13

Juli 1861

Elke keer als de wielen van het rijtuig in beweging kwamen doordat Gilbert de paarden weer een paar meter verder liet lopen en dan weer tot staan bracht, voelde ik mijn maag ook bewegen. We zaten midden in een lange rij rijtuigen en wachtten tot we onder de toegangspoort van de familie St. John uit konden stappen voor de bijeenkomst van de naaikrans. Ik had geen haast om er te komen.Voor ik op deze warme morgen in juli van huis was gegaan, had ik uit het raam van mijn slaapkamer naar Luella en Ruby gekeken die op het achtererf in houten kuipen de was stonden te doen. Ik had gezien dat ze ieder het uiteinde van een laken pakten en het dan in tegengestelde richting draaiden om het water eruit te wringen. Dat gevoel had ik nu ook in mijn maag — alsof iemand hem aan twee kanten beetpakte en in een knoop draaide.
Voor ons uit begroetten de getrouwde dames en hun dochters die al waren uitgestapt, elkaar. Hun gekir en gelach klonk helder in de warme zomerzon. Ik zag ertegen op om mij bij hen aan te sluiten. Het was veel gemakkelijker geweest deze welgestelde dames onder ogen te komen toen ik mij aan Charles' arm kon vastklampen. En aangezien ik nauwelijks de interesses deelde van de jongedames van mijn leeftijd, probeerde ik gewoonlijk zo onopvallend mogelijk achter Sally aan te lopen. Maar Sally zou vandaag onze gastvrouw zijn; ik kon moeilijk van haar verwachten dat ze mij als een kind op sleeptouw wilde nemen. De komende uren zouden een ware kwelling voor mij worden.
Aangezien de vrijwilligers voor het leger maar naar Richmond bleven toestromen, liep de productie van uniformen ver achter op de vraag. De paar textielfabrieken en naaiateliers die we hadden, zagen kans om stoffen te leveren en ze volgens patroon op maat te snijden, maar nu er zoveel mannen in het leger zaten, hadden ze niet de mankracht om de uniformen in elkaar te zetten. Om het vaderland te helpen, werd iedere dameskrans — die zich eerder alleen maar met lichtzinnig vermaak had beziggehouden — omgevormd tot een naaikrans. De krans waar Sally en haar moeder mij voor hadden uitgenodigd, behoorde tot de voornaamste van de stad.
Gilbert bracht de koets onder de toegangspoort uiteindelijk tot stilstand. 'Goed,Tessie,' zei ik met een zucht, 'laten we gaan.'
Ze staarde mij aan alsof ik niet goed snik was.'Je weet toch wel dat ik niet zomaar met jou door die deur naar binnen kan gaan? Zie jij een van die andere deftige dames met haar meid naar binnen lopen? Ik moet de achteringang gebruiken.'
Ze had natuurlijk gelijk. Veel dames hadden wel een of twee dienstmeisjes meegebracht en sommigen hadden zelfs hun zwarte naaister meegenomen om te helpen, maar de slavinnen mochten alleen maar door de achteringang naar binnen, niet door de grote hal.
Door dit verschil in behandeling voelde ik mij nog schuldiger. Ik had mij al slecht op mijn gemak gevoeld door Tessie te vragen met mij mee te gaan en ik schaamde mij ervoor dat ik hier zelfwas. Door de Confederatie te helpen, was het net of ik eraan meewerkte dat Tessie en de andere dienstmeisjes slavinnen bleven. Ik had kritiek op Jonathan gehad omdat hij Josiah had meegenomen, maar deed ik nu niet hetzelfde?
Jeremiah, de portier van de familie St. John, deed het portier van de koets open om ons te helpen met uitstappen. Achter ons stonden een stuk of vijf andere rijtuigen te wachten.'Ga nu maar, lieije,' fluisterde Tessie.'Ik zie je binnen wel.'
Ik verborg mijn ware gevoelens achter een halfslachtig glimlachje en liep met de andere vrouwen het huis in. In hun heldergekleurde japonnen en wijduitstaande hoepelrokken deden ze mij denken aan een boeket veelkleurige asters en chrysanten. Het leek wel op een modeshow van zomer-japonnen en hoeden met bloemen, en je kon hier niet merken dat de prijs voor kleding als gevolg van de blokkade omhoog was geschoten, of dat een nieuwe strohoed bijna niet meer te krijgen was, voor welke prijs dan ook. Sally droeg de duurste japon van allemaal. Voor de zijden japon moesten heel wat meer meters stof gebruikt zijn dan voor een eenvoudige jurk. Ik had haar — en al die andere vrouwen — wel door elkaar willen schudden. Was ik dan de enige die inzag dat ons leven nooit meer hetzelfde zou zijn?
Mevrouw St. John bracht ons allemaal naar haar grote salon en daar waren de veranderingen die in ons leven hadden plaatsgevonden in ieder geval wel zichtbaar. Het meubilair was verplaatst, waardoor het vertrek in een werkplaats was veranderd, zodat iedere mevrouw en jongedame een naaister werd. Degenen die over een naaimachine beschikten, hadden die meegebracht en het geratel en het gezoem van pedalen en tandwielen dienden als achtergrondmuziek.
Bijna iedere vrouw, waaronder ook ikzelf, had een ceintuur met zakjes om haar middel waarin naalden, scharen, vingerhoeden en meetlinten waren opgeborgen. Er waren maar weinig vrouwen die ooit meer gedaan hadden dan wat borduurwerk, het omzomen van een rok of wat frivolité, en onze fijngevoelige vingers waren er niet aan gewend om een naald door de wollen uniformjassen en -broeken te steken. Ik begon met de betrekkelijk eenvoudige taak om knoopsgaten te stikken en knopen aan te naaien, maar aan het eind van de middag deden ook mijn vingers zeer door alle naaldwerk. In de weken die voor ons lagen, zouden onze handen en vingers door het naaien van zwaar zeildoek - toen we tenten en overjassen in elkaar gingen zetten — stijf en bloederig worden.
De vrouwen praatten over en dachten aan niets anders dan de oorlog. Iedereen had wel een dierbare aan het front — een echtgenoot, een vader, een broer, een zoon, een geliefde. Terwijl ze elkaar vertelden hoe moeilijk het was om van hen gescheiden te zijn, keek ik even naar Tessie, die op een kruk naast mij rustig zat te naaien. Ze had dit leed vrijwel haar hele leven moeten dragen — gescheiden van haar ouders, van haar man en van haar zoon. Welk recht hadden wij, als bevoorrechte dames, om onze huidige ervaringen te bespreken alsof ze uniek waren, als er naast ons slavinnen zaten die dit verdriet al zovele jaren hadden moeten dragen?
'Ik moet toegeven dat ik een beschermd leventje heb geleid,' mengde Sally zich in het gesprek. 'Ik heb nooit kunnen denken dat ik nog eens zulk laag werk als dit zou doen. Maar ik moet zeggen dat ik er trots op ben. Als onze mannen bereid zijn hun aandeel te leveren, ben ik bereid dat ook te doen.'
'Je hebt gelijk,' zei de vrouw naast haar. 'Als we willen dat ons land vrij zal zijn, dan zullen we ervoor moeten vechten. We kunnen niet verwachten dat een ander dat zal doen.'
'Alle vooraanstaande vrouwen in Virginia stonden in 1776 naast hun man,' merkte een oude weduwe op. 'Ik ben er trots op dat ik kan zeggen dat hun opofferingsgezindheid aan ons is doorgegeven.'
'Misschien zullen we in de komende maanden nog heel wat meer moeten opofferen dan onze tijd of onze trots,' voegde een andere vrouw er somber aan toe. 'Ik weet dat het een groot offer voor u moet zijn, mevrouw Randolph, dat al uw vijf zonen aan de strijd deelnemen.'
Mevrouw Randolph veegde snel een traan weg met haar zakdoek. 'Mijn zonen zijn geen lafaards, dus ik moet ook moedig zijn. Ik heb ze met blijdschap laten gaan. Hun land heeft hen nodig.'
Ik had het verschrikkelijk gevonden Charles te zien vertrekken; ik kon mij niet voorstellen hoe het moest zijn om een geliefde zoon, een kind waarvoor je vanaf zijn geboorte gezorgd had, ten oorlog te zien trekken. Weer moest ik aan Tessie denken, wat ze gevoeld moest hebben toen haar zoon haar werd afgenomen.
Toen veranderde het gespreksonderwerp plotseling en ging het over onze eerste overwinning. Mevrouw Goode vertelde ons over een brief van haar zoon, waarin hij haar het gevecht beschreef bij Big Bethel Church, dat de afgelopen maand had plaatsgevonden.
'De Yankees stuurden vanuit Fort Monroe troepen naar het schiereiland - meer dan vierduizend man. Ze dachten dat ze ons wel even uit onze versterkingen zouden kunnen verdrijven en dat ze dan het binnenland in konden trekken. Maar mijn Daniel schreef dat ze als leeuwen gevochten hebben. We hebben ze teruggedreven, ook al hadden zij dan vier keer zoveel soldaten.' De salondames van Richmond applaudisseerden op een beschaafde manier.
'God staat altijd aan de kant van het recht,' zei Sally. 'Ook al hebben zij dan veel meer soldaten, de hemel zal de zaak van het Zuiden beschermen.'
Haar woorden ontlokten een groter enthousiasme. Toen het applaus wegstierf, zei mevrouw Goode: 'Het laat ook duidelijk zien dat onze vijanden lafaards zijn die er bij de eerste de beste gelegenheid vandoor gaan.'
'Dat is zo,' was iedereen het met haar eens. 'Billy Yank wil niet vechten.'
'Maar Johnny Reb wel. Het is ons land dat ze binnentrekken.'
Toen het weer stil geworden was, vroeg mevrouw Randolph: 'Is iemand van jullie al in de stad geweest om al die Yankeevaandels te bekijken die we bij Big Bethel veroverd hebben? Ze worden in de etalages tentoongesteld.'
'Ik heb ze gezien,' pochte mevrouw Taylor.'En ik heb ook de krijgsgevangenen in Main Street zien afvoeren. Dat was de eerste keer dat ik een echte levende Yankee heb gezien.'
'Je kunt maar beter een dode zien,' antwoordde mevrouw Goode. Iedereen lachte behalve ik. In gedachten zag ik Robert in zijn uniform voor me.
Terwijl de middag verliep, werd het steeds warmer in de salon; de zware wollen stoffen lagen als dekens over onze schoot. Hoewel alle ramen en deuren openstonden, zaten we in de hitte hevig te zweten en konden we de naalden met onze klamme vingers nog nauwelijks vasthouden. Mevrouw St. John had een aantal slaven opdracht gegeven de lucht in het vertrek met palmbladeren in beweging te houden. Maar toen een negermeisje, dat achter mij en Sally stond, moe werd en even uitrustte, draaide Sally zich met een boos gezicht om en kneep haar in haar been. 
'Sally, zo ga je niet met een kind om,' vermaande ik haar, zonder er verder bij na te denken.
'Maar het is hier zo heet,' zei Sally verongelijkt. 'Ze moet met dat palmblad blijven wuiven.'
'Dat doet ze nu al bijna een uur,' zei ik zacht, in de hoop dat niemand anders mij zou horen. 'Jij zou ook moe zijn als je een uur met je armen had staan zwaaien. Het is nog maar een kind.'
'Caroline, ze is een slavin.'
'Dat is nog geen reden om haar zo onvriendelijk te behandelen.'
Aanvankelijk leek Sally geërgerd door mijn ingrijpen. Maar toen ze weer over haar schouder keek, zag ze dat het meisje tranen in haar ogen had.'Ga dan maar even zitten om uit te rusten, Lucy,' zei ze met een zucht. Toen zei ze tegen mij: 'Ik ben me er niet van bewust dat ik onvriendelijk was. Ik zie ze eigenlijk niet als mensen. Het spijt me, maar ik ben nu eenmaal opgevoed om geen aandacht aan hen te besteden.'
Nu was het mijn beurt om me te schamen voor mijn gedrag. Het was nogal onbeleefd om je gastvrouw te vermanen. Ik mompelde een verontschuldiging en probeerde mij op de sofa zo klein mogelijk te maken.
Het gesprek ging inmiddels over een ander onderwerp -de verraderlijke sympathisanten van de Yankees, die in het westen van Virginia woonden. Omdat ze niet bereid waren zich van de Unie af te scheiden, hadden ze zich op hun beurt afgescheiden van Virginia en een nieuwe staat gevormd.
'Er wonen waarschijnlijk ook sympathisanten van de Noordelijken hier in Richmond,' zei mevrouw Taylor. 'Als we niet op onze hoede zijn, vallen ze ons in de rug aan en geven ze allerlei geheime informatie aan de regering van de Unie door.'
'Daarom heeft het stadsbestuur deze week een nieuwe maatregel afgekondigd,' zei mevrouw Goode. Haar man zat in de raad, zodat ze er trots op was een van de eersten te zijn die op de hoogte was van de maatregelen die de raad nam.
'Welke maatregel is dat dan?' vroeg mevrouw St. John.
'Het wordt de "wet op verdachte personen" genoemd of zoiets. We moeten waakzaam zijn voor personen die hun gevoelens of mening over de Noordelijken tot uitdrukking brengen. Als we zo iemand ontdekken — man of vrouw — is het onze plicht de burgemeester hiervan onmiddellijk in kennis te stellen, zodat ze gearresteerd kunnen worden.'
'Lieve help,' zei mevrouw Randolph, 'is het niet beangstigend dat er zo'n verrader in ons midden zou zijn zonder dat we weten wie het is?'
Mevrouw Taylor keek haar minachtend aan. 'Wees niet zo naïef, Clara. Iedere dwaas weet dat toch.'
'O ja? Hoe weet je dat dan?'
'Gewoon door je ogen open te houden en rond te kijken. Opletten wie niet met ons mee juicht en applaudisseert. En aandacht besteden aan iemand die van weinig enthousiasme blijk geeft.'
Ik voelde dat ik een kleur kreeg. Even geleden had ik niet gejuicht om de overwinning bij Big Bethel of om het afvoeren van de Yankee-gevangenen. Maar toen de dochter van mevrouw Taylor, Helen, daarop haar mond opendeed, had ik wel uit de kamer weg willen rennen.
'Je kunt ze ook herkennen als ze een negervriendje zijn.'
Het werd onmiddellijk stil in de salon. Mijn hart klopte in mijn keel. Helen Taylor had een oogje op Charles gehad voor hij zich met mij had verloofd. Haar moeder en zij hadden mij nooit vergeven dat ik Charles 'ingepikt' had. Ik realiseerde mij te laat dat Helen best dichtbij zat zodat ze mijn gesprek met Sally over het negermeisje afgeluisterd kon hebben.
'Verraders zijn altijd gek op nikkers,' herhaalde Helen. Ze wisselde snel een blik met haar moeder. Ik wilde wegrennen, zeggen dat ik mij duizelig of misselijk voelde of een ander smoesje verzinnen, en weggaan nu ik de kans nog had, maar ik wist niet hoe ik uit de kring van vrouwen weg kon komen zonder een scène te maken. Toen Helen haar volgende vraag aan mij stelde, wist ik dat het te laat was om weg te gaan.
'Jij hebt toch in het Noorden gewoond, Caroline? Je hebt daar nog steeds familie wonen, hè? Die zullen nu wel allemaal voor de Yankees vechten.'
'Niemand van hen is aan het vechten,' zei ik bevend. 'Mijn tante en oom hebben twee dochters.'
'Ik heb gehoord dat Philadelphia een broeinest van activiteiten voor de afschaffing van de slavernij is,' voegde mevrouw Taylor eraan toe. 'Ik vind het erg voor je dat je in zo'n plaats hebt moeten wonen. Arm kind — ze zullen wel geprobeerd hebben om je allerlei rare ideeën tegen de slavernij aan te praten.' Alle dames waren opgehouden met naaien en zaten nu gespannen te wachten op een nieuwtje dat het roddelcircuit nieuw leven in zou blazen. Ik moest iets zeggen.
'Mijn tante Martha is hier in Virginia geboren.' Mijn stem klonk bedeesd, verontschuldigend. 'Ze is hier in Richmond geboren en opgegroeid.'
'En hoe denk jijzelf over de slavernij?' vroeg Helen. 'Ben je het eens met de Yankees dat het een verderfelijke instelling is?'
Ik antwoordde niet. Ik kon niet antwoorden. Ik was een lafaard. Ik was van Philadelphia teruggekeerd met het vaste voornemen mij in te zetten voor de verdrukten en mijn licht in het donker te laten schijnen, zoals de Bijbel zei dat ik moest doen. Ik was er eens trots op geweest dat ik er tegenover Charles voor uitgekomen was en dat ik zijn manier van denken had helpen veranderen. Maar nu bleef ik zwijgen. Evenals Sally, die wist hoe ik erover dacht.
'Nou, zeg eens wat, Caroline,' zei mevrouw Taylor. 'Je zult toch wel een mening hebben.'
Terwijl ik tevergeefs probeerde een uitvlucht te bedenken, schraapte mevrouw St. John plotseling haar keel, alsof ze iets belangrijks wilde gaan zeggen. 'Dames,' zei ze met een honingzoete stem,'misschien zijn jullie vergeten dat Caroline gedwongen werd naar Philadelphia te verhuizen na de tragische dood van haar moeder. En het is jullie kennelijk ook niet opgevallen dat het meisje nu hier bij ons zit en zich suf zit te naaien om onze zaak te helpen. Maar misschien moet ik jullie er ook aan herinneren dat ze nu verloofd is met mijn zoon Charles. Als haar loyaliteit in twijfel wordt getrokken, dan geldt dat ook voor hem.'
Mevrouw St. John beëindigde haar toespraakje met een gemaakt glimlachje en richtte zich toen tot een van haar dienstmeisjes: 'Je kunt nu de thee wel serveren, Katy.'
Toen de afschuwelijke middag eindelijk voorbij was, keerde ik beschaamd naar huis terug. Dit was de eerste bijeenkomst van de naaikrans geweest; ik zou morgen en overmorgen weer terug moeten keren en een aantal dagen per week moeten naaien tot het tekort aan uniformen zou zijn verdwenen. Ik zou dezelfde vrouwen onder ogen moeten komen en met dezelfde vragen te maken krijgen. De achterdocht van mevrouw Taylor zou bevestigd worden als ik niet terug zou komen om de zaak van het Zuiden te steunen. En ik kon mijzelf niet wijsmaken dat ik de volgende keer moedig voor mijn mening zou uitkomen. Ik zou morgen en overmorgen weer net zo laf zijn als ik vandaag was geweest.
Tessie was zo wijs om niets te zeggen toen we naar huis reden. Ik schaamde mij diep voor mijn gedrag en wist dat ik met Eli moest gaan praten, wilde ik erachter komen wat mij de volgende keer te doen stond. Ik bleef in het rijtuig zitten nadat Tessie was uitgestapt. Ik bleef zitten toen Gilbert het rijtuig het koetshuis binnenreed en de paarden uitspande. Toen iedereen weg was, klom Eli de koets in en kwam naast me zitten.
'Ben je van plan hier te blijven slapen?' vroeg hij zacht.
Ik knikte en beet op mijn lip om niet te huilen.
'Er moet wel iets ergs gebeurd zijn als je van nu af aan hier in de schuur blijft wonen.'
'Ik weet niet waar ik moet wonen, Eli.' Ik huilde nu, maar zoals altijd wachtte Eli geduldig tot ik zou gaan praten. 'Sommige mensen in het Noorden doen zo hun best om een eind aan de slavernij te maken,' zei ik ten slotte. 'John Brown kan dan wel verkeerd gedaan hebben, maar hij heeft zijn overtuiging in ieder geval kracht bijgezet door zijn daad, ook al moest hij dat met de dood bekopen. Ik wil ook helpen om een eind aan de slavernij te maken, maar iedereen in Richmond doet zijn best om die in stand te houden. Ik wil niet van huis weg, maar zolang ik hier woon en met die andere vrouwen samenwerk, heb ik het gevoel dat ik de slavernij goedkeur — omdat ik hen help bij hun zaak.'
'Wil je mij vertellen wat er vandaag gebeurd is?'
'Een van de vrouwen vroeg mij plompverloren, waar de andere vrouwen bij zaten, hoe ik over slavernij dacht, of ik het als een verderfelijke instelling zag. Ik heb haar geen antwoord gegeven, Eli. Ik schaam me nu erg. Ik was niet bang om Charles te vertellen hoe ik erover dacht, maar vandaag zei ik niets tegen al die vrouwen. Geen woord.'
Er kwam een speels lachje om zijn mond. 'Eerlijk gezegd zou ik ook liever met meester Charles te maken hebben dan met zo'n kamer vol vrouwen.' Ondanks de situatie moest ik glimlachen, maar ik voelde mij meteen daarop weer schuldig.
'Het is nog erger. Ze hadden het over een nieuwe wet die door de raad is aangenomen. Burgers moeten mensen aangeven die met het Noorden sympathiseren. Iedereen die tegen de slavernij is, zou een spion kunnen zijn en moet daarom gearresteerd worden.'
'Zou dat gebeurd zijn als je vandaag voor je mening was uitgekomen? Zouden ze je dan in de gevangenis gegooid hebben?'
'Dat weet ik niet. Maar ik was bang dat iemand mij als een verdacht persoon zou aangeven. Ik was vreselijk bang.' Ik bleef handenwringend naar mijn schoot staren en schaamde mij te diep om hem aan te kijken. 'Toen ik weer naar Richmond terugkeerde, had ik mij vast voorgenomen om voor mijn mening uit te komen. Ik wilde God dienen - maar nu heb ik het gevoel dat ik Hem in de steek heb gelaten. Ik ben een lafaard.'
Eli zuchtte. 'Daar zal God niet verbaasd over zijn, missy Caroline. Hij weet precies wat er in eenieder van ons leeft. Nu weet je het zelf ook en dat is goed.'
'Hoe kan dat nu goed zijn?'
'De Bijbel vraagt of een luipaard zijn vlekken kan veranderen. En het antwoord is nee. Een luipaard kan zijn vlekken niet veranderen — of er moeten een paar dingen gebeuren. Ten eerste moet dat luipaard in de spiegel kijken en zien dat het nodig is dat zijn vlekken veranderd worden. En dan moet hij erachter komen dat hij die zelf niet kan veranderen. Maar God kan dat zeer zeker.'
'Dus... dus ik moet bidden om moed? En wat dan, Eli?' Ik lichtte eindelijk mijn hoofd op en keek hem in zijn zachtmoedige bruine ogen. 'Misschien ben ik moedig genoeg om morgen mijn mening te geven, maar als Helen Taylor mij dan aangeeft en ik gearresteerd zal worden? Wat voor nut kan ik nog voor God hebben als ik in de gevangenis zit? Misschien had ik beter in Philadelphia kunnen blijven, waar mensen geen slaven hebben. Misschien moet ik teruggaan en gaan werken voor de kant die een eind aan de slavernij wil maken in plaats van hier uniformen voor de Confederatie te naaien.'
'Dat denk ik niet, missy Caroline,' zei Eli, zijn hoofd schuddend. 'Je kent het verhaal van koningin Ester wel, hè? God plaatste haar daar in dat paleis, midden tussen al die ongelovigen, om een bepaalde reden. Ze moest iets voor Hem doen - als de tijd er rijp voor was. Ik denk dat Meester Jezus je naar het Noorden gestuurd heeft en toen weer teruggebracht heeft, omdat Hij daar ook een reden voor heeft. Maar ik denk dat je zult moeten wachten tot de tijd rijp is. God gaf Ester de moed om zomaar die troonzaal in te lopen en ze zei: "Kom ik om, dan kom ik om." Maar toen moest ze wachten. Ze nodigde de koning twee keer uit om bij haar te komen eten voordat ze hem vertelde wat haar dwarszat. Niet omdat ze bang was, maar omdat ze wachtte tot God zou zeggen: "Nu, Ester! Nu is het de tijd!'"
'En als ze mij dan morgen weer naar mijn mening vragen... wat moet ik dan zeggen?'
'Helemaal niets. Zou er ook maar één vrouw anders gaan denken als jij je mening zou geven?'
'Nee, waarschijnlijk niet.'
'Je moet niet op God vooruit hollen. Hij zal je vertellen wanneer de tijd rijp is. Dan zul je een verandering bewerken met datgene wat je doet. En dan nog iets — koningin Ester vroeg al haar dienaren met haar mee te bidden. We zullen met je mee bidden, missy Caroline. Je weet dat we zullen bidden.'

Ik leefde die hele maand juli in spanning. Niet alleen wachtte ik op het daadwerkelijke begin van de oorlog, maar ook op Gods oproep om te gaan handelen. Tessie en ik lazen het verhaal van koningin Ester en bij het lezen van de woorden van de Schrift:'En wie weet, of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt?' huiverde ik van ontroering. Ik kreeg het gevoel dat ik wachtte op de oproep tot de strijd, net zoals de twee reusachtige legers die bij de Potomacrivier werden gevormd en nu wachtten op de strijd die zeker zou komen.
Sally sleepte mij mee naar de stad voor de viering van de Onafhankelijkheidsdag, waarbij ook elf kanonschoten werden afgevuurd - een voor iedere staat van de Confederatie. 'Kom op, Caroline. Doe eens wat enthousiaster,' drong Sally aan toen ze merkte dat ik niet juichte en applaudisseerde zoals ieder ander.
'Ik ben moe,' zei ik — wat waar was. 'Ik maak mij zo'n zorgen om Charles dat ik niet kan slapen.'
De volgende dag lazen Tessie en ik in de krant dat Lincoln in zijn redevoering op Onafhankelijkheidsdag het Congres gevraagd had om vierhonderduizend soldaten en vierhonderd miljoen dollar om de oorlog te financieren. De Noordelijke legers schaarden zich achter de kreet: 'Op naar Richmond!' Ze wilden de stad veroveren nog voordat het Congres van de Confederatie de kans had bijeen te komen op 20 juli. De kranten vermeldden ook de tegen-kreet van de rebellen: 'Onafhankelijkheid of dood!' Ik voelde mij als een passagier aan boord van een schip dat was losgeslagen van zijn ankers en nu naar een gewisse ramp toe dreef.
Ik keerde wel terug naar de naaikrans van mevrouw St. John, maar bleef op mijn hoede voor Helen Taylor en haar moeder. Terwijl we aan het werk waren, bemerkte ik een stemming van angst onder de vrouwen, die nieuw was maar nauwelijks verborgen kon worden achter een fafade van bezige handen en kletspraat. De spanning die het wachten op nieuws met zich meebracht, kwam duidelijk tot uiting in onze bevende stemmen en onvaste handen. Deze atmosfeer van bezorgdheid die zich van ons meester maakte, was even drukkend als het klamme weer in juli. Toen werd de productie van uniformen plotseling gestaakt en kregen we een nieuwe taak: verbanden maken voor gewonden.
Op een avond na het eten reed Charles' vader Church Hill op om mij een bezoek te brengen. Ik nodigde hem uit in papa's bibliotheek en vroeg Gilbert hem een borrel in te schenken. Terwijl we over koetjes en kalfjes praatten, was ik doodzenuwachtig en wachtte ik tot hij ter zake zou komen.
'Je hebt bericht van Charles ontvangen, neem ik aan,' zei hij, terwijl Gilbert hem een van papa's laatste sigaren aanbood.
'Ja, ik heb een paar brieven gekregen. Hij en de anderen maken het goed, maar tussen het marcheren en het graven van versterkingen door hebben ze niet veel tijd om te schrijven.'
'Hij zal er wel naar uitkijken dat ze nu eindelijk eens werkelijk gaan vechten, denk ik zo.'
Ik knikte en was niet bereid hem te vertellen wat Charles mij allemaal had toevertrouwd - dat hij niet was voorbereid op de zware marsen en andere ontberingen van het soldatenleven; dat de spanning en de angst voor het onbekende aan hem knaagden als een ziekte; dat hij zich grote zorgen maakte over hoe hij zou reageren als hij voor de eerste keer te maken zou krijgen met vijandelijk vuur en als hij gedwongen zou worden om op een medemens te schieten.
'Ik ben jaloers op al die jongemannen,' zei meneer St. John, behaaglijk in papa's stoel gezeten.'Als ik jonger zou zijn en geen last zou hebben van die reumatiek, zou ik mij graag bij hen hebben aangesloten. Zoals de zaken er nu voorstaan kan ik niet veel meer doen dan dienst nemen bij de plaatselijke bewakingsdienst.'
'Dat is ook een belangrijke taak,' zei ik, niet helemaal onoprecht. 'Het leger van de Unie zou niets liever willen dan Richmond veroveren.'
'Daar heb je gelijk in. En dat brengt mij tot de reden van mijn bezoek.' Hij trok een keer aan zijn sigaar, inhaleerde en de woorden kwamen gelijk met de rook uit zijn mond. 'Generaal Lee heeft de afgelopen twee dagen de versterkingen rond Richmond geïnspecteerd. Hij moest helaas tot de conclusie komen dat ze totaal ontoereikend zijn. Hij wil een betere verdedigingslinie aanbrengen, maar zoals je wel kunt raden, is er momenteel een groot gebrek aan mankracht. Een eerste oplossing is geweest om vrije negers te gebruiken.'
'Als vrijwilligers?'
Hij keek mij over de rand van zijn glas aan en nam toen een grote slok. 'Nee, als dienstplichtigen. Maar we geven hun te eten en ze krijgen dezelfde maandelijkse toelage als onze soldaten in het leger. Ik denk niet dat het oneerlijk is om negers te vragen hun eigen huizen te verdedigen, denk je ook niet?'
'Nee, ik denk het niet.'
'Dat brengt mij tot het eerste, moeilijke verzoek dat ik gedwongen ben te doen. Weet je, er zijn niet veel vrije negers. We hebben meer arbeiders nodig. Ik heb begrepen dat jij verscheidene mannelijke slaven hebt...'
'Twee. We hebben er maar twee.'
'Nou ja... al zou je er maar één kunnen sturen, dan zou de Confederatie je zeer dankbaar zijn.' Hij deed weer een trek aan zijn sigaar voor hij verder ging. 'Mijn tweede verzoek betreft de paarden en ik ben bang dat dit geen kwestie van vrijwilligheid is. Het leger heeft ieder paard nodig dat je kunt missen. Je zult er natuurlijk voor betaald worden... maar ik ben bang dat je ze zult moeten afstaan.'
Hoe zou ik dit Eli moeten vertellen? Hij was gek op die paarden. 'Hoe gauw hebt u ze nodig?' vroeg ik.
'Ik zou graag willen dat je morgenochtend alles geregeld hebt...' Hij dronk zijn glas leeg en zette het neer op papa's bureau. 'Nog een laatste verzoek. Jullie huisslaaf Eli heeft de reputatie een van de beste stalknechten van Virginia te zijn. Volgens de berichten weet hij beter wat er mis is met een paard dan wie dan ook. De Confederatie kan hem goed gebruiken. Denk er alsjeblieft eens over na om hem aan het leger af te staan.'
'Ik... ik zal erover nadenken.'
Ik herinner mij niet meer wat ik nog meer gezegd heb toen meneer St. John opstond, mij goedenacht wenste en beloofde de volgende morgen terug te komen om mijn antwoord. Als papa thuis zou zijn geweest, zou hij waarschijnlijk onmiddellijk zijn vaderlandse plicht hebben vervuld, zijn stallen hebben leeggehaald en Eli en Gilbert nog diezelfde avond met meneer St. John hebben meegestuurd. Maar papa was niet thuis. Ik was degene die de beslissing moest nemen en ik kon er niet toe komen om beide mannen de opdracht te geven met de rebellen mee te gaan werken om hun eigen slavernij te verdedigen. Ik worstelde een poosje met de beslissing; toen, niet wetend wat ik anders moest doen, ging ik naar het koetshuis om met Eli en Gilbert te gaan praten. Ik vertelde hun wat meneer St. John mij had verzocht.
'Ik weet niets over paarden,' gaf ik toe. 'Ik weet niet hoeveel wij er nodig hebben en welke paarden we naar het leger kunnen sturen. Maar wat nog erger is, is dat ik jullie niet de opdracht wil geven om met deze mannen mee te gaan, tenzij dan als jullie zelf willen. Hoe... hoe denken jullie erover? Wat moet ik doen?'
Eli's gezichtsuitdrukking veranderde geen moment, maar Gilbert was duidelijk van streek. Hij keek met opgetrokken wenkbrauwen naar Eli, mompelde nijdig voor zich heen en ging van het ene been op het andere staan.
'Wat is er, Gilbert?' vroeg ik.
'Zo hoort het niet,' zei hij.'Het is niet aan ons om hier een beslissing over te nemen. Missy moet ons vertellen wat we moeten doen. Wij zijn uw slaven.'
'Ga er eens van uit dat jullie geen slaven zijn. Welke raad geven jullie mij dan?'
'Ik ben nog steeds uw slaaf,' zei hij koppig.'Missy moet ons vertellen wat we moeten doen.'
Maar dat wilde ik nu juist vermijden: vertellen wat ze moesten doen. Het frustreerde mij hevig dat ik ertoe gedwongen werd iets te doen wat ik verafschuwde: een slavendrijver te zijn. Toen, door wanhoop gedreven, kreeg ik een idee. Als ik dan opgezadeld was met het systeem van slavernij, zou ik mij aan de regels houden.
'Goed, Gilbert. Luister dan naar mijn bevelen: ik gebied je dat jij en Eli besluiten hoeveel paarden we nodig hebben en welke we kunnen verkopen. Ik gebied je ook om na te gaan hoeveel mannelijke slaven we nodig hebben om al het werk hier te doen en wie we kunnen missen voor de oorlog. Ik wil jullie antwoord voor morgenochtend horen.' Ik liep gedecideerd naar de deur, keerde mij toen om en zei: 'Dit is een bevel.'
Ik hoorde Eli lachen toen ik de deur van het koetshuis achter mij dichtsloeg. Hij had nog steeds een glimlach om zijn lippen toen hij en Gilbert een uur later naar de dienstingang kwamen om mij hun beslissing mee te delen. 'We denken dat die ene kleine merrie het enige paard is dat je nodig hebt om mee naar de stad te rijden,' zei Eli. 'Ze kan dat koetsje trekken in plaats van dat zware rijtuig. Missy weegt toch niet meer dan een zak veren. Het spijt me om te zeggen, maar de drie andere paarden kun je wel verkopen.'
'En eh... hoe staat het met die andere zaak?'
'Ik ga niet, missy Caroline,' zei Eli zacht. 'Ik heb meester Fletcher beloofd over je te waken en ik heb mij vast voorgenomen dat te doen. Jij bent belangrijker dan de paarden. Maar Gilbert hier... hij zegt dat hij zal gaan graven.'
'Weet je het zeker, Gilbert?'Volgens mij had het kleine mannetje nog nooit veel lichamelijke arbeid verricht. Hij was papa's bediende, onze butler en onze koetsier geweest. Ik schatte zijn leeftijd op begin veertig. 'Weet je, je hoeft de rebellen niet te helpen. Ze vechten voor het recht om slaven te kunnen blijven houden.'
Gilbert rechtte zijn schouders.'Ik doe dit niet voor hen. Ik heb meester Fletcher beloofd goed op u te passen en goed voor alles te zorgen. Ik weet niet wat die Yankee-soldaten zullen gaan doen als ze hier komen, maar daar kom ik liever ook niet achter. Ik denk dat meester Fletcher zou willen dat ik meeging.' Ik slaagde erin niet te huilen tot de twee mannen weggingen en bereidde mij toen voor op een nieuw verlies.
Meneer St. John nam de paarden de volgende morgen mee. Toen stonden Tessie, Ruby en ik op de trappen voor het huis en zagen Gilbert, met Eli's spa als een geweer over zijn schouder, met de plaatselijke bewakingsdienst en een groepje vrije negers wegmarcheren.