9
Richmond, 1859
Terwijl onze trein de stad naderde
en alle bekende bezienswaardigheden van Richmond weer in zicht
kwamen, wist ik dat ik uiteindelijk weer thuis was. Gilbert stond
ons bij het station op te wachten en begroette mij met een warme
glimlach.
'Welkom thuis, missy Caroline.'
'Dank je, Gilbert. Het is goed weer thuis te zijn.'
Nadat hij al mijn koffers, hoedendozen en valiezen in het rijtuig
had geladen, vroeg mijn vader hem ons naar de begraafplaats
Hollywood te rijden om het graf van mijn moeder te bezoeken.
Op de parkachtige begraafplaats was het stil en rustig. Het geknerp
van het grint onder de hoeven en wagenwielen was het enige geluid
toen we vanaf de ingang de heuvel afreden. Gilbert stuurde het
rijtuig door een doolhof van slingerende paadjes, onder de
eeuwenoude bomen in hun herfstkleuren, langs de talrijke grafzerken
en monumenten, zoals hij ongetwijfeld al zo vaak had gedaan.
Vanaf de begraafplaats van mijn moeder was de rivier de James te
zien, waar midden in het vredig stromende water het beboste
Belle-eiland lag.Terwijl ik zwijgend naar de grafzerk staarde,
kreeg ik het gevoel dat mijn moeder dan eindelijk de rust had
gevonden die haar tijdens haar leven ontgaan was.
'Het is hier mooi,' zei ik met een zucht.
Papa knikte.Toen zette hij zijn hoed weer op en reden we weg.
De begraafplaats Hollywood lag ten westen van het centrum, ons huis
op Church Hill ten oosten ervan en ik kon dan ook volop genieten
van alle bezienswaardigheden terwijl we op onze weg naar huis de
heuvels van Richmond op en af reden. De bakstenen gebouwen van
de staalfabriek van Tredegar lagen uitgespreid bij het kanaal en
uit de hoge schoorstenen steeg de rook majestueus omhoog. Ik zag de
wolfabriek van Crenshaw, de papierfabriek van Franklin en nog een
stuk of vijf maalderijen waarvan ik mij de naam niet meer
herinnerde. Op de volgende heuvel, voor de pilaren van het
stadhuis, keek George Washington op zijn bronzen paard gezeten uit
naar het westen. Van de nabijgelegen St. Paul's beierden de klokken
elk uur. In de verte kon ik de bochtige Jamesrivier zien,
glinsterend in het zonlicht, en muildieren als speelgoedbeestjes
die de vrachtboten door het Kanawhakanaal trokken. We reden door
het centrum, langs winkels en banken, langs het Spotswoodhotel en
langs krantenjongens die de laatste editie aan de man probeerden te
brengen. Ik vroeg papa langs zijn pakhuizen te rijden, zodat ik de
schepen kon zien die in de Rockettshaven lagen afgemeerd.
Richmond was niet zo groot, levendig en luidruchtig als
Philadelphia, maar lieflijk en voornaam, als een trotse koningin
gezeten op haar heuvels. En het mooiste van alles was dat ik, waar
ik ook keek, een wonderlijke vermenging van zwarte en blanke
gezichten zag.
Terwijl de paarden Church Hill op zwoegden, kwam de toren van St.
John's in zicht en wist ik dat ik bijna thuis was. En toen stond ik
eindelijk dan voor ons huis en rende Tessie, die nog mooier was dan
ik mij kon herinneren, naar buiten om mij te begroeten. Ze omhelsde
mij zo stevig dat ik dacht geen adem meer te kunnen halen, maar ik
wilde haar niet loslaten.
'Ik herken je nauwelijks terug, kind,' huilde ze, terwijl we elkaar
omarmden. 'Je bent helemaal volwassen geworden.'
'O Tessie! Ik heb je zo gemist! Ik ga nooit meer weg!'
'Is dat ons meisje?' riep Esther, terwijl ze haastig uit de keuken
kwam schommelen. Ze wierp een onderzoekende blik op mij voordat ze
mij aan haar omvangrijke boezem drukte. 'Lieve kind, ben jij even
gegroeid! Er moet nu wel een heel harde storm staan om je helemaal
naar Washington te blazen!'
We stonden allemaal, zelfs de verlegen Luella, te lachen en te
huilen. Het kamermeisje van mijn moeder huilde het hardst. 'Ik wist
wel dat je op zekere dag net zo mooi als je moeder zou zijn. O, het
is zo geweldig dat je weer terug bent!'
Maar ik miste iemand. Toen ik om mij heen keek en Eli's vertrouwde
gezicht niet zag, maakte zich een ijzingwekkende angst van mij
meester. 'Waar is Eli?'
'O, hij wil je zo graag zien,' zei Esther,'maar hij heeft geen
passende kleren om in het grote huis te komen.'
Ik vloog de achterdeur uit en het paadje over naar het koetshuis.
Eli stond, lang en trots, in de deuropening op me te wachten. Zijn
haar en baard waren vrijwel wit geworden terwijl ik weg was, maar
zijn armen en schouders waren nog net zo stevig en sterk als
altijd. Ik viel in zijn armen en rook de heerlijke geur van paarden
en leer, terwijl mijn hoofd tegen zijn brede borst rustte.
'Ik ben weer thuis, Eli.'
'O ja... dank U, Meester Jezus! Het was hier maar donker en somber
zonder onze kleine missy. Misschien gaat hier nu eindelijk de zon
weer schijnen.'
Ik was thuis en hoe langer ik thuis was, hoe meer ik ervan
overtuigd raakte dat sommige verhalen die ik op de bijeenkomsten in
het Noorden had gehoord, overdreven waren. Ik schaamde mij diep dat
ik ooit zulke afschuwelijke gedachten over mijn vader en Tessie had
gehad. Josiah was naar Hilltop verkocht rond de tijd dat Grady werd
geboren — misschien als straf voor zijn omgang met Tessie. En wat
Grady's huidskleur betreft, moest mijn herinnering mij in de steek
gelaten hebben. Hij was vast niet lichter geweest dan zijn moeder.
Bovendien waren er sinds Josiah verkocht was, geen andere kinderen
meer geboren.
Maar hoewel enkele aanhangers van de afschaffing van de slavernij
dan overdreven mochten hebben, ik was er nog steeds van overtuigd
dat slavernij verwerpelijk was. Ik had een hele doos met pamfletten
tegen de slavernij naar Richmond meegenomen en was er vast van
overtuigd dat veel mensen naar mij zouden luisteren als ik met hen
zou praten en hun zou uitleggen wat ik in het Noorden van het
Genootschap voor Afschaffing van de Slavernij had geleerd.
Op een koude novemberdag ging ik op weg naar het centrum om wat
boodschappen te doen. In mijn tas had ik een aantal pamfletten met
de bedoeling die achter te laten in de winkels die ik in Main
Street zou bezoeken. Ik stond net op het punt een kledingzaak
binnen te gaan, toen ik een luid geschreeuw hoorde.Toen ik opkeek,
zag ik een donkerharige man van halverwege de twintig op mij toe
rennen die een negerjongetje achternazat. Ze waren nog maar een
paar meter van mij vandaan toen de vreemdeling het kind bij de arm
greep. De jongen trapte, sloeg om zich heen en probeerde zich los
te rukken, maar het was een mager jongetje van een jaar of acht en
geen partij voor de grote, goedgeklede man die hem had
gegrepen.
Zonder een moment na te denken, zwaaide ik zo hard als ik kon met
mijn tas naar het hoofd van de man. 'Houd op! Laat hem los!'
De man was minstens dertig centimeter langer dan ik en daarom miste
ik zijn hoofd en sloeg hem met mijn tas tegen zijn schouder. Hij
liet het jongetje los, meer door verbazing dan door de kracht van
de klap, en de jongen rende weg. De man draaide zich verbijsterd en
boos om en keek mij doordringend aan. Ik keek in de blauwste ogen
die ik ooit had gezien - groot en helder en ijskoud. Hij knipperde
met zijn ogen toen hij zag wie hem geslagen had, waardoor mij zijn
dikke, donkere wimpers eens te meer opvielen.
'Wat krijgen we nu?' zei hij toen hij van zijn verbazing bekomen
was. 'Waar bemoeit u zich mee?'
'Hoe waagt u het een kind zo te behandelen? U hebt niet het recht
om zo tegen een arm kind op te treden alleen maar omdat het een
neger is!'
'Dat joch is een dief. Ik zag hem fruit stelen van die koopman
daar, maar nu is hij er dankzij u vandoor gegaan.' Het donkerbruine
haar van de man was tijdens de worsteling in de war geraakt en met
een nijdige handbeweging streek hij het van zijn hoge
voorhoofd. Zijn dikke, modieuze lange haar viel over zijn oren. Een
gebogen snor en kortgeknipte baard verborgen zijn kin.
Zijn boosheid maakte mij aan het schrikken. Ik begreep niet waarom
ik zo ineens tussenbeide was gekomen, maar ik had er nu spijt van.
'Uw... uw slaaf zou niet stelen als... als u hem eerlijk zou
behandelen,' stamelde ik.
'Hij is mijn slaaf niet.'
Door een plotselinge windvlaag zag ik dat er een paar pamfletten
uit mijn tas gevallen waren toen ik ermee geslagen had. Ze
dwarrelden in de wind.
'O nee!' Ik probeerde ze op te rapen, maar door mijn wijduitstaande
hoepelrok kon ik nauwelijks rennen en bukken.
'Laat mij maar,' zei hij. Nu hij zich hoffelijk wilde gedragen,
stond zijn gezicht wat vriendelijker. Hij bukte zich naar het
trottoir en begon de pamfletten op te rapen. Maar toen hij weer was
gaan staan en van de pamfletten een stapeltje maakte, las hij wat
erin stond. Hij werd onmiddellijk weer boos. 'Wat is dit voor
troep?' vroeg hij nijdig.
Hij keek mij doordringend aan en mijn hart bonsde in mijn keel. Ik
wilde wegrennen, maar anderzijds wilde ik ook voor mijn mening
uitkomen. 'U... u zou er uw voordeel mee kunnen doen, meneer, als u
dit pamflet leest. Het maakt duidelijk dat slavernij een zonde is
en dat het in Gods ogen afschuwelijk is. Het is voor een christen
onmogelijk om het goed te praten.'
'Luister eens, u overtreedt de wet. Weet u wel dat u voor het
verspreiden van deze geschriften gearresteerd zou kunnen worden?'
Ik zag dat hij steeds bozer werd. Ik was bang voor hem, maar mijn
eigen toenemende boosheid gaf mij moed.
'Nee, ik ben er zeker van dat ik hier in Amerika nog steeds het
recht op vrije meningsuiting heb. En er bestaat ook nog zoiets als
vrijheid van drukpers.'
'Iedere staat heeft het recht zijn eigen wetten uit te vaardigen,'
zei hij koel, 'en in de staat Virginia is het een misdaad
propaganda te maken voor de afschaffing van de slavernij.'
Ik had er geen idee van of hij de waarheid sprak. Mijn hart begon
nog harder te bonzen. 'Eerst wilt u een arm, hongerig kind
aanhouden en nu bedreigt u mij met arrestatie. Behoort u misschien
tot de politie, meneer? Of hebt u misschien de gewoonte om in
Richmond rond te rennen en de wet in eigen hand te nemen?'
'Het is de plicht van iedere ordelievende burger mensen die de wet
overtreden, tegen te houden. Ik probeerde alleen maar de
groenteboer zijn goederen terug te geven en te voorkomen dat u
gearresteerd wordt. Ik heb u nota bene geholpen met het oprapen van
die verachtelijke blaadjes. En als dank daarvoor begint u mij uit
te schelden.'
'Het is eigenlijk uw eigen schuld dat die blaadjes uit mijn tas
vielen.'
'O ja? Dan was het zeker ook mijn schuld dat mijn schouder in de
weg zat toen u probeerde mij met uw tas op mijn hoofd te slaan?'
Hij stopte de traktaatjes in mijn handen en veegde toen zijn handen
af alsof ze besmet waren. 'Ik trek mijn handen van u af. Als u voor
het verspreiden van deze propaganda gearresteerd wordt, heeft u dat
alleen aan uzelf te wijten.'
'Ik heb niet een van deze blaadjes uitgedeeld!'
Hij trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. 'Neem me niet kwalijk, maar
de meeste mensen hebben geen tientallen exemplaren van hetzelfde
traktaatje bij zich om het zelf te lezen.'
'Ik zie niet in dat het u wat aangaat wat ik hiermee doe.'
Hij sloeg zijn armen over elkaar. Ik vond het verschrikkelijk dat
hij door zijn lengte op mij neer kon kijken. 'Uit uw accent maak ik
op dat u uit Virginia komt,' zei hij, 'maar uit uw daden moet ik
anders concluderen. Luister. Als u onze mooie stad bezoekt, wil ik
u als heer alleen maar waarschuwen dat onze mensen er niet van
gediend zijn als u zich met hun zaken bemoeit. En mensen die
propaganda maken voor afschaffing van de slavernij kunnen we hier
niet waarderen. Goedendag.'
Hij ging er zo snel vandoor dat ik had moeten schreeuwen of hem
achterna had moeten rennen om het laatste woord te hebben. Ik
liep maar weer terug naar de plaats waar Eli met het rijtuig stond
te wachten. De confrontatie had mij zo boos en overstuur gemaakt
dat ik geen zin meer had in winkelen. Was dat jochie werkelijk een
dief geweest? En was het echt verboden om pamfletten tegen de
slavernij uit te delen?
Eli was verbaasd toen ik al zo gauw weer terugkwam. Hij kwam snel
op me af om mij in het rijtuig te helpen. 'Ben je alweer terug? Heb
je alle boodschappen al gedaan? Hé... wat is er aan de hand, missy
Caroline?' Ik was bijna negentien, maar had de belachelijke
behoefte om bij Eli op schoot te kruipen en te gaan huilen.
'Breng me alsjeblieft naar huis.'
'Natuurlijk, missy. Meteen.'
Hij manoeuvreerde het rijtuig door de drukke straten en de heuvel
op naar huis. Tegen de tijd dat de toren van St. john's in zicht
kwam, begon ik weer wat kalmer te worden, maar ik verlangde er nog
steeds naar om met Eli te praten zoals ik als jong meisje altijd
had gedaan, mijn problemen aan hem vertellen en naar zijn wijze
raad luisteren.Toen het rijtuig tot stilstand kwam bij de poort en
hij mij wilde helpen met uitstappen, aarzelde ik, niet goed wetend
hoe ik moest beginnen. Eli maakte het mij gemakkelijk.
'Missy Caroline... als je mij wat vertellen wilt, dan weet je dat
ik luister.'
'Kunnen we niet naar binnen gaan in het koetshuis en wat praten?'
Er waaide een koude wind vanaf de rivier en de lucht was kil.
'Natuurlijk, missy. Ik moet daar toch heen om de paarden uit te
spannen.' Hij deed de dubbele deuren voor mij open en toen ik naar
binnen was gelopen, zag ik hem weer op de bok klimmen en het
rijtuig achter mij aan naar binnen rijden. Ik was een beetje bang
voor de paarden en bleef op veilige afstand, maar Eli behandelde de
dieren alsof ze zijn kinderen waren, klopte zacht op hun flanken,
wreef over hun nekken en praatte onder het uitspannen zachtjes
tegen hen. Hij zou geduldig wachten tot ik mijn mond open zou doen.
En ik wist dat hij goed zou luisteren naar alles wat ik hem te
vertellen had.
'Toen ik in het Noorden woonde,' begon ik, 'heb ik een groep mensen
ontmoet die hun best doen een eind aan de slavernij te maken. Een
van de redenen waarom ik weer naar huis wilde, is dat ik hier iets
voor de afschaffing van de slavernij zou kunnen doen.' Ik zwaaide
met het stapeltje pamfletten dat ik nog steeds in mijn hand hield.
'Zie je dit? Hierin staan de opvattingen van het Genootschap voor
de Afschaffing van de Slavernij. Die worden heel duidelijk
uitgelegd. Als ik mensen zover kan krijgen dat ze deze blaadjes
gaan lezen en de waarheid gaan ontdekken, weet ik zeker dat ze van
gedachten zullen veranderen.'
Eli bestudeerde een plek op de nek van een van de paarden waar het
tuig had geschuurd. 'Heb je dat vandaag geprobeerd?' vroeg hij ten
slotte. 'De mensen tot andere gedachten brengen?'
'Ja... maar ik heb maar met één persoon gesproken. En hij dreigde
mij in de gevangenis te laten gooien!' riep ik uit, verontwaardigd
bij de herinnering. 'Ik begrijp niet wat ik verkeerd gedaan heb...
of hoe ik het de volgende keer anders moet doen... of hoe ik verder
te werk moet gaan. Ik heb je advies nodig, Eli.'
Hij had een van de paarden uitgespannen en hield het tuig in zijn
grote handen. Met zijn duim wreef hij over het zachte leer en keek
me bedachtzaam aan. 'Het schijnt bijzonder moeilijk te zijn om
iemand tot andere gedachten te brengen,' zei hij. 'De meeste mensen
willen niet van gedachten veranderen zolang ze eerst niet een
verandering van hart hebben meegemaakt.'
'Goed... maar vertel mij dan eens hoe je iemands hart kunt
veranderen.'
'Dat kun je niet, missy Caroline,' zei hij zacht. 'Alleen Meester
Jezus kan harten van mensen veranderen.'
'En hoe doet Hij dat dan?'
Eli hing de tuigen op en bracht de paarden naar de stal. Toen hij
daarmee klaar was, liep hij terug naar mij en leunde tegen een wiel
van de koets aan. 'Als iemands hart zacht en teder is voor God -
zoals het jouwe, missy Caroline - dan denk ik dat zijn hart
gemakkelijk veranderd kan worden. Maar als iemands hart koud
en hard is als een steen... Alleen het vuur kan een steen doen
smelten.'
Hij keek lange tijd naar de grond en keek mij toen weer aan. 'Het
lijkt erop dat God heel veel mensen door het vuur moet brengen
voordat hun hart ook maar enigszins zal veranderen.'
Ik schreef aan mijn neef Jonathan, die aan zijn laatste schooljaar
op het College bezig was, dat ik weer thuisgekomen was. De tocht
van Williamsburg was met een stoomboot niet zo ver en daarom
nodigde ik hem uit mij op te komen zoeken zodra hij in Richmond
was. Jonathan had altijd een ontvankelijk hart gehad en ik hoopte
de gelegenheid te krijgen hem voor de zaak van de afschaffing van
de slavernij te winnen. Hij had mij eens gezegd dat hij de eigenaar
van Josiah was en ik had het dwaze idee gehad dat hij Josiah de
vrijheid zou geven zodra hij de waarheid over de slavernij zou gaan
inzien. Op zijn minst zou hij dan het huwelijk tussen Josiah en
Tessie erkennen en hun toestaan samen meer tijd door te brengen.
Maar na mijn rampzalige ervaring met de vreemdeling die ik in Main
Street had ontmoet, wist ik dat ik Eli's raad op zou moeten volgen
en langzaam te werk gaan.
Jonathan kwam mij in die herfst verscheidene keren bezoeken en ik
was blij te merken dat mijn neef niet in het minst veranderd was.
Natuurlijk was hij ouder en langer geworden, een volwassen man nu,
met een zijdeachtige, bruine snor. Maar hij was nog steeds slank en
levendig en nog steeds zo ondeugend als hij als jongen was geweest.
Hij kwam op een middag naar ons huis toen hij thuis was voor de
kerstvakantie, en was zo opgewonden dat hij mij bij mijn middel
pakte, mij in de lucht tilde en met mij ronddraaide terwijl hij
uitriep: 'Feliciteer me, Caroline! Ik ben verliefd!'
'Zet me neer,' zei ik lachend, 'en vertel me wie de gelukkige
is.'
'Ze heet Sally St. John - Sally, Sally, Sally!' zong hij. 'De
mooiste naam en het mooiste meisje dat ik ooit ben tegengekomen...
nou ja, na jou natuurlijk. Als ik bij haar ben, voel ik mij dronken
van blijdschap.'
'Ik weet niet of je nu wel helemaal nuchter bent,' lachte ik. 'Kom
mee.' Ik pakte zijn hand en nam hem mee naar de salon. 'Ik zal
Esther koffie laten brengen en misschien ook iets te eten en dan
kun je mij vertellen wanneer de bruiloft zal plaatsvinden.'
Hij ging niet zitten. Zijn gezicht veranderde plotseling in een
treurig masker.'Begrijp je het dan niet? Ik kan niet eten. Ik ben
veel te verliefd. En er is geen trouwdatum vastgesteld. Iedere man
in Richmond is verliefd op Sally. Ze woont in een kasteeltoren op
een vergelegen heuvel en ik moet erop uittrekken om naar haar hand
te dingen en haar te veroveren.' Hij trok een denkbeeldig zwaard
uit de schede en zwaaide ermee in de lucht. 'Maar ik moet haar
veroveren. Zonder haar kan ik niet leven!'
Ik keek glimlachend naar hem op. 'Je lijkt wel gek.'
'Dat weet ik. Gek van liefde.' Hij viel plotseling op een knie voor
mij neer en pakte met beide handen mijn hand vast. 'Lieve Caroline,
ik wil je om een gunst vragen. Ik heb bij deze ridderlijke
dwaaltocht je hulp nodig.'
'Sta op, gekkerd.'
'Je moet mij eerst je hulp beloven. Sally heeft mij uitgenodigd op
haar kerstdiner volgende week met nog tien andere kerels.
Alsjeblieft, alsjeblieft, ik smeek je om met me mee te gaan.'
'Wacht eens even. Als je verliefd bent op Sally, waarom nodig je
mij dan uit om met je mee te gaan?'
'Omdat je zo mooi bent, Carrie. Als ik daar met jou aan mijn arm
aankom, zal Sally vreselijk jaloers worden. Al die mannen daar
zullen jaloers worden. Een blik op jou en de andere mannen zullen
Sally terzijde schuiven als de krant van gisteren. Dan zal ik haar
helemaal voor mij alleen hebben. Ze houdt ervan mannen het hoofd op
hol te brengen. En ze wil altijd hebben wat ze niet kan krijgen.
Als ik jou meeneem naar het feestje, win ik haar hart en vernietig
ik alle mededinging in één keer.'
'Sta op,' herhaalde ik, terwijl ik hem naast mij op de
sofa trok. 'Dat plannetje zal nooit werken.'
'O jawel. Je zult het zien. Zeg alsjeblieft dat je mij zult helpen.
Als tegenprestatie wil ik alles voor je doen.'
'Alles?' Als ik Jonathan aan mij zou verplichten, zou er misschien
te onderhandelen zijn over Tessie en Josiah. De gedachte met
allemaal vreemden te moeten omgaan op een kerstdiner stond mij
niets aan, maar ik was bereid met hem mee te gaan ter wille van
Tessie.'Goed,' zei ik.'Ik zal je helpen op één voorwaarde. Ik zal
je een pamflet geven en je moet mij beloven dat je het zult lezen.
En dat je echt zult nadenken over wat erin staat en het niet boos
zult weggooien.'
'Ja hoor, ik zal alles voor je doen.' Ik gaf hem een van de
traktaatjes en hij stak het in zijn zak zonder er maar naar te
kijken. Toen haastte hij zich naar de deur, kennelijk bang dat ik
van gedachten zou veranderen.
'Ik kom je zaterdagavond om acht uur halen voor Sally's feestje,'
riep hij.Toen ging hij er als een haas vandoor.
Op de avond van het feestje van Sally St. John stopte ik, voordat
ik van huis wegging, een aantal pamfletten in mijn handtas met het
plan er een te geven aan iedere man die mij ten dans zou vragen.
Ook al zou ik niemand bekeren, de traktaatjes zouden in ieder geval
ongewenste aanbidders op een afstand houden.
Sally's sierlijke huis in het modieuze district Court End was
geweldig groot en ademde een grote welstand. Toen ons rijtuig onder
de toegangspoort tot stilstand kwam, schoten een stuk of vijf
bedienden in livrei toe om ons te helpen.
'Weet je zeker dat je niet te veel hooi op je vork neemt,
Jonathan?' vroeg ik.
'Ja, ik weet het. Ze is verschrikkelijk rijk. Haar familie bezit
een aantal maalderijen en wie weet wat nog allemaal meer. Maar haar
geld kan mij niet schelen. Haar vader mag het houden. Ik wil alleen
Sally maar.'
'Dat is erg nobel van je, maar hoe denk je Sally ooit een leven te
kunnen bieden als dat waaraan ze gewend is? Ik bedoel: Hilltop is
wel mooi, maar niet te vergelijken met dit.'
Jonathan luisterde niet. Hij had Sally in het oog gekregen, die
haar gasten in de grote hal begroette. Achter haar liep een trap
naar de eerste verdieping die met groen en kandelaars was
versierd.
'Is ze niet mooi?' zuchtte Jonathan.
Dat was ze. Sally St. John droeg een prachtige japon van roze zijde
waarin minstens tien meter stof verwerkt was. De japon had een
gewaagd lage halslijn, waardoor haar blanke huid goed uitkwam. Haar
haar had de kleur van honing en haar levendige, groene ogen
schitterden als de edelstenen om haar hals. Ik had waarschijnlijk
net zo'n knap gezicht als Sally, maar door mijn verlegenheid maakte
ik een wat afstandelijke en teruggetrokken indruk. Sally's
stralende persoonlijkheid, haar moeiteloze hartelijkheid en grote
charme maakten haar onweerstaanbaar mooi.
'Nee maar, Jonathan Fletcher,' riep ze uit toen ze hem zag. 'Ik ben
zo blij dat je kon komen!' Het klonk alsof hij de eregast was
waarop het hele gezelschap had gewacht.
'Vrolijk kerstfeest, Sally.' Jonathan maakte een zeer beheerste
indruk toen hij haar galant de hand kuste. Ik zag niets meer terug
van de verliefde jongeling die mij op zijn knieën gesmeekt had hem
te helpen.
'En wie is dit schattige meisje dat je hebt meegebracht?' vroeg ze
terwijl ze mij opnam. Het woord 'schattig' werd niet in haar ogen
weerspiegeld. Sally had de waakzame blik van een mededingster in
een sportwedstrijd die haar tegenstandster nauwkeurig opnam voor ze
zich in de strijd wierp. Jonathan had volkomen gelijk gehad: Sally
was jaloers op mij. Misschien zou zijn plan dan toch werken.
'Dit is mijn lieve vriendin Caroline,' antwoordde hij. 'Ze heeft de
laatste paar jaar in Philadelphia op school gezeten en is nu weer
voorgoed naar huis teruggekeerd.'
'Aangenaam met je kennis te maken,' zei Sally, maar ze meende het
duidelijk niet.
Het was waarschijnlijk Jonathans bedoeling Sally de indruk te geven
dat we met elkaar gingen. En hoewel het volkomen aanvaardbaar was
dat neven en nichten elkaar het hof maakten en zelfs met elkaar
trouwden, viel het mij op dat Jonathan haar niet mijn
achternaam genoemd had of gezegd had dat ik zijn nicht was. Hij en
Sally praatten even met elkaar over gemeenschappelijke kennissen en
over gebeurtenissen waarvan ik niets wist.Toen besteedde hij weer
alle aandacht aan mij.
'Het spijt me, schat. Sorry dat ik je verveel. Ik heb beloofd dat
je mij de hele avond voor jezelf zult hebben en daar zal ik mij aan
houden.'
Toen Jonathan en ik naar de salon wilden lopen, pakte Sally zijn
arm vast. Ze had een lief, geforceerd glimlachje om haar lippen en
een groene glans van jaloezie in haar ogen. 'Je bewaart toch wel
één dans voor mij, hè Jonathan?'
'Als Caroline dat goedvindt.' Hij glimlachte naar mij, niet naar
haar, en we liepen haastig de danszaal in.
De bedienden hadden het meeste meubilair uit de grote salon
verwijderd en die in een danszaal veranderd. Ik had nog nooit zo'n
weelderige salon met zo'n hoog plafond gezien, zelfs in
Philadelphia niet. Grote gedrapeerde zijden gordijnen, guirlandes
en geplooide stroken versierden de ramen. De muren waren
gedecoreerd met fraai pleisterwerk in neoklassieke stijl. Tapijten
met schitterende patronen strekten zich uit van muur tot muur en
vier reusachtige kroonluchters, elk met tientallen kaarsen en
honderden kristallen ornamenten, wierpen een schitterend licht in
het vertrek.
'Ik heb nooit geweten dat jij zo'n goede toneelspeler bent,'
fluisterde ik toen Jonathan mij in zijn armen nam voor een
dans.
'Het werkt, niet soms? Sally is duidelijk jaloers. Caroline, je
moet niet boos op me zijn, maar op het juiste moment zal ik je even
aan je lot over moeten laten om met haar te gaan dansen. Een keer
maar. Vind je dat goed?'
'Heb je het traktaatje gelezen dat ik je gegeven heb?'
Hij sloeg zich dramatisch met zijn vuist tegen het voorhoofd. 'Dat
traktaatje! Het spijt me, Caroline, maar ik was zo opgewonden over
deze avond dat ik alleen maar aan Sally kon denken. Maar ik beloof
je het te lezen zodra ik thuiskom.'
Jonathan was zo'n charmante clown dat het onmogelijk was boos op
hem te worden. Als begeleider was hij veel hoffelijker en
sprankelender dan Robert was geweest en bij het verstrijken van de
avond had ik er geen moment spijt van dat ik met hem was meegegaan.
Jonathan en ik dansten samen, bekeken Sally's tuinen en het huis,
bespioneerden de andere paren en keurden de gebakjes en
vruchtenbowl. De avond herinnerde mij aan onze avonturen op de
plantage toen we nog jonger waren, maar nu droegen we officiële
avondkleding.
Als we niet aan het dansen waren, verzamelden Jonathans vrienden
zich om ons heen, wachtend tot ze aan mij zouden worden
voorgesteld. Ik was geen moment zenuwachtig. Jonathan zorgde er
niet alleen voor dat ik me op mijn gemak voelde, maar ook dat het
een fijne avond werd.
'Kijkt Sally naar ons?' vroeg hij zo nu en dan. Vrijwel iedere keer
als ik naar haar keek, stond ze hem gade te slaan, ook al werd ze
dan omringd door een hele menigte aanbidders die zich om haar heen
verdrongen als bijen om de korf— iedereen, behalve Jonathan dan.
Hij besteedde geen enkele aandacht aan haar. En ze wilde nu juist
hebben wat ze niet kon krijgen. Ik kon zien dat Sally net zo van
het spelletje genoot als Jonathan.
'Slimme jongen,' zei ik. 'Ja, ze kijkt naar je. Je idee werkt als
een toverformule.'
'Ik ga haar nu om een dans vragen,' zei hij later op de avond. 'Ik
laat je achter in de hoede van mijn goede vriend Roger. Hij wil de
hele avond al met je dansen.'
'Nee, dat moetje niet doen,' zei ik vlug. 'Ik ga liever even
zitten. Ik heb zere voeten.'
'Ook goed. Ik ben zo weer terug.'
We gingen uit elkaar en ik liep naar een kleinere salon waar de
gasten tussen de dansen door even konden gaan zitten. Maar in
plaats van voor me te kijken, keek ik over mijn schouder om
Jonathan naar Sally toe te zien lopen en toen ik de kamer inliep,
kwam ik plotseling in botsing met een man. Hij morste wat van zijn
punch op zijn overhemd.
'O, neemt u mij niet kwalijk,' zei ik.
Ik keek op en stond vlak voor de vreemdeling met wie ik in Main
Street ruzie had gemaakt.
'U weer!' zei ik verrast.
'Ik zou hetzelfde kunnen zeggen — en op dezelfde toon — als ik
geen heer was.' Hij haalde zijn zakdoek te voorschijn en depte zijn
overhemd. 'Ik neem aan dat ik blij mag zijn dat u niet met uw tas
gewapend bent.'
Ik realiseerde mij dat ik de doorgang blokkeerde en deed een stap
opzij. 'Neem mij niet kwalijk. Was u van plan weer terug te gaan
naar de danszaal?'
'Nee. Ik liep hier juist naar binnen om even te gaan zitten toen u
tegen mij opbotste. Het lijkt erop dat u een gevaarlijke vrouw bent
om tegen te komen.'
Er waren slechts twee lege stoelen in de kamer en ze stonden naast
elkaar. Mijn voeten deden zeer van het dansen en ik was niet van
plan om mij er door deze pummel van af te laten houden om te gaan
zitten. Hij was kennelijk even koppig als ik, want hij volgde mij
naar de hoek en ging naast me zitten. Zijn beledigende manier van
optreden maakte het slechtste in mij wakker. Ik wilde hem net zo
beledigen, al was het alleen maar om hem te laten weten dat ik hem
verachtte om zijn manier van optreden tegen de negers.
'Zo, hebt u er genoeg van gekregen om Sally heen te fladderen zoals
al die andere mannen?' vroeg ik. 'Of heeft ze te weinig aandacht
voor u?'
Hij trok zijn wenkbrauwen een beetje op.'Sally St. John? Ze is mijn
type niet. Ik geef niet zoveel om vrouwen die alleen maar aandacht
voor zichzelf hebben — vrouwen die zich alleen maar druk maken over
uiterlijke dingen als hun haar en juwelen en kleding.'
Ik probeerde niet te blozen toen ik eraan terugdacht hoe ijdel
ikzelf in Philadelphia was geweest - voor ik me had aangesloten bij
de beweging tegen de slavernij. 'Als u zo over haar denkt, verbaast
het mij dat u naar haar feestje gekomen bent,' zei ik.
Hij keek me lange tijd aan voor hij mij antwoord gaf. 'Mijn ouders
vereren Sally. Ik ben naar het feest gekomen om hun een plezier te
doen. Bent u een vriendin van haar?'
'Ik ken haar niet eens. Ik ben hier als de gast van iemand die haar
kent.'
'Zo, zo. En ik denk dat u dit een geweldige gelegenheid vindt om uw
propagandamateriaal uit te delen.' Ik voelde mijn boosheid
opkomen toen zijn pijl doel trof. 'Laat mij u een goede raad
geven,' vervolgde hij. 'Ik ken Sally's ouders vrij goed en als u
die rommel hier in hun huis zou uitdelen, zou u een zeer
gerespecteerde familie in Richmond beledigen. Ik weet heel zeker
dat zij hun slaven altijd uitstekend behandeld hebben.'
'Bij slavernij gaat het niet alleen om een goede behandeling,' zei
ik. 'Het feit dat ze hun negers niet slaan en mishandelen, wil nog
niet zeggen dat het terecht is slaven te houden. Slavernij ontzegt
mensen het recht om door eigen arbeid vooruit te komen. Arme
blanken kunnen door hard te werken vooruitkomen - dat zie je steeds
weer gebeuren bij immigranten. Maar hoe hard een slaaf ook werkt,
hij zal zijn positie nooit verbeteren. De enige mensen die er
voordeel van hebben als slaven hard werken, zijn hun blanke
eigenaren.'
'Luister eens. Als een van Sally's bedienden hierheen komt, moet u
hem eens terzijde nemen en hem vragen of hij tevreden is.'
'Dat zou geen enkele zin hebben. Hij zou zeggen dat hij tevreden is
omdat hem geleerd is blanken de correcte antwoorden te geven. Maar
laat ik u dit eens vragen: als de slaven in Virginia zo tevreden
zijn, waarom zijn de slavenhouders dan zo bang dat ze zich zullen
aansluiten bij mensen als John Brown?'
'Omdat de meeste negers dom en bijgelovig zijn. Het zijn net
kinderen. Ze kunnen heel gemakkelijk tot opstand gebracht
worden.'
'Het is niet hun schuld dat ze onwetend zijn. Als wij hun goed
onderwijs zouden geven...'
'Doe toch niet zo naïef. Het is wetenschappelijk vastgesteld dat
negers een inferieur ras vormen.'
'O ja? Weet u dat zo'n opmerking mij woedend maakt?' Ik wilde hem
graag over Eli vertellen, maar durfde niet. 'In het Noorden heb ik
goed opgeleide negers gezien die allerlei soorten werkzaamheden
verrichten. Frederick Douglas is een goed redenaar en een
getalenteerd journalist. En ik heb bovendien heel wat domme blanken
ontmoet.'
'U zult wel nooit op het Zwarte Continent geweest zijn om met
eigen ogen te zien hoe dom en barbaars de Afrikaanse inboorlingen
zijn. De slavernij hier in Amerika heeft het negerras geciviliseerd
en hun de ware godsdienst gebracht.'
'Naar mijn idee begrijpt u niet eens waar het in de ware godsdienst
om gaat. De Bijbel zegt dat iedereen die beweert in het licht te
zijn maar zijn broeder haat, nog steeds in het donker verkeert. Als
er een Zwart Continent is, meneer, dan is het dit werelddeel.'
Terwijl we aan het bekvechten waren, werden zijn ogen steeds
donkerder, als naderende wolken die een storm aankondigden. Hij
viel plotseling uit: 'Is het christelijk van u om Bijbelverzen rond
te strooien en alle slavenhouders te veroordelen zonder dat u hen
persoonlijk kent? Zou uw God het goedvinden dat u mensen
veroordeelt voordat u iets van hen weet, zoals u mij veroordeelde
toen ik dat negerjochie achternazat? Is uw God een God van genade
of van oordeel?'
Ik herinnerde mij plotseling een zin uit het statuut van het
Genootschap voor Afschaffing van de Slavernij - de omverwerping van
vooroordeel door de kracht van liefde. Ik had opnieuw gefaald, wist
ik. En nog wel bij dezelfde persoon.
'Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die mij zo kwaad kon maken
als u,' zei ik omdat ik niets beters wist te zeggen. 'En als u in
een God van genade in plaats van oordeel gelooft, waarom hebt u
voor dat arme kind dan geen appel gekocht in plaats van te proberen
hem te laten arresteren omdat hij er een gestolen heeft?'
Ik zag Jonathan de kamer in komen en stond op om te vertrekken.
'Zo, heb je me gevonden, schat?' zei ik terwijl hij op mij toe
kwam.
Hij moest onze boze gezichten gezien hebben, want hij sloeg
beschermend zijn arm om mijn schouders. 'Is er iets, Caroline?'
Ik keek naar hem op en glimlachte liefjes. 'Nee hoor. Helemaal
niets.'
'Goed. Ga je mee dansen? Ze spelen een wals.'
Terwijl ik in zijn armen door de zaal zweefde, verdween mijn
woede langzaam. 'Die man met wie ik aan het praten was... ken je
hem, Jonathan?'
'Ik heb deze heer nog nooit gezien.'
'Nou, geloof me maar, een heer is het niet. Hoe was je dans met
Sally?'
'Geweldig!' Hij draaide blij met me rond en grijnsde als een
schooljongen. 'Ze heeft me zelfs toestemming gegeven haar te
bezoeken.'
Ik bleef waakzaam rondkijken naar de vreemdeling die mij zo kwaad
had gemaakt, maar ik zag hem de hele avond niet meer. Hij kwam niet
naar de danszaal om te dansen en ik zag hem later ook niet aan het
diner. Hij moest al zijn weggegaan, want hij was niet in de foyer
toen we na middernacht afscheid namen van Sally. Misschien had ik
hem helemaal wel kunnen vergeten als ik niet voortdurend aan zijn
blauwe ogen had moeten denken.
Ik voerde in stilte een gesprek met hem toen Tessie mij hielp met
het uittrekken van mijn japon en het klaarmaken om naar bed te
gaan. Ik dacht aan alle dingen die ik had willen zeggen en bedacht
wat ik zou zeggen als ik hem weer zou ontmoeten. De volgende keer?
Zou er nog een volgende keer zijn?
'Ik hoop van niet,' mompelde ik toen ik onder de dekens kroop. Maar
het was niet helemaal waar. Waarom herhaalde ik al die argumenten
voor mijzelf als ik hem toch nooit meer zou zien? Gewoon voor het
geval dat dat wel gebeurt, stelde ik mijzelf gerust.
Toen kwam de vraag die moeilijker was - wilde ik hem weer
ontmoeten?
'Zeer zeker niet,' zei ik hardop.
'Als je de hele nacht in jezelf blijft praten,' kwam Tessies stem
vanuit de hoek, 'kan ik beter maar ergens anders gaan slapen.'
'Sorry. Het komt gewoon omdat hij mij zo nijdig maakt.'
'Wie? Je neef?'
'Nee, niet Jonathan. Die... die man!
'Welke man bedoel je, liefje?'
Ik wist niet eens zijn naam.