Deel 8
Oorlogsdreiging
(Londen, 1939)
Op zondag 3 september 1939 zie ik een politieagent met een helm op. Op onze rode brievenbus is een geel vierkant geschilderd met verf die verkleurt als er mosterdgas rondwaart. De straat is uitgestorven. Iedereen zit te wachten bij de radio, in Engeland, overzee en op zee. Duitsland is Polen binnengetrokken, Warschau is gebombardeerd. Ik hoor de klok elf uur slaan.
‘Het ultimatum is afgelopen,’ fluistert Walter.
Ik sluit het raam. We zitten aan de keukentafel en staren naar de radio. We proberen Chamberlains woorden tot ons door te laten dringen.
‘Alles waar ik tijdens mijn ambtstijd op gehoopt heb, alles waar ik in geloofd heb, is in puin gevallen.’
Buiten hangen zilverkleurige versperringsballonnen in de lucht.
‘God zegene u allen, moge Hij het goede verdedigen, want wij zullen ten strijde trekken tegen het kwaad: bruut geweld, agressie, onrecht, verdrukking en vervolging. Het recht zal hierover zegevieren, daarvan ben ik overtuigd. We zijn nu in oorlog met Duitsland.’
Terwijl zijn zwakke stem wegsterft, hoor ik luid en duidelijk de eerste sirenes van de luchtbeschermingdienst. Vals alarm? Een noodsignaal om ons alert te maken, nu de oorlog echt uitgebroken is?
We hollen naar onze ‘schuilkelder’, een kolenkelder voor ons huis. Er gebeurt niets. We gaan weer naar binnen.
Oorlog: gasmaskers, rantsoenering, treinen vol soldaten.
We zaten weer te luisteren bij de radio. Alle mannen tussen de zeventien en vijfenzestig jaar werden gevraagd zich te melden voor de vrijwillige burgerwacht. De regels van de luchtbeschermingsdienst worden van kracht. Grote groepen stadskinderen worden geëvacueerd naar het platteland.
De dreigende schaduw van de oorlog strekt zich uit over Europa. Hitler beweert dat hij verder geen gebieden zal veroveren, maar niemand gelooft hem.
‘Deze krankzinnige weet van geen ophouden,’ zegt vader hoofdschuddend. ‘Straks is Frankrijk aan de beurt, daarna wij.’
In juli, zo’n vijf weken na het begin van de oorlog, werd ik gebeld door Gina, Pepi’s vriendin. Haar stem beefde.
‘Trudi, ik maak me zo bezorgd.’ Ze snikt: ‘Pepi komt morgen, om drie uur.’
‘Maar dat is toch goed nieuws?’
‘Ik ben zo bang dat ze hem niet toelaten. Ik weet me geen raad.’
De volgende dag sta ik op Croydon Airport om mijn ex-man op te wachten. Ik denk terug aan onze bruiloft, de synagoge met de witte en gele bloemen, de guirlandes tussen de zuilen en aan de dwarsbalken. Een lichte, goudgele geur.
Waarom zijn we eigenlijk gescheiden? Nu ik getrouwd ben met Walter, besef ik dat het leven met hem ook niet altijd over rozen gaat. Een goed huwelijk wil zeggen: iemand om ’s avonds mee te praten, om mee te kibbelen, iemand om te kussen. Iemand die je kunt vertrouwen.
Wat zal ik doen als Pepi niet wordt toegelaten? Als ze zien dat de geboortedatum in zijn paspoort niet overeenstemt met het geboortejaar op zijn aanvraag? Ze zullen hem toch niet terugsturen naar Hitler? Nee, dat kan niet, dat mag niet. Ik zal het voor hem opnemen. Ik zal de douaniers overreden met mijn glimlach of tranen. Ik merk dat ik mijn zakdoek zo stijf ineen heb gedraaid dat hij bijna scheurt.
En dan zie ik Pepi. Grijsflanellen broek, wit overhemd en opgerolde mouwen. Zijn hoed heeft hij in zijn hand. Zijn dikke, bruine haar zit in de war. Als hij lacht, licht zijn hele gezicht op.
We hollen op elkaar af. Ik zou hem eindeloos in mijn armen willen houden.
Gina wacht buiten. Ik sta erbij terwijl ze elkaar omhelzen.
‘Het ging heel gemakkelijk’, vertel ik Walter later. ‘De immigratiedienst stelde de gebruikelijke vragen en stempelde Pepi’s paspoort af met een inreisvisum.’
‘Wat een bof.’
‘Och, ik weet het niet. De douanebeambte zal die afwijkende geboortedatum zeker wel gezien hebben. Maar hij heeft een oogje toegeknepen.’
‘Je hebt gelijk, maar toch was het een bof. En hoe gaat het nu met Pepi?’
‘Zijn hals is zo mager dat de kraag van zijn overhemd te wijd is. Hij heeft rimpels onder zijn ogen. We konden niet echt praten, omdat Gina erbij was. Hij komt zondag op bezoek.’
Pepi zou vanaf dan regelmatig langskomen op zondag. Op een keer vraagt hij me: ‘Zal ik met Gina trouwen?’
‘Houd je van haar?’
‘Ja’, antwoordt hij zonder me aan te kijken.
‘Dan moet je natuurlijk met haar trouwen. Waarom vraag je dat aan mij?’
‘Ik weet het niet’, zegt hij. Een paar weken later trouwen ze.
Ik heb griep. Pepi zit naast mijn bed, laat zijn lepeltje vallen, bukt zich om het op te rapen en morst koffie.
‘Waarom ben je zo gespannen? Is er iets?’
‘Gina is in verwachting.’
‘Ik benijd haar wel’, zeg ik treurig.
‘Als je haar benijdt, waarom volg je dan niet haar voorbeeld?’
‘We hebben het geprobeerd, Pepi. De dokters kunnen niets vinden, maar ik ben nog altijd niet zwanger.’
‘Het lukt nog wel, dat zul je zien’, zegt hij, terwijl hij mijn hand streelt. ‘Maar wat vind je, kunnen we de baby laten komen? Ik verdien niet genoeg om voor een gezin te zorgen.’
‘Het lukt je wel, dat zul je zien!’, lach ik. ‘Als er kinderen zijn, kun je gerust vertrouwen op Gods voorzienigheid.’
En inderdaad, Pepi kreeg een uitstekende betrekking in een herenmodezaak op Great Portland Street. Nadat zijn zoontje was geboren, nam hij hem altijd mee als hij ’s zondags op visite kwam. Dicki was een allerliefst kind. Ik vond het heerlijk met hem te spelen: dan lachte en kraaide hij en sloeg hij zijn armpjes om mijn hals.
Pepi miste zijn familieleden, die inmiddels in Amerika woonden. Enkele maanden later vertrok hij samen met Gina en Dicki naar New York.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken zette overal in het Verenigd Koninkrijk tribunalen op onder leiding van juristen, kantonrechters en rechters. Buitenlanders die afkomstig waren uit een land waarmee Engeland in oorlog was, werden ingedeeld in drie categorieën. Wie in groep A was ingedeeld, werd geïnterneerd, wie in groep B zat kreeg te maken met restricties en wie in groep C zat werd ongemoeid gelaten. Eind oktober moesten we ons melden in het stadhuis. Aangezien we waren gevlucht voor de nazi’s, werden we ingedeeld in groep C. Het leek allemaal heel duidelijk.
Amerikaanse journalisten noemden deze periode van oorlogsdreiging de Phoney War, de schijnoorlog of schemeroorlog. De oorlog leek niet echt uit te breken en het dagelijks leven ging gewoon door. Wel werden uitgaans- en sportgelegenheden gesloten: voetbalvelden, renbanen, zwembaden, bioscopen en theaters gingen dicht. Reizen, voedsel, kledij en dergelijke waren op de bon. Toch hadden we niet echt het gevoel dat het oorlog was.
De impasse werd doorbroken in april 1940, toen de Maginotlinie het grootste echec uit de krijgsgeschiedenis bleek. Frankrijk werd onder de voet gelopen en op zaterdag 14 juni marcheerde het Duitse leger het verbijsterde Parijs binnen.
‘Je huilt!’, riep Walter uit, terwijl hij mijn hand greep.
Mijn mooie Parijs. ‘Wat zal er met al mijn vrienden daar gebeuren?’
‘Ik begrijp hoe je je voelt. Ik ben net zo bezorgd over mijn familie in Praag. Op mijn laatste twee brieven heb ik geen antwoord gekregen.’
Dat roze-wit geruite jurkje …
Elke dag bereikte ons slechter nieuws. Eindelijk kwamen onze visa voor Amerika binnen. Maar het was nu te laat. Er vertrokken geen passagiersschepen meer. We zaten opnieuw vast, op een eiland, met het Duitse leger op slechts enkele kilometers afstand, aan de andere kant van het Kanaal.