2

September 1853

Op de eerste dag dat ik op het Instituut voor Jongedames in Richmond naar school zou gaan, was ik zo bang dat ik weigerde uit bed te komen.Tessie moest de dekens van mij wegtrekken, mijn vingers van de lakens losmaken en mij eruit sleuren. Ze praatte aan een stuk door terwijl ze haar best deed mij het schooluniform aan te trekken. Ze zei dat ik het best leuk zou vinden op school, dat ik veel vriendinnen zou krijgen en nog een heleboel van die onzin meer.
'Maar ik ben bang,' huilde ik. 'Laat me niet gaan, Tessie. Ik ben vreselijk bang!'
Ze hield eindelijk op met haar geklets en fronste haar voorhoofd. Zelfs als ze boos was, was Tessie een van de mooiste vrouwen die ik ooit had gezien. Haar figuur had geen korset nodig om het een zandloper model te geven en ze droeg haar verbleekte, zelfgemaakte jurken met de sierlijkheid en elegance van een echte dame in zijde. Tessies gezicht was zeer regelmatig gevormd, met een kleine, platte neus, dikke, volle lippen en enigszins schuinstaande, aman-delvormige ogen. Papa had haar als mijn kindermeid gekocht een maand voordat ik geboren werd, toen Tessie net veertien was geworden.
Ze schudde mij zachtjes bij de schouders heen en weer. 'Houd nu eens op met zo'n drukte te maken, missy. Waarom wil je je vader op deze manier te schande maken? Weet je dan niet dat hij een van de rijkste mannen van deze stad is? Hoe denk je dat hij zich voelt als zijn enige kind bang is om haar huis te verlaten? De mensen zullen hem achter zijn rug uitlachen.'
Ik stak uitdagend mijn onderlip naar voren. 'Mama gaat toch ook nooit weg.'
'Hmm,' knorde Tessie. 'En weten alle mensen in Richmond dat ook niet? Je moet nu sterk zijn, net als je vader. Anders ga je net zo vreemd doen als je moeder - de hele dag maar op bed liggen en altijd maar huilen en pillen slikken.'
Te verbijsterd om een woord uit te brengen, staarde ik Tessie aan. Nog nooit in mijn leven had ik een bediende zo verachtelijk over mijn moeder horen praten. Ik wilde Tessie slaan voor de dingen die ze zei — al waren ze dan ook waar. Mijn vader zou haar er waarschijnlijk met de zweep van langs geven als ik hem ooit zou vertellen wat ze gezegd had. Maar ik wist dat ze het gezegd had omdat ze nog steeds mijn moeder de schuld gaf voor het feit dat Grady aan een andere eigenaar was verkocht.
Toen ik wakker geworden was op de dag nadat ze Grady hadden meegenomen, had ik Tessie de vensters open zien doen zoals ze iedere morgen deed. Ze zei:'Opstaan, slaapkop.' Ik had gewacht tot ze op mijn bed was komen zitten, had toen mijn armen om haar heen geslagen en haar een lange tijd omhelsd. Door de manier waarop ze mij omhelsde, wist ik dat zij mij ook gemist had. Ik dacht aan wat Esther gezegd had en stelde Tessie geen enkele vraag over Grady. Ook Tessie zelf sprak nooit over haar zoon. Alles leek hetzelfde gebleven te zijn — behalve dan dat Grady weg was en dat Tessie niet langer zachtjes neuriede of zong.
Nu buitte Tessie mijn verbijstering na haar bittere woorden over mijn moeder uit door het lijfje van mijn uniform dicht te knopen. Haar woorden hadden echter doel getroffen. Ik wilde dat mijn vader trots op mij zou kunnen zijn. En ik wilde niet het grootste deel van mijn leven op mijn kamer doorbrengen zoals mijn moeder deed.
Tessie borstelde mijn haar en nam mij toen mee naar de tafel in de slaapkamer, waarop een bord met ham en beschuiten met stroop voor mij klaarstond. Alleen al door de geur kwam mijn maag in opstand, hoewel ik gewoonlijk het eten dat Esther voor mij klaarmaakte, lekker vond.
'Ik kan niet eten...'
'Dat kun je best, liefje,' zei Tessie vriendelijk. 'Kom nu maar.' Ze ging naast mij zitten en begon mij kleine hapjes te voeren alsof ik twee in plaats van twaalf was. Toen ze zag dat ik niet meer op kon, hielp ze mij weer overeind. 'Je vader wil je nog spreken voordat hij naar zijn werk gaat. Hij is in de bibliotheek.'
Ik liep langzaam de sierlijk gebeeldhouwde trappen af. Papa zat achter zijn bureau de Richmond Enquirer te lezen terwijl hij zijn ontbijt opat. Toen hij mij zag, vouwde hij de krant dicht en legde hem opzij.
'Kijk eens aan. Zie je er niet mooi uit in je nieuwe uniform?' Ik wilde hem smeken mij niet te laten gaan, maar had zo'n droge mond dat ik niet kon praten. 'Je zult het mooiste meisje van de hele school zijn - en ook het knapste. Je zult het zien.'
Voor ik antwoord kon geven, slofte Esther het vertrek binnen. 'Wilt u nog meer koffie, meester Fletcher?'
'Nee, ik moet weg. Ik wilde alleen Caroline nog even zien op haar eerste schooldag.'
'Dat grietje ziet er ziek uit, als u het mij vraagt,' mompelde Esther, terwijl ze zich omdraaide om weg te gaan. 'Bij een flinke storm waait ze helemaal naar Washington.'
Papa ging staan. 'Ik weet dat je op je eerste dag zenuwachtig bent, liefje. Dat is heel normaal. Maar je moet voor mij een dapper meisje zijn, goed? Zorg dat ik trots op je kan zijn.'
Ik herinnerde mij Tessies woorden en mompelde: 'Ik zal mijn best doen.'
Ik volgde hem naar de hal waar Gilbert met papa's hoed stond te wachten. Buiten stond het rijtuig klaar.
'Kan Eli mij niet naar school brengen?' bedelde ik. Ik was altijd een beetje bang geweest voor Gilbert met zijn gewichtige manier van doen, maar ik was gek op de vriendelijke Eli. Ik bracht meer tijd bij hem door dan bij enig ander lid van het personeel, met uitzondering dan van Tessie.
'Ach ja... dat is wel goed.'
Dit was het eerste goede nieuws dat ik die morgen te horen kreeg. Met Eli naast mij zou ik mij niet zo alleen voelen. 'Mag hij met mij meegaan en mij ook de school in brengen? Alstublieft, papa.'
Hij aarzelde even en knikte toen.'Goed, maar zeg hem dan wel dat hij zijn livrei aan moet trekken, niet zijn vuile stalkleren.' Hij zei dit luid genoeg om het ook Tessie te laten horen, die achter ons in de hal stond te wachten.
'Ja, meneer,' zei ze, 'ik zal het hem zeggen.'
Ik was zo misselijk dat ik het kleine beetje dat ik bij het ontbijt gegeten had, uitbraakte. Tessie omhelsde mij ten afscheid en bracht mij toen haastig naar het rijtuig zonder acht te slaan op mijn tranen en doodsbleke gezicht. Eli klapte met de teugels en we reden weg. Maar zodra we de hoek omgeslagen en uit het zicht van het huis waren, stopten we weer. Eli sprong van de bok, klom tot mijn uiterste verbazing in de koets en ging naast me zitten. Ik nestelde mij in de veiligheid van zijn armen en legde mijn hoofd tegen zijn brede borst.
'Ik ben bang, Eli. Ik wil niet naar school.' Het was anders om tegen hem aan te zitten in zijn krakende uniform en hij rook niet hetzelfde als de oude Eli van wie ik hield. Zijn diepe, zachte stem was in ieder geval wel hetzelfde.
'Dat weet ik, missy. Ik weet dat je bang bent.'
'Alsjeblieft, neem me weer mee naar huis... of... of laten we de hele dag rond blijven rijden.'
'Je weet dat ik dat niet kan doen. Meester Fletcher zou mij villen als ik niet precies zou doen wat hij gezegd heeft. Maar waarom maak je je zo druk? Ben je al de verhalen vergeten die ik jou en Grady verteld heb? Ben je vergeten dat Meester Jezus altijd bij je is en goed voor je zorgt?'
'Vertel ze nog een keer,' smeekte ik.
Ik luisterde graag naar Eli als hij over de Here Jezus vertelde. Het leek eeuwen geleden dat ik met Eli in het koetshuis gezeten had, met Grady op zijn ene knie en ik op zijn andere, naar hem luisterend als hij ons vertelde wat er in het Goede Boek stond. Ik was er vrij zeker van dat de Jezus over wie Eli vertelde, dezelfde was als waarover de dominee iedere zondag in de kerk preekte, maar de verhalen klonken heel anders als Eli ze vertelde. Ze klonken dan alsof ze echt gebeurd waren. 
'Het heeft geen zin je dat allemaal nog eens te vertellen, als je al die woorden niet in je hart bewaart.'
Hij tikte met zijn wijsvinger op mijn borst en ik dacht terug aan hoe Grady dan met een plechtig gezicht in navolging op zijn eigen borst tikte en zei: 'Ze zitten hier, Eli. Ik bewaar ze allemaal hier.'
Ik wees naar mijn hart. 'Ik zal eraan denken. Dat beloof ik' 
'Goed dan.' Eli leunde achterover op de bank in het rijtuig en ik kroop tegen hem aan. 'In oude tijden,' zo begon hij, 'was er een reusachtig grote man die Goliat heette. Iedereen was bang voor hem. Volwassen mannen renden weg en verborgen zich voor hem als hij, zwaaiend met een glanzend zwaard, naar buiten kwam. "Wie durft er met mij te vechten?" vroeg Goliat iedere dag. En het spijt me dat ik je moet vertellen dat alle soldaten in Gods leger zo bang voor hem waren dat ze zich dan omdraaiden en wegvluchtten.
Toen kwam de kleine David op zekere dag langs. Hij bracht wat vlees en zoete aardappelen naar zijn broers in het leger. David kon maar nauwelijks geloven dat al die mannen zo bang waren dat ze wegvluchtten. En daarom zei de kleine David: "Ik zal met hem vechten. Ik zal met Goliat vechten omdat ik niet bang ben. Ik heb God aan mijn zijde."
Toen vertelde hij de koning dat hij een keer met Gods hulp een leeuw gedood had en een andere keer een beer. En David was er vast van overtuigd dat hij en God ook die ouwe Goliat wel klein konden krijgen. En de koning zei ten slotte: "Goed, jongen. Ga je gang maar. Dood jij die reus maar."
Goliat moest vreselijk lachen toen hij David op zich afzag komen om met hem te vechten. Goliat zei: "Wat denk je dat ik ben? Een hond? Waarom sturen jullie een jongen om tegen een reus te vechten?"
Maar David zei: "Nee, meneer! Jij vecht met een groot glanzend zwaard en met een mooie speer, maar ik vecht in de naam van de almachtige God! En Hij zal mij helpen jou te verslaan!"
Goliat begon vreselijk tekeer te gaan toen David dat tegen hem zei, maar David liet zich niet bang maken. Hij legde een steen in zijn slinger en draaide die rond en rond, en toen de steen wegvloog, zorgde God ervoor dat die precies in het voorhoofd van Goliat terechtkwam. Hij sloeg meteen tegen de grond en was zo dood als een pier.'
Ik voelde mij weer net zo verrukt als altijd aan het eind van Eli's verhalen. Hij sprak zo vol vertrouwen over God en was overtuigd van Zijn kracht en macht.
'Zo,' zei Eli, terwijl hij mij zacht in mijn schouder kneep, 'en wat moetje nu in je hart bewaren?'
'Dat eh... dat als God met mij is, ik niet bang voor reuzen hoef te zijn?'
Hij grinnikte. 'Voor geen reuzen of voor wat dan ook waarmee je te maken krijgt. En weet je waarom niet?'
'Omdat God mij zal helpen die te overwinnen?'
'Dat is geen vraag, kleine missy, dat is de waarheid! God is altijd bij je als je Hem dat vraagt. Hij vecht voor je. Hij loopt naast je als je vandaag die ouwe school binnengaat en dan hoefje nergens bang voor te zijn.'
Ik slikte een keer en probeerde moedig te zijn. 'Ga je... ga je met mij mee naar binnen?'
'Waar heb je mij voor nodig, missy? Meester Jezus is toch bij je!'
'Dat... dat weet ik wel, maar wil je toch met me meegaan?'
Hij schudde zijn hoofd alsof hij teleurgesteld in me was, maar in zijn donkere ogen zag ik de glinstering van een lach. Hij grinnikte zachtjes.'Maar natuurlijk, missy Caroline. Ik ga net zover met je mee als ze mij toestaan.'
Het rijtuig schudde toen hij opsprong en zwaaide opnieuw toen hij weer op de bok klom. Door de beweging speelde mijn maag weer op. Ik sloot mijn ogen en probeerde mij voor te stellen dat God aan de ene kant naast mij zat en David aan mijn andere kant, met zijn slinger in zijn hand. In mijn verbeelding leek David erg op Grady.
Eli floot een keer en klapte met de leidsels. Het rijtuig kwam weer in beweging. We reden Franklin Street in en een paar minuten later reden we Church Hill af. Voor mij uit kon ik de stad zien liggen met erbovenuit het Congresgebouw op de volgende heuvel waar we tegenop zouden moeten rijden. 
Toen we het dal bereikten, werd het verkeer langzamer en kwam vervolgens bij Fourteenth Street helemaal tot stilstand om een groep negers voor ons te laten oversteken. Sommigen van hen droegen voetboeien. Ik zag hoe ze een gebouw binnengingen dat eruitzag als een fort. Vanachter de getraliede ramen werden we aangestaard door zwarte gezichten.
Ik knielde op de tegenoverliggende bank achter Eli neer en greep mij vast aan zijn brede schouders om niet te vallen. 'Hebben ze Grady hiernaartoe gebracht?' vroeg ik met bevende stem.
'Ik denk het wel, ja. Hier houden ze de slavenmarkt.'
'Wacht!' riep ik toen het rijtuig weer langzaam in beweging kwam. 'Kunnen we hem niet gaan zoeken? Misschien kunnen we hem wel vinden en weer naar huis brengen.' Ik begon de donkere, sombere gezichten te bekijken, maar toen ik weer naar Eli keek, staarde hij naar de leidsels in zijn handen en schudde zijn hoofd.
'Dat heeft geen zin, missy. Zo'n goede jongen als Grady is allang weg.'
'Maar waarheen dan? Waar is hij heengegaan?'
'Dat weet alleen de goede God.'
Van de globe in de bibliotheek van mijn vader wist ik dat de wereld erg groot was. De gedachte dat mijn vriendje Grady daar ergens helemaal alleen zat, gaf me een wanhopig en hulpeloos gevoel. Ik keek over mijn schouder naar de harde, blanke gezichten in de menigte en toen naar de donkere, gebogen hoofden, en ik wist dat Grady, waar hij dan ook mocht zitten, doodsbang zou zijn. Ik voelde mij plotseling schuldig omdat ik al bang was om naar school te gaan. Ik ging weer op de bank zitten, haalde een keer diep adem en nam me voor om moedig te zijn.
We kwamen aan bij het Instituut voor Jongedames in Richmond, een uit drie verdiepingen bestaand gebouw met witte pilaren op het bordes en mooie zwarte luiken bij de ramen. Eli kneep geruststellend in mijn hand toen hij mij hielp uit het rijtuig te stappen.
'Gaat het goed, missy Caroline?' vroeg hij. Ik knikte. Op de een of andere manier wist ik dat het allemaal wel mee zou vallen. Maar toen ik voor de eerste keer door de open deuren op het bordes naar binnen liep, kon ik het niet nalaten mij af te vragen waarom God Grady niet had geholpen zijn vijanden te verslaan, zoals Hij ook David geholpen had.
Verscheidene weken was ik iedere morgen nog misselijk, ook al had ik Eli en God dan aan mijn zijde. Soms kreeg ik een bloedneus, die volgens de dokter alleen maar een gevolg was van mijn angst. Eens hoorde ik een paar onderwijzers fluisteren over de 'conditie' van mijn moeder, maar ze leken alleen maar medelijden met mij te hebben en noemden mij een 'gevoelig' kind. Ze lieten mij nooit hardop lezen of iets opzeggen.
Hoewel ik niet kan zeggen dat ik graag naar school ging, leerde ik er wel mee te leven. De beste momenten waren de lange ritten in de koets met Eli twee keer per dag. Na die eerste dag nam hij een andere route naar school, zodat we niet meer langs de slavenmarkt zouden rijden. En aan het eind van iedere dag vond ik hem buiten op mij wachten, naar mij glimlachend alsof hij mij in geen jaren had gezien. Terwijl we de heuvels op en af reden, zat hij hoog op de bok, onwennig in zijn protserige livrei en met zijn hoed op. Tijdens de ritten 's morgens naar school en 's avonds weer naar huis zat hij voortdurend in zichzelf te mompelen.
'Tegen wie praat je eigenlijk, Eli?' vroeg ik hem ten slotte op zekere morgen.
'Soms praat ik tegen Meester Jezus, maar vandaag praat ik tegen die paarden hier.'
'Tegen de paarden. Kunnen ze je dan verstaan?'
'Natuurlijk, missy.'
'En zeggen de paarden dan ook iets terug?'
'Zeker wel.'
'Wat zeggen ze dan?'
'Nou, dan zeggen ze bijvoorbeeld: "We zijn erg blij dat missy zo klein is. Stel je voor dat we die dikke mevrouw Greeley iedere dag tegen de heuvel op moesten trekken.'"
Ik giechelde. Mevrouw Greeley, de grote directrice van de school, was zelfs nog dikker dan Esther.
'Wat zeggen de paarden nog meer?'
Daarna werd het voor ons een spelletje. Iedere dag vroeg ik Eli waarover de paarden het hadden en ieder dag vertelde hij mij dan iets anders. 'Vandaag zeggen ze: "We vragen ons afwanneer die regen eens ophoudt. We lopen tot onze kniëen in de modder.'"
Of: 'Vandaag zeggen de paarden: "Waarom laat je die zweep toch steeds boven onze hoofden knallen, meneer Eli? weet je dan niet dat missy helemaal geen haast heeft om op school te komen?'"
Ik lachte blij om al die paardengesprekken. Het duurde niet lang of ik had geen neusbloedingen meer en mijn angst voor school verdween ook geleidelijk aan.
Op een zaterdagmorgen, toen ik niet naar school hoefde, hoorde ik Eli in zichzelf mompelen terwijl hij de bladeren in de tuin bijeenharkte. 'Tegen wie praat je nu?' vroeg ik. 'De paarden kunnen je niet horen — die staan op stal.'
'Dat weet ik, missy. Ik praat nu met Meester Jezus.'
Ik wilde hem graag de vraag stellen die mij al zo lang had beziggehouden.'Is Hij dezelfde Jezus als de Jezus over Wie de dominee praat als we naar de kerk gaan?'
'Dezelfde. Er is maar één Jezus.'
Ik kon mij niet voorstellen hoe Eli met Hem kon praten terwijl hij in de achtertuin de bladeren bijeenharkte.'Hoef je dan niet in de kerk te zijn of te knielen om met Jezus te praten?'
'Nee hoor. Als Hij je vriend is, kun je altijd en overal met Hem praten.' Hij harkte de bladeren naast de stoep op een hoop en boog zich voorover om ze met een lucifer aan te steken. Ik snoof de heerlijke geur van brandende bladeren op, ook al deden mijn ogen zeer toen de wind de rook mijn kant op blies.
'Waar praatje met Jezus over?' vroeg ik hem, terwijl ik een beetje heen en weer zwaaide in de open poortdeur en zijn bewegingen volgde.
Hij ging rechtop staan en leunde op de hark. 'Nou... ik vertel Hem alles waarover ik mij zorgen maak.'
Zijn antwoord verbaasde mij. Waarover zou Eli zich nu zorgen kunnen maken? Hij had toch geen schepen waarover hij moest piekeren, zoals mijn vader. 'Waar maak je je dan zorgen over?' vroeg ik ten slotte.
'O, of missy het naar haar zin zal hebben op die school en of Grady geen heimwee zal hebben waar hij dan ook mag zijn. Of hij bang is en zijn moeder mist.'
Hij wist hoe erg ik Grady miste, maar het was nooit bij mij opgekomen dat Grady ons ook allemaal zou kunnen missen.
'En soms praat ik met Jezus ook over mijn eigen zoon,' vervolgde Eli. 'Ik vraag Hem dan goed voor hem te zorgen.'
Ik herinnerde mij dat Esther op die verschrikkelijke morgen had gezegd dat haar zoon verkocht was aan Hilltop, de plantage van mijn grootvader. 'Mis je je zoon, Eli?'
'Zeker, missy. Hij is hier in dit huis geboren en opgegroeid. Toen moest hij ons verlaten en naar Hilltop gaan.'
'Hoe heet hij?'
'Josiah.' Ik hoorde de liefde in zijn stem doorklinken toen hij de naam van zijn zoon uitsprak. 'Soms denk ik eraan terug dat hij net zo op mijn knieën zat als jij en Grady. Ja, en dan mis ik hem heel erg. Dan bid ik tot Jezus en vraag Hem of Hij goed voor mijn jongen wil zorgen. Ik vraag Hem of Hij ervoor zal zorgen dat Josiah goed voor zijn meester zal werken, zodat de opzichter hem niet zal slaan, en zulke dingen meer.'
'Geeft Jezus jou dan ook antwoord... net zoals de paarden doen?'
'Ik hoor Hem niet met mijn oren, missy, maar ik weet dat Hij luistert. En ik weet dat Hij op de een of andere manier zal doen wat ik Hem vraag.'
'Hoe weet je dat?'
Eli zweeg even en porde met de hark in het vuurtje. 'Omdat mijn hart geen zorgen meer kent nadat ik met Meester Jezus gepraat heb. Ik voel mij dan een stuk beter. Het is net zoiets als dat ik mij zorgen maak over een van de paarden die misschien een beetje kreupel loopt, of mij zorgen maak over iets anders van de meester. Als ik dan met mijn zorgen naar meester Fletcher ga en hem vertel hoe ik erover denk, dan zegt hij:"Goed, ik zorg er verder wel voor." En meester Fletcher is te vertrouwen. Hij weet wat dat paard mankeert en laat het verzorgen. Als ik mij alleen maar zorgen maak en er verder niets over zeg, zal dat paard kreupel blijven en zal het steeds erger worden. Maar ik geef alle dingen over aan de meester — alle dingen die te moeilijk voor mij zijn — ik weet dat hij ervoor zal zorgen. Het zijn zijn paarden, weet je. Hij geeft er nog meer om dan ik.'
Ik was een beetje in de war gebracht en begreep het verband niet helemaal. 'Wat heeft dat met Jezus te maken?'
'Dat wil ik je nu juist duidelijk maken. Met Meester Jezus is het hetzelfde. Dit is Zijn wereld. Jij en Josiah en Grady zijn Zijn kinderen. Met alles wat ik zelf niet op kan lossen, ga ik naar Jezus. Dan hoef ik mij er niet langer zorgen over te maken. Meester Jezus zorgt ervoor op Zijn eigen tijd en op Zijn eigen manier.'
Ik huppelde van de poort naar hem toe en schopte tegen de bladeren. Ik wilde graag met hem over Grady praten, maar durfde niet zo goed. Toen bedacht ik dat Eli zelf eerst over Grady was gaan praten en ten slotte zei ik: 'Mag ik je iets vertellen?'
'Natuurlijk, missy Caroline.'
'Papa zei dat ik Grady moest vergeten. En Esther zei dat ook. Maar ik kan hem niet vergeten, Eli. Ik mis hem heel erg.'
'Ik ook. Hij is als een zoon voor me.'
Ik keek verbaasd naar hem op. 'Maar... maar Grady is toch je zoon?'
'Nee, ik ben met Esther getrouwd, niet met Tessie.'
'Wie is dan Grady's vader? Gilbert?'
Eli fronste zijn zware wenkbrauwen.'Dit is een onderwerp waarover ik niet met missy wil praten. Dit gaat alleen Tessie aan en jij en ik hebben daar niets mee te maken.'
'Maar... maar Grady moet toch een vader hebben? Iedereen heeft toch een vader en een moeder.'
Eli wendde zich af en begon weer te harken. Hij keek benauwder dan ik hem ooit gezien had. Ik begreep er niets van dat hij zo bang was een eenvoudige vraag te beantwoorden. Grady en ik hadden hem wel moeilijker vragen gesteld. 'Waarom wil je mij geen antwoord geven, Eli?'
Hij hield op met harken en keek met gebogen hoofd naar zijn voeten. 'Missy, jij en ik praten over heel veel dingen. Ik doe altijd mijn best om je vragen te beantwoorden. Maar deze keer... deze keer wil ik hier niet verder over praten.'
'Maar waarom dan niet?'
Hij keek angstig en wanhopig om zich heen alsof hij bang was dat iemand ons zou kunnen afluisteren. 'Je mag een slavin nooit vragen wie de vader van haar kinderen is,' fluisterde hij toen schor. 'Ze zullen het meisje doden als ze dat zou vertellen.'
Ik geloofde hem niet. Het leek zo belachelijk. 'Haar doden? Waarom zouden ze dat doen?' Maar Eli had zich afgewend en harkte door alsof hij mijn vraag niet had gehoord.
Even later kwam Gilbert vanuit de achterdeur naar buiten lopen. Ik zag hem met zijn lichte, verende tred naar ons toe komen — met de vaart van een leeg schip dat de rivier af vaart. Ik vroeg mij af hoe oud hij was. Ongetwijfeld jonger dan Eli, maar toch minstens tien jaar ouder dan Tessie. Hij zag dat ik naar hem keek en wendde zijn blik snel af.
'Goedemiddag, missy.' Hij tikte groetend aan zijn hoed, mijn blik zorgvuldig mijdend. Ik wilde wel dat hij zou glimlachen, zodat ik zou kunnen zien of zijn glimlach op die van Grady leek — Grady had vrijwel altijd een glimlach op zijn gezicht. Maar toen Gilbert in het koetshuis verdween, realiseerde ik mij dat ik nog nooit een glimlach op zijn gezicht gezien had.
'Je moet nu naar binnen gaan,' zei Eli. 'Voor je haren en je kleren helemaal naar rook ruiken en ik er van Tessie van langs krijg.'
'Maar...'
'Nee, nu moetje gaan. Schiet op!' Het was de enige keer in mijn leven dat Eli zo hard tegen mij gesproken had. Hij draaide zich om, liep weg en begon de bladeren de andere kant op te harken of zijn leven ervan afhing.