4

Hilltop, juli 1854

Ik werd bij het aanbreken van de dag wakker door het angstaanjagende geluid van een trompetschelp, die geblazen werd om de veldslaven op te roepen. Een paar minuten later hoorde ik een zwak gedreun dat ik herkende als het ratelen van wagenwielen en de slepende tred van marcherende voeten. Toen hoorde ik, boven het geluid van kraaiende hanen en fluitende vogels uit, het zingen van de slaven. Ik zal dat huiveringwekkende, klaaglijke geluid mijn leven lang niet vergeten.
Nobody knows the trouble I've seen... Nobody knows butJesus. (Niemand weet af van de moeite die ik ondergaan heb... Niemand behalve Jezus.)
Het was een gezang, en toch ook weer niet — het was een jammerklacht. En toen het geluid langzaam wegstierf, realiseerde ik mij dat ook ik huilde.
Mijn grootvader stierf die dag. Tante Abigail kwam die middag aan met haar man die dominee was, en hij leidde de volgende dag de begrafenis. Het erf van de plantage stond vol rijtuigen en het huis puilde uit van al de buren die gekomen waren om hem de laatste eer te bewijzen. Ik had er geen idee van hoe zij het nieuws gehoord hadden. Hilltop was zo uitgestrekt dat de naburige huizen niet eens zichtbaar waren; het dichtstbijzijnde dorp lag mijlenver weg. Maar ze kwamen met tientallen, condoleerden mijn grootmoeder, omhelsden mijn tantes en schudden mijn vader en oom plechtig de hand.
Ik liep aan de hand van mijn vader naar de familiebegraafplaats. Het pad ging dwars door de bossen, waar een hete wind ruiste door de takken van de pijnbomen en de geur ervan met zich meedroeg. Een afrastering van witte paaltjes scheidde de begraafplaats van de bossen. De grafzerken werden overschaduwd door een reusachtige eik, die zijn takken als vriendelijke armen boven ons uitspreidde. Tientallen verweerde grafzerken gaven de graven aan van mijn voorgeslacht - mensen die ik niet gekend had. Ik voelde geen verdriet om een grootvader die ik nooit had gekend. Mijn vader boog zijn hoofd, maar zijn ogen bleven droog, evenals die van zijn broer. Jonathan probeerde tevergeefs het voorbeeld van de mannen te volgen, maar hij huilde, net als de vrouwen.
Toen we van de begrafenis terugkeerden, hadden de slaven een groot maal neergezet op klaptafels op het erf. Ook de maaltijd was een sombere aangelegenheid. Ik bleef dicht bij mijn vader en luisterde naar zijn politieke discussies met de andere mannen, tot ik hun gepraat over slavenstaten en vrije staten en een roerige plaats die Kansas heette, zat werd. Papa praatte geen moment over mijn grootvader. Later vertrokken de buren weer, even rustig als ze gekomen waren. De begrafenis van mijn grootvader was de eerste die ik ooit had bijgewoond.
De volgende dag was het zondag en de echtgenoot van tante Abigail leidde voor ons een kerkdienst op de plantage. De bedienden brachten stoelen voor onze familie naar buiten en zetten ze in rijen onder de bomen. Ze brachten zelfs de piano naar buiten, zodat tante Abigail het gezang kon begeleiden.Tessie, Eli en alle andere slaven zaten op de grond of op ruwe houten banken achter ons. De negers maakten een veel groter deel uit van de gemeente dan wij blanken.We zongen 'Rots der eeuwen' en 'Eén naam is onze hope'.Toen, na het gebed, liep Jonathans vader naar voren om een paar woorden te zeggen.
'Ik weet dat velen van jullie zich zorgen maken over het testament van mijn vader,' zei hij, zich tot de slaven achter ons richtend. 'Ik kan jullie verzekeren dat we het gelezen hebben en dat zijn administratie in orde is. Niemand van jullie hoeft verkocht te worden.'
Ik keek over mijn schouder om te zien of zijn woorden de spanning had weggenomen die ik een paar avonden geleden in het slavenkwartier had geproefd, maar iedereen scheen met ingehouden adem te wachten op wat er nog verder zou volgen. Ik stootte Jonathan aan die naast mij zat.
'Wat hebben die bedienden toch?' fluisterde ik.
'Sommigen vragen zich af of grootvader hun in zijn testament de vrijheid heeft gegeven.'
'Heeft hij dat gedaan?'
'Natuurlijk niet. Je hebt gezien hoe groot de plantage is. Hoe zouden we deze plantage kunnen beheren als we de slaven de vrijheid zouden geven?'
'Ik heb Hilltop met alles wat erbij hoort, geërfd,' vervolgde mijn oom. 'De zaken zullen op dezelfde wijze worden voortgezet als in het verleden.' Ik dacht dat ik iemand achter mij hoorde kreunen toen oom William beduidde dat de dienst kon worden voortgezet.
Het bijbelvers dat de man van tante Abigail uit Kolossenzen voorlas, was zeer bekend: 'Slaven, gehoorzaamt uw heren naar het vlees in alles, niet als mensenbehagers om hen naar de ogen te zien, maar met eenvoud des harten in de vreze des Heren... als voor de Here.' In Richmond had ik daar al vaker over horen preken. Maar hij verraste mij door er een ander vers uit Kolossenzen aan toe te voegen, dat ik nog niet eerder had gehoord: 'Heren, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid; gij weet toch, dat ook gij een Heer in de hemel hebt.'
Ik vroeg mij af wat God zou zeggen over het slavenkwartier, of Hij dat 'recht en billijk' zou vinden.
Het vee loeide in de verte terwijl mijn oom preekte, de bladeren ruisten boven ons en mijn grootmoeder zat zachtjes te snurken. Mijn oom zei dat het God behaagde als we Zijn Woord gehoorzaamden, dat we Hem beledigden als we dat niet deden, en hij herinnerde ons eraan dat Gods Woord ons beval onze meesters te gehoorzamen. 'Zie uw dagelijks werk als het werk dat u door God is opgedragen,' zei hij.'Het is Zijn wil dat sommigen van u slaven zijn. Jullie aardse meesters zijn Gods opzichters. Zalig zijn de getrouwen, degenen die zich gehoorzaam onderwerpen. Zij zullen het koninkrijk der hemelen beërven.'
Hij had zijn preek net afgesloten met gebed toen een oudere negervrouw, even klein en taai als mijn grootmoeder, achter ons opstond. 'Dominee,' riep ze,'zegt u dat ik naar de hemel ga als ik in Jezus geloof? Is dat juist?'
'Dat is juist.' Hij keek zenuwachtig om zich heen, alsof hij er niet aan gewend was dat zijn diensten werden onderbroken.
'Zal ik in de hemel nog steeds slaaf zijn?' vroeg ze.
Hij schraapte zijn keel. 'Weet je, er is nog nooit iemand teruggekeerd uit de hemel om ons te vertellen hoe het daar is.We weten niet zeker...'
'Maar de Bijbel zegt ons dat de hemel een paradijs is. Dat is toch zo?'
Hij aarzelde.'Eh... ja...'
'Als ik dan nog steeds een slaaf ben, is het voor mij geen paradijs.'
Ik hoorde achter mij onderdrukt gelach van de slaven. De predikant glimlachte flauwtjes.'Ja... eh...'
'En ik weet dat het voor jullie blanken geen paradijs zal zijn als jullie bij het bruiloftsmaal van het Lam naast ons zwarten moeten aanzitten.'
De slaven lachten nu hardop bij haar woorden. Verscheidene familieleden van mij zaten ongemakkelijk op hun stoel heen en weer te draaien. Jonathans vader ging staan en beduidde twee van zijn huisslaven de vrouw mee te nemen.
'Misschien is er een hemel voor de blanken en een hemel voor de zwarten,' zei mijn oom. 'Dan zullen we allemaal gelukkig zijn.'
De oude vrouw die door de twee huisbedienden werd weggeleid, draaide zich plotseling om en vroeg: 'In welke hemel zullen al die zwarte kindertjes met een blanke vader dan zijn?'
De mond van een van mijn tantes zakte open. Het werd zo stil dat je het gras bijna kon horen groeien. Ten slotte schraapte de predikant zijn keel. Hij knikte naar tante Abigail achter de piano.
'Lieve, wil je nu de lofzang spelen?'
'Waar had die oude vrouw het over?' fluisterde ik tegen Jonathan, terwijl de gemeente 'Prijs God Die alle zegeningen schenkt' zong.
Ik weet niet of Jonathan mijn vraag hoorde, maar hij gaf geen antwoord.
'Ga je mee een eindje in het bos wandelen?' vroeg Jonathan toen we klaar waren met eten. Zijn uitnodiging klonk aanzienlijk beter dan een middagdutje.
Van alle plaatsen die er op de plantage te bekijken waren, begon ik de bossen het mooist te vinden — het zachte pad van dennennaalden onder mijn voeten, de weelderige groene begroeiing, de heerlijke geur van de bosgrond en de pijnbomen, het gezoem en gegons van insecten in de zomerse hitte. Jonathan nam me bij de hand toen we de smalle kreek overstaken, van steen naar steen springend, en hand in hand liepen we verder over het slingerende pad. Ik voelde mij erg dapper en avontuurlijk. Toen we bij een kleine vijver kwamen, sprongen een stuk of vijf kikkers, die op de modderige oever hadden zitten zonnen, bij onze nadering in het water. We gingen naast elkaar op de met gras begroeide oever zitten en telden zeven waterschildpadden die op langsdrijvende stukken hout zaten. Jonathan gooide een paar eikels naar de dichtstbijzijnde schildpadden om ze aan het schrikken te maken, waardoor ze in het water zouden springen.
'Ik had graag mijn vishengel meegenomen om je te leren vissen als het geen zondag was geweest,' zei hij na een poosje.
Ik probeerde me voor te stellen dat ik aan het vissen was, maar het lukte niet erg. 'Ik denk niet dat er van echte dames verwacht wordt dat ze vissen - zelfs niet als het geen zondag is.'
'Wie zegt dat?'
'Mijn leraressen op school in Richmond. Ze zouden het al een schandaal vinden dat ik in het bos met je aan het wandelen ben, laat staan dat ik nietje zou gaan vissen. Ze proberen ons altijd duidelijk te maken wat gepast en wat niet gepast is. En we moeten er boven alles aan denken dat we fijngevoelige jongedames zijn.'
'Dat lijkt mij allemaal niet zo leuk,' zei hij lachend.
'Dat is het ook niet. Waar ga jij naar school?'
'Ik? Hier op de plantage.Vader heeft een huisonderwijzer gehuurd om mijn broer en mij les te geven. Hij is nu weg tijdens de zomervakantie.'
Na een poosje stonden we op en slenterden verder. Jonathan wees mij allerlei soorten bomen aan — sassefras, wilgen, berken, gombomen, pijnbomen en rode ceders.
'Heb je al die namen van je onderwijzer geleerd?'vroeg ik.
'Nee. Grootvader heeft ze mij geleerd.'
Ik vroeg me af of grootvader de namen van al die bomen ook een keer aan mijn vader had geleerd. En of hij ze nog zou weten.
Jonathan bleef plotseling staan. Hij draaide zich met een ernstig gezicht naar mij om. 'Je kunt maar beter hier blijven staan waar het veilig is,' waarschuwde hij. 'Zie je die kuil daar voor je? Die gebruiken we om wilde dieren in te vangen. Wie weet? Er zou best eens een wild dier in kunnen zitten.'
Mijn hart klopte in mijn keel. 'Wat voor wilde dieren?'
'O, je weet wel, wilde katten, beren, panters...'
Ik bleef verstijfd van angst staan. De bossen om mij heen waren ineens luguber en dreigend. Toen er plotseling een geritsel in een bosje klonk, rende ik naar Jonathan toe en klemde mij aan hem vast. 'Breng me naar huis! Ik wil naar huis!'
Tot mijn verbazing barstte hij in lachen uit. 'O Carrie, het spijt me. Ik plaagde je alleen maar. Er zitten hier echt geen wilde beesten.'
Ik durfde hem niet los te laten tot ik er zeker van was dat hij het meende. 'Wat was dat geritsel dan?'
'Ik gooide een steen in die struik. Ik wist niet dat je zo bang zou worden. Echt, Carrie, het spijt me.' Maar het duurde wel een minuut voor hij ophield met lachen. 'Je had je gezicht moeten zien!' proestte hij. Ik slaagde erin met hem mee te lachen, voornamelijk uit opluchting.
'Die kuil is onze ijsput,' legde hij uit. 'Kom maar, dan zal ik het je laten zien. In de winter hakt het personeel ijsblokken uit de rivier die ze dan hier onder het zand en de bladeren begraven. Ze blijven dan een hele tijd bevroren. Zo hebben we in de zomer ook ijs.'
Ik moest bij de rand van de kuil gaan zitten tot mijn knie-en niet meer knikten. Jonathan groef een stuk ijs op en hakte er met zijn zakmes een paar stukjes voor ons af om op te zuigen, nadat hij ze met zijn zakdoek had schoongeveegd.
'Je bent een erg mooi meisje, weet je dat?' zei hij kalm. 'Ik heb nog nooit een meisje gezien dat maar half zo mooi was als jij.'
Ik wist niet wat ik zeggen moest. Ik wist ook niet waarom mijn hart plotseling opnieuw ging bonzen, net als toen Jonathan mij even geleden bang had gemaakt.
'Kom mee,' zei hij terwijl hij mij overeind trok. 'Er is nog een plek die ik je wil laten zien. Geloof mij, het is er volkomen veilig.'
'Beloof je mij dat je mij nooit meer zult plagen?'
'Nou ja...' zei hij met een brede grijns,'ik beloof je in ieder geval dat ik je vandaag niet meer zal plagen. Wat vind je daarvan?'
Hij nam mij een heel eind mee het bos in tot we bij een open plek kwamen. Eromheen stonden pijnbomen. Ze waren erg hoog en omringden ons als pilaren; de takken boven ons hingen als de koepel van een kathedraal over ons heen. De sfeer was even stil en gewijd als in een kerk en het was er zeker zo mooi. Zelfs de wind scheen te fluisteren en daarom deed ik het ook.
'Hier zou ik graag willen wonen.'
'Waarom doe je dat dan niet?' Ik keek op naar Jonathan om te zien of hij mij voor de gek hield. Maar dat was niet zo. 'Je hoeft niet naar huis te gaan als je vader weggaat. We gaan zo ongeveer iedere maand een keer naar Richmond om voorraden in te slaan. We kunnen je aan het eind van de zomer thuisbrengen.'
Ik ging op een omgevallen boom zitten om over het idee na te denken en om van al het mooie om mij heen te genieten. Ik begreep niet hoe mijn vader zo'n prachtige plaats als Hilltop ooit had willen veriaten om in Richmond te gaan wonen. Ik besloot om het aanbod van mijn neef te accepteren en hier nog een poosje langer te blijven. Ik hield van de plantage. En ik hield nog meer van Jonathan.
Mijn neef was knap, aardig en het was een plezier om bij hem te zijn. We waren al goede vrienden geworden. Maar wat ik voor hem begon te voelen, was heel iets anders dan de kinderlijke vriendschap die ik met Grady had gehad. Ik realiseerde het mij op dat moment niet, maar ik was hard op weg om smoorverliefd op Jonathan te worden.
Ik vond het heerlijk zijn ruwe hand te voelen als hij de mijne vasthield en de harde spieren van zijn arm, terwijl we schouder aan schouder over het pad door het bos liepen. En toen we daar naast elkaar op die afgesloten, open plek in het bos zaten, vroeg ik mij af hoe het zou zijn als Jonathan mij in mijn hals zou kussen, zoals ik Josiah Tessie had zien kussen.
'Wil je iets avontuurlijks meemaken?'vroeg Jonathan plotseling. 'De negers komen hier vanavond bij elkaar. Zullen we het huis uit sluipen om dat te zien? Die vent van jullie gaat preken.'
'Die vent van jullie?' vroeg ik in verwarring gebracht.
'Ja, ik bedoel Eli. Weet je niet dat hij de volksprediker van de negers is? Van alle naburige plantages komen ze hiernaartoe om hem te horen. Maar je mag het tegen niemand vertellen. Het is een geheim.'
'Hoe weet jij het dan?'
'Ik weet een heleboel.' Hij ging staan en trok mij overeind. 'Nou, wil je vanavond naar buiten sluipen om het te zien of niet?'
Ik viel in slaap toen ik op Jonathan lag te wachten, maar zodra ik zijn zachte gefluit hoorde, was ik klaarwakker. Mijn hart begon te bonzen toen ik hem gehurkt op het dak van de veranda zag zitten, terwijl hij mij wenkte door het open raam. Ik had nooit kunnen dromen dat ik in het donker nog eens over een dak zou moeten kruipen. Maar ik had hem nu eenmaal beloofd om met hem mee te gaan en onder de dekens had ik nog steeds mijn bovenkleren aan. Ik probeerde de angst van mij af te zetten en schoof het muskietennet dat om mijn bed heen hing, opzij.
Toen ik op mijn tenen door de kamer liep, tuurde ik naar Tessie om te zien of ze door mijn bewegingen wakker was geworden. De bobbel op haar matras bewoog niet. Ze lag onnatuurlijk stil. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat ze een aantal kussens onder haar deken had gestopt. Tessie was al weg.
Jonathan hielp mij door het raam te klimmen en we kropen over het dak naar de ladder die hij ertegenaan had gezet. Ik deed mijn ogen dicht en begon naar beneden te klimmen, er zorgvuldig voor wakend niet naar de grond te kijken voor ik er uiteindelijk op stond. Toen renden we over het bedauwde gras naar de bossen. Ik was erg opgewonden — en bang. 's Nachts zag het bos er veel angstaanjagender uit en de geluiden leken wel uit een andere wereld te komen. En in het donker over het smalle paadje lopen, was ook veel moeilijker. Jonathan pakte mijn hand stevig vast om mij voor struikelen te behoeden.
'Weet je zeker dat hier geen wilde dieren zitten?' vroeg ik hem.
'Alleen maar herten, stinkdieren en wasberen en dergelijke beesten. Niets gevaarlijks. Het ergste wat we tegen kunnen komen zijn varkens. Die lopen hier vrij rond tot ze geslacht worden. De beren kunnen weleens kwaadaardig zijn.'
'Kunnen we zo'n beer tegenkomen?' Ik vond het vreselijk dat mijn stem beefde.
'Ik heb mijn mes meegenomen,' zei hij, terwijl hij het uit zijn zak haalde om het mij te laten zien. 'Maak je maar niet ongerust. Bij mij ben je veilig.'
Lang voordat we er waren, hoorden we in de verte zingen. De negers waren op dezelfde open plek in het pijnbosje bij elkaar gekomen waar wij eerder die middag waren geweest. Toen we er vlakbij waren, trok Jonathan mij van het pad af. Zonder enig geluid te maken, liepen we door de dichte struiken heen, ervoor wakend dat we niet gezien konden worden. Ik zag het flakkerende licht van twee of drie toortsen, maaide bijeenkomst zelfwas niet te zien door dekens die aan de rand met touwen aan de bomen waren opgehangen.
'Waar zijn die dekens voor?' fluisterde ik.
'Om het geluid te dempen, zodat het niet zal doordringen tot het huis.'
'Maar waarom dan?'
'Weet je dat niet? Het is de slaven verboden om zonder toestemming van hun meester de plantage te verlaten. En ze mogen zeker niet zonder enig toezicht van de blanken bij elkaar komen in grote groepen, zoals nu.'
'Zelfs niet voor een kerkdienst?'
'Om wat voor reden dan ook. Als ze betrapt worden, kunnen ze ervoor gegeseld worden.'
Ik dacht terug aan de man met de littekens op zijn rug die ik in het slavenkwartier had gezien. De gedachte dat iemand Eli dat ook zou kunnen aandoen, deed mij huiveren. 'Je zult het toch tegen niemand zeggen, hè?' vroeg Jonathan.
'Natuurlijk niet.' Hij wilde weer verder lopen, maar bleef toen staan. 'En misschien is het goed dat je weet dat het ook verboden is om ze lezen en schrijven te leren.'
Ik herinnerde mij dat ik mijn gouvernante eens had gevraagd of Grady gelijktijdig met mij les zou kunnen krijgen. Ze had geschrokken gereageerd. 'Deze mensen kunnen dergelijke dingen niet leren,' had ze gezegd, 'ze hebben niet het verstand dat wij hebben. Je kunt toch een hond of een paard ook niet leren lezen?'
'Grady is geen paard,' had ik geprotesteerd.
'Maar hij is ook geen blanke.'
'Maar wat is er dan op tegen dat slaven lezen en schrijven leren?' vroeg ik Jonathan. Hij scheen verbaasd te zijn over mijn onwetendheid.
'Omdat ze, als ze schriftelijk kunnen communiceren, allerlei dingen kunnen beramen — geheime dingen. Ze kunnen dan valse papieren opmaken en ervandoor gaan. Als een neger lezen en schrijven leert, moet je hem doden.'
Eli had gezegd dat ze een negervrouw zouden doden als ze zou vertellen wie de vader van haar kind was. Ik wilde niet geloven dat ze beiden de waarheid hadden gesproken.
'Kom mee,' zei Jonathan. 'Volg me.' Hij kroop op handen en voeten naar voren. Ik probeerde niet aan slangen te denken toen ik hem volgde. Voor ons vond Jonathan een beschutte plaats onder een struik, waar we onder de opgehangen dekens door konden kijken. Gras en insecten kriebelden op mijn armen en gezicht, terwijl we op onze buik lagen en toekeken.
Ik weet niet hoe ik de pure blijdschap die ik die nacht zag, moet beschrijven. Ik had nog nooit eerder zo horen zingen — zeker niet in de kerk. Ik luisterde ademloos. Het was veel meer dan alleen maar zingen — er werd gedanst, gezwaaid, geklapt en geschreeuwd. Het was een waar feest. Ik kon niet voorkomen dat ik met mijn voeten onwillekeurig op de grond tikte op het ritme van het geklap, gestamp en getrommel van de slaven.
Ik wilde wel dat er nooit een eind aan de muziek zou komen. Maar geleidelijk aan nam de muziek af en ging toen over in het wat langzame, treurige gezang dat ik eerder had gehoord als de slaven 's morgens naar de velden trokken en 's avonds weer thuiskwamen. Tegen de tijd dat de muziek helemaal weggestorven was, hadden de mensen een plaatsje gevonden op de grond of op een boomstronk of omgevallen boom.Toen stapte Eli naar voren om zijn preek te houden en ik dacht dat mijn hart zou barsten van liefde en trots. Hij begon op de rustige, vriendelijke toon waar ik zo van hield, maar terwijl hij verder sprak, merkte ik dat er een geweldige, wonderlijke gedrevenheid in hem opkwam, waardoor hij helemaal veranderde.
'Heel lang geleden,' begon hij,'waren al Gods kinderen slaven — net als wij. Maar algauw hoort Meester Jezus hen daar in Egypteland kreunen. Hij hoort hoe ze moeten lijden. Hij weet hoe ze naar vrijheid snakken. Dat geluid bereikt Zijn oor. En het raakt Zijn hart. En daarom weet ik dat Hij ook ons gekreun hoort.'
'Ja!' begonnen een paar slaven te roepen en te kreunen. 'Hoor ons, Jezus!' Eli vervolgde zijn preek boven het geroep uit en hij leek erdoor te worden aangespoord.
'Al heel spoedig breekt de tijd aan waarop Meester Jezus zegt:"Zo is het genoeg!" Hij zegt:"Geen slavernij meer!" Hij zegt: "Laat Mijn volk gaan!"
Overal werd geroepen:'Hallelujah!'
Eli sprak nu met donderende stem: 'Daarom weet ik dat ook de tijd zal komen voor onze bevrijding. Jezus weet dat het niet goed is om mensen tot je eigendom te maken. Het is niet goed dat zij ons als een paard of een baal katoen verkopen. Het is niet goed dat zij ons met de zweep slaan en ons als dieren behandelen. Meester Jezus ziet al ons lijden, net zoals Hij het lijden van de Israëlieten in Egypteland zag.'
Ja!' '
'Amen!'
'En als we blijven bidden... als we blijven geloven... dan zal Hij ook ons recht doen. Hij zal ons geroep horen en Hij zal ons bevrijden!'
De kreten en het geroep werden steeds luider, zodat ik Eli boven het tumult uit nog maar nauwelijks kon horen.
'Omdat de Heer Zijn volk trouw is! Hij is de rechtvaardige Heer! Een liefhebbende God! Hij zal ons bevrijden uit ons diensthuis! O zeker! Heel spoedig zal de dag komen dat we eindelijk vrije mensen zijn!'
Jonathan greep mij plotseling bij de arm. Toen ik mij naar hem toekeerde en zag hoe bang hij was, ontsnapte mij bijna een kreet van schrik.
'Wat is er? Wat is er mis?' Hij kwam overeind in onze schuilplaats en trok me snel mee in de richting waaruit we gekomen waren. 'Wat is er aan de hand?' fluisterde ik toen we weer op het hoofdpad liepen.
'Die vent van jou preekt opstand! Hij probeert een slavenopstand te ontketenen en zegt hun dat ze vrij zullen zijn. Weet je, dit is nu precies de reden waarom slaven niet bijeen mogen komen. Zij zijn met veel meer dan wij. Ze zullen in opstand komen en ons op een nacht allemaal in ons bed vermoorden, net zoals Turners mannen dat hebben gedaan.'
'Waar heb je het over?'
'Een slaaf, die Nat Turner heette, heeft hier in Virginia ook zo'n opstand ontketend. De slaven gingen op een nacht van de ene plantage naar de andere en vermoordden alle blanken op hun bed — zelfs vrouwen en kinderen.'
'Eli zou dat nooit doen!'
'Je bent erg naïef, Caroline. Je hebt maar een of twee oproerkraaiers nodig om een oproer te ontketenen. We kunnen niet toestaan dat ze daar bij elkaar zitten. We moeten vader gaan waarschuwen.'
'Nee, wacht! Dat bedoelde Eli niet. Hij zei niet dat ze in opstand moesten komen...'
'Caroline, we verspillen onze tijd.'
Ik probeerde wanhopig hem tegen te houden. Ik mocht Eli niet in de problemen laten komen. Ik wist zeker dat mijn neef hem niet goed begrepen had. 'Wacht!' smeekte ik. 'Zou het niet beter zijn om nog een paar minuten te blijven, zodat we kunnen horen wat ze nu eigenlijk van plan zijn?' Het geroep en het zingen was inmiddels weer minder geworden. Eli was weer aan het preken.
Jonathan keek naar de open plek, toen naar het pad dat naar het huis leidde, en toen weer naar de open plek, alsof hij niet tot een besluit kon komen wat te doen. Ten slotte stemde hij met tegenzin toe.'Goed dan. We blijven tot we erachter zijn gekomen wat ze van plan zijn.'
Toen we weer in onze schuilplaats teruggekropen waren, hoorden we Eli zeggen:'Maar zorg ervoor dat jullie God niet vooruitlopen. Dat probeerde Mozes te doen. Hij nam de zaken in eigen hand en doodde op zekere dag die opzichter. Mozes denkt dat hij het werk van God uitvoert. Maar dat doet hij niet.'
Het werd doodstil in het bos. Iedereen luisterde aandachtig naar Eli. Zelfs de vrouwen hielden ermee op zichzelf koelte toe te wuiven.
'Nou, ik weet ook wel dat opzichters gemene mannen zijn. Ik weet dat het kwaadaardige mannen zijn. Maar we mogen niet zelf beslissen wat God zal doen en wie Hij zal doden. We kunnen God niet voorschrijven wat Hij moet doen. We zullen op de volheid van de tijd moeten wachten. We moeten vertrouwen op Gods ontferming en rechtvaardigheid. De tijd zal zeker komen dat we vrij zullen zijn. Wij allemaal! O zeker, die tijd zal komen!'
'Preek verder, broeder!'
'Als de tijd van onze bevrijding zal aanbreken, zullen we geen vinger tegen onze vijanden hoeven op te heffen. "Mij komt de wraak toe," zegt God, "Ik zal het vergelden!" We moeten ons helemaal afzijdig houden en alleen maar toekijken — evenals de Israëlieten zich afzijdig hielden en toekeken. En God zal Zijn plagen over dit land zenden. Sprinkhanen... en hagel... en mislukte oogsten... en stervend vee. God zal Zijn plagen op dit land doen neerkomen, terwijl wij alleen maar hoeven toe te kijken. En aan het eind, als God klaar is met Zijn macht aan de blanken te tonen, dan zal onze tijd gekomen zijn! Dan zullen we vrij zijn!'
Deze keer klonken er geen kreten op. De mensen staarden alleen maar naar Eli — ongelovig en toch wilden ze hem geloven.
'Bedoel je dat we niet moeten vechten voor onze vrijheid, Eli?' vroeg ten slotte iemand uit de menigte.
'Ja, dat bedoel ik, broeder. De Bijbel zegt dat ze het land niet veroverd hebben met hun zwaard, noch dat ze de overwinning behaald hebben door hun sterke arm. God deed het voor hen, met Zijn rechterhand, omdat Hij hen liefhad. Niet door onze kracht, maar door Gods kracht zullen we bevrijd worden! En als Hij ons bevrijd heeft, zullen we echt vrij zijn, broeders en zusters!'
De mensen gingen als één man staan, klappend, dansend, schreeuwend. Een van hen begon een bevrijdingslied te zingen. Boven alles uit hoorde ik Eli roepen: '"Dezen beroemen zich op wagens en genen op paarden, maar wij roemen in de naam van de Here, onze God.'"
Ik voelde de ontroering die ik altijd voelde bij Eli's overtuiging en geloof.Toen tikte Jonathan me op de schouder en beduidde mij mee te gaan.
'Dit ga je je vader toch niet vertellen, hè?' fluisterde ik tegen hem toen we weer terug waren op het pad. 'Je hoorde toch wat Eli zei — ze zullen geen vinger tegen je opheffen.'
'Ja, ik heb het gehoord, maar... wat bedoelde hij eigenlijk? God zal de slaven heus niet bevrijden. Slavernij is een onderdeel van Gods plan. Dat staat in de Bijbel.'
'Maar het verhaal dat Eli vertelde, staat er ook in. God bevrijdde de Israëlieten. En daarvoor hoefden ze niet tegen de Egyptenaren te strijden. Farao liet hen gaan nadat de eerstgeboren zonen gestorven waren.'
Jonathan gebaarde ongeduldig met zijn hand. 'Dat verhaal ken ik ook. Maar die slaven waren geen negers. Het zwarte ras is door God vervloekt. Hun donkere huid is het merkteken van Kaïn.'
'Hoe kun je dat nu denken? Je zei dat Josiah je beste vriend is.'
'Ja, dat is hij ook. Maar hij blijft een neger. En hij behoort mij toe, net zoals Tessie jou toebehoort.'
'Ze is mijn eigendom niet.'
'Nou ja, van je vader dan. Het zijn onze slaven, Carrie. Daaraan kan nooit iets veranderd worden.'
Jonathan en Eli konden niet alle twee gelijk hebben.
Toen ik die nacht ten slotte weer in bed kroop, kwam ik tot de conclusie dat ik Eli geloofde. Ik sloot de woorden die hij gesproken had, op in mijn hart. Maar toch kon ik mij niet goed voorstellen wat hij bedoeld had toen hij zei dat God de blanken Zijn macht zou tonen — vernielde oogsten en stervend vee. Ik was een van die blanken. En hoewel Eli gezegd had dat de slaven geen vinger tegen mij zouden opheffen, maakten zijn woorden mij doodsbang.