13 Vogelverschrikker in juni


Janet stond naast me toen ik de hoorn ophing. "Wat is er aan de hand?' zei ze angstig. 'Dat was Poppy's stem, is 't niet? O, Albert, ik ben bang! Er is nog iets verschrikkelijks gebeurd.' 'Lieve hemel, nee! zei ik, met een zekerheid in mijn stem die ik zelf niet voelde. 'Er is niets om bang voor te zijn. Tenminste, ik denk van niet.' Ze stond me aan te kijken.

'Je weet toch dat het nu in orde is met Bathwick, hè?'

'Natuurlijk,' verzekerde ik haar opgewekt. 'Het is beter dat ik ga. Er moet nog iets tamelijk belangrijks in orde gemaakt worden, iets dat nogal vlot moet gebeuren.'

Lugg reed voor met de auto en we gingen naar het politiebureau. Leo zat daar nog te beraadslagen met Pussey en het speet me hem zo grauw en afgetobd te zien. De zaak kreeg hem eronder. Er lagen diepe vouwen in zijn gezicht en zijn heldere ogen waren donkerder dan gewoonlijk. Ik zette hem mijn kwestie uiteen.

'Hé-ho arresteren?" zei hij. 'Meen je dat? Ik geloof niet dat we hem kunnen arresteren. We kunnen hem voorgeleiden en hem ondervragen - heb ik in het begin al gewild -, maar we kunnen hem niet vasthouden. Er is geen fractie van een degelijk bewijs tegen die kerel.'

Ik wilde hem niet kwellen, maar ik was vertwijfeld. 'U moet hem vasthouden, sir,' zei ik. 'Daar draait de hele zaak om. Sluit hem op voor iets anders.' Leo keek me ontzet aan. 'Een aanklacht verzinnen?' zei hij. 'MonsterachtigI'

Er was geen tijd om het hem uit te leggen en ik had, hoe dan ook, geen enkel bewijs. 'Houd hem ten minste vierentwintig uur vast,' smeekte ik.

Leo bekeek me fronsend. Wat drukt je, mijn jongen?' informeerde hij. 'Je lijkt bezorgd. Hangt er iets in de lucht?'

'Ik weet het niet,' zei ik, moeite doende om niet zo van streek te lijken als ik me voelde. 'Laten we gaan en hem, hoe dan ook, te pakken zien te krijgen.'

Leo achterlatend om hem nog eens over de kwestie van de arrestatie te laten peinzen, reden Pussey en ik in de Lagonda naar Mrs. Thatcher's huisje. We vonden de jonge Birkin, leunend tegen een hek aan de andere kant van de weg. Hij was een aardige, verlegen jongen, gekleed in een verfomfaaid kakipak, en op fluistertoon bracht hij ons verslag uit. 'Hij is de hele dag binnen gebleven,' zei hij. 'Dat is z'n kamer, waar het licht brandt. U kunt hem zelf zien zitten, als u goed kijkt.' Hij wees op een vage schaduw tegen de verschoten gordijnen en alle hoop verliet mij. Birkin, zo voorzag ik, zou de eerstkomende tijd zijn aandacht moeten bepalen op hondevergunningen. Het waren natuurlijk een jas en een kussen die daar over een stoel hingen. Pussey stond er stom naar te kijken toen we het benauwde zolderslaapkamertje betraden en zijn taal was gematigd en bijna waardig. De ongelukkige Birkin had er eerder plezier in, geloof ik. Naar zijn persoonlijke mening was het een fantastisch slim trucje en iets om aan de jongens van het dorp te vertellen.

Mrs. Thatcher, een arme oude vrouw, die het haar hele leven te druk had gehad om tijd over te hebben voor de ontwikkeling van haar intelligentie, begreep er niets van. Ze had Johnny Birkin verteld dat haar huurder in zijn kamer was, en ze dacht oprecht dat hij daar was. Hij moest op zijn kousen naar beneden zijn gekomen, dacht ze. Dat was alles wat ons kon helpen. Mijn haren rezen me te berge. 'We móéten hem vinden,' zei ik. 'Begrijpt u dan niet dat het verschrikkelijk belangrijk is?' Pussey kwam opgewekt uit zijn trance. 'Wel, hij kan niet ver weg zijn,' zei hij. 'Dit is geen drukke plaats. Iemand moet hem gezien hebben, dat kan niet anders.'

Volgens Birkin's getuigenis waren de gordijnen juist na het invallen van de schemering dichtgetrokken en vanaf die tijd had hij vredig naar het licht zitten kijken. Het gaf Hayhoe een voorsprong van ongeveer een uur en mijn hoop steeg weer een beetje.

Ter rechtvaardiging van Pussey dient gezegd, dat hij de kleine politiemacht snel en doeltreffend wist te mobiliseren. Terwijl zij in actie kwamen, gebruikten Leo en ik een maaltijd in 'De Zwaan'. Er waren niet veel mogelijkheden om uit Kepesake te verdwijnen, en daar Mr. Hayhoe niet in het bezit was van een auto, leek het zeker, dat we binnen een uur of twee iets over hem zouden vernemen.

Ik moet bekennen dat ik zenuwachtig was. Ik voelde me hulpeloos. Mijn aandeel in de speurtocht was praktisch nihil. Ik was een betrekkelijke vreemdeling en als zodanig wekte ik niet het vertrouwen van de achterdochtige Oost-Angelen. We gingen naar 'De Veren' om Whippet te ondervragen en we troffen hem aan het diner, in gezelschap van Effie Rowlandson en Bathwick. Leo was uit het veld geslagen en ikzelf was ook verbaasd - het was een eigenaardig trio. Oordeelkundig ondervraagd, werd het duidelijk, dat zij niets over Hayhoe wisten, maar zij leken zo sterk op samenzweerders, dat ik zou zijn gebleven om met hen te praten, als ik niet zo vervuld van vrees was geweest.

Om ongeveer elf uur hielden Leo, Pussey en ik een beraadslaging. We zaten in het benauwde, kleine dienstvertrek van het politiebureau en Pussey verklaarde ons de situatie.

'Hij is niet per bus vertrokken en hij heeft geen auto gehuurd, en als hij te voet is gegaan over een van de hoofdwegen, dan loopt hij heel wat sneller dan ieder gewoon dier.' Hij pauzeerde en keek ons aan. 'Lijkt wel onnatuurlijk dat hij helemaal niet is gezien,' zei hij. 'Men heeft geen enkele vreemde auto door het dorp zien komen. Er wordt hier niet veel gereden. Het is een rustige avond geweest, iedereen zat buiten op de drempel. Ik begrijp het niet, tenzij hij door de velden is gegaan.' Ik dacht aan de warme duisternis onder het dikke lover die ons omringde, aan de uitgestrekte weilanden en de met gras begroeide sloten, en ik was bang.

Leo vertoonde neiging tot opluchting. 'Wordt dus langzaam ingesloten, die sluiperd,' zei hij. 'Hoogst-merkwaardig! Had een afkeer van die kerel vanaf het moment dat ik hem zag. Moet zich gistermorgen de hele tijd in het huis verborgen hebben gehouden. Verbazingwekkend.'

Ik wist niet of ik zijn zorgen moest verlichten of zijn vrees versterken en ik zweeg. Pussey scheen de stemming van zijn meerdere op te merken. 'O, we krijgen hem zeker te pakken,' zei hij. 'Nu we weten naar wie we zoeken laten we hem niet ontglippen. Het hele dorp staat op de uitkijk en niemand van ons hier zal vannacht een oog dicht doen. Gaat u maar naar bed, sir. U kunt het aan ons overlaten.'

Het leek het enige wat er te doen viel, maar toch stond het me tegen om weg te gaan. 'Hebt u die heuveltop onderzocht?" vroeg ik. 'Centimeter voor centimeter, sir. Zijn telescoop stond er, maar verder niets. Trouwens, hij kon daar niet komen zonder gezien te worden. Hij zou dan dwars door de dorpsstraat moeten zijn gegaan, waar iedereen op de uitkijk stond. Nee, nee, u zult hem op die heuveltop niet vinden - tenzij hij een mol is.'

Ik schrikte op, en ik vermoed dat mijn gezicht mij verried, want uit eerbied voor mijn steedse opvoeding legde hij het me uit.

'De mollen, die verplaatsen zich ondergronds,' zei hij, en ik voelde me plotseling beroerd. Voordat we weggingen bracht hij een kwestie ter sprake, die me helemaal ontschoten was. 'Die jonge dame,' begon hij, 'als zij hem zou kunnen identificeren...?'

'Morgenvroeg,' zei ik haastig. 'Er zal morgen een heleboel te doen zijn.'

'Aha, u hebt gelijk, sir,' stemde hij toe. 'Er zal genoeg te doen zijn als we hem te pakken krijgen.' 'Nog meer als het u niet lukt,' zei ik, en ik ging met Leo naar huis.

Ik stapte juist voor het eerst sinds achtenveertig uur in bed, toen Pepper met een telefoon verscheen, die hij naast mijn bed inschakelde.

'Dokter Kingston,' zei hij, en hij voegde er half medelijdend, half berispend aan toe: 'op dit uur, sir..

Kingston was niet alleen wakker, maar ook strijdlustig, opgewekt en onstuimig. 'Hoop dat ik je niet stoor,' zei hij. 'Ik probeer al de hele avond je aan de telefoon te krijgen. Ik was net na het diner in het dorp om een bezoek af te leggen en ik ontdekte dat iedereen op kookpunt verkeert. Ik hoorde dat je je mannetje op het spoor bent. Ik neem aan dat er niets voor me te doen valt?'

'Ik vrees van niet,' zei ik, moeite doende om beleefd te blijven.

'O, ik begrijp het.' Hij scheen diep teleurgesteld. 'Je moet me excuseren dat ik zo nieuwsgierig ben, maar je weet hoe het is. Ik voel dat ik er een of andere natuurlijke belangstelling voor heb. Wil je me het laten weten als er iets gebeurt of als ik misschien van nut kan zijn?' 'Dat zal ik doen,' zei ik, maar hij hing niet op. 'Het klinkt alsof je vermoeid bent. Overdrijf het niet. O, wat ik zeggen wil: in "De Veren" logeren een paar eigenaardige mensen. Vreemdelingen. In het dorp weten ze niet of het alleen maar een immoreel geval is, of dat er meer aan vast zit. De naam van de man is Greyhound, of iets dergelijks. Wil je dat ik het eens onderzoek?' Ik vervloekte zijn saaie leven. 'Het zijn spionnen van mij,' zei ik.

'Wat? Ik verstond je niet helemaal..

'Spionnen,' zei ik. 'Van mij. Ik heb er overal zitten.

Welterusten.'

Om zes uur werd ik wakker gemaakt door een protesterende Lugg.

'Wat je noemt gewetensvol, hè?' zei hij spottend. 'Hayhoe smeert hem wel voor een stelletje politiespionnen, die hem wegens moord in de doos willen stoppen, maar hij is niet van plan dat afspraakje met jou te laten schieten. - O hemel nee! Dat geloof ik niet.'

'Hoe dan ook, ik denk dat ik toch maar ga,' zei ik. 'Je kunt nooit weten.'

Hij stond voor mijn bed, troosteloos, gekleed in een opzichtige ochtendjas.

'Als je wilt ga ik met je mee,' bood hij grootmoedig aan. 'Ik houd van niets meer dan van lange wandelingen door de velden, wanneer de dauw nog op het gras zit - koelt mijn voeten af.' Ik stuurde hem weer naar bed, kleedde me aan en ging naar buiten. Het was een van die mooie, heldere ochtenden, die een hete dag beloven. De hemel was opaalkleurig, het gras voelde zacht en soepel onder mijn voeten.

Ik nam het pad door de velden en liep daarna de dorpsstraat af, waar ik even met de onnozele Birkin sprak. Hij gaf me het laatste nieuws, of beter de glimlachende mededeling dat er helemaal geen nieuws was.

'Nu de zon op is krijgen we hem zeker te pakken,' zei hij. "We slaan hem terug naar het dorp.' Ik huiverde, hoewel de ochtendlucht warm was. 'Ik hoop het,' zei ik en ging verder. De kleine, verzonken laan lag verlaten en het was een aangename ochtend voor het maken van wandelingen, maar ik voelde hoe mijn voeten trager gingen bewegen en met de diepste tegenzin stapte ik het weiland aan de voet van de heuvel op. De klim naar de top duurde langer dan ik had gedacht en toen ik de heuvelrand bereikte, voelde ik me tijdelijk opgelucht. Hij zag er veilig uit en het enige wat ik verstoorde was een koppel leeuweriken dat in het korte gras zat. De oude, koperen telescoop stond er nog steeds op zijn driepoot. De bedauwde lenzen veegde ik schoon. Van waar ik stond had ik een verbluffend uitzicht op het landschap rondom. Ik kon Halt Knights zien liggen, rozeachtig rood en sierlijk, te midden van de grijze schorren, de kronkelende rivier, glinsterend in de ochtendzon, en eromheen de velden en weilanden, geblokt als een zakdoek, het koren hoog en groen, het gras een beetje gebruind door de hete zon. Het was een liefelijk landschap. Hier en daar waren kleine boerderijtjes uitgezaaid en tussen hen in kronkelden en wendden zich de witte linten van de wegen.

Ik stond lange tijd naar dat beeld te kijken. Het was zo vredig, zo rustig en zo bekoorlijk. Er was niets dat verkeerd stond, niets beangstigends of opvallends.

En toen zag ik het. Op ongeveer een halve kilometer afstand, in het midden van een veld, op heuphoogte tussen het groene koren, stond een ontredderde vogelverschrikker, een groteske, onnatuurlijke verschijning, daar neergezet om de niet al te slimme roeken af te schrikken. Maar er was iets dat niet klopte met deze vogelverschrikker. In plaats van erdoor afgeschrikt te worden, zwermden de roeken er juist omheen. Ik keek door de telescoop, en even later kwam ik met een ruk overeind, misselijk en duizelig. Mijn ergste vrees was bewaarheid. Mr. Hayhoe was gevonden.