf ze daar geen blijk van. Ze staarde Thorne alleen maar aan, zwaar ademend en met betraande ogen, terwijl ze weer naar het pakje sigaretten reikte en het steeds maar omdraaide in haar handen. ‘Ik wil haar terug,’ zei ze. ‘Ik ben bij haar weggehaald. En nu is ze bij mij weggehaald.’ Ze keek hem aan. ‘Kun jij haar terugvinden?’
Thorne kon haar blik niet verdragen. Hij richtte zijn ogen op het tafelblad, op het veranderende gezicht van Ellie Langford.
‘Kun je dat?’
Een achttienjarig meisje, verdwenen. Vermist.
Alweer een.
De telefoon in Thornes jaszak zoemde en hij kwam onmiddellijk overeind. Hij zag dat het rechercheur Dave Holland was, zei tegen Donna dat hij moest opnemen en liep de gang in.
‘Het gaat om Chambers,’ zei Holland. ‘Het is geen goed nieuws.’
‘Ach, jezus.’
‘Die klootzak is nu op de tv.’
Thorne liep terug naar de woonkamer en vroeg Donna of ze de tv aan wilde zetten.
Om precies te zijn was het de advocate van de klootzak die aan het woord was en op de trappen van de Old Bailey poseerde en in naam van haar cliënt een verklaring voorlas omdat ‘de heer Chambers te zeer aangedaan is om te spreken’. Familie en vrienden werden bedankt, evenals degenen die in haar cliënt waren blijven geloven en vertrouwen hadden gehouden in een rechtvaardige uitspraak. Chambers zelf stond een halve meter schuin rechts achter haar. Hij keek naar de grond en knikte instemmend. Hij keek eigenlijk maar één keer op om naar de rij fotografen te zwaaien die zijn naam riepen.
Hij glimlachte verlegen. Hij had zijn stropdas al afgedaan.
Kate was achter Thorne in de deuropening verschenen. ‘Hij heeft het zonder meer gedaan,’ zei ze, met een knikje in de richting van de tv. ‘Dat heb ik van het begin af aan gezegd, toch, Don? Hij heeft dat arme kind vermoord en heeft haar ergens verstopt. Moet je kijken, je kunt het aan hem zíén.’
‘Je kunt niet alles zien,’ zei Donna. ‘Je weet het nooit zeker.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Niet alles is wat het lijkt, toch? Ik bedoel, ik dacht dat Alan dood was.’
‘Bedankt voor de thee,’ zei Thorne.