3
Juli 1854
Tegen de tijd dat ik eraan gewend
was iedere dag naar het Instituut voor Jongedames in Richmond te
gaan, kwam het einde van het schooljaar in zicht en brak de
zomervakantie aan. Ik had inmiddels mijn dertiende verjaardag
gevierd en soms werd het mij toegestaan aan de officiële diners
deel te nemen met papa en zijn gasten — en met moeder als ze zich
goed genoeg voelde om erbij te zijn. Op een warme avond in juli
zaten we met ons drieën aan het diner toen er dringend op de
buitendeur werd gebonsd. Gilbert hield op met serveren, zeilde de
kamer uit om naar de deur te gaan en kwam even later weer terug om
mijn vader te spreken.
'Het spijt me dat ik u moet storen, meneer. Er staat een jongeheer
voor de deur die zegt dat hij uw neef is, Jonathan Fletcher. Hij
heeft geen visitekaartje.'
'Jonathan?' Papa keek verrast. 'Breng hem naar binnen,
Gilbert.'
Het was geen 'jongeheer', maar gewoon een jongen die niet veel
ouder was dan ik. Hij zag er bezweet, moe en stoffig uit alsof hij
een hele reis achter de rug had. Maar zelfs in deze toestand was de
gelijkenis met mijn vader frappant. Ze hadden beiden een knap,
vierkant gezicht en een aristocratische neus, hetzelfde golvende
bruine haar en donkere ogen. Een zwakke schaduw op Jonathans
bovenlip maakte duidelijk dat hij over enkele jaren evenals mijn
vader een snor zou hebben.
'Goedenavond, oom George... tante Mary.' Hij maakte een beleefde
buiging.
Papa stond niet op. 'Jonathan, wat brengt jou op dit uur naar
Richmond?'
De woorden stroomden uit Jonathans mond alsof hij ze lange tijd had
moeten binnenhouden.'Vader zegt dat u maar beter meteen naar
Hilltop kunt komen, oom George. Grootvader is ziek.'
Papa begon weer te eten en sneed zijn vlees zonder op te kijken.
'Is hij stervende?'
Ik zag Jonathans gezicht vertrekken van emotie. Hij keek naar het
plafond alsof hij wilde voorkomen dat de tranen die in zijn ogen
waren gesprongen, langs zijn wangen zouden glijden. 'Ik... ik denk
het wel, oom.' Hij schraapte zijn keel, maar zijn stem bleef schor
klinken. 'Hij heeft een beroerte gehad en nu... nu kan hij niet
meer praten of zich bewegen.'
Papa keek moeder aan. Ze schudde licht haar hoofd en keek toen van
hem weg. 'Je weet dat ik een hekel aan het platteland heb, George.
De stank, de vliegen, en al die negers...' Dat er drie negers in
het vertrek aanwezig waren die ons bedienden, Tessie, Gilbert en
Ruby, interesseerde haar kennelijk niet.
'Wil je iets eten, Jonathan?' vroeg papa.
'Alstublieft meneer, maar ik zou mij graag eerst even een beetje
willen wassen als u het goedvindt.'
Papa begon weer te eten terwijl Gilbert Jonathan liet zien waar hij
zich wat kon opfrissen. Ruby zette een stoel bij de tafel. Toen
Jonathan weer terugkeerde, zag ik dat hij zich weer volkomen
beheerste.
'Ga zitten jongen,' zei papa, naar de lege stoel aan tafel
tegenover mij wijzend.Toen, bijna terloops, zei hij: 'Caroline
Ruth, dit is je neef Jonathan.'
'Hoe maak je het?' zei ik. Jonathan keek mij verrast aan.
'Heel goed. Dank je.' Zijn woorden klonken stijf en formeel. Ik
vroeg mij af of hij mij voor de gek hield. Maar toen glimlachte hij
vriendelijk en kreeg hij iets ondeugends in zijn ogen. Hij deed mij
zozeer aan Grady denken dat het mij verbaasde. Gewoonlijk voelde ik
mij slecht op mijn gemak met vreemden, maar Jonathan mocht ik vanaf
die allereerste avond. Hij boog zijn hoofd even in gebed en begon
toen te eten, waarbij bleek dat hij goede tafelmanieren had.
'We vertrekken morgenochtend zo vroeg mogelijk naar Hilltop,' zei
papa even later. 'Maar eerst moet ik nog een paar dingen in de stad
regelen.'
Jonathan keek verbaasd op. 'Maar vader zei dat... ik bedoel dat hij
dacht dat u meteen zou komen... vanavond nog.'
'Als je wilt, kun jij vanavond naar huis teruggaan,' zei vader,
'hoewel ik denk dat het maar beter is als je vannacht hier blijft
slapen, zodat jijzelf en je paarden wat rust kunnen krijgen. Hoe
dan ook, ik kom morgen in mijn eigen rijtuig achter je aan. Op die
manier ben ik niet afhankelijk van iemand die mij weer terug moet
brengen naar Richmond... later.'
Moeder legde haar hand op papa's arm.'George, ik zou het op prijs
stellen als je Gilbert hier bij mij achter zou laten. Hij heeft
betere manieren dan die stalknecht van je. Bij die grote, ruwe
kerel voel ik mij slecht op mijn gemak.'
Ik was verbijsterd toen ik besefte dat ze Eli bedoelde. Hoe kon
iemand niet van die vriendelijke Eli houden? Ik wilde het voor hem
opnemen, maar wist dat ik mijn ouders niet tegen mocht spreken,
zeker niet tijdens het diner.
'Zoals je wilt, lieve,' antwoordde papa.'Eli kan mij er morgen wel
heen rijden in plaats van Gilbert.'
Toen de maaltijd voorbij was, trokken papa en Jonathan zich terug
in de bibliotheek. Ik stond op het punt mijn moeder naar de salon
te volgen toen Tessie plotseling ophield met het stapelen van de
borden en mij terzijde trok.
'Missy Caroline!' Haar ogen straalden van opwinding, alsof er iets
geweldigs stond te gebeuren. 'Waarom ga je morgen niet met je vader
mee?'
'Met hem meegaan? Waarom?' Het idee was geen moment bij me
opgekomen.
'Je hebt hier toch niets te doen... en bovendien zal het je goed
doen om de stad uit te gaan en je familie te ontmoeten...'
Hoe meer ik over het idee nadacht, hoe beter het mij aanstond. Ik
leidde een eenzaam leven en verlangde naar een vriend of vriendin.
Misschien zou mijn neef met die ondeugende grijns mijn vriend
kunnen worden, net als Grady was geweest.
'Ga jij dan ook met me mee naar Hilltop?' vroeg ik Tessie.
'O, ik zou niets liever willen, missy.' Haar gezicht straalde.
Ik zag een groot verlangen in haar ogen en werd nieuwsgierig.
'Ben je ooit op de plantage van mijn grootouders geweest?' vroeg ik
haar.
Tot mijn verbazing begonnen haar ogen nog meer te glanzen en er
kwamen tranen in. 'Ik ben er geboren, missy. Mijn mama en mijn papa
wonen daar. Ik zou ze erg graag nog een keer willen zien. En al
mijn broers en zusters daar ook... als ze nog niet verkocht
zijn.'
Ik wist niet wat ik zeggen moest. Tessie had voor mij gezorgd vanaf
de dag dat ik geboren was. Vanaf het moment dat ik geboren was -
mijn hele leven en haar halve leven -had Tessie haar familie niet
meer gezien.
'Tessie, je had mij moeten vertellen dat...'
Ze veegde haar tranen weg.'Ik had nooit de kans, denk ik.'
'Ik ga het mijn vader meteen vragen.'
Het aroma van sigarenrook hing in de bibliotheek toen ik
binnenkwam. Papa en Jonathan waren druk aan het praten en bespraken
met elkaar de problemen die zich in het westen van Kansas
voordeden. 'weet je het zeker?' vroeg papa, toen ik hem gezegd had
dat ik met hem mee wilde gaan. 'Het is een hele rit naar de
plantage, zeker in deze hitte.'
'Het is hier in Richmond ook warm.' Tessie noemde ik niet.
Verrassend genoeg wendde papa zich tot Jonathan. 'Wat denk jij
ervan?'
'Ik vind het een goed idee, meneer,' zei mijn neef. Hij gaf mij een
knipoog alsof we samenzweerders waren.
Toen papa ten slotte instemde, kon ik mijn opwinding maar
nauwelijks verbergen. Ik rende naar de keuken om het Tessie te gaan
vertellen en bleef plotseling staan toen ik een vreemde neger in de
deuropening van de keuken zag staan. Hij was net zo groot als Eli
en had zijn armen om Esther heen geslagen. Ze snikte en jammerde
terwijl ze samen zacht heen en weer wiegden.
'Wat is er?' vroeg ik haar verschrikt.
Esther maakte zich los uit zijn omhelzing en ik zag een brede
grijns over haar gezicht trekken. 'Er is niets mis, kind.
Ik ben zo blij mijn jongen weer te zien. Dit is mijn zoon
Josiah.'
Hij zag er bepaald niet uit zoals ik verwacht had. Josiah was een
volwassen man van achter in de twintig. Hij zag eruit als een
jongere versie van Eli — dezelfde brede schouders en borst,
dezelfde lengte en hetzelfde gewicht. Maar op Josiah's knappe
gezicht was niets van de vriendelijkheid en hartelijkheid van zijn
vader te lezen. Het leek wel of zijn gezicht uit graniet gehouwen
was.
'Aangenaam kennis te maken,' mompelde ik, terwijl ik mij de keuken
in haastte om Tessie te gaan zeggen dat ze moest gaan pakken.
Die nacht was ik zo opgewonden over ons uitstapje naar Hilltop dat
ik moeite had om in slaap te komen. Het was de eerste keer in mijn
leven dat ik opgewonden was over iets nieuws. Ik bleef lange tijd
wakker.
Later, niet lang nadat de klok in de hal tien uur had geslagen,
hoorde ik een harde tik, alsof iets het raam van mijn slaapkamer
geraakt had. Ik lag ingespannen in het donker te luisteren. Toen
hoorde ik het opnieuw, een geluid alsof er een steentje tegen de
ruit werd gegooid.Tessie stond op van haar matras, deed het venster
op een kiertje open en tuurde naar buiten. Voordat ik kon vragen
wat ze gezien had, greep ze haar omslagdoek en haastte zich in haar
nachtkleding de kamer uit.Toen ze na een poosje nog niet terug was,
klom ik uit bed en ging naar het raam om zelf te kijken wat er aan
de hand was.
Tessie stond in de schaduw naast het koetshuis. Haar witte
nachthemd was in het licht van de halve maan goed te zien. Josiah
had zijn sterke armen om haar heen geslagen, net zoals hij een paar
uur eerder bij zijn moeder had gedaan. Toen boog hij zich naar
voren en begon Tessies hals te kussen en in de stille nacht hoorde
ik haar zachtjes lachen. Ik wendde mij haastig af en deed het
venster weer dicht.
De volgende morgen vroeg vertrok ik met mijn neef Jonathan naar
Hilltop. Tessie zat naast Josiah op de bok, maar ze zeiden geen
woord tegen elkaar. Ze deden net of ze volsagen vreemden voor
elkaar waren en keken zelfs niet naar elkaar. Ik vroeg mij af of ik
het tafereel dat ik de vorige avond bij het koetshuis had gezien,
soms gedroomd had.
'Waarom komt je familie nooit naar Hilltop toe?' vroeg Jonathan,
terwijl we voortreden onder een blakerende zon.
'Ik weet het niet. Te ver weg, denk ik.'
Jonathan bromde verachtelijk.'Zo ver is het niet - met het rijtuig
slechts zo'n drie uur rijden van Richmond. Mijn vader gaat zo
ongeveer iedere maand een keer naar Richmond.'
Ik wilde vragen waarom Jonathans vader ons dan nooit bezocht, maar
durfde niet goed. 'Papa praat weleens over Hilltop,' zei ik. 'Hij
heeft mij verteld dat het de plantage is waar hij is opgegroeid.
Dat is trouwens het enige wat ik weet.'
'Zal ik je er iets over vertellen?'
'Ja, graag.'
Hij lachte en toen ik hem vroeg wat er zo grappig was, schudde hij
zijn hoofd.'Op Hilltop zou je je stadse maniertjes niet nodig
hebben... Hoe dan ook, mijn vader is William P. Fletcher II, de
oudste broer. Hij en mijn grootvader beheren samen de plantage. Ik
bedoel, dat deden ze tot...' Hij legde zijn hoofd tegen de
rugleuning en had moeite zich te beheersen.
'Je bent erg gek op je grootvader, hè?'
'Weet je, hij is ook jouw grootvader,' zei Jonathan schor.
Ik knikte en wachtte tot hij weer verder zou gaan.
'Jouw vader is de jongste broer,' zei hij eindelijk. 'Hij beheert
de zaken in Richmond - controleert de pakhuizen, regelt de verkoop
van tarwe en tabak en van alles wat we nog meer verbouwen. Onze
vaders zijn eigenlijk partners, maar dat zou je zo op het oog niet
zeggen. Ze spreken elkaar nauwelijks. Ik weet niet precies waarom
dat is, maar ik heb wel een vermoeden.'
'Vertel me dat eens.'
'Je vader begon ook producten van andere plantages te verkopen,
naast die van Hilltop, bedoel ik. Hij ging koffie uit Zuid-Amerika
en spullen vanuit Europa importeren en verdiende op die manier veel
geld. Maar ik hoorde grootvader zeggen dat er een luchtje aan zijn
geld zit. Hij wil er niets mee te maken hebben.'
Mijn maag kromp ineen bij de gedachte dat mijn vader iets verkeerds
zou doen. Misschien zou ik niet over dergelijke dingen met Jonathan
moeten praten.
'Nou ja,' vervolgde hij schouderophalend, 'dat doet er nu allemaal
niet toe. Grootvader is ziek, dus de hele familie komt nu bij
elkaar. Onze vaders hebben ook nog twee zussen. Tante Abigail is
getrouwd en woont in het Hanover-district. Heb je haar ooit
ontmoet?'
Ik schudde mijn hoofd.
'Nou, dat zal dan nu gebeuren. Mijn broer is naar haar toegestuurd
om haar te gaan halen. De jongste zus is tante Catherine die met
een planter uit Savannah getrouwd is. Ze woont nu in Georgia. Ik
heb haar vanuit Richmond gisteren, voordat ik naar jullie huis
kwam, een telegram gestuurd.'
Ik vond het nogal vreemd dat ik nu voor het eerst over al die
familieleden te horen kreeg. Ik herhaalde hun namen voor mijzelf,
zodat ik ze niet meer zou vergeten — oom William, tante Abigail en
tante Catherine.
'Je hebt, behalve mij, nog twee neven op Hilltop. Mijn broer Will
is de oudste, hij is zeventien.'
'Hoe oud ben jij?'
'Vijftien. We hadden een zus die gestorven is toen ik nog een baby
was en nog een zus, Ruth, die gestorven is toen ze acht was. Als ze
nog zou leven, zou ze nu twaalf geweest zijn. En dan hebben we
Thomas nog, de jongste: hij is zes.'
Jonathan begon uit te leggen dat ze tot voor kort tabak verbouwd
hadden, maar dat ze nu overgeschakeld waren op tarwe omdat tabak de
grond uitputte. Ik luisterde maar met een half oor, staarde naar
Josiah's brede rug en dacht terug aan hoe ik hem Tessie had zien
kussen in het maanlicht. Zou Josiah misschien Grady's vader zijn?
Eli had gezegd dat Josiah in Richmond, in ons huis, geboren was,
maar ik kon hem mij niet meer herinneren.
'Wanneer is Josiah naar Hilltop gekomen?' vroeg ik, toen Jonathan
even zijn mond hield. Ik hoopte dat het gekraak en gerammel
van het rijtuig en het getrappel van de paardenhoeven konden
voorkomen dat Josiah en Tessie mijn vraag zouden horen.
'Aan zijn komst zit een verhaal vast,' zei Jonathan. 'Wil je het
horen?'
'Ja graag.'
'Toen ik vijfjaar was, viel ik van mijn paard. Ik brak mijn
sleutelbeen, mijn arm en mijn been. De dokter spalkte de botbreuken
en zei mij dat ik minstens een maand niet mocht lopen. Ik moest de
hele dag op mijn kamer liggen en verveelde mij stierlijk. Toen mijn
vader voor zaken naar Richmond moest, bood oom George aan Josiah
weer terug te sturen naar Hilltop om mij rond te dragen. Hij zei
dat hij toch al van plan was hem op de slavenmarkt te verkopen, dus
hij kon hem net zo goed terugsturen naar Hilltop. Vader wilde geen
geschenk van oom George aannemen en daarom kocht hij Josiah voor
mij. Jo was erg sterk en ook slim. Hij sjouwde niet alleen met mij
rond, maar speelde ook domino en allerlei kaartspelletjes met mij,
waarmee hij mij bezighield tot mijn been weer genezen was.'
'Hoe oud was hij toen?'
'Dat weet ik niet precies. Tegen de twintig, denk ik. Van die
negers worden de geboortedata niet geregistreerd en de negers zelf
kunnen niet tellen. Hoe dan ook, de afgelopen tien jaar heeft
niemand mij meer hoeven te dragen, maar Josiah en ik zijn nog
steeds de beste vrienden. Een paar jaar geleden is hij als
smidsleerling in de smederij van Hilltop gaan werken, maar als ik
iemand nodig heb om mee te gaan jagen of vissen of gewoon een
eindje te gaan rijden, dan neem ik nog steeds Jo met me mee. Over
een paar jaar ga ik naar de universiteit en ik wil Jo dan meenemen
als mijn persoonlijke bediende - hoewel mijn vader dreigt hem op de
velden te laten werken, omdat hij zo groot en sterk is. Hij zegt
dat het een verspilling van goede arbeidskrachten is om Josiah
dienst te laten doen als een persoonlijke bediende, zeker als hij
er met mij de hele dag op uittrekt om wat te gaan jagen of vissen.'
Hij lachte, alsof Josiah's toekomst nauwelijks van belang was.
'Mag ik hem wat vragen?' vroeg ik.
'Natuurlijk. Ga je gang. Hé, Jo' - hij boog zich wat naar voren —
'juffrouw Caroline wil je wat vragen.' Josiah keek even over zijn
schouder en knikte kort.
Ik wist niet goed hoe ik moest beginnen en aarzelde even. Toen ik
eindelijk mijn stem terugvond, klonken mijn zinnen allemaal als
vragen.'Eh...Toen je uit Richmond wegging? En naar Hilltop ging?
Miste je Esther en Eli toen heel erg?'
Josiah bleef strak voor zich uit kijken. Ik wist niet of hij mij
wel gehoord had. Ten slotte haalde hij zijn schouders op en
mompelde: 'Dat kan ik mij niet meer herinneren. Is al zo'n tijd
geleden.'
We staken de traagstromende Chickahominyrivier over en na een hete,
stoffige rit van zo'n drie uur over de meest hobbelachtige weg
waarover ik ooit gereisd had, wees Jonathan naar een afrastering
van verweerde palen. 'Die geven de grens van onze plantage aan,'
zei hij. 'We zijn er bijna.'
Op de velden waar we langstrokken, zag ik slaven aan het werk. Hun
zwarte lichamen glinsterden van het zweet in de hitte, terwijl ze
gebukt over de groene planten aan het werk waren. Toen we het huis
naderden, reden we over een smalle weg met aan weerskanten een rij
pijnbomen, zodat het net was alsof we door een geurige tunnel
reden.
Ik werd op het eerste gezicht verliefd op Hilltop. Het witte huis,
dat uit twee verdiepingen bestond, stond op een kleine heuvel,
overschaduwd door eiken en notenbomen en omgeven door afgerasterde
velden. De voorgevel met zwarte luiken en vier eenvoudige pilaren
die het bordes ondersteunden, maakte een vredige, sierlijke indruk.
Josiah bracht de koets naar de achterkant van het huis, met een
kleinere, meer eenvoudige ingang, en een erf dat bruiste van leven.
Een troep kippen, ganzen en andere vogels stoof alle kanten op toen
we het erf op reden, tezamen met een troep negerkinderen die de
taak hadden ervoor te zorgen. Daar vlakbij stonden hun moeders in
houten tobben de was te schrobben en de tafelkleden en lakens op te
hangen over de struiken en de afrasteringen om te drogen.
Grotere kinderen waren druk bezig met het halen van brandhout en
water.
Toen we tot stilstand kwamen, kwam Jonathans moeder uit het huis
naar buiten. Ze gaf hem ervan langs omdat hij met het rijtuig het
erf op was komen rijden en grote stofwolken had opgejaagd. Maar ze
hield halverwege een zin haar mond toen ze mij zag.
'Mama, dit is de dochter van oom George, Caroline,' zei Jonathan,
terwijl hij mij hielp uitstappen. 'Ze vond het leuk om ons samen
met haar vader een bezoek te brengen. Oom George komt een beetje
later.'
'Welkom, Caroline. Het is leuk om je eindelijk eens te ontmoeten.'
De begroeting van mijn tante Anne was even warm als de zomerse dag,
maar achter haar glimlach zag ze er erg moe en door zorgen gekweld
uit. Ze droeg een schort en een eenvoudige, blauwgeruite werkjurk
zonder hoepels. Haar grijze haar, dat alle kanten op piekte, was
opgestoken in een slordige knot achter op haar hoofd. 'Je overvalt
me wel op een heel druk moment,' begon ze, maar Jonathan onderbrak
haar verontschuldiging.
'Maakt u zich maar geen zorgen, mama. Ga maar gewoon verder met uw
werk. Ik zal Caroline graag alles laten zien en haar bezighouden
tot het eten. Haar meid zorgt wel voor Carolines spullen.'
Het plantagehuis bleek vanbinnen kleiner en eenvoudiger te zijn dan
ons grote huis in de stad dat uit baksteen was opgetrokken.
Jonathan legde uit dat het oorspronkelijke huis, dat door zijn
overgrootvader was gebouwd, slechts twee kamers beneden en twee
kamers boven had gehad. Onze grootvader had het huis vergroot met
een uit twee verdiepingen bestaande vleugel aan de westzijde. Mijn
huis in Richmond had vijf grote slaapkamers — de uit twee kamers
bestaande suite van mijn moeder, de aangrenzende slaapkamer van
mijn vader, mijn eigen slaapkamer en de niet-gebruikte kinderkamer.
Hilltop had slechts drie betrekkelijk kleine slaapkamers boven, een
voor mijn oom en tante, een voor de jongens en een kamer waarin de
meisjes hadden geslapen voor ze gestorven waren. In deze laatste
kamer zou ik slapen.Toen ik mij na de reis een beetje
opgefrist had, liet ik Tessie achter om mijn spullen uit te pakken,
terwijl ik op onderzoek uit ging met mijn neef.
Beneden stonden de dubbele deuren in de voorgevel en de deur in de
achtergevel de hele dag open, zodat de wind erdoorheen kon waaien.
Het huis had geen bibliotheek en salon zoals wij hadden, alleen de
woonkamer aan de linkerkant van de trap en de eetkamer rechts, waar
drie slaven druk bezig waren met het dekken van de tafel voor het
middagmaal. Het meubilair in de woonkamer was, net als ons
meubilair thuis, bekleed met katoenen overtrekken voor de zomer,
maar eronder kon ik zien dat hun meubilair ouder en havelozer was
dan dat van ons. Omdat de deur naar het vertrek van mijn
grootouders gesloten was, zei Jonathan dat ik zou moeten wachten om
hen te ontmoeten.
Toen nam hij mij mee voor een wandeling langs de andere gebouwen,
zoals de keuken, de melkstal en de rokerij, waar het erg druk was.
Nog meer donkere gezichten namen mij keurend op toen we een klein
werkvertrek in doken, waarin een weefgetouw en een spinnewiel
stonden die door de twee naaisters van Hilltop werden bediend. De
keuken die zich op korte afstand van het huis bevond, leek op die
van ons, met een zolder erboven waar het huispersoneel moest wonen.
De zolder leek veel te klein om zo'n stuk of tien slaven te kunnen
huisvesten die ik inmiddels in het huis en op het erf bezig had
gezien.
'Ze wonen hier niet allemaal,' zei Jonathan. 'De meesten wonen in
het slavenkwartier.'
'Waar is dat?'
'Vanuit het huis kun je het niet zien. Ik zal het je laten zien als
we langs de schuur heen lopen.'
Wie van deze slaven zijn Tessies ouders?' vroeg ik.
Jonathan keek mij bevreemd aan, alsof ik een rare vraag gesteld
had. 'Dat weet ik niet. De familiebetrekkingen van de negers
interesseren toch niemand?'
Ik wilde zeggen dat ik erin geïnteresseerd was — dat ik Tessie, Eli
en Esther als familie beschouwde — maar ik deed het niet. Ik dacht
dat Jonathan mij toch al een vreemd meisje zou vinden en ik wilde
dat hij mij aardig vond.
Achter het beschaduwde erf stonden appel- en perenbomen die beladen
waren met vruchten. Drie jonge negermeisjes, die ongeveer mijn
leeftijd hadden, waren lusteloos onkruid aan het wieden in de
groentetuin waar we langsliepen.
'Hé, jullie daar!' schreeuwde Jonathan vanaf de poort.'Dat onkruid
groeit sneller dan jullie het eruit trekken.' De meisjes werkten
wat harder toen we even bleven kijken. 'Als we die lui niet
voortdurend in het oog houden,' zei Jonathan, 'dan voeren ze niets
uit.'
Hij bracht mij over de weg naar de verweerde houten schuur en naar
de smederij. Het hoge gebouw zonder ramen dat ernaast stond, was de
tabaksschuur; het van ruwe boomstammen gemaakte gebouw daar weer
naast was de maïs-schuur. Achter de afrasteringen graasden in de
weiden koeien, schapen en trekpaarden. Jonathan wees naar de
bebouwde velden in de verte en toen naar de bossen erachter. 'In
totaal bebouwen we zo'n zeshonderd akkers,' zei hij trots. En al
die bossen erachter zijn ook van ons.'
Ik vond het prachtig — alles. Ondanks alle drukte van het
boerenleven, heerste er hier op de plantage een rust die ik in de
stad nooit ervaren had. Het geruis van de wind in de toppen van de
bomen verving het hectische lawaai van het stadsverkeer. In plaats
van de rokende fabrieken en de pakhuizen die boven op elkaar
stonden, waren hier open ruimten, groene vergezichten en wolkeloze
luchten. Ik zou er wel voor altijd willen blijven.
Toen liet Jonathan mij het slavenkwartier zien. Twee rijen
bouwvallige hutjes stonden langs een met rommel bezaaid paadje
tegenover elkaar. Jonathan vertelde dat er meer dan vijftig slaven,
die op Hilltop in de velden werkten, in gehuisvest waren. Ik had
nooit geloofd dat zulke gammele hutjes bewoond zouden zijn als ik
niet een paar kleuters voor de huisjes had zien rondscharrelen en
de moestuintjes aan de achterkant had gezien.
'O, wat een verschrikkelijke plaats,' fluisterde ik.
Jonathan sloeg zijn arm om mijn schouders en voerde mij mee.
'Kom mee. We zullen nu wel gaan eten. En ik denk dat de koets die
daar aankomt, van je vader is.'
Op de plantage aten ze de warme maaltijd op het middaguur en
gewoonlijk gingen ze daarna een poosje rusten. Maar voordat Tessie
en ik die eerste dag naar onze kamer gingen om een dutje te doen,
nam mijn vader mij mee naar de slaapkamer beneden om mijn
grootouders te ontmoeten.
'Grootmoeder is zo doof als een kwartel,'fluisterde Jonathan in
mijn oor toen we hem naar binnen volgden. 'Dat is ze al jaren, maar
ze wil het niet toegeven.'
Grootvader lag met gesloten ogen en een grauw gezicht op bed zonder
zich te bewegen. Ik had nog nooit een dode gezien, maar hij zag er
net zo uit als ik mij had voorgesteld dat een lijk eruit zou zien.
Ik wilde niets liever dan de kamer uitrennen. Jonathan pakte mijn
hand en kneep er zachtjes in.
Grootmoeder zat in een schommelstoel naast het bed te naaien. Ze
had grijs haar en haar gezicht was vol rimpels. Toen ze ons zag,
legde ze de naald en het kledingstuk neer en ging staan. Papa liep
naar haar toe.
'Dag moeder.' Hij legde zijn handen op haar schouders en boog zich
naar voren om haar op de wang te kussen.
'George, je bent gekomen.' Haar stem was hees en haar grauwe
gezicht bleef onbewogen. Aanvankelijk leek grootmoeders begroeting
nogal koel, maar toen ze papa's gezicht even aanraakte en een
haarlok gladstreek, herkende ik toch iets van liefde en tederheid
in dat gebaar. Tessie deed ook dat soort dingen bij mij.
'Moeder, ik heb mijn dochter uit Richmond meegebracht. Ik wil u
graag kennis met haar laten maken.' Hij trok mij naar voren. Toen
ik dichterbij stond, zag ik dat mijn grootmoeder een snor had. Op
de een of andere manier zag ze eruit als Jonathan of mijn vader in
vrouwenkleren en met een grijze pruik.
'Wie is dit?' vroeg ze fronsend.
'Mijn dochter,' herhaalde hij luider. 'Ze heet Caroline.'
'Wat zeg je? Komt ze uit Carolina?'
'Nee, moeder. Ze heet Caroline Ruth. Ze is naar u vernoemd.'
'Is ze beroemd? Waarom dan?' Ik hoorde achter mij wat gegrinnik en
keek even over mijn schouder. Jonathan deed zijn best om niet te
lachen maar slaagde daar niet helemaal in. Als hij zijn lachen niet
in kon houden, zou ik ook gaan giechelen, wist ik.
Papa schreeuwde nu:'Nee, Ruth... ze heet Caroline Ruth... net als
u.'
Papa duwde mij naar voren in haar stijve omarming. Ik was groter
dan zij. Haar armen en benen waren zo benig dat het wel leek of ik
een stuk brandhout omhelsde.
'Ben je met de trein uit Carolina gekomen?' vroeg ze me.
'Nee, mevrouw,' stamelde ik. 'Ik ben met het rijtuig uit Richmond
gekomen.'
Ze fronste opnieuw. 'Rijke mensen! Die zullen het koninkrijk der
hemelen moeilijk binnengaan, laat mij je dat vertellen. Stel je
vertrouwen niet op rijkdom, jongedame.'
'Ja, mevrouw... ik bedoel, nee, mevrouw, dat zal ik niet doen.'
Zodra papa ons liet gaan, vluchtten Jonathan en ik de kamer uit. In
de gang vielen we elkaar in de armen en lachten ons tranen.
De namiddag was heet en stil alsof de natuur haar adem inhield. Ik
was moe van de lange tocht en Tessie en ik gingen naar boven om een
dutje te doen. Tante Anne stuurde een klein negermeisje, dat Nellie
heette, met mij mee naar boven om mij koelte toe te wuiven zolang
ik rustte, maar ik had zo'n medelijden met het arme kind dat
gedwongen werd in deze hitte met haar armen te zwaaien, dat ik haar
zei naast Tessie op de vloer te gaan liggen. Nog voor wij sliepen,
viel ze in een diepe slaap.
'Heb je je familie al gezien?' vroeg ik Tessie voor ik
wegdoezelde.
'Nee, missy,' fluisterde ze. 'Ze werken allemaal op het land. Ik
zal moeten wachten tot ze vanavond terugkomen.'
'Mag ik met je mee?'
'Naar het slavenkwartier? Dat is geen plaats voor
kleine missy. Waarom zou je daarheen willen gaan?'
Dat kon ik mijzelf ook niet uitleggen, laat staan Tessie. Ik denk
dat ik terugdacht aan al die blijde momenten die ik met Tessie en
Grady thuis in de keuken had doorgebracht of aan de keren dat ik
met Eli in het koetshuis aan het praten was, en ik wilde het beeld
van het slavenkwartier dat ik eerder gezien had, vervangen voor een
prettiger beeld. Ik wist zeker dat Eli daar ook zou zijn, lachend
en pratend met Josiah.
'Jonathan heeft mij het slavenkwartier al laten zien,' zei ik tegen
Tessie. Maar ze antwoordde niet en ik dacht dat ze in slaap
gevallen was.
Maar later die avond, na het avondeten, terwijl papa en de anderen
in de woonkamer met elkaar zaten te praten, kwam Tessie naar me toe
en trok me terzijde.'Ik neem je er nu mee naartoe... als je
tenminste nog wilt,' zei ze.
Tessies familie was erg blij haar weer te zien, maar het
slavenkwartier was geen plaats van warmte en plezier, zoals onze
keuken thuis. Over alle hutjes hing een sfeer van lusteloosheid en
behoedzaamheid, zodat zelfs de kleine kinderen zich ingetogen
gedroegen. Ik wierp kort een blik in de onverlichte hut van haar
familie en zag dat de vloer van aangestampte aarde was en dat er
nauwelijks meubilair in stond.
'Ben je teruggekomen om hier te blijven, meisje?' vroeg Tessies
moeder toen de familie voor het hutje met elkaar stond te
praten.
'Nee, mijn meester komt maar voor een paar dagen.' Ze sloeg haar
arm om mij heen en trok mij tegen zich aan, alsof ze voelde dat ik
mij slecht op mijn gemak voelde. 'En mijn kleine missy gaat dan ook
weer mee.'
'Als meester George teruggekomen is, moet dat betekenen dat de oude
meester op sterven ligt,' zei Tessies vader.
Ze knikte. 'Iedereen in het huis denkt dat. Ik hoor dat hij er
slecht aan toe is.'
'Wat zal er met ons gebeuren als hij sterft? Heb je iets gehoord,
Tessie?'
'Dat weet ik niet,' zei ze.'Maar mijn meester is erg rijk, dus dat
zal zijn familie ook wel zijn. Waarschijnlijk hoeft er niemand
verkocht te worden.'
Tessies vader trok aan een oud maïspijpje. 'Als je droomt dat de
meester zijn geld telt, betekent het dat er iemand verkocht zal
worden.'
Langzaam, een voor een, kwamen de andere slaven naar de hut lopen
om Tessie te begroeten en aan de gesprekken deel te nemen. Eli zag
ik niet, maar Josiah stond op enige afstand behoedzaam naar ons te
kijken en te luisteren. De jongeman naast hem had geen hemd aan en
toen hij zich omkeerde, zag ik de verdikkingen van lelijke striemen
op zijn rug, als de voren op een akker. Ik kon niet anders dan
ernaar blijven staren.
'Wat is er met hem gebeurd, Tessie?' fluisterde ik.
'Die heeft van de opzichter met de zweep gehad.' Ze draaide mijn
hoofd af en hield mij dicht aan haar zij, zodat ik hem niet meer
kon zien.
Terwijl er zich meer en meer mensen bij de hut verzamelden, begon
ik het gevoel te krijgen dat ze zich geen van allen op hun gemak
voelden met mij in de buurt — en ik begon mij ook steeds meer
onbehaaglijk te voelen. Ik begreep niet hoe dat kwam, waarom deze
slaven zo anders waren dan de slaven thuis.Voor de eerste keer in
mijn leven voelde ik mij niet op mijn plaats. Ik voelde mij blank.
En dat gevoel stond mij helemaal niet aan. Ik wrong mij los uit
Tessies greep.
'Ik ga nu terug naar het huis,' zei ik tegen haar.
Ze wierp een blik in Josiah's richting en ze keken elkaar aan. 'Dan
ga ik ook mee,' zei ze.
'Nee, blijf zo lang als je wilt,Tessie. Ik kan wel alleen
terug.'
Ik wrong mij door de menigte heen voor ze de kans had mij te
volgen. Maar toen ik het laatste hutje in de rij bereikte, hoorde
ik iemand zeggen: 'Is dat even een eigenaardig blank
grietje.'