Voorwoord

In 1987 was ik eens aan het rondneuzen in een boekwinkel in Engeland, toen mijn aandacht werd getrokken door een boek waarvan slechts één exemplaar op de plank stond: Vrouwen, hoeden en Hitler door Trudi Kanter. Ik werkte toen nog niet bij een uitgeverij, wist nog niets van het boekenbedrijf en een colofon zei me niet veel. Dat was in dit geval geen probleem, omdat er geen colofon in het boek was opgenomen. Naast de titel en de naam van de schrijfster boden alleen de recensies uit regionale kranten op de achterkant wat meer informatie.

Ik kocht het boek en het maakte een blijvende indruk op me. Dit korte, waar gebeurde verhaal speelt zich af in de periode vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, die van 1939 en 1945 woedde in de hele wereld. In de jaren dertig van de twintigste eeuw was Trudi een jonge, charmante en succesvolle hoedenontwerpster met haar eigen hoedensalon in Wenen. Ze had plezier in haar werk en genoot van haar zorgeloze, rimpelloze leven, haar mooie appartement, haar familie en vrienden. Ze was niet betrokken bij politieke partijen en ontwikkelingen en ze was ook niet godsdienstig. Maar toen de Duitsers in 1938 het land bezetten, begreep ze onmiddellijk dat ze haar wereldbeeld moest aanpassen en dat in de ogen van de bezetters alleen haar Joodse afkomst nog telde. Ze was in gevaar en ze besefte het, hoewel haar ouders en haar geliefde Walter, met wie ze verloofd was, minder scherp zagen dat ze slechts zouden kunnen overleven als ze Oostenrijk en zelfs het Europese continent zouden ontvluchten.

Wat me vooral bijbleef, was dat Trudi zich volstrekt geen illusies maakte. Tot de invasie had ze een onbezorgd leven geleid en had ze geen reden tot wantrouwen. Maar zodra het duidelijk werd dat er gevaar dreigde, kwam ze in actie. Ze loog en blufte, draaide en dramde, zette haar charmes en spaargeld in. Ze probeerde via alle mogelijke kanalen haar doel te bereiken, officieel, officieus en onwettig. Samen met Walter wist ze te ontkomen naar Praag en vervolgens – op de dag dat het Verdrag van München werd getekend – naar Londen. Omdat ze al haar bezittingen had achtergelaten, moest ze genoegen nemen met een armoedige zit-slaapkamer en trad ze in dienst bij een eenvoudige hoedensalon in het Londense West End. Daarna zette ze alles op alles om haar ouders uit Wenen te laten overkomen. Enkele maanden later kwamen deze in Londen aan; al snel werden Walter en haar vader geïnterneerd als potentieel gevaarlijke buitenlanders. Opnieuw moest Trudi de strijd aangaan, ditmaal niet met een bruut en moorddadig regime, maar met een onverschillige en inefficiënte bureaucratie.

Ik ging werken bij Virago, een uitgeverij van boeken van vrouwelijke auteurs: nieuwe romans maar ook oude boeken die alleen nog antiquarisch verkrijgbaar zijn. Trudi’s verhaal leek me perfect om via ons fonds onder de aandacht van een groter publiek te brengen. Ik probeerde meer te weten te komen over haar leven na de oorlog, maar afgezien van Vrouwen, hoeden en Hitler had ze vrijwel geen sporen achtergelaten. Na aankomst in Londen werden Trudi en Walter ingeschreven bij de Joodse vluchtelingenorganisatie. Bij volkstellingen in de jaren zestig staat hun adres in de buurt St John’s Wood geregistreerd. Toevallig kwam ik erachter dat Trudi kort voor het schrijven van deze memoires een schrijfcursus had gevolgd aan de City Lit in Londen. Ze had geen broers of zussen en geen kinderen; Walters familieleden zijn allemaal vermoord in Theresienstadt. Haar familie had ze gered, maar zij was de laatste in de lijn.

Trudi was een geboren verteller. Haar beschrijvingen van het vooroorlogse Wenen – het heerlijke eten, de steeds wisselende mode, de verrukkelijke muziek, de weelderige tuinen, de romantische cafés – zijn zo levendig, dat het bijna pijnlijk is: je voelt mee met Trudi’s verdriet om een wereld die voorgoed verloren ging maar die ze niet kan vergeten, ook al is ze een Londense weduwe van in de zeventig. Toch wordt ze nooit sentimenteel. Ik neem aan dat iemand die in 1938 de wereld realistisch onder ogen kon zien, ook in de jaren tachtig geen behoefte had aan sentimentaliteit. Op sommige plaatsen zien we Trudi arrogant optreden, liegen en bedriegen. Misschien besefte de schrijfster niet hoe ze overkomt; zelf denk ik dat het haar niet interesseerde. Van de ene op de andere dag had ze geleerd dat conventies een dun vernislaagje vormen; conventies kunnen je uiteindelijk niet redden. Trudi vertrouwde op niemand, alleen op zichzelf: zo wist ze zichzelf en haar familie te redden van de ondergang. Haar autobiografie is een verhaal van liefde en haat, van beschaving en barbaarsheid, van verbanning uit het vaderland en bovenal van de moed van een gewone en tegelijk buitengewone vrouw.

Ursula Doyle

(redacteur bij Little, Brown Book Group, London)