2
Hij heet Ferry Walraven. Hij stelt zich spontaan voor. 'Ferry Walraven. Gesjeesde economiestudent, mislukte pizzabezorger, gedreven boekenverkoper, enthousiaste organist, heftige liefhebber van klassiek ballet. Geboren in Andijk, thans wonend in een eengezinswoning in Haarlem Noord, samen met vriendin. Vorige week dertig geworden.'
'Ik had je jonger geschat.'
'Je bent geen uitzondering. En wie ben jij?'
'Donna Klein Meuledam. Geboren in Groenlo, thans wonend in Heemstede. Alleen. Mijn man woont in een verpleeghuis. Ik word over drie weken zevenenveertig.'
'Kinderen?'
'Een zoon van vijfentwintig en een dochter van vierentwintig. Ze wonen niet meer thuis.'
Hij kijkt haar aan met een zachte blik in zijn ogen. 'Donna. Mooie naam. Zo zou ik een dochter willen noemen. Maar dan moet die eerst verwekt worden. Dat zit er voorlopig niet in.'
'Wil je vriendin geen kinderen?' De vraag is eruit eer ze er erg in heeft.
Hij ziet dat ze schrikt van haar eigen woorden. "Vragen staat vrij, Donna. Nee, mijn vriendin wil geen kinderen. Ze is dus geen blijvertje.'
Donna vindt dat een vervelend antwoord.
Hij grijpt haar arm. 'Dat klinkt alsof ik haar een tijdje gebruik en dan weer de deur uit zet. Het zit anders in elkaar. Maar dat is niet interessant genoeg om onze kennismaking mee te vullen. Ben je met de auto of met de trein?'
'Met de trein.'
'Zullen we dan iets gaan drinken in de buurt van het station?'
Donna vraagt zich af waar dit allemaal toe moet leiden. Ze kijkt snel om zich heen, maar ze ziet geen bekenden en ook geen mensen die naar hen kijken. Toch voelt ze zich opgelaten.
Ferry ziet het. 'Maak je niet druk, Donna. We doen niets wat niet door de beugel kan.' Hij lacht breed. 'Ik vind je gewoon een bijzonder mooie vrouw. En je keek naar me. Daar maak je me nieuwsgierig mee.'
Volgens haar ligt de zaak precies omgekeerd. Hij stelt voor om zijn auto uit de parkeergarage te halen, naar het station te rijden en de auto daar in een andere parkeergarage neer te zetten.
Ze moet dit weigeren. Niet met hem meegaan. Het is te dwaas voor woorden. Ze is niet op een avontuurtje uit en zeker niet met een knul die bijna haar zoon zou kunnen zijn. Wat bezielt haar vandaag? Sinds wanneer staart ze naar mannen en staat ze toe dat ze op haar af komen en haar aanspreken? Ze opent haar mond om te zeggen dat ze bij nader inzien toch heeft besloten om niet met hem mee te gaan. Hij denkt dat ze vanavond terug naar huis moet. Maar ze heeft een overnachting geboekt in een hotel. Ze wil morgen een dagje in Amsterdam rondlopen. Dat is jaren geleden, daar had ze een paar dagen eerder opeens zin in. Ze heeft niet aan Luuk verteld dat ze dit van plan was.
'Ik denk dat ik beter...'
'Hier is de garage. Ik sta tamelijk vooraan. Kom maar snel mee, het is koud geworden, vind je niet?'
Wat kan er gebeuren? Hij ziet er niet uit als een mogelijke aanrander. Het is een mooie man en hij heeft een ontwapenende blik in zijn ogen. Hij kijkt naar haar.
Ze kan het zich nauwelijks voorstellen dat ze het merkt, maar dat is wel het geval. Hij kijkt naar haar en zij ziet het. Hij kijkt op een geïnteresseerde en prettige manier. Met respect. Met bewondering.
Het is al zo lang geleden dat ze zich er bewust van wilde zijn dat een man op die manier naar haar keek.