13
LINDEN LIJKT niet te beseffen dat ik gewond ben geraakt omdat ik aan hem wilde ontsnappen.
‘Ik heb gezegd dat je in de tuin was toen het begon te stormen,’ fluistert Jenna op een middag, als Linden met zijn armen beschermend om mijn elleboog ligt te slapen. ‘Ik zag je het raam uit gaan. Wat was je van plan?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Het is in elk geval niet gelukt.’
Ze kijkt alsof ze me wil knuffelen, maar dat kan niet, want het is al pijnlijk genoeg voor me om hier alleen maar te liggen en bekeken te worden. ‘Geloofde hij je?’ vraag ik.
‘Huisheer Linden wel, ondanks dat kapotte vliegenraam. Van Meester Vaughn weet ik het niet. In de keuken zeggen ze allemaal dat ze je vóór de storm in de tuin hebben gezien, en dat je probeerde terug te komen toen je het alarm hoorde. Dat heeft hem misschien wel overtuigd.’
‘Zeiden ze dat?’ zeg ik.
Ze glimlacht een beetje, stopt mijn haar achter mijn oor. ‘Ze zullen je wel mogen. Vooral Gabriel.’
Gabriel! Zijn blauwe ogen die door de ziedende storm priemen. Zijn gespreide armen. Ik herinner me dat ik tegen hem aan viel. Ik herinner me dat ik me veilig voelde, vóór de wereld in het niets verdween.
‘Hij kwam achter me aan,’ zeg ik.
‘Het halve huis ging achter je aan,’ zegt Jenna. ‘Zelfs Huisheer Linden. Hij heeft een paar rondvliegende takken op zijn hoofd gekregen.’
Linden. Hij ligt naast me te slapen. Hij zit onder de blauwe plekken en bij zijn mondhoek zit wat opgedroogd bloed. Ik veeg het met mijn vinger weg.
‘Ik dacht dat je dood was,’ zegt ze. ‘Gabriel droeg je naar de keuken en het zag eruit alsof je al je botten gebroken had.’ ‘Scheelt niet veel,’ zeg ik.
‘Cecily schreeuwde haar longen uit haar lijf; ze moesten haar met drie bedienden naar haar kamer slepen. De Meester zei dat ze een miskraam zou krijgen als ze niet kalmeerde. Maar ze mankeert natuurlijk niets. Je weet hoe ze is.’
‘Hoe is het met Gabriel?’ vraag ik. Ik heb hem nog niet gezien sinds ik wakker werd. Ik weet nog steeds niet hoeveel tijd er is verstreken.
Linden mompelt iets in zijn slaap, ik schrik ervan. Hij vlijt zijn gezicht tegen mijn schouder en ik wacht tot hij zijn ogen opendoet, maar zijn ademhaling blijft diep en regelmatig. Jenna, die opeens een ernstige blik in haar ogen krijgt, komt wat dichterbij. We fluisteren de hele tijd al, maar nu wil ze zeker weten dat niemand ons kan horen. ‘Ik weet niet wat er tussen jullie aan de hand is, maar wees voorzichtig. Oké? Ik denk dat Meester Vaughn iets vermoedt.’
Vaughn. Ik word al koud vanbinnen als ik zijn naam hoor. Ik heb niemand verteld wat hij over Rose zei, gedeeltelijk omdat de herinnering zo vaag is dat ik werkelijkheid niet van droom kan onderscheiden, maar ook omdat ik bang ben voor wat hij zal doen als hij erachter komt. Ik zet hem uit mijn gedachten. Ik weet niet wat ik tegen Jenna moet zeggen, want ik weet niet wat er tussen Gabriel en mij aan de hand is. En opeens kan ik alleen nog maar denken aan de angst die Gabriel doet verstijven als Vaughn in de buurt is. Heeft Vaughn hem soms bedreigd? Ik slik iets pijnlijks weg. ‘Gaat het goed met hem?’ ‘Prima. Hij heeft alleen wat schrammen opgelopen. Hij is een paar keer hier geweest, maar toen sliep je.’
Ik kan er altijd van op aan dat Jenna weet wat zich in dit huis afspeelt. Ze is stil, een meubelstuk op de achtergrond, maar er ontgaat haar niets. Ik denk aan Vaughn die zei dat hij haar wilde teruggooien in de vijver. Ik denk aan haar zussen die doodgeschoten werden in die vrachtauto. De tranen springen in mijn ogen, en zonder dat ik het wil begin ik te huilen, en ze zegt ‘sst, sst’ en kust me op mijn voorhoofd. ‘Alles komt goed. Ik pas wel op hem,’ fluistert ze. ‘Alles komt goed.’
‘Het komt helemaal niet goed,’ zeg ik snikkend. Maar meer kan ik niet zeggen, want misschien luistert Meester Vaughn mee. Hij weet al alles. Hij is al overal, die vreselijke man die ons allemaal in zijn macht heeft. En hij heeft gelijk. Hier zal ik sterven, dus kan ik het me net zo goed gemakkelijk maken. Ik begin te denken dat hij mijn echte ontvoerder is, en dat de man die naast me ligt te slapen net zo goed een gevangene is als zijn bruiden.
Jenna blijft bij me tot ik mezelf heb uitgeput en de pijn in mijn ribben en mijn benen en mijn hoofd zo erg wordt dat ik niet bij bewustzijn kan blijven.
Als ik de volgende ochtend wakker word staat Cecily ongemakkelijk in de deuropening. Haar zwangerschap wordt steeds zichtbaarder. Ze heeft magere armpjes en beentjes en een volle maan van een buik. ‘Hoi,’ zegt ze. Het is de stem van een kind.
‘Hoi.’ Mijn stem klinkt als gebroken glas, maar ik weet dat het pijn zal doen als ik mijn keel schraap. Ik denk aan Jenna’s woorden, over Cecily die haar longen uit haar lijf schreeuwde toen ze me zag.
‘Hoe voel je je?’ vraagt ze. En voor ik antwoord kan geven haalt ze haar handen achter haar rug vandaan en laat me een vaas met witte stervormige bloemen zien. ‘Lelies, net als in je verhaal,’ zegt ze.
Het zijn inderdaad net mijn moeders lelies, met rozerode vegen die van de meeldraden naar de randen lopen, als gemorste inkt. Cecily zet ze op mijn nachtkastje en legt een hand op mijn voorhoofd. ‘Je hebt een beetje koorts,’ zegt ze.
Ze is een klein meisje dat moedertje speelt. Vadertje en moedertje. En misschien komt het door alle pijnstillers in mijn bloed, maar opeens houd ik van haar. ‘Kom eens bij me,’ zeg ik. Ik steek mijn infuusarm naar haar uit en ze aarzelt niet. Vanwege mijn ribben slaat ze voorzichtig haar armen om me heen, maar dan ze klampt zich vast aan mijn nachtjapon en mijn hals wordt nat van haar tranen.
‘Ik was zo bang,’ zegt ze. Dit landhuis is haar volmaakte droomhuis. Niemand hoort pijn te lijden. Iedereen leeft lang en gelukkig.
‘Ik ook,’ zeg ik. Ik ben nog steeds bang.
‘Kan ik iets voor je doen?’ vraagt ze als ze even gehuild heeft en haar wangen droogwrijft.
Ik knik met mijn hoofd naar Linden naast me. ‘Neem hem een tijdje mee,’ zeg ik. ‘Het helpt niet als hij hier opgesloten zit en zich de hele tijd zorgen om me maakt. Kijk of hij een spelletje met je wil doen, of iets anders leuks.’
Haar gezicht klaart op. Ze knikt. Ze is goed in het opvrolijken van onze man en ze weet dat ze dit voor me kan doen. Bovendien grijpt ze elke kans aan om Lindens onverdeelde aandacht te krijgen.
Aan het eind van de ochtend heeft ze Linden duidelijk gemaakt dat ze naar aandacht hunkert, en dat ze gaat huilen als hij haar geen schaakles geeft. Hij wil niet dat ze gaat huilen, want hij denkt dat ze dan een miskraam krijgt.
En ik krijg mijn beperkte vorm van vrijheid.
Ik geniet een tijdje van de stilte, terwijl zomerse dromen ko -men en gaan. Niets dan warmte en licht. Mijn moeders handen. Mijn vader die pianospeelt. De stem van mijn buurmeisje roezemoezend in het kartonnen bekertje in mijn hand.
En dan hoor ik een andere stem, en mijn ogen vliegen zo snel open dat de kamer ervan tolt.
‘Rhine?’
Gabriels stem kan me overal bereiken. Zelfs in een orkaan. Hij staat in mijn deuropening, onder de schrammen en blauwe plekken. Hij heeft iets in zijn handen wat ik niet kan zien. Ik probeer overeind te komen, maar ik breng er niets van terecht, en hij komt naast me zitten. Hij doet zijn mond open om iets te zeggen, maar ik ben hem voor.
‘Het spijt me zo,’ zeg ik.
Hij legt wat hij bij zich heeft op het bed en neemt mijn hand in de zijne, en ik voel me weer net zo veilig als toen ik in zijn armen viel.
‘Gaat het goed met je?’ vraagt hij.
Het is een simpele vraag. En omdat hij het is, omdat hij mijn leven heeft gered, wat dat ook waard is, vertel ik de waarheid. ‘Nee.’
Hij kijkt een tijdje naar me. Ik probeer me maar niet eens voor te stellen hoe zielig ik eruitzie, maar hij lijkt me niet eens te zien. De aanblik van mijn gezicht voert hem naar ergens ver weg.
‘Wat is er?’ vraag ik. ‘Waar denk je aan?’
Het duurt even voor hij antwoord geeft. Dan zegt hij: ‘Je was bijna weg.’ Hij bedoelt niet dat ik bijna ontsnapt was.
Ik doe mijn mond open om… ik weet niet… me nog een keer te verontschuldigen misschien. Maar hij neemt mijn gezicht in zijn handen en drukt zijn voorhoofd tegen het mijne. Hij is zo dichtbij dat ik de warme pufjes van zijn adem kan voelen, en ik weet alleen maar dat ik bij zijn volgende ademhaling naar binnen gezogen wil worden.
Onze lippen raken elkaar, zo licht dat het bijna geen raken is. We drukken ze steviger tegen elkaar, trekken ons onzeker terug, raken elkaar weer. Waar pijn hoort te zijn schiet warmte door mijn geradbraakte lichaam, en ik sla mijn armen om zijn nek en houd me aan hem vast. Ik houd me vast omdat je in dit huis nooit weet wanneer iets moois je weer wordt afgepakt. Een geluid op de gang drijft ons uit elkaar. Gabriel staat op, kijkt de gang in. Kijkt naar buiten. Er is niemand, maar we zijn wel geschrokken. Niet voorzichtig genoeg geweest.
Mijn hart bonkt in mijn oren, en het is niet de pijn of een razende storm die het moeilijk maakt om adem te halen, maar iets gelukzaligs. Gabriel schraapt zijn keel. Zijn wangen zijn warmroze en zijn ogen staan loom en wazig. We durven elkaar bijna niet aan te kijken. ‘Ik heb iets voor je meegebracht,’ zegt hij met afgewende blik. Hij steekt het ding dat hij net in zijn handen had in de lucht. Het is een zwaar zwart boek met een rode aarde op de voorkant.
‘Je hebt Lindens atlas voor me meegebracht,’ zeg ik sceptisch. ‘Ja, maar kijk eens.’ Hij slaat de atlas open bij een bladzijde met bruine en beige kaarten waarop blauwe lijntjes staan. Daarboven staat RIVIEREN VAN EUROPA. Aan de zijkant staat een legenda van oriëntatiepunten en rivieren. Gabriel wijst naar de derde van boven. RHINE. Hij volgt met zijn vinger een blauwe lijn. ‘De Rijn. Dat is een rivier,’ zegt hij.
Nou ja, het wás een rivier, voordat alles verwoest werd. Maar dit heb ik nooit geweten. Mijn ouders wisten het vast wel. Ze speelden graag voor geheimzinnige geleerde, en er zijn veel dingen die ze mijn broer en mij nooit hebben kunnen vertellen.
Mijn vinger volgt die van Gabriel, langs de loop van een rivier die niet meer bestaat. Maar ik denk dat hij nog wel ergens is. Ik denk dat hij buiten zijn oevers getreden en vrij de oceaan in gestroomd is, op een plek voorbij de puntige bloem op het ijzeren hek naar de vrijheid.
‘Dat wist ik helemaal niet,’ zeg ik. ‘Nooit gedacht dat mijn naam iets betekende.’
Was dit wat Rose bedoelde toen ik vertelde hoe ik heette en zij zei dat het zoiets moois was?
‘Er staat dat er goederen over vervoerd werden. Meer informatie is er niet,’ zegt Gabriel teleurgesteld.
‘Geeft niks!’ Ik moet een beetje lachen, sla een arm om zijn nek om hem naar me toe te trekken en kus hem dankbaar op zijn wang. Hij krijgt een vuurrode kleur, net als ik.
Hij heeft geen idee wat dit voor me betekent, maar aan de blik in zijn ogen te zien weet hij wel dat het iets goeds moet zijn. Hij strijkt het haar van mijn voorhoofd en kijkt me aan. Rhine. De rivier die, ergens op de wereld, losgebroken is.