15
Ove Lundin zat in de montagekamer en legde de laatste hand aan een item over het academisch ziekenhuis. Hij meende die beelden al eerder gezien te hebben en de geïnterviewde politicus zei precies hetzelfde als alle andere provinciale politici eerder hadden gezegd.
Er kwam iemand de trap af en hij hoorde Anna’s stem. Zij was studiogastvrouw en loodste Ann-Britt Zimén van de Volkspartij binnen, een latere studiogaste. Anna zette de tv in de kleine ruimte voor de controlekamer aan. Hij hoorde hoe Anna uitlegde wanneer ze naar binnen zouden gaan.
Lundin verliet de kamer, groette. De politica leek nerveus. Hij liep naar de anderen in de controlekamer toe. Daar zaten Melin, de geluidstechnicus, beeldmixer Rosvall en de redacteur van die avond, Charlie Nikoforos. De scriptgirl, een nieuw meisje met wie Ove nog nauwelijks gesproken had, informeerde hoe je de politica haar naam schreef. Ze voerde de achternaam in en was klaar met haar bijdrage. Zij hield alle tijden en namen in de gaten.
In de studio bevonden zich twee fotografen en Anders Moss, die het gesprek zou leiden. De nieuwspresentator was nog niet verschenen. Nog een kwartier voor uitzending. Om 18.10 uur zouden ze beginnen.
Ze hadden geen schokkend nieuws. Behalve een onderwerp over de gezondheidszorgpolitiek was er iets over genenonderzoek, een telegram over de situatie in de arrestantenruimtes van Enköping en iets over de aandeelhoudersvergadering van Pharmacia. Het Volkspartijlid was de ‘deskundige’, die de provinciale politiek in de studio aanschouwelijk zou maken. En die zou ook vast geen sensaties teweegbrengen, meende Ove Lundin. Ze zag er eerder bang uit.
Birgitta Nilsson, die het nieuws zou lezen, kwam de studio binnen en gaf commentaar op de nieuwe achtergrond op de muur achter haar. Voor de hoeveelste keer? vroeg Lundin zich vermoeid af.
Ze ging zitten, keek op het opgeklapte computerscherm en wisselde enkele woorden met Moss.
‘Je hebt een vlek op je neus’, zei hij, en alhoewel ze wist dat hij een grapje maakte, keek ze toch even in haar spiegeltje. Ze klemde haar microfoon vast en controleerde de teleprompter, het beeldscherm waarvan ze las. Daar was de inleiding al te zien, de headlines waarin de inhoud van de uitzending gepresenteerd werd voordat er twee minuten reclame kwamen. Ze zuchtte, maar al was ze verveeld, ze liet het niet blijken. Ze zag er juist zeer alert uit.
Ze klemde het oortelefoontje achter haar oor vast en hoorde meteen de stem van de redacteur.
‘We hebben Enköping twintig seconden ingekort.’
Ze keek snel op het scherm.
‘Oké’, zei ze.
Anna Brink nam de vrouw waar. Ze keek echt bang. De gasten waren vaak nerveus, bestudeerden keer op keer hun eigen spiegelbeeld, deden hun haar goed, maakten kleine beweginkjes met hun mond, corrigeerden hun das of bloes, lachten geforceerd of zwegen als het graf. Anna had alle varianten gezien en Ann-Britt Zimén slaagde erin al dit gedrag te combineren in een spastisch bewegingsschema.
‘Rustig maar’, zei Anna.
Ze had medelijden met de vrouw. Het was te hopen dat ze wat zou kalmeren, anders zou Anders Moss het knap lastig krijgen in de studio.
Plotseling vertrok het gezicht van de politica in een verschrikte, starre uitdrukking. Ze keek door de deur naar buiten en bracht een zachte kreet uit. Anna volgde haar blik. Aan de andere kant van de deur stond een jonge vrouw. Haar blonde haar was niet blond meer, maar rood van het bloed. Net als haar gezicht. Haar oogwitten lichtten op, haar mond stond open en ze drukte haar ene hand tegen het glas.
Anna duwde de verstijfde politica opzij, haakte de veiligheidsketting los en deed de deur open. De vrouw probeerde iets te zeggen wat Anna niet begreep.
‘Wat is er gebeurd?’
De vrouw trok snel de deur naar zich toe en voordat Anna begreep wat er gebeurde, waren er drie, misschien vier in het zwart geklede figuren vanaf de kade de krappe ruimte binnengerend. Ze droegen allemaal een bivakmuts en het eerste wat de bebloede vrouw deed, was ook een bivakmuts opzetten.
‘Geen woord’, zei een van hen en hij legde zijn hand op de mond van het Volkspartijlid.
De veiligheid van de studio was een punt van discussie geweest. Er was een voordeurslot besteld maar niet gemonteerd, en in een paar seconden hadden ze een inval gehad van een stel onbekenden. Dit was geen studiobezoek.
‘We willen jullie geen kwaad doen.’
Anna zag dat ze allemaal jong waren. Lenige lichamen, smalle handen en jeugdige stemmen.
‘Als jullie je bek maar houden en doen wat wij zeggen’, zei een ander.
Anna en het Volkspartijlid werden in de montagekamer geduwd. Een van de gemaskerden greep een telefoon en trok zo hard aan het snoer dat het losliet.
‘Hier met jullie mobiele telefoons!’ zei hij duidelijk nerveus. ‘Met hoeveel zijn jullie?’
‘Ik weet niet precies,’ zei Anna, ‘zes, zeven man misschien. Een paar in de controlekamer en een paar in de studio. Wat willen jullie?’
‘Dat gaat jou geen reet aan.’
Anna stond verbaasd van zichzelf. Eerst was ze angstig, maar niet bang. Het Volkspartijlid daarentegen was net zo in elkaar gezakt als haar partij en zat apathisch tegen de muur geleund. Daar zou niet snel wat zinnigs uit komen. Anna boog zich over haar heen en zei iets van dat het allemaal goed zou komen.
De deur van de ruimte werd gesloten. Een van de gemaskerden bleef voor de deur staan. De overigen drongen de controlekamer en de studio binnen. Het verrassingseffect was totaal. Nog twee minuten voor de uitzending. Charlie Nikoforos deed een poging om weerstand te bieden, greep een van hen bij de arm en trok daaraan, maar diegene lachte alleen maar en maakte zich los.
‘Er zal niemand wat gebeuren als jullie doen wat wij zeggen’, zei degene die blijkbaar de leider was. Dat was wat de geluidstechnicus later tegen de politie zei, dat de anderen op hem leken te vertrouwen, zijn instructies opvolgden.
‘Wij moeten op tv en jullie moeten ons helpen.’
Hij liet zijn blik heen en weer gaan tussen de redactieleden die zich in de controlekamer verzameld hadden.
‘Deze tas’, zei hij en hij hield een oude boodschappentas omhoog, ‘bevat een springlading groot genoeg om deze hele studio in puin te leggen. Jullie zien deze draden, als ik daaraan trek duurt het tien seconden voor hij afgaat. Sommigen zullen buiten komen, maar niet iedereen.’
Ze staarden allemaal naar de onaanzienlijke tas. Een kunststof touw stak door een spleet in de rits van de tas naar buiten. De man hield de tas in zijn linkerhand en gebaarde met zijn rechter. Het leek alsof hij met zijn arm een explosie beschreef.
‘Wie is de nieuwslezer?’
‘Dat ben ik’, zei Birgitta Nilsson.
‘Goed, dan ga jij een communiqué voor ons voorlezen.’
Hij keek snel op de klok aan de muur, 18.09 uur.
Je moet er net zoals anders uitzien, het papier voorlezen en verder niets. Begrepen?!’
Birgitta Nilsson staarde naar de man maar zei niets.
‘Jezus, dit kunnen jullie niet doen!’ zei de redacteur.
‘Waar gaat het om?’ vroeg Ove Lundin.
‘Dat zien jullie wel. Jullie doen allemaal wat je moet doen, geen gekke dingen, gewoon kalm en bedaard. Als onze tekst uitgezonden is, vertrekken we.’
Het bleef een fractie van een seconde doodstil. De shock en het gevoel van onwerkelijkheid dat de redactie getroffen had, maakten plaats voor angst. Stel dat er iets misging? Wat zou er dan gebeuren?
‘En geen gesjoemel hier! We hebben iemand die we bellen en die kijkt of het uitgezonden wordt, dus geen geintjes. Begrepen?!’
De gemaskerde man schreeuwde zijn bevelen. De rode puntjes van de klok marcheerden gestaag rond.
‘Ga binnen zitten! Doe normaal.’
‘Dertig seconden’, zei de scriptgirl en ze keek met een soort vragende blik naar de redacteur.
‘Oké,’ zei hij, ‘ga naar de tafel.’
Birgitta Nilsson staarde naar het papier dat ze in haar hand gedrukt had gekregen, maar kon geen woord uitbrengen. In stilte nam iedereen zijn positie in. Birgitta pakte mechanisch haar spiegeltje en zag haar bleke, uitdrukkingsloze gezicht. De redacteur nam plaats aan het tafeltje in de controlekamer. Hij zette de microfoon aan die hem in contact bracht met Birgitta.
‘Ben je zover?’ vroeg hij zacht. ‘Je kunt het.’
Een van de cameramannen maakte zich gereed.
‘Tien seconden’, zei de redacteur.
Zijn blik was gevestigd op de monitoren. De uitzending was begonnen. De begintune leek totaal vreemd.
‘Moet ik de headlines gewoon voorlezen?’ hoorde hij Birgitta’s stem.
Anders Moss keek naar de gemaskerde man die het commando had en die een stap dichter naar de open deur van de studio zette, naar binnen keek en vervolgens knikte.
‘Daarna komt er twee minuten reclame’, zei Moss.
De man knikte weer. Hij leek gekalmeerd te zijn.
‘Waarom?’ vroeg Moss. ‘Jullie worden toch opgepakt.’
‘Bek houden’, snauwde de man.
Moss was het plotseling zat. Waarom moeten wij worden blootgesteld aan dit soort idioten? De reclame was begonnen. Twee gemaskerde mannen hielden de wacht bij de controletafel, eentje zat in de studio en dan had je de leider. We zouden ze kunnen pakken, dacht Moss en hij probeerde oogcontact te krijgen met de geluidstechnicus, maar die staarde met een afwezige blik naar zijn paneel, alsof hij niet begrepen had wat er van hem verwacht werd.
De seconden kropen voort. Tien seconden, dacht Moss, hoe ver komen we in tien seconden? Misschien is het bluf, maar wie zou het willen onderzoeken?
De reclame was bijna afgelopen. De geluidstechnicus bibberde van angst. Zijn handen, die op de tafel rustten, vibreerden zó dat het op de ondergrond weerklonk.
‘Tien seconden’, zei de scriptgirl.
Zij was degene die het rustigst van allemaal leek. Toen kwam Birgitta in beeld. Ze keek nerveus de camera in. Degenen die haar kenden en de nieuwsuitzending hadden gevolgd, zeiden later dat ze niets gemerkt hadden, maar zelf was ze misselijk van angst geweest.
Ze keek op het papier voor zich. Het was getypt, in hoofdletters, misschien vijftien regels vol zwarte, vreemde letters.
‘Het bedrijf MedForsk uit Uppsala voert onwettige proeven uit op apen’, begon ze, maar ze zweeg vervolgens.
‘Verdomme,’ schreeuwde de gemaskerde man vanuit de studio, ‘doorgaan!’
Er verliepen een paar seconden, die werden ervaren als jaren, voordat ze in staat was door te gaan. Toen begrepen veel kijkers dat er iets mis was. Misschien hoorden ze de woedende stem van de gemaskerde, misschien dachten ze dat het bulletin gewoon in de war was geraakt en de chaos veroorzaakte die op Birgitta’s gezicht te lezen was.
‘Deze activiteiten zijn al twee jaar bezig en zijn in strijd met de wet. Het is een grove schending van de rechten van de apen, die gevangen worden gehouden onder de meest erbarmelijke omstandigheden. Ze leven in krappe kooien en zijn noodlijdend. Wij, het Dierenbevrijdingsfront, waarschuwen MedForsk: maak een einde aan de pijnlijke dierproeven, anders maken wij een einde aan jullie bloedige activiteiten. Jullie denken dat je zomaar over de apen heen kunt walsen en voeren als verdediging aan dat jullie de mensheid dienen, maar het enige wat jullie willen, is geld verdienen. Een laatste waarschuwing: stop met jullie criminele activiteiten anders zal het slecht aflopen.’
Calle Friesman, die nog rondhing en op het item over het ziekenhuis wachtte dat hij die middag gemaakt had, begreep onmiddellijk dat er iets mis was. De eerste zin zou nog kunnen, ook al had hij niet gehoord dat ze iets over apen zouden hebben. Maar Birgitta’s stem en haar blik! Ze las van papier en niet van het afleesscherm, en dat alleen al was vreemd. Natuurlijk hadden alle nieuwslezers losse papieren voor zich op tafel, en deden ze af en toe alsof ze daarvan lazen, maar dat was meer om het geheel minder statisch te maken.
Toen het vervolg kwam, werd hij ijskoud. Wat is er in godsnaam met haar aan de hand? dacht hij en hij stond op. Hij keek om zich heen op de redactie, maar hij was de laatste. Misschien was er nog iemand op de marketingafdeling, maar die volgden de uitzending meestal niet zo nauwkeurig. Was ze gek geworden?
Toen het communiqué voorgelezen was, staarde Birgitta Nilsson hulpeloos in de camera. Ze hoorde Anders schreeuwen om een zwart beeld. De cameraman zeeg neer op de vloer.
De leider had tijdens de uitzending in contact gestaan met iemand die het programma volgde. Hij brak het gesprek af en moest plotseling lachen.
Waarom blijven ze hangen? dacht Anders Moss. Begrijpen ze niet dat de politie hier ieder moment kan zijn?
‘Jullie hebben je gedragen. Bedankt voor de hulp.’
De gemaskerde klonk oprecht dankbaar. Als op een gegeven commando verlieten ze de controlekamer. In de deuropening van de montagekamer keek hun kompaan naar buiten. Op hetzelfde moment kwam Calle Friesman met zo’n vaart de wenteltrap af gedenderd dat hij recht in de armen van een van de gemaskerden liep.
‘Waar zijn jullie verdomme mee bezig?’ schreeuwde de journalist.
Hij kreeg een klap op zijn hoofd en smakte tegen de leuning van de trap aan, en viel pardoes achterover. De pijn in zijn rug, die tegen de punt van de trap aan kwam, was onbeschrijfelijk. De gemaskerde stond over hem heen. Calle Friesman kon zijn slechte adem ruiken voordat ze naar de kade verdwenen, de weg waarlangs ze tien minuten eerder gekomen waren.
Uit de montagekamer was het geschreeuw van het Volkspartijlid hoorbaar.
Het alarm kwam om 18.15 uur binnen. Cissi Andersson van de marketingafdeling had gebeld. Ze zat nog te werken aan een offerte en had de tv-monitor zoals gewoonlijk aanstaan. Ze volgde de uitzending zelden, het was meer als achtergrondgeluid, maar die avond klopte er iets niet. Er was iets in Birgitta’s stem. Cissi keek op van haar computer, stond onmiddellijk op en keek omlaag, de studio een verdieping lager in.
Anders Moss was niet op zijn plaats en Ville, de tweede fotograaf, evenmin. De deur naar de controlekamer stond bovendien open, wat anders nooit het geval was. Ze luisterde een paar seconden naar het merkwaardige bericht en begreep dat er iets mis was. Ze leunde voorover en zag opeens een gemaskerde man die vlak naast de fotograaf stond.
Berglund en Haver hadden die avond dienst. Haver zat op zijn kamer een verhoor voor de volgende ochtend voor te bereiden. Hij kreeg de melding van Olsson in de meldkamer en zag dadelijk de ernst van de situatie in. Er was een draaiboek voor terroristische acties en Haver vroeg Olsson direct Ottosson en Wirén bij de bvd te bellen.
Zelf belde hij Berglund op zijn gsm terwijl hij de trap af rende. De ordepolitie was gealarmeerd en Haver zou in hun auto’s meerijden naar de redactie van tv4 op het zuidelijke industrieterrein.
Eenmaal in de auto belde hij Ann Lindell. Hij had gehoord dat het om MedForsk ging en begreep dat Lindell erbij zou willen zijn.
De politie was binnen zes minuten ter plaatse. Het personeel stond voor de controlekamer en op de kade. Sommigen huilden. Calle Friesman lag nog op de trap, niet in staat zijn benen te bewegen. De pijn in zijn rug had hem voor korte tijd bewusteloos gemaakt, maar nu was hij weer bij bewustzijn. Hij transpireerde hevig en zijn vingers maakten krampachtige bewegingen. Anna, de studiogastvrouw, stond over hem heen gebogen.
‘Stil blijven liggen’, zei ze.
De sirene van de ambulance was door de open deur hoorbaar.
Ola Haver bleef een paar seconden bij de verlamde journalist staan en zag hoe het koude zweet uitbrak op zijn voorhoofd. Hij was lijkbleek. Haver was niet in staat iets te zeggen.
Berglund verhief zijn stem om de groep bij elkaar te krijgen.
‘Is er iemand die gezien heeft hoe ze vertrokken zijn?’
Iedereen staarde naar de schreeuwende politieman.
‘Ze renden weg’, zei Anna. ‘Ze renden de kade op, sprongen eraf en verdwenen de hoek om.
‘Je hebt geen auto gezien?’
Anna schudde haar hoofd. Op hetzelfde moment kwam de ambulance met piepende banden voor de kade tot stilstand en twee ambulancemannen sprongen eruit. Haver herkende er een van.
‘Het lijkt op een dwarslaesie’, zei hij zacht tegen de ambulancebestuurder.
‘O, shit.’
Hij keek zijn collega aan. Ze gingen naar binnen. Haver wenste meer dan wat dan ook dat de tv-man het zou redden. Als er iets was waar Haver als de dood voor was, dan was dat verlamming.
Hij belde nogmaals naar Ottosson, die meedeelde dat het hele pand op de been was. Het rampenplan voor terroristische aanslagen en gijzelingen was in werking getreden. De hele stad werd afgezet op strategische, vooraf bepaalde plaatsen. Er was een speciale eenheid gemobiliseerd, het plan voor extra versterking qua manschappen en uitrusting was geactiveerd.
‘Hebben jullie een kopie van de uitzending?’
‘Ja, we kunnen hem meteen afspelen. Wilt u hem zien?’
‘Hoe is uw naam?’
‘Anders Moss.’
‘Oké, luister goed allemaal. Ik begrijp dat jullie in shocktoestand verkeren, maar probeer je iets te herinneren van de gemaskerden. Met hoeveel waren ze? Was er iets afwijkends in hun kleding, stemmen? Spraken ze dialect, hadden ze een buitenlands accent?’
‘Ze spraken allemaal Zweeds’, zei Moss. ‘Ze waren jong, tussen de twintig en de vijfentwintig.’
‘Hoeveel?’
‘Vijf of zes. Het was zo warrig.’
Ola Haver keek Moss aan, die toch enigszins beheerst leek. Doe het nu in godsnaam goed, dacht Haver.
De ambulancemannen hadden de nek van Calle Friesman met een kraag gefixeerd en legden hem voorzichtig op een speciale brancard. Friesman lag met gesloten ogen. Met behoedzame handen werd hij opgetild en door de nauwe deur naar de kade gemanoeuvreerd.
Het was volkomen stil. Iedereen keek naar Friesmans bleke gezicht. Iemand huilde. Dat was het Volkspartijlid.
‘Waren ze gewapend?’ vroeg Berglund.
De tv-mensen keken elkaar aan. Ze zochten het antwoord in elkaars gezicht.
‘Volgens mij niet’, zei de geluidstechnicus. ‘Ik heb niets gezien.’
Een paar anderen schudden hun hoofd.
‘Ze hadden een bom’, zei de geluidstechnicus, die zich voor altijd, bij elke uitzending, de gemaskerde personen zou herinneren.
‘Een bom?’
‘Ja, dat zeiden ze. Hij zat in een tas en zou afgaan als we niet zouden doen wat zij zeiden.’
‘Hebben jullie de bom gezien?’
‘Nee, hij zat in een tas. Met een touw waaraan ze zouden trekken.’
‘Beschrijf de tas.’
‘Bruin, met een handgreep. Mijn vader had er ooit zo een. zo’n tas waar je lunchpakket en je thermoskan in zaten.’
Haver knikte. Zijn vader had een soortgelijke gehad.
‘Maar geen zichtbare wapens?’
‘Nee’, zei Moss.
‘Hoe zijn ze binnengekomen?’ vroeg Berglund.
Moss wees naar de deur.
‘Ze hebben mij voor de gek gehouden’, zei Anna. ‘Er stond een jong meisje voor de deur, helemaal bebloed in haar gezicht. Ik dacht dat ze gevallen was.’
‘Er is niemand die kritiek op je heeft omdat je open hebt gedaan’, zei Moss.
‘Dat bloed was niet echt, begrijp ik?’
Anna knikte.
‘Ze zette direct een bivakmuts op. Het enige wat ik zag, was dat ze blond was. Ik ga met Calle mee’, zei ze plotseling en ze verliet de ruimte.
De ambulance verdween, er arriveerden diverse politiewagens. Haver ontwaarde Lindell op het asfalt. Er waren hondenbegeleiders. Een groep politiemensen met kogelvrije vesten en pistoolmitrailleurs stond bij elkaar en kreeg instructies van hun chef, Ärnlund.
Lindell kwam aanlopen, Haver ging via de trap de kade af en liep haar tegemoet.
‘MedForsk’, was het eerste wat ze zei.
‘Inderdaad. Ze duiken weer op.’
‘Is er een verband?
‘Dit ging om apen, dierproeven. Het lijken dierenrechtenactivisten.’
‘Bedreiging met wapens?’
‘Nee, maar een vermeende bom die zou afgaan. Anders lijken het vrij lieve terroristen te zijn geweest, maar het personeel is natuurlijk geschokt.’
‘Is die bom er nog?’
Haver kon niets anders doen dan glimlachen.
‘Denk je dat we hier anders nog zouden staan?’
Lindell keek naar het tv-personeel op de kade. Sommigen rookten, een man sloeg zijn armen om een snikkende vrouw.
‘Ze hebben hulp nodig’, zei ze.
‘Ik geloof dat die onderweg is’, zei Haver.
Van de E4 waren de sirenes hoorbaar. Hij wist dat er versperringen waren opgeworpen op de rotonde naar Stockholm, de noordelijke uitvalsweg naar Gävle en alle andere grotere wegen de stad uit.
‘Ik bel Jack Mortensen. We moeten hem laten komen en de band laten horen, kijken wat hij zegt.’
De bus van Radio Uppland kwam aangereden. Spoedig zouden de andere media ter plaatse zijn. Het overnemen van een tv-station tijdens een directe uitzending was iets nieuws, en dat dat het journalistenkorps direct trof, zou de collega’s vermoedelijk nog verder ophitsen.
Haver informeerde Lindell over wat er uit de korte gesprekken met het personeel naar voren was gekomen.
‘We laten Berglund, Wende en Beatrice de eerste verhoren afnemen. Is er iemand gewond? Ik kwam een ambulance tegen.’
‘Een van de journalisten heeft een klap op zijn rug gehad. Hij is misschien verlamd.’
‘Shit, nee hè’, zei Lindell nadrukkelijk. ‘Ik ga even babbelen met de bvd. Zij hebben vast een omvangrijk bestand van dierenbevrijders.’
‘Wat moeten we denken van MedForsk?’
Sinds ze het bericht over de coup gehoord had, had Lindell daar al over lopen piekeren. Zouden het dezelfde activisten kunnen zijn die Josefin en Emily hadden doodgereden?
‘Ik weet het niet’, zei Haver. ‘Mensen doodrijden is één ding, dieren bevrijden iets heel anders. Het lijkt er hierbinnen niet zo heftig aan toe te zijn gegaan. Geen zichtbare wapens en dat letsel was meer een ongeluk, toen ze min of meer op de trap op elkaar botsten.’
‘Maar er is eerder sprake geweest van geweld, bij eerdere acties van die gasten.’
‘Ja, maar ik vraag het me toch af’, zei Haver.
‘Oké, maar is er een verband tussen Cederén, die apen en het Dierenbevrijdingsfront?’
‘We hebben nog veel vragen’, glimlachte Haver.
‘Ik bel Mortensen, zoals gezegd. Ik denk dat ik hem naar het bureau laat komen. Maar eerst een praatje met de bvd.’
‘Ik blijf hier. Misschien leveren de honden iets op.’
De activiteit op en rond de kade was enorm. Radiostemmen, informatie en geroep vermengden zich met luidruchtig gepraat. Een paar mensen van de ordepolitie waren druk bezig het gebied af te zetten. Ryde en een andere collega van de technische recherche kwamen in Rydes oude auto aantuffen.
Lindell reed terug naar het bureau. Ze glimlachte in zichzelf toen ze aan de bvd-chef dacht, de man met de extra grote viltpantoffels. Hij zou vast in topvorm zijn. Eindelijk zou hun moeizaam verzamelde informatie van pas komen, eindelijk zouden ze wat waardering krijgen, zeker van de collega’s. Velen op het bureau hadden de bvd belachelijk gemaakt. Nu was hun tijd gekomen.
Ze voelde een onrust in haar lichaam. Het weekend met Edvard had voldaan aan de hooggespannen verwachtingen. Hij was ongebruikelijk open en vrijmoedig geweest. Ze hadden gevreeën, gewandeld, in het gras naar de wolken liggen kijken, weer gevreeën. Ze hadden wat gesproken over de toekomst, slechts vluchtig aangeroerd dat die misschien gemeenschappelijk zou kunnen worden. Edvard had in vage bewoordingen gezegd dat hij naar de stad zou kunnen verhuizen, of in ieder geval wat dichterbij, en zelf had ze gezegd dat er altijd mensen nodig waren in Östhammar en Tierp. Het werk was niet zaligmakend, of zou dat niet moeten zijn.
Toch bekroop haar een gevoel van onbehagen. Er klopte iets niet. Die avond zou ze begrijpen wat dat was.
De chef van de bvd, Frisk, was inderdaad in zijn element toen hij, Lindell, Sammy Nilsson, de rid-chef en Ottosson alles de 26ste ’s avonds doornamen. Hij werkte een cheeseburger met friet naar binnen en vertelde tegelijkertijd in uitvoerige bewoordingen hoe de bvd de veganisten, dierenliefhebbers en andere vijanden van de wereldorde in kaart had gebracht. Lindell sloeg zijn smakkende kaken gade. Frisk had een grote mond en glimlachte op een wolfachtige manier. Ze had eigenlijk niets tegen hem, maar werd een beetje misselijk van zijn uitvoerige gekauw.
‘We hebben een goed beeld van de situatie’, zei hij en hij stopte een handvol friet in zijn mond. ‘Sorry, maar ik heb nog niet gegeten.’
Ottosson knikte ongeduldig. Frisk en hij hadden niet zoveel met elkaar op, dat was algemeen bekend.
‘We hebben het Dierenbevrijdingsfront en de afa’, ging hij verder. ‘Beide met bekende activisten hier.’
‘Waar staat “afa” voor?’ vroeg Sammy.
Frisk zag er onmiskenbaar voldaan uit.
‘Antifascistische Actie’, zei hij snel. ‘Ze hebben zo’n tiental leden in de stad.’
‘Is het niet waarschijnlijker dat het dierenrechtenactivisten zijn?’
‘Misschien’, zei Frisk en hij veegde eindelijk zijn mond af met een servet en schoof de resten van zijn fastfood opzij. ‘Het dbf heeft een twaalftal min of meer actieve leden, dat kunnen we beschouwen als de kern, en daarnaast zijn er zo’n vijftig sympathisanten.’
‘Zo veel?’ vroeg Lindell.
‘Ja, als je ruim telt.’
Ruim, dacht ze. Hoe tellen ze dan?
‘Dat kunnen bekenden, broers en zusters, klasgenoten en anderen zijn.’
‘Jullie hebben zicht op die jongelui? Ik neem tenminste aan dat het met name jongeren zijn?’
‘Ruwweg’, zei Frisk.
‘Zouden wij een lijst kunnen krijgen?’ vroeg Ottosson voorzichtig.
‘Dat is niet zo eenvoudig’, zei de bvd-man, en nu deed hij zijn vilten pantoffels aan. Hij draaide om het onderwerp heen, had het over integriteit en lekken. Het werd een uitvoerig betoog.
‘We moeten namen hebben’, onderbrak Ottosson hem. ‘Dat begrijp je toch wel?’
Frisks gezicht nam een afwijzende houding aan, vermengd met een nogal slecht verborgen enthousiasme.
‘We kunnen samenwerken’, zei hij, alsof dat een historische kwijtschelding van de bvd was.
‘Bullshit’, zei Ottosson hard, tot verbazing van de overige aanwezigen. Ottosson was gewoonlijk niet iemand die zijn stem verhief. ‘We hebben namen nodig, zo eenvoudig is dat. Als je denkt dat Geweld lekt, heb je het helemaal mis.’
Frisk zag er gekrenkt uit.
‘Ik zal zien wat ik kan doen’, zei hij kortaf.
‘Kom met die kerngroep van de dierenbevrijders, dan beginnen we daarmee. Ik wil de namen vanavond hebben.’
Lindell moest inwendig lachen. Soms verbaasde Ottosson zijn omgeving. Daarom was hij ook zo geliefd als chef.
Frisk stond op. Ottosson ook. Ze stonden als twee kemphanen tegenover elkaar rond de tafel. Toen Frisk de kamer verlaten had, nam Ottosson de verpakking met friet en het plakkerige papier van tafel en wierp alles met een heftige beweging in de prullenbak.
‘Die man verspreidt voornamelijk rotzooi’, zei hij.
‘Oké,’ zei Sammy, ‘we laten het even voor wat het is. Heb je Mortensen te pakken gekregen?’
‘Ja, hij is onderweg. Hij was in zijn huisje in het scherengebied, maar is direct in de auto gesprongen. Hij was natuurlijk geschokt. Ik vroeg naar die apen, maar hij wilde niets zeggen.’
‘Komt hij hierheen?’
Lindell keek op de klok, het was halfnegen.’
‘Hij is hier denk ik over een halfuur’, zei ze.
‘Je ziet er moe uit’, zei Ottosson. ‘Was het een zware midzomer?’
Zijn woede was verdwenen. Lindell glimlachte en schudde haar hoofd.
‘Ik had honger, maar ik heb geen trek meer’, zei ze.
‘Sammy bekijkt de lijst van Frisk en jij neemt Mortensen. Zelf ga ik naar huis. Gullan is niet lekker. Ze heeft een zomerverkoudheid opgelopen. Is dat goed? Ik kom later terug.’
‘Prima’, zei Sammy.
Algemeen directeur van MedForsk Jack Mortensen was gebruind, maar dat was het enige teken van gezondheid dat hij vertoonde. Hij zag er getergd uit. Hij nam plaats in Lindells kamer en keek onrustig om zich heen alsof hij in een martelkamer was beland. Lindell haalde koffie, vast al haar zevende kop, en ging aan het bureau zitten.
‘Trieste geschiedenis’, begon ze. ‘Wilt u suiker?’
Mortensen schudde zijn hoofd en maakte geen aanstalten het kopje voor zich te pakken. Het was alsof hij het niet gezien had.
‘Apen,’ zei Lindell, ‘hebben jullie die?’
De directeur schrok op. Hij probeerde te glimlachen, maar slaagde daar niet in. Nu pakte hij de koffie en bracht het kopje naar zijn mond, terwijl hij Lindell nerveus aankeek. Zij wachtte af, keek hem neutraal aan.
‘De meeste mensen die onderzoek verrichten op het gebied van Parkinson zijn aangewezen op dierproeven’, zei hij nadat hij de koffie had neergezet.
‘En…’ zei Lindell.
‘Wij hebben onderzoek verricht op apen.’
‘Onwettig, zeiden de activisten op tv. Klopt dat?’
‘Het waren goedgekeurde proeven. Er zijn verschillende series geweest. Iedereen doet proeven met apen. Daar is niks geks aan. Die lui weten helemaal niet waar ze het over hebben. Ze hebben nooit iemand gezien met Parkinson. Het enige wat hen interesseert, is aandacht.’
‘Waar zijn die apen?’
‘Op verschillende plaatsen’, zei Mortensen. ‘Onder andere in Ultuna.’
‘Op de landbouwuniversiteit?’
‘Inderdaad. Daar is bikkelharde controle.’
‘Wie voert die controles uit?’
‘Onafhankelijke dierenartsen. Er bestaat een organisatie voor.’
‘Dus de kritiek van die activisten is uit de lucht gegrepen?’
‘Inderdaad’, zei Mortensen energiek.
Hij had iets van zijn moed teruggekregen. Hij nam een nieuwe slok koffie. Lindell had het gevoel alsof ze een politicus voor zich had.
‘Waarom houden ze dan zo’n actie, denkt u?’
‘Aandacht, dat zei ik toch al. Ze willen opvallen.’
‘Zijn ze wel eens bij het bedrijf langs geweest?’
‘Nee.’
‘Het zou toch logisch zijn om daar te demonstreren?’
‘Ik weet niet wat logisch is voor zulke lui.’
‘Sven-Erik Cederén is niet in contact gekomen met activisten?’
‘Nee, daar heeft hij niets over gezegd.’
Lindell zweeg geruime tijd.
‘Ziet u enig verband tussen Cederén, de apen en de actie bij TV4?’
Er trok een gepijnigde trek over Mortensens gezicht, alsof hij gestoken werd. Hij draaide op zijn stoel, keek bliksemsnel naar Lindell en leunde voorover.
‘Ik weet gewoon niet wat er gebeurt’, zei hij zachtjes. ‘Sven-Erik was mijn vriend, alles was goed. Nu stort alles in elkaar, begrijpt u? Het hele bedrijf wankelt. Iedereen is nieuwsgierig. Mensen bellen. Waarom moeten wij op die manier getroffen worden?’
‘U wordt ervan verdacht enkele miljoenen te hebben verduisterd, u doet proeven op apen – wat de dierenrechtenactivisten, en wellicht velen met hen, beschouwen als dierenmishandeling – en uw onderzoekschef rijdt zijn gezin dood en slaat daarna de hand aan zichzelf; geen wonder dat mensen vragen stellen. Wat is er eigenlijk aan de hand bij MedForsk?’
Mortensen antwoordde niet.
‘Wij zullen uiteraard een kijkje gaan nemen bij die apen. Misschien moeten we Cederéns dood opnieuw gaan bekijken.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Misschien is er een verband.’
Lindell maakte een aantekening in haar blocnote.
‘Ik heb geen idee wat die klootzak bezielde!’
‘Hij was uw vriend hebt u gezegd. Dus dat zou u moeten weten.’
Mortensen zweeg, zat bokkig aan de andere kant van het bureau. Zijn gezicht leek tijdens het gesprek wat te zijn verbleekt. Hij kreeg een verongelijkte trek rond zijn mond, alsof Lindell een overeenkomst geschonden had.
Het gesprek was ten einde. Mortensen stond zonder iets te zeggen op, terwijl Lindell demonstratief bleef zitten.
‘Ik zal u even uitlaten’, zei ze ten slotte.
Ze wist dat ze niet verder zouden komen. Ze was ervan overtuigd dat het kijken bij de apen in Ultuna zou resulteren in een rapport dat er daar niets aan de hand was. Misschien geen fraai gezicht, maar zeker volledig in overeenstemming met de voorschriften. Ze voelde grote weerzin tegen de man tegenover haar. Het eerdere gevoel van ontspannenheid en contact, dat haar was bijgebleven van het gesprek in zijn tuin, was nu verdwenen. Ze had een hekel aan zwakke mannen, zwakke getuigen. Mortensens poging om de martelaar te spelen en de herinnering dat Cederén zijn vriend was geweest, kwamen over als derderangs theater.
Ze liepen zwijgend door de gang en Lindell liet Mortensen uit met een gevoel van bevrijding. Ze wilde alleen zijn. Ze was de hele avond al afwisselend wel en niet misselijk, en ze was helemaal op. Ze was niet erg slim geweest in haar gesprek met de directeur. Ze gaf de schuld aan haar weerzin. Het gevoel op een dood spoor gekomen te zijn irriteerde haar. Het onderzoeken van een aanval op een tv-zender was niets voor haar. Met alle respect voor apen, ze wilde zich liever bezighouden met menselijke problemen. Ze schaamde zich een beetje voor dat gevoel, want ook zij was natuurlijk geschokt geweest door plaatjes van apen en andere dieren volgepropt met slangen, naalden en God mag weten wat, maar dit werd telkens verdrongen door het beeld van Josefin en Emily langs de kant van de weg. Ze wilde tot elke prijs begrijpen wat er gebeurd was, maar ze wist tegelijkertijd dat ze vermoedelijk niet verder zouden komen. Sven-Erik Cederén had de verklaring voor het drama meegenomen in zijn graf.
Misschien had de zelfverzekerde houding van Frisk haar geërgerd. In zijn lijsten met veganisten en dergelijke groeperingen had ze weinig fiducie. Iedereen zou op die lijst kunnen komen, vermoedde Lindell. De willekeurigheid leek als een aura om de collega’s van de bvd te hangen, en met name om hun chef. Waar dat gevoel vandaan kwam, kon ze niet zeggen. Misschien kwam dat door het onderzoek naar de moord op Enrico Mendoza een paar jaar geleden. Toen had ze begrepen hoe omvangrijk het in kaart brengen van linkse groeperingen geweest was en dat de bvd nog steeds onschuldige personen in de gaten hield, zoals Rosander, een insectenonderzoeker van middelbare leeftijd. Ze wisten welke kranten en tijdschriften hij las, waarin hij gepubliceerd had. Er werden veel middelen verspild aan hersenspinsels, want hoeveel Rosanders waren er niet in Zweden?
Ze liep terug naar haar kamer. Ze wist dat Sammy nog in huis was, maar ze wilde alleen zijn. Het was een lange dag geweest. Hoe zou dat gaan als ik met Edvard ga samenleven, dacht ze. Accepteert hij dat ik zoveel weg ben? Ze probeerde zich Edvard voor te stellen in een flat in de stad terwijl hij voor de tv hing of een boek las, als zij op het politiebureau zat of van hot naar her door de provincie crosste. Ze kon zich amper voorstellen dat hij dat lang zou uithouden.
De misselijkheid kwam bliksemsnel op en ze haalde nog net de prullenbak voordat ze een dunne soep uitbraakte, lichtgroen van kleur. Ze zag Frisks vettige hamburger voor zich en hurkte nogmaals voor de prullenbak. Als er nu maar niemand binnenkomt, kon ze nog net denken voor de volgende aanval kwam.
Daar, voorovergebogen, met knikkende knieën en het zweet op haar voorhoofd, begreep ze eindelijk wat er mis was. Ze had het eerder moeten begrijpen, maar pas nu werd het duidelijk. Het spreidde zich als een koude golf door haar lichaam. Ze had het idee dat haar lichaamstemperatuur een paar graden per seconde daalde en ze huiverde. Zo fout! Zo ontzettend fout!
Ze staarde naar de bodem van de prullenbak, waar de verfrommelde papieren – het resultaat van haar heldere ideeën van die dag – in een brij van braaksel lagen. Zo fout! Ze schreeuwde inwendig en ze wist dat haar leven een wending maakte.
Ze had het moeten begrijpen! Ze had minstens tien dagen geleden al ongesteld moeten worden. Ze herinnerde zich dat ze daar aan het begin van de midzomerweek aan gedacht had, een reflectie dat het jammer zou zijn als het zou komen als ze naar Gräsö ging. Daarna had ze er geen seconde meer aan gedacht. Dat de menstruatie vertraagd was of zelfs helemaal uitbleef, was niet zo ongebruikelijk in tijden van stress. Ze bloedde zelden veel of lang. Haar menstruatiecyclus was onregelmatig en ze was zich niet zo bewust van dagen of weken.
Maar nu werd ze zich pijnlijk bewust van haar lichaam. Ze had het moeten snappen, had de signalen moeten zien. De misselijkheid die kwam en ging, hoe ze moest overgeven, thuis en op Gräsö de ochtend van midzomer. Ze had de schuld gegeven aan onregelmatige etenstijden, de haring en de drank, maar niet hieraan.
Ze herinnerde zich plotseling haar behoefte aan zout en zoet. Ze had zwangere vriendinnen kokosbollen, broodjes mosterd, drop en allerhande snoep naar binnen zien werken, maar dat niet in verband gebracht met haar eigen tussendoortjes van de laatste weken.
Verachting was het eerste dat ze voelde. Verachting voor zichzelf. Zij, een vakbekwame politievrouw, die niet voor haar eigen lichaam kon zorgen. Daarna kwam de woede. Waarom naar bed gaan met een saaie ingenieur? Daarna de angst. Nu zou ze Edvard verliezen, de man die ze liefhad. Ten slotte de twijfel. Ik kan niet zwanger zijn. Ik slik de pil. Het is de stress.
Haar innerlijke monoloog zoemde als een zwerm kwade wespen door haar hoofd, staken haar met hun angels. De misselijkheid was over, maar die was vervangen door iets veel ergers, een zeurende onrust, die haar lange tijd in zijn greep zou houden, dat wist ze.
Hoe kun je zwanger worden als je de pil slikt? Dat kan niet! Het mag niet!
De telefoon ging en Lindell stond beschaamd op uit haar gehurkte positie. Ze staarde naar het apparaat. Vier signalen. Onmiddellijk daarna begon haar mobiele telefoon te rinkelen.
Ze viste hem uit haar zak, wist niet of ze zou antwoorden. ‘Privénummer’ stond er op het display.
Ze drukte op de toets en zei haar naam.
‘Spreek ik met Ann Lindell?’
‘Ja, dat zei ik toch.’
Haar stem was onbeheerst en de vrouw aan de andere kant haalde diep adem, zo diep dat Lindell het kon horen.
‘Ik heb inlichtingen over Sven-Erik Cederén.’
De minnares, dacht Lindell, plotseling overtuigd.
‘Aha’, zei ze.
‘Hij heeft geen zelfmoord gepleegd.’
‘Met wie spreek ik?’
‘Dat doet er niet toe.’
‘Voor mij is dat van groot belang’, zei Lindell.
‘Dat doet er niet toe’, herhaalde de vrouw. ‘Het belangrijkste is dat jullie niet moeten denken dat Sven-Erik zijn gezin heeft doodgereden en zichzelf vervolgens van het leven beroofd heeft. Dat zou hij nooit doen.’
‘Bent u zijn vriendin?’
De woorden klonken belachelijk, maar ze kon moeilijk ‘minnares’ zeggen.
‘Ik ben een vriendin van het gezin.’
Ze hoorde dat de vrouw nu al haar moed en kracht verbruikt had. De verbinding werd verbroken. Ze had opgehangen. Lindell legde de telefoon neer met het gevoel dat ze iets belangrijks verloren had.
Ze zeeg neer op haar stoel. Wie was die vrouw? Ik ben zwanger. Edvard. Het was alsof de gebeurtenissen van die dag haar normale functioneren hadden verlamd. Ze kon zich niet bewegen, kon niet helder denken, kon amper ademen. Ze zat daar met maar één wens in haar hoofd: Edvard niet kwijtraken.
Ik zou Sammy moeten bellen, dacht ze en ze keek naar haar hand die onbewust over het glanzende oppervlak van het bureau bewoog.
‘Shit’, zei ze hardop. ‘Maar het kind dan? Wil ik dat kwijt?’
Ze stond op maar ging meteen weer zitten.
‘Rustig aan, bel Sammy, ga naar huis.’
Het was alsof haar eigen stem haar kalmeerde en ze vervolgde de dialoog met zichzelf. Ze praatte onafgebroken, als een zeer verward iemand, verzamelde de papieren op haar bureau, knoopte de stinkende plastic zak in de prullenbak dicht, greep haar jack, keek om zich heen alsof ze haar kamer voor altijd zou verlaten.
De zwoele avond overviel haar en ze had de neiging in huilen uit te barsten. Ik draag een leven, een kind, waar ik eerder zo naar verlangd heb, maar dat ik nu zo haat. Wie was hij, de vader? Ze kon het woord ‘vader’ nauwelijks over haar lippen krijgen.
Ze zou hem amper herkennen als ze hem op straat tegenkwam. Maar ze was politieagent en was ervan overtuigd dat ze de toevallige logé, wiens sperma haar te slim af was geweest, kon identificeren. Hij had haar verleid. Nee, ze had zelf gewild. Zo slecht was ze niet geweest. Ze herinnerde zich dat ze hem thuis en in bed gewild had.
Lindell bleef bij haar auto staan. Het gevoel van beperkte zintuiglijke functies deed denken aan dronkenschap en ze wist opeens niet zeker of ze wel kon rijden.
‘Idioot,’ zei ze hardop en ze deed de autodeur open, ‘beheers je.’
Ze belde Sammy vanuit de auto en vertelde over het gesprek. Hij vertelde op zijn beurt dat Frisk een handvol namen gepresenteerd had als zijnde de kerngroep van de dierenrechtenactivisten. Ze spraken af om elkaar de volgende morgen vroeg te zien. Ze hoefden het niet te zeggen, maar Lindell wist dat Sammy de rest van de avond eraan zou besteden de lijst wat meer body te geven. Waar zaten ze? Adressen, banen, volgden ze een opleiding, waren ze al eens in contact geweest met de politie, al die vragen waar een antwoord op was, als je maar was aangesloten op de juiste databases.
Toen Ann Lindell naar huis reed en de auto parkeerde, kon ze maar aan één ding denken. Een glas wijn inschenken, op de bank gaan liggen, de deken over zich heen trekken en wegmijmeren. Het onderzoek van MedForsk, dat normaliter haar gedachten zou hebben beheerst, schoot slechts pijlsnel voorbij. Een paar woorden, een zin die ze de laatste week gehoord had, de aanblik in Uppsala-Näs en op de open plek in het bos in Rasbo. De vrouw, die volgens haar de minnares was, had nerveus geklonken, met een geforceerde beheersing. Ze wist meer en Lindell vermoedde dat ze terug zou bellen. Ze was blijkbaar overtuigd van Sven-Erik Cederéns onschuld en zou haar informatie niet voor zich kunnen houden. Ze zou alles doen om Lindell haar versie te doen geloven.
Maar wat maakte haar zo zeker? Lindell gokte dat het de liefde was. Het inzicht dat een geliefde een moordenaar en een zelfmoordenaar is, kost tijd.
De wijn smaakte niet. Campo Viejo was de soort die ze bijna altijd dronk. Ze werd al herkend bij de drankwinkel op Skolgatan. Het was al bijna zover dat de verkoper een paar flessen op de toonbank zette als Lindell binnenkwam. Ze kocht nu meestal haar drank in de drankwinkel van Obs. Dat was zelfbediening en daar kon ze wat anoniemer zijn.
Wil ik kinderen hebben? Ze had die vraag diverse keren gesteld en het antwoord de laatste jaren was altijd ‘ja’ geweest. Ze wilde ze met Rolf, de man met wie ze samen was geweest voordat ze Edvard ontmoette. Ze wilde ze met Edvard, alhoewel ze twijfelde. Ze liep tegen de veertig en wist dat het spoedig te laat zou zijn.
Waarom een kind zo belangrijk was, wist ze eigenlijk niet. Toen ze op de bank lag en recht voor zich uit staarde, nam ze haar beweegredenen door. Ze rekende uit wanneer ze moest bevallen, in februari 2001. Zelf was ze geboren in maart. Ze dacht aan haar ouders in Ödeshög, hun geduldige wachten op een kleinkind. Wat zouden ze zeggen? Een kind zonder aanwezige vader.
Ze strekte zich uit naar het wijnglas, steunde op haar ellebogen en nam een slok. Ze moest niet drinken. Ze liet zich achterover op het kussen vallen, trok de deken dichter om zich heen en had erg met zichzelf te doen.
Na tien minuten sliep ze. Haar laatste bewuste gedachte was dat ze Haver had moeten bellen over het gesprek met de vrouw. Dat was toch zo’n beetje zijn territorium.