25
DE LAATSTE maand voor mijn ontsnapping breng ik bijna helemaal buiten door. Er ligt nog een beetje sneeuw. Ik dwaal door de sinaasappelboomgaard, speel in mijn eentje midgetgolf. En langzaam maar zeker gaat de maand voorbij. Op de ochtend van mijn geplande ontsnapping lig ik op de trampoline naar het kraken van de veren onder mijn bewegingen te luisteren. Dit was Jenna’s favoriete plekje, haar eigen eiland.
En hier vindt Cecily me. Haar rode haar vangt de laatste sneeuwvlokken. Ze zegt: ‘Hoi.’
‘Hoi.’
‘Mag ik erbij komen?’ vraagt ze. Ik klop op de lege plek naast me en ze klimt op de trampoline.
‘Waar is je kleine handenbindertje?’ vraag ik.
‘Bij Meester Vaughn,’ zegt ze een beetje ongelukkig. Een verdere verklaring is niet nodig. Ze komt naast me liggen, slaat haar armen om mijn elleboog en zucht. ‘Wat nu?’ zegt ze. ‘Weet ik niet,’ zeg ik.
Opeens zegt ze: ‘Ik had echt niet gedacht dat ze zou doodgaan. Ik dacht dat ze nog een jaar had, en tegen die tijd zou er een antiserum zijn en…’ Ze stopt met praten. Ik lig op mijn rug en zie haar adem en mijn adem vervliegen in de koude lucht. ‘Cecily,’ zeg ik. ‘Er is geen antiserum. Laat dat nou eens tot je doordringen.’
‘Doe niet zo pronatuur. Meester Vaughn is een briljante dokter. Hij werkt keihard. Volgens zijn theorie is het probleem dat de eerste generatie kunstmatig verwekt is. Dus als een baby op de natuurlijke manier geboren wordt, kan die baby gered worden door…’ Ze probeert zich de woorden te herinneren en spreekt ze dan voorzichtig uit, alsof ze bang is dat ze zullen breken. ‘…externe interventie.’
‘Ja, vast.’ Ik lach wreed. Ik vertel Cecily niet dat mijn ouders hun hele leven gewijd hebben aan de zoektocht naar een antiserum, en dat ik moeilijk kan geloven dat Vaughn dezelfde motieven heeft als zij. Ik vertel niet over het lichaam van Rose in de kelder, of dat Jenna daar nu waarschijnlijk ook ligt, weggestopt in een vriezer of in onherkenbare stukken gesneden. ‘Hij vindt wel een antiserum,’ herhaalt Cecily beslist. ‘Hij moet wel.’ Ik begrijp dat ze haar kop in het zand steekt. Het leven van haar zoon hangt af van Vaughns denkbeeldige antiserum, maar ik ben niet in de stemming om te doen alsof. Ik schud mijn hoofd en zie intussen de sneeuw uit een spierwitte lucht dwarrelen. De wereld lijkt zo rein als je alleen maar omhoog kijkt. ‘Hij moet wel,’ zegt Cecily nog een keer. Ze buigt zich over me heen, ontneemt me het zicht op de wolken. ‘Je moet hier blijven en je beter laten maken,’ zegt ze. ‘Ik weet dat je van plan bent weg te lopen. Denk maar niet dat ik dat niet weet.’ ‘Wat?’ Ik ga rechtop zitten.
Ze neemt mijn hand in de hare en komt ernstig dichterbij. ‘Ik weet alles van jou en die bediende. Ik zag dat hij je kuste.’ Dat geluid op de gang. ‘Was jij dat?’ zeg ik. Mijn stem klinkt vreemd en ver weg, alsof ik naar een gesprek luister tussen twee mensen die ik niet ken.
‘Hij leidde je af van je taak als vrouw. Ik dacht dat je wel zou beseffen wat een goede man Linden is als hij eenmaal weg was. Dat je het dan wel weer scherper zou zien. En dat is toch ook zo? Je hebt het toch leuk gehad op die feesten?’
Opeens doet ademhalen pijn. ‘Jij hebt het aan Meester Vaughn verteld.’
‘Om jou te helpen,’ houdt ze vol. Ze knijpt in mijn hand. ‘Hij en ik wilden alleen maar het beste voor jou. Daarom liet Meester Vaughn die bediende naar een ander deel van het huis overplaatsen.’
Ik ruk mijn hand los en wil naar achteren schuiven. Ik wil zo ver mogelijk bij haar vandaan, maar om een of andere reden kan ik me niet verroeren. ‘Wat heb je hem nog meer verteld?’ ‘Ik weet meer dan jij denkt,’ zegt ze. ‘Jij en Jenna hadden jullie clubje waar ik nooit bij gehoord heb. Jullie vertelden me nooit iets, maar ik ben niet achterlijk, hoor. Ik weet dat ze jou hielp om die bediende op te zoeken. En dat is verkeerd, snap je dat niet? Linden houdt van je en jij houdt van hem! Hij is goed voor ons, en Meester Vaughn gaat dat antiserum maken en dan zijn we hier nog heel, heel lang samen.’
Haar woorden dwarrelen om me heen als de sneeuwvlokken die nu steeds dichter vallen. Mijn adem komt in mistige, woedende pufjes naar buiten. In mijn hoofd hoor ik de stem van Vaughn. Ze is nogal een koude kikker, vind je ook niet? Als het aan mij lag gooiden we haar zo terug in de vijver. ‘Heb je enig idee wat je gedaan hebt?’ vraag ik.
‘Ik heb je geholpen!’ schreeuwt ze.
‘Je hebt haar vermoord!’ schreeuw ik terug. Ik druk mijn handen tegen mijn ogen en heb zin om te gillen. Ik heb zin in een heleboel dingen waar ik vast spijt van zou krijgen, daarom blijf ik maar gewoon een tijdje zitten, tot ik weer op adem ben. Maar ik kan niet eeuwig mijn mond houden, want Cecily zegt: ‘Wat?’ en ‘Hoe bedoel je?’ en ‘Waar heb je het over?’ En uiteindelijk heb ik er genoeg van.
‘Je hebt Jenna vermoord! Daar heb ik het over! Jij hebt Meester Vaughn verteld dat ze aan het rondneuzen was en hij heeft haar vermoord! Ik weet niet hoe, maar het is zo! Hij zocht een reden om haar uit de weg te ruimen en die heb jij hem gegeven. En Gabriel zit in zijn eentje in die… afschuwelijke kelder, en dat is allemaal jouw schuld!’
Ongeloof en tranen kruipen in Cecily’s bruine ogen, en ik zie hoe ze haar best doet om te ontkennen wat ik haar vertel. ‘Nee,’ zegt ze. Ze wendt haar blik af en schudt beslist haar hoofd. ‘Jenna stierf aan het virus, en…’
‘Jenna was pas negentien,’ zeg ik. ‘Ze was binnen een week dood. Terwijl Rose nog maanden geleefd heeft. Als die Meester Vaughn van jou zo’n briljante dokter is, leg mij dan maar eens uit hoe ze onder zijn handen zo snel weg kon zijn.’ ‘E-elk geval is weer anders,’ stamelt ze. En dan zegt ze: ‘Wacht!
Waar ga je heen?’, want ik kan niet langer naar haar kijken en ben op de grond gesprongen en heb het op een lopen gezet. Ik weet niet welke kant ik op ga, maar ze komt achter me aan. Ik hoor de sneeuw onder haar schoenen knerpen. Ze haalt me in en pakt me bij mijn arm. Ik geef haar zo’n harde duw dat ze in een sneeuwbank valt.
‘Je bent net als hij!’ zeg ik. ‘Je bent net zo’n monster als hij, en je kind zal later ook een monster worden! Maar je zult hem niet eens zien opgroeien, want over zes jaar ben je dood. Dan ben jij dood en is Linden dood en wordt Bowen Meester Vaughns nieuwe speeltje.’
Ze heeft rode ogen van het huilen en staat hoofdschuddend ‘nee, nee, nee’ en ‘je vergist je’ te zeggen. Maar ze weet dat ik gelijk heb. Ik zie het berouw in haar gezicht. Voor ik mijn zelfbeheersing kan verliezen en haar iets vreselijks aandoe, ren ik weg. Ik hoor haar nog mijn naam schreeuwen, op een bezeten, beestachtige manier, alsof ze vermoord wordt, wat misschien ook wel zo is. Ze zal er zes jaar over doen om te sterven.
Mijn laatste dag in Lindens landhuis. Of misschien is het Vaughns landhuis. Hij heeft ervan gemaakt wat het nu is. Linden is slechts een marionet, net als zijn bruiden. Het zou gemakkelijker zijn om aan mijn oorspronkelijke haat jegens Linden vast te houden, om aan zijn wreedheid te ontsnappen zonder ooit nog om te kijken. Maar in mijn hart weet ik dat hij geen slecht mens is, en het minste wat ik kan doen is afscheid van hem nemen. Als hij morgenochtend wakker wordt zal ik er niet meer zijn. Hij zal denken dat ik dood ben en hij zal mijn as verstrooien. Of misschien zet Cecily me in een urn naast haar aandenken aan Jenna.
Cecily. Mijn enig overgebleven zustervrouw. De rest van de middag ga ik haar zorgvuldig uit de weg, al hoef ik er niet eens zo mijn best voor te doen. Ze vertoont zich niet. Die avond komt ze niet aan tafel, en natuurlijk begint Linden zich zorgen te maken omdat ze zo veel maaltijden overslaat. Hij wil weten of ik de laatste tijd iets vreemds aan haar heb gemerkt. Ik zeg dat het gezien de omstandigheden zo goed met haar gaat als je mag verwachten. Linden heeft Cecily’s verdriet om Jenna’s dood nooit begrepen, niet echt. Dus als ik het aanvoer als excuus voor het grillige gedrag van zijn vrouw houdt hij verder zijn mond. Linden kende Jenna amper, en ik denk niet meer dat Vaughn ons drieën ontvoerd heeft voor zijn zoon. Ik denk dat hij een extra lichaam wilde voor zijn antiserum. Jenna was de wegwerpvrouw. Cecily is de babyfabriek. En ik had zijn oogappel moeten worden.
Na het eten, rond acht uur, vraag ik Deirdre om een kamillebad. Ze is in een sombere stemming. Na Jenna’s dood is Adair op een veiling verkocht. Ik ben dus niet de enige die iemand kwijtgeraakt is. Terwijl ik lig te weken houdt ze zichzelf bezig door de make-up op mijn toilettafel te schikken en te herschikken. Ik vraag me af wat er met haar zal gebeuren als ik weg ben, of ze aan een ander landhuis verkocht zal worden. Misschien wordt ze benoemd tot Bowens verzorgster. Ze is jonger dan Cecily en zal zeker blijven leven tot hij een tiener is. Misschien kan ze hem troosten als hij verdrietig is en hem fijne dingen over de wereld vertellen, zoals over het strand dat haar vader schilderde.
‘Kom even met me praten,’ zeg ik. Ze komt op de rand van het bad zitten en probeert te glimlachen. Maar het algehele gevoel van treurnis op de vrouwenverdieping heeft ook haar in zijn greep.
Ik probeer te bedenken wat ik tegen haar kan zeggen. Hoe ik afscheid van haar kan nemen zonder daadwerkelijk afscheid te nemen. Maar tot mijn verbazing zegt zij: ‘Jij bent anders dan de anderen, hè?’
‘Hm?’ zeg ik.
Mijn hoofd rust tegen een opgerolde handdoek op de rand van het bad en Deirdre begint mijn natte haar te vlechten. ‘Het is je manier van doen,’ zegt ze. ‘Je bent… net een penseel.’
Ik doe mijn ogen open. ‘Hoe bedoel je?’
‘Dat is juist goed,’ zegt ze. ‘Er zijn goede dingen gebeurd sinds jij er bent.’ Ze beweegt met haar hand alsof ze aan het schilderen is. ‘Alles is lichter.’
Wat een grap. Gabriel zit opgesloten in de kelder en Jenna is dood. ‘Ik snap niet wat je bedoelt,’ zeg ik.
‘De Huisheer is veel sterker. Gelukkiger. Vroeger was hij zo breekbaar. ‘Alles gaat gewoon… beter.’
Ik snap het nog steeds niet, maar ik hoor aan haar toon dat ze het meent, en daarom glimlach ik maar naar haar.
Is het waar? Ik weet het niet. Ik denk aan wat ik zei op weg naar het feest, dat ik hem zou leren zwemmen als het water weer warm was. Misschien zou zoiets hem gelukkig gemaakt hebben, zoals Deirdre zegt. Dat zal ik dan moeten toevoegen aan mijn lijstje van niet nagekomen beloften, net als mijn belofte om voor hem te zorgen. Maar toen Rose me dat vroeg hield ze geen rekening met Cecily. Zij en Linden passen veel beter bij elkaar. Cecily is zo dol op hem dat ze er geen moeite mee had om Jenna en mij aan Vaughn uit te leveren, en ze wilde zo graag een kind van hem en ze zijn allebei zo gruwelijk naïef dat ze misschien wel goed zijn voor elkaar. Twee gekooide tortelduifjes. Ik ben niet goed voor Linden. Mijn hoofd zit vol atlassen en kaarten. Wat zou het dat ik op Rose lijk? Ik ben anders dan zij, en zelfs zij moest hem verlaten.
‘Klaar om eruit te komen?’ vraagt Deirdre.
‘Ja,’ zeg ik. Terwijl ik mijn nachtjapon aantrek slaat zij de dekens op mijn bed terug, maar ik ga op de poef zitten en zeg: ‘Wil je me opmaken?’
‘Nu?’
Ik knik.
En voor de laatste keer verricht ze haar wonder.
Ik laat een van de bedienden komen en vraag hem Linden voor me te zoeken. Een paar minuten later staat hij in mijn deuropening. ‘Zocht je mij?’ vraagt hij. Hij wil nog meer zeggen, maar hij zwijgt als hij me ziet, mooi opgemaakt en met mijn haar los, zonder haarlak erin of krullen, zoals het hoort. Ik draag een van Deirdres kabeltruien, die zo zacht is als een wolk, en een wijde zwarte rok die glinstert van de zwarte diamantjes.
‘Wat zie je er mooi uit,’ zegt hij.
‘Ik bedacht net dat ik nog nooit op de veranda ben geweest,’ zeg ik.
Hij houdt zijn arm voor me op. ‘Kom maar mee dan,’ zegt hij. De veranda is op de begane grond en grenst aan een balzaal die zelden gebruikt wordt. De tafels en stoelen zijn afgedekt met lakens, alsof er spoken in slaap gevallen zijn na een spectaculair feest. We zoeken in het donker onze weg, arm in arm, en blijven staan voor de glazen schuifdeuren. Tegen een inktzwarte hemel valt de sneeuw in een duizelingwekkende werveling, als miljoenen stukjes van kapotte sterren. ‘Misschien is het wel te koud om naar buiten te gaan,’ zegt hij. ‘Waar heb je het over?’ zeg ik. ‘Het is juist een prachtige avond.’ De veranda is een eenvoudige uitbouw met een bankje en twee rieten stoelen die naar de boomgaard gedraaid staan. Linden veegt de sneeuw van het bankje en we gaan er samen op zitten. Om ons heen valt de sneeuw en heel lang zeggen we niets. ‘Het geeft niet dat je haar mist,’ zeg ik. ‘Ze was je grote liefde.’ Hij slaat zijn armen om me heen. ‘Niet mijn enige liefde,’ zegt hij. Ik ruik de koude wol van zijn jas. Een tijdje zitten we naar de vallende sneeuw te kijken. En dan zegt hij: ‘Het voelt verkeerd dat ik zo vaak aan haar denk.’
‘Je moet ook aan haar denken,’ zeg ik. ‘Elke dag. Je moet haar nergens anders zoeken, want je zult haar nooit vinden. Je ziet haar door een drukke straat lopen, maar als je je hand naar haar uitsteekt draait ze zich om en blijkt ze iemand anders te zijn.’ Na de dood van mijn ouders heb ik dit maandenlang gedaan. Linden kijkt me aandachtig aan. Ik tik met mijn vinger op zijn hart. ‘Bewaar haar hier, oké? Alleen hier zul je haar altijd terugvinden.’
Hij glimlacht naar me en ik zie het goud glinsteren in zijn mond. Toen ik hem net kende dacht ik dat het een teken van macht en status was. Maar eigenlijk is het een litteken, het resultaat van een infectie die een klein jongetje zijn gebit kostte. Hij is helemaal niet bedreigend.
‘Zo te horen weet jij wat het is om iemand te verliezen,’ zegt hij.
‘Ik weet er wel iets van, ja,’ zeg ik. Ik leg mijn hoofd tegen zijn schouder. Zijn hals verspreidt warmte, en de vage geur van zeep.
‘Ik weet nog steeds niet waar je vandaan komt,’ zegt hij. ‘Soms lijkt het wel alsof je zomaar uit de lucht bent komen vallen.’ ‘Dat gevoel heb ik soms ook,’ zeg ik.
Hij haakt zijn vingers in de mijne. Ik geloof dat ik zijn hartslag door onze identieke handschoenen heen kan voelen. Onze handen liegen, en toch ook weer niet. Ze zien eruit als die van een man en een vrouw; je kunt het reliëf van mijn trouwring onder mijn handschoen zien. En ze passen precies in elkaar, alsof hij me niet dicht genoeg bij zich kan hebben.
Niets aan die handen wijst op het definitieve van dit moment. Nog even en we zullen elkaar nooit meer aanraken. We zullen nooit meer naar een feest gaan, geen kinderen krijgen, niet onder dezelfde kwellingen samen sterven.
Zullen we op hetzelfde moment sterven, allebei aan een andere kant van de kust? Ik hoop dat Cecily er zal zijn om zijn hoofd op haar schoot te leggen. Ik hoop dat ze hem zal voorlezen en aardige dingen influisteren. Ik hoop dat hij tegen die tijd allang niet meer aan me denkt en rust zal kunnen vinden. Ik hoop dat Vaughn niet zo harteloos is als ik denk en dat hij het lichaam van zijn zoon ongeschonden, heel, aan de vlammen zal prijsgeven, zodat Lindens as in de sinaasappelboomgaard kan worden uitgestrooid.
Wat mijn eigen dood betreft – daar probeer ik niet te veel aan te denken. Ik weet alleen dat ik mijn laatste jaren thuis wil zijn, in Manhattan, bij mijn broer, in het huis dat mijn ouders ons hebben nagelaten. Met Gabriel, misschien. Ik zal hem zoveel mogelijk over de wereld proberen te leren, zodat hij een baan zal kunnen vinden, in de haven misschien, en voor zichzelf zal kunnen zorgen als ik dood ben.
‘Wat is er, lieverd?’ vraagt Linden, en ik besef dat ik tranen in mijn ogen heb. Het is zo koud dat ik niet begrijp dat ze niet bevriezen.
‘Niets,’ zeg ik. ‘Ik bedacht alleen dat er maar zo weinig tijd is.’ Hij kijkt me net zo aan als wanneer hij me om mijn mening over een van zijn ontwerpen vraagt. Alsof hij in mijn hoofd probeert te kruipen. Hij wil begrijpen, en begrepen worden. Ik vraag me af wat we in een andere tijd, op een andere plek voor elkaar geweest zouden zijn.
En dan realiseer ik me hoe dom dat is. In een andere tijd en op een andere plek zou ik niet ontvoerd zijn om met hem te trouwen. En hij zou niet in dit huis opgesloten hebben gezeten. Hij zou een beroemd architect zijn geweest. Misschien zou ik in een van zijn huizen hebben gewoond, met een man van wie ik hield en kinderen die heel oud zouden worden.
Ik probeer geruststellend te lachen en knijp in zijn hand. ‘Ik bedacht dat mensen maar zo kort in jouw prachtige huizen zullen kunnen wonen.’
Hij drukt zijn voorhoofd tegen mijn slaap, doet zijn ogen dicht. ‘Als het wat beter weer is laat ik je er een paar zien,’ zegt hij. ‘Het is leuk om de veranderingen te zien die mensen aanbrengen, en de huisdieren en de schommels en de tekenen van leven. Soms vergeet je daardoor de rest.’
‘Dat zou ik fijn vinden, Linden,’ zeg ik.
Daarna zeggen we niets meer. Ik laat me door hem omarmen. Na een tijdje worden de sneeuw en de kou hem te veel en brengt hij me terug naar mijn kamer. Met zijn bevroren neus tegen de mijne kust hij me nog een laatste keer. ‘Welterusten, lieverd,’ zegt hij.
‘Dag, lieverd,’ zeg ik. En het komt er zo achteloos uit, zo onschuldig, dat hij niets vermoedt. De liftdeuren schuiven tussen ons dicht en hij verdwijnt voorgoed uit mijn wereld.
De deur van Cecily’s kamer staat op een kier. Ik zie haar in de schommelstoel zitten. Ze heeft haar nachtjapon losgeknoopt en houdt Bowen haar blote borst voor, maar hij ligt te spartelen en te piepen. ‘Toe nou, drink nou.’ Ze snikt zachtjes. Maar hij vertikt het. Vaughn loog over die zoogster. Ik heb gezien dat hij Bowen een flesje gaf, en als een baby eenmaal gewend is aan de zoete smaak van flesvoeding wil hij nooit meer de borst. Ik herinner me dat mijn ouders me dit vertelden toen ze in het lab werkten. Maar Cecily heeft geen idee. Vaughn pakt haar zoon langzaam maar zeker van haar af, begint macht over hem uit te oefenen zoals hij macht uitoefent over zijn eigen zoon. Vaughn wil dat Cecily denkt dat haar kind niet van haar houdt.
Lange tijd blijf ik in de gang naar haar staan kijken. Het opgewonden bruidje dat nu zo afgetobd en bleek is. Ik denk terug aan de dag dat ze van de duikplank in het water plonsde en we in de tropische zee zwommen en denkbeeldige zeesterren probeerden te pakken. Dat is mijn mooiste herinnering aan haar, maar het is een illusie.
Nee, misschien is dat niet de mooiste herinnering. Toen ik aan bed gekluisterd was kwam ze me lelies brengen.
Ik kan geen manier bedenken om afscheid van haar te nemen. Uiteindelijk loop ik weg, net zo stilletjes als ik gekomen ben, en laat ik haar alleen met het leven waar ze zo naar smachtte. Ik weet dat ik haar op een dag niet meer zal haten. Ik weet dat ze nog maar een kind is, een dom, naïef meisje dat het slachtoffer is geworden van Vaughns leugens. Maar als ik naar haar kijk zie ik Jenna’s koude lichaam in de kelder, onder een laken, wachtend op het mes. En dat is Cecily’s schuld. En ik vergeef het haar niet.
Mijn laatste stop is Jenna’s kamer. Ik sta lange, lange tijd in haar deuropening. Ik kijk naar de spullen die er liggen. De borstel op de toilettafel zou van iedereen kunnen zijn, haar liefdesromannetje is weg. Alleen de aansteker die ze van de bediende heeft gestolen herinnert aan haar, duidelijk in het zicht omdat niemand goed genoeg heeft opgelet om hem te zien liggen. Ik pak hem, steek hem in mijn zak. Dit ene kleine dingetje zal ik van haar bewaren. Er is verder niets van sentimentele waarde. Het bed is afgehaald en weer opgemaakt alsof ze haar hoofd straks op het kussen zal leggen. Dat zal ze niet, maar een ander meisje binnenkort misschien wel.
Er is in deze kamer niets om afscheid van te nemen. Geen dansend meisje. Geen ondeugende grijns. Ze is weg, met haar zussen, uitgebroken, ontsnapt. En als ze nu hier was zou ze zeggen: ‘Wegwezen.’
De wekker op haar nachtkastje vertelt me hoe laat het is: 21 uur 50. Het is alsof ze me de deur uit duwt.
Ik zeg geen gedag. Ik ga gewoon.