31

Jack Mortensen werd die middag opgehaald. Hij glimlachte naar Lindell en Ottosson toen hij in gezelschap van Berglund binnenkwam.

‘We zien elkaar wel erg vaak’, zei hij en hij ging zitten alsof hij thuis was.

‘Dat zal nog wel vaker worden’, zei Ottosson grimmig.

Mortensens glimlach verstarde toen hij de gezichtsuitdrukking van de afdelingschef zag.

‘De avond van 29 juni werd Gabriella Mark vermoord’, begon Lindell rap, maar ze zweeg even snel.

Mortensen reageerde helemaal niet op haar woorden, maar staarde omlaag naar zijn gevouwen handen.

‘U hebt gezegd dat u de hele avond in de tuin gegraven hebt, klopt dat?’

Mortensen keek op.

‘Ja, dat klopt.’

‘Dat is niet waar’, zei Lindell.

Ze gaf hem een paar seconden om over die bewering na te denken voor ze verderging.

‘Wij hebben gegevens die zeggen dat de graafmachine een groot deel van de avond stationair draaide. Wat hebt u daarop te zeggen?’

‘Hij heeft een tijdje stationair gedraaid, dat klopt. Ik ben even koffie gaan drinken.’

‘Waarom hebt u de machine ondertussen niet afgezet?’

‘Ik was bang dat ik hem niet weer aan de praat zou krijgen’, zei Mortensen.

‘Dat kan toch niet zo moeilijk zijn. U had immers instructies gekregen van de verhuurder, nietwaar?’

‘Ik ben niet zo’n held met machines.’

‘Nee, dat zei hij ook. Hij vond dat u erg weinig gegraven had en dat kan worden verklaard doordat die machine grotendeels stationair gedraaid heeft.’

‘Waar wilt u heen? Ik zeg toch dat ik koffie ben gaan drinken.’

‘U hebt het huis die avond ook verlaten. Wat deed u toen?’

‘Dat is helemaal niet waar’, zei Mortensen, maar hij herstelde zich meteen en herinnerde zich dat hij naar de zaak geweest was om wat papieren te halen.

Lindell zweeg even.

‘Papieren’, zei zij. ‘Wat voor papieren? Laat u een machine die u voor veel geld huurt achter om een paar papieren te halen? Dat moeten dan wel belangrijke documenten zijn geweest.’

Mortensen knikte.

‘Het is niet zo dat u via Rasbo gereden bent?

‘U beschuldigt mij van de moord op Gabriella Mark, zeg dat dan gewoon.’

‘Ik probeer duidelijk voor ogen te krijgen wat u die avond gedaan hebt’, zei Lindell rustig. ‘Wat heeft het bedrijf voor auto’s?’

Mortensen schoof de stoel wat van het bureau af, sloeg zijn ene been over het andere en streek zijn haar naar achteren.

‘Wij hebben twee auto’s’, zei hij. ‘Een Fiat bestel en een Škoda bestel.’

‘Kleur?’ vroeg Haver.

‘Blauw respectievelijk rood.’

‘Geen firmalogo, stickers of iets dergelijks?’ vroeg Lindell.

Mortensen schudde zijn hoofd.

‘Ik denk dat u met uw eigen auto naar MedForsk gereden bent, daar de rode Škoda gepakt hebt, naar het huis van Mark gereden bent en haar gewurgd hebt’, zei Lindell.

Voordat de directeur iets kon zeggen, vervolgde ze: ‘We stoppen hier even. Er zijn een paar gegevens die we moeten nachecken.’

Ze stond op en Haver volgde haar voorbeeld. Ze verlieten de kamer zonder Mortensen een blik waardig te keuren.

‘We laten hem even zweten’, zei Lindell.

‘Dat hij het huis verlaten had, was nieuw voor mij’, zei Haver, en Lindell bespeurde een toon van ongenoegen in zijn stem.

Na tien minuten keerden ze naar de verhoorkamer terug. Mortensen zat nog in dezelfde houding.

‘Ik wil dit nu uit de wereld hebben’, zei hij zo gauw de politiefunctionarissen weer zaten en Haver de bandrecorder had aangezet.

‘Aha,’ zei Lindell, ‘dat kan.’

‘Ik ben uw aantijgingen meer dan zat. Ik heb een bedrijf te leiden en als u niet meer hebt dan een paar ongefundeerde veronderstellingen, zou ik u willen vragen het pand te mogen verlaten.’

Lindell keek alsof ze hem niet gehoord had.

‘Is er iemand die uw bewering kan staven dat u alleen wat papieren bent gaan halen bij het bedrijf en toen weer naar huis bent gereden?’ vroeg zij.

‘Nee, ik was daar alleen. We hebben geen avondploeg, als u dat dacht.’

‘U hebt vrij veel met Gabriella gesproken. Waar gingen die gesprekken over?’

‘Van alles, maar uiteraard met name over Sven-Erik en wat er gebeurd was.’

‘Hebt u haar gebeld de 29ste?’

‘Dat weet ik niet, maar ik geloof van niet. Zij was meestal degene die mij belde.’

‘Zegt de koosnaam Pålle u iets?’

‘Nee.’

‘Bent u wel eens bij haar thuis geweest?’

‘Nee.’

‘Maar u hebt elkaar wel ontmoet?’

‘Een paar keer.’

Lindell zweeg. Mortensen keek haar aandachtig aan, alsof hij een nieuwe, snelle vraag verwachtte. Maar nu was het Haver die het woord nam.

‘Wat hebt u voor maat schoenen?’

Mortensen keek Haver verbaasd aan. Hij keek omlaag naar zijn voeten en kreeg vreemd genoeg een rode kleur, alsof het een onbehoorlijke vraag was.

42’, zei hij. ‘Hoezo?’

‘Dat vroeg ik me gewoon af’, zei Haver.

Op hetzelfde moment ging Lindells mobiele telefoon. Met een snelle beweging pakte ze hem op en antwoordde.

‘Stuur haar maar naar boven’, zei ze na even geluisterd te hebben.

Er breidde zich een onrustbarende stilte uit. Lindell keek taxerend naar Mortensen, die zijn ogen direct neersloeg.

Haver stond op het punt iets te zeggen, maar hield zich in. Hij voelde dat dit het beslissende moment was. De antwoorden lagen hier, in de stilte. Persoonlijk was hij ervan overtuigd dat Mortensen op een of meerdere punten loog. Was hij de moordenaar? In dat geval zouden ze grote problemen hebben om dat te bewijzen. Dat hij gebluft had over zijn graven was niet iets wat in een rechtszaak steekhoudend zou zijn. Hij kon best bij het bedrijf langs geweest zijn. Het was de taak van de politie om te bewijzen dat hij naar Gabriella’s huis gereden was. Dat MedForsk een rode Škoda van het model bestelwagen had, bewees nog niets. Hoeveel van zulke auto’s waren er niet in de stad? Lindell had Ryde gevraagd om de Škoda bij MedForsk op te halen en naar de garage van het bureau te brengen voor inspectie, maar Haver en Lindell verwachtten niet dat dat veel zou opleveren.

Technisch bewijs ter plekke was er evenmin. Het enige was een schoenafdruk. Haver had ook maat 42, maar dat maakte hem nog niet tot een moordenaar.

Hij keek Lindell kort aan. Zij vermoedde vast waar hij aan zat te denken. Ze glimlachte en op hetzelfde moment werd er geklopt.

Riis stond voor de deur met een oudere dame in zijn kielzog. Toen ze de kamer binnenkwam, vloog Mortensen op, als door een wesp gestoken.

‘Wat doe jij hier?’ riep hij.

‘Dat kan ik beter aan jou vragen’, zei zijn moeder op snibbige toon en ze keek om zich heen de kamer rond.

Riis haastte zich om een stoel halen en zette die aan de korte kant van het bureau. Mortensen keek verbaasd toe hoe zijn moeder met een vanzelfsprekendheid plaatsnam, die zelfs Lindell verraste. Ze wist dat zijn moeder een wilskrachtig iemand was maar de manier waarop ze binnengekomen was en was gaan zitten, wees op ongebruikelijke kracht.

‘Wat heb je nu weer gedaan?’ vroeg ze en priemde haar ogen in haar zoon.

‘Niets’, zei hij.

‘Ga zitten’, zei ze, en hij gehoorzaamde.

‘We hebben het over de moord op Gabriella Mark’, zei Lindell. ‘Wij denken dat uw zoon bepaalde informatie achterhoudt.’

‘Wat moet dat, mijn oude moeder hierheen slepen? Dat is wel het toppunt van brutaliteit. Jullie deinzen ook nergens voor terug.’

‘Uw moeder is uit eigen vrije wil gekomen’, zei Lindell rustig.

‘Jij hebt hier toch niets mee te maken’, zei hij en hij wendde zich tot zijn moeder.

Ze keek hem aan met een blik die Lindell opvatte als spijtig.

‘Je kunt wel wat hulp gebruiken’, zei zijn moeder. ‘Dat is altijd al zo geweest.’

‘Hij is niet sterk’, vervolgde ze en ze wendde zich om de een of andere reden tot Riis, die tegen de muur geleund stond. ‘Twee van je beste vrienden verliezen is niet niks.’

‘U bedoelt Sven-Erik en Josefin?’ vroeg Lindell.

‘Josefin,’ gnuifde de moeder, ‘daar viel geen land mee te bezeilen. Dat je überhaupt ooit in haar geïnteresseerd bent geweest, heeft me altijd verbaasd. Nee, ik bedoel Gabriella.’

Mortensen keek op, hij staarde zijn moeder aan.

‘Kende u Gabriella?’ vroeg Lindell.

De moeder keek Lindell verbaasd aan.

‘Kende? Natuurlijk. Pålle en zij waren van kinds af aan de beste vrienden.’

Het werd doodstil in de kamer. Jack Mortensen staarde naar de vloer.

‘Pålle,’ zei Lindell, ‘wie is dat?’

‘Dat is mijn zoon, Jack’, zei de moeder. ‘We noemden hem al Pålle toen hij klein was. Hij en Gabriella waren onafscheidelijk als kind. Wij waren buren in Simrishamn, ja, zeker tien jaar. Kijk naar Pålles tanden! Die zijn door Gabriella’s vader zo mooi recht gezet. Daarvoor zag hij eruit als een haas.’

Ze stopte abrupt. Mortensens lichaam schokte.

‘Wat is er?’ vroeg de moeder en nu hoorde Lindell voor de eerste keer een wat mildere toon in haar sten.

Alle blikken waren gericht op Jack ‘Pålle’ Mortensen. Hij sloeg zijn trillende handen voor zijn gezicht en snikte.

‘Pålle, wat is er?’ herhaalde de moeder en ze legde haar hand op zijn arm.

‘Laat me los, klerewijf’, schreeuwde hij en hij vloog op van zijn stoel.

Riis reageerde razendsnel en vloog naar voren, greep Mortensen beet en hield hem met een stevige greep om zijn bovenlichaam vast.

‘Rustig aan’, zei Riis op sissende toon, maar met een glimlach op zijn lippen.

Lindell zag hoe de spieren van haar collega zich spanden onder zijn overhemd. Mortensen was totaal geparalyseerd.

‘Ga zitten’, maande Lindell.

Riis’ greep verslapte en Mortensen zonk zwaar en willoos terug op zijn stoel.

‘U kende Gabriella goed, iets wat u eerder ontkende.’

Mortensen snikte. Zijn moeder staarde haar zoon ongelovig aan.

‘U bent er wél heen geweest, hè?’ herhaalde Lindell haar eerdere vraag.

Hij zei niets. Zijn hoofd hing slap, met de blik op de vloer gericht. Er parelden zweetdruppeltjes bij zijn slapen. Lindell keek Haver kort aan.

‘Geef dan antwoord’, zei de moeder. ‘Je kunt toch niet ontkennen dat je Gabriella kende.’

Er trok iets in Mortensens gezicht. Riis stond achter hem, bereid om in te grijpen.

‘Ik kende Gabriella’, zei de directeur hees. ‘Ik hield veel van haar.’

De moeder keek hem aan met verbazing en met iets wat Lindell opvatte als verachting, onderstreept door haar aristocratische uiterlijk. Ze zag haar zoon aangevallen worden door de politie en door innerlijke kwellingen, maar haar gezichtsuitdrukking toonde geen medelijden.

‘Ik hield van haar’, hervatte hij en hij keek zijn moeder aan. ‘Dat wist je niet, hè? Er is zoveel wat jij niet weet.’

De moeder deed een poging iets te zeggen, maar Mortensen hief zijn hand op in een afwerend gebaar en vervolgde: ‘Ze heeft me voorgelogen. Ze zei dat ze nooit meer een andere man zou nemen toen ze weduwe werd.’

‘U wist dat Cederén en zij een verhouding hadden?’ wierp Lindell ertussen.

Mortensen wendde zich tot haar. Lindell vond het eruitzien alsof dat hem veel moeite kostte. Zijn langzame bewegingen kwamen overeen met de traagheid waarmee de woorden uit zijn mond kwamen. Ze had dit eerder gezien, deze verlamming, die veel mensen scheen te treffen in een penibele situatie waarbij leugens niet langer een alternatief vormden. De machinerie ging op halve toeren en dat kon ontzettend frustrerend zijn voor een verhoorleider die de zaak tot een eind wilde brengen, maar Lindell wachtte geroutineerd af.

‘Ja,’ zei hij uiteindelijk, ‘dat wist ik. Ik kwam ze toevallig tegen. In Stockholm.’

De moeder barstte onverwacht in lachen uit.

‘Arme Pålle’, zei ze. ‘Eerst Josefin en dan Gabriella.’

‘Hou je bek’, zei Mortensen hard, en de vrouw zag eruit alsof ze een klap in haar gezicht had gekregen.

‘Bent u op 29 juni naar haar toe gegaan?’

Lindells vraag werd op zachte toon gesteld. Mortensen knikte.

‘Kunt u antwoord geven, zodat het op de band komt?’

Mortensen lachte een sarcastisch lachje, leunde voorover over het bureau en zei luid en duidelijk ‘ja’, sloot vervolgens zijn ogen en leunde weer achterover tegen de leuning.

‘U had ruzie?’

‘Geef dan antwoord’, zei de moeder, die zich hersteld leek te hebben.

‘Haal haar hier weg!’ schreeuwde Mortensen en wees op de deur.

‘Het is misschien beter als u buiten wacht’, zei Lindell en ze wendde zich tot de moeder.

Die stond op zonder wat te zeggen. Onder de armen van haar lichte zomerjurk hadden zich grote transpiratieplekken gevormd. Ze keek haar zoon ijskoud aan.

‘Teringwijf!’ schreeuwde Mortensen. ‘Je hebt alles verpest. Dat verdomde textiel van jou waar niemand wat om geeft. Wie is er geïnteresseerd in oude vodden? En die gore broodjes waar je iedere dag mee komt. Alleen maar om te kijken wat ik aan het doen ben. Je haatte Gabriella en je haatte Josefin, ging je ertegenaan bemoeien, roddelen, intrigeren.’

Hij zonk in elkaar en de stilte voelde aan als een ijskoude wind die door de kamer trok. Lindell zag hoe Riis een aanzet deed om zijn hand op Mortensens schouder te leggen, maar hij bedacht zich. Ze kreeg het idee dat haar collega een zekere sympathie voor Mortensen voelde. Zelf voelde ze zich alleen maar opgebrand door de gevoelsstorm die door de kamer geraasd had. Veertig jaar opgekropte haat die alleen tegengehouden was door een soort afhankelijkheid. De moeder had zijn zwakke persoonlijkheid uitgebuit, hem naar haar eigen wensen gekneed. Nu sloeg hij terug.

‘Verdomme’, zei hij en hij sloeg opgewonden met zijn rechterhand op zijn knie, alsof hij nu bedacht dat hij te laat van zich afgebeten had, veel te laat.

‘Stakker’, zei ze toen ze de kamer verliet, gevolgd door Riis, die in de deuropening omkeek en Lindell een blik toewierp die geïnterpreteerd kon worden als waardering.

Zo gauw de deur dicht was, begon Mortensen met zijn bekentenis. Hij was op de avond van de 29ste juni naar het huis van Gabriella gereden. Gabriella had opnieuw gedreigd de waarheid over de onwettige proeven van MedForsk openbaar te maken. Ze had geaarzeld, omdat ze de herinnering aan Sven-Erik Cederén niet wilde bezoedelen, maar had besloten om alles aan de politie te vertellen.

‘Ze is gestorven omdat ze de waarheid aan het licht wilde brengen?’ vroeg Lindell.

‘Ze haatte mij’, zei Mortensen zacht. ‘Ze beschuldigde mij van de dood van Sven-Erik.’

‘Maar u was toch niet schuldig aan zijn dood?’

‘Ik wilde haar steunen na Sven-Eriks dood. Nu was ze weer alleen, maar ze zat de hele tijd te zeuren over Sven-Erik en die proeven. Ik dacht dat ze mij aardig vond.’

Hij zweeg en keek omlaag naar zijn handen. Zijn ademhaling was het enige wat in de kamer te horen was.

‘We kenden elkaar door en door’, barstte hij plotseling uit.

De scherpe zweetlucht van Mortensen deed Lindell opstaan. Haver keek haar aan met een waakzame blik, die zijn innerlijke spanning verraadde. Ieder woord viel in de kale verhoorkamer als een zware steen.

‘Ik heb haar gewurgd’, zei Mortensen mompelend.

‘Waar?’ vroeg Haver.

‘In de keuken.’

‘Wat hebt u met het lichaam gedaan?’

‘Dat heb ik begraven onder een stapel stenen. Ik wilde het eerst meenemen in de auto, maar ik werd bang.’

‘Bang waarvoor?’

‘Het leek zo rustig, maar ik had het idee dat ik de hele tijd een geluid hoorde in het bos. Ik werd bang. Gabriella…’

Hij zweeg. Beide rechercheurs wachtten op een vervolg. Hij begon zachtjes te huilen en streek met zijn ene hand over zijn gezicht. De handen van een moordenaar, dacht Lindell.

‘Hebt u Josefin en Emily overreden?’ vroeg Haver, die op de plaats was gaan zitten waar de moeder eerder gezeten had.

‘Nee, nooit’, zei Mortensen luid. ‘Ik zou haar nooit pijn doen.’

‘Maar u hebt Gabriella wel pijn gedaan. U hebt haar vermoord.’

‘Met Josefin was het anders.’

Hij vertelde niet in welk opzicht, maar dat liet Lindell even voor wat het was. Mortensen zou nog wel praten.

‘Wie heeft Josefin en Emily neergemaaid?’

‘Ik weet het niet’, zei Mortensen.

‘Ik geloof u niet’, zei Haver rustig.

‘Het is waar! Ik weet het niet. Ik zou zoiets nooit toegestaan hebben. Een onschuldige vrouw en een kind.’

‘U hebt Gabriella vermoord’, vervolgde Haver.

‘De namen Urbano en Olivares, zeggen die u iets?’ vroeg Lindell.

Mortensen ontkende alle kennis over de Spanjaarden. Hij had nooit van hen gehoord, en ze al helemaal niet gehuisvest die twee dagen dat ze in Zweden waren geweest. Lindell geloofde hem.

‘Josefin was zwanger toen ze stierf, was dat kind van u?’ vroeg Haver.

Mortensen keek angstig, maar schudde zijn hoofd.

‘Had u een relatie?’

Hij schudde opnieuw zijn hoofd.

‘Wij spraken alleen met elkaar’, zei Mortensen. ‘Josefin was niet gelukkig.’

‘Maar u wist dat het uitroeien van de familie Cederén in scène gezet was door uw collega’s in Spanje?’ vroeg Lindell.

Mortensen zweeg, alsof hij het antwoord overwoog.

‘Ze belden achteraf’, zei hij na lange tijd.

‘Wie?’

‘De Soto.’

‘Wat zei hij?’

‘Dat het noodzakelijk was dat Sven-Erik van het toneel verdween.’

‘Waarom?’

‘Sven-Erik wilde eruit stappen.’

‘De aankoop van grond in de Dominicaanse Republiek, hoe verklaart u die?’

Mortensen zag er nu totaal uitgeput uit. Lindell hoorde snelle passen op de gang en daarna Riis’ stem. Misschien was Mortensens moeder nog daarbuiten. De moordenaar keek naar de deur alsof hij verwachtte, of vreesde, dat ze weer binnen zou komen. Zijn blik was glazig. De jongensachtige uitstraling was geheel verdwenen en Lindell schatte dat hij ieder moment zou kunnen instorten.

‘Had dat met die onwettige dierproeven in de Republiek van doen?’

Mortensen keek verbaasd op.

‘Ja, we weten dat jullie daar onwettige proeven deden’, zei Lindell.

Mortensen keek haar met een verwonderde blik aan. Hij lachte een scheef lachje.

‘Waar lacht u om?’

‘Jullie hebben het goed in de smiezen’, zei hij.

‘Was dat de reden dat Cederén eruit wilde stappen?’ vroeg Haver. ‘Omdat hij het niet meer kon aanzien dat die apen pijn leden? Er zijn er een heleboel gestorven, nietwaar?’

‘Een paar misschien’, zei Mortensen.

‘Wat vindt u daarvan?’

‘Dat was niet leuk, maar soms gaat het mis.’

‘Waarom wilde Cederén ermee stoppen als die proeven al beëindigd waren?’ vroeg Lindell.

‘Ik heb geen idee. Hij was erg veranderd. Ik denk dat Gabriella hem beïnvloedde.’

‘U hebt naar Málaga gebeld om dat te vertellen?’

Mortensen knikte en zei vervolgens luid en duidelijk ‘ja’ tegen de microfoon.

Toen kon hij het niet meer opbrengen. Hij leunde voorover en deed zijn ogen dicht. Lindell en Haver keken elkaar aan. Er waren opluchting en een soort berusting zichtbaar in hun ogen. Haver verzamelde zijn aantekeningen. Lindell strekte zich uit om de bandrecorder uit te zetten, na verklaard te hebben dat het verhoor ten einde was. Het werd stil in de kamer. Mortensen leek helemaal in zijn eigen wereld te zijn opgegaan. Hij was rechtop gaan zitten en staarde met een lege blik naar de tegenoverliggende muur.

Een moordenaar had bekend. Lindell was doodop. Ze had overal spierpijn van alle inspanningen. Ze keek op haar horloge, stond op en ging een arrestantenbewaker bellen die Mortensen af kon voeren. Haver bleef zitten. Lindell vermoedde dat hij aan zijn kinderen dacht. Dat was altijd het geval als hij die dromerige blik in zijn ogen kreeg. De gedachten aan hen waren voor hem een soort schild tegen alle onheil en narigheid in de wereld.

Toen Mortensen naar de cel gebracht was, gingen Lindell en Haver elk naar hun eigen kamer. Haver om naar huis te bellen en Lindell om contact op te nemen met de officier van justitie.

Het gerucht verspreidde zich snel in het pand en diverse collega’s kwamen naar boven om te feliciteren. De hoofdcommissaris belde ook en Lindell nam zijn hulde passief in ontvangst. Ze kon geen echte blijdschap voelen. Het onderzoek was nog bij lange na niet afgerond. Er moesten nog diverse verhoren met Mortensen gehouden worden, evenals met allerlei anderen bij MedForsk, er moest technisch onderzoek worden verricht, Mortensens huis zou doorzocht worden en er moest contact worden opgenomen met Moya om de vorderingen in Zweden te melden. Het zoeken naar Jaime Urbano, de vermoedelijke moordenaar van de familie Cederén, zou doorgaan, maar Moya had in het laatste gesprek niet erg optimistisch geklonken. Hij speculeerde dat Urbano wellicht ook dood was. Hij was in ieder geval verdwenen.

De Soto moest uiteraard worden verhoord, maar Lindell meende dat de mogelijkheden om hem te veroordelen voor het aanzetten tot moord gering waren. Dat hing af van wat Moya eruit kon krijgen. Ze sprak hier een tijdje met Fritzén over en hij was dezelfde mening toegedaan. Als de Spaanse politie er niet in slaagde Urbano te vinden, dan zou De Soto hen door de vingers glippen.

Toen de officier vertrokken was, bleef Lindell aan haar bureau zitten. De gedachten aan Edvard kwamen met zo’n automatisme op dat ze er bang van werd. Zo gauw ze niet aan haar werk dacht, ook al was het maar voor een halve minuut, dan was hij daar.

Ze schaamde zich voor haar lompe handelwijze. Ze zou zich altijd zijn rustige blik blijven herinneren toen ze vertelde dat ze zwanger was, en daarna zijn woorden dat hij van haar hield. Dat waren grote woorden voor een houten Klaas als hij. Wat had hij gezegd? Dat hij niet zo ver van haar af kon leven. Meer dan twee jaar had ze naar die woorden verlangd.

Nu was alles voorbij. Ze zat als versteend. Ze was zo kwaad op zichzelf dat ze hun gemeenschappelijke leven bedorven had, dat het gewoon pijn deed. Het kon niet ongedaan worden gemaakt. Had ze haar mond nou maar gehouden, zichzelf misschien nog een week gegeven om na te denken.

‘Edvard’, zei ze onderzoekend, haast onhoorbaar.

Ze wist dat ze met hem nog heel wat keren in ingebeelde dialogen zou blijven praten.

Lindell werd gewekt door een telefoonsignaal. Het was Ryde. De rode Škoda van MedForsk was onderzocht. Nog niet alles was geanalyseerd, maar Ryde dacht niet dat er iets spectaculairs uit zou komen.

‘Er was maar één raar ding’, zei hij. ‘Een onrijp vruchtje, vermoedelijk van een peer, dat in het profiel van de rechtervoorband zat.’

Lindell herinnerde zich de perenboom langs de weg naar Gabriella’s huis en de onvolgroeide vruchtjes op de grond. Ze vertelde de technicus van de boom en hij grinnikte tevreden.

‘Gefeliciteerd’, was het laatste wat hij zei.

‘Bedankt voor je hulp’, zei Lindell.

Er werd opnieuw gebeld, maar ze nam niet op.

Vakantie, dacht ze. Nog een paar dagen verhoren en administratieve rompslomp, dan zou alles voorbij zijn. Voor deze keer.

De telefoon ging nogmaals. Ze staarde ernaar alsof het een vreemd voorwerp was. Signaal na signaal weerklonk. Na zes keer kwam ze tot leven, greep de hoorn met een haastige beweging, maar op hetzelfde moment hoorde ze aan de andere kant een klik. Ze hoorde een pieptoon en Ann stond op het punt in tranen uit te barsten.