3

Het was even over zessen toen een eerste bijeenkomst plaatsvond en een samenvatting werd gegeven op het politiebureau van Uppsala. Er waren een twaalftal rechercheurs van Geweldsdelicten, een paar van Naspeuringen en een paar van de technische recherche aanwezig. De bijeenkomst werd geleid door Sammy Nilsson.

Wat weten we? Josefin Cederén, tweeëndertig jaar oud, woonachtig in Vreta. Een kind, Emily, zes jaar. Was gisteren jarig. We weten dat ze op weg waren naar het kerkhof, waar de moeder van Josefin begraven ligt. Ze gaan daar ieder jaar op deze dag heen. Dat hebben verscheidene buren bevestigd. Ryde, wat zeiden de artsen?’

Personenauto. Volgens de artsen duidt het letsel daarop. De dood moet onmiddellijk zijn ingetreden, althans wat betreft het meisje. Zij werd weggeslingerd en was vermoedelijk dood toen ze weer op de grond kwam. Wat betreft de moeder zijn er aanwijzingen dat zij na de aanrijding nog even geleefd heeft.’

‘Goed’, zei Sammy. ‘Zoals jullie weten, is haar man, Sven-Erik Cederén, als van de aardbodem verdwenen. Evenals zijn auto. Een blauwe bmw 99 met schuifdak en diverse extra’s. Haver heeft contact gehad met Novation, waar hij de auto gekocht had. Contant overigens.’

‘Waar werkt hij?’ vroeg Lundin.

‘MedForsk. Dat is een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwikkelen van geneesmiddelen. Onderzoek op hoog niveau. Relatief jong bedrijf, onderdeel van Pharmacia. Sven-Erik Cederén is niet op zijn werk verschenen vandaag. MedForsk heeft iets van tien medewerkers en we hebben ze allemaal gehoord. Niemand heeft hem gezien.’

‘Maar we weten dat hij vanochtend gewoon vertrokken is’, zei Norrman, die verantwoordelijk was voor het buurtonderzoek in Vreta. ‘Hij is even na achten vertrokken. We hebben een twintigtal buren gesproken. De man ertegenover heeft rond een uur of zeven enkele woorden met Cederén gewisseld. Beiden waren buiten om de krant te halen.’

‘Hij gedroeg zich net als anders’, voegde Berglund eraan toe. ‘Ze spraken even over koetjes en kalfjes. Volgens de buurman was Cederén erg op de klok.’

‘Waar is Lindell?’ vroeg Beatrice.

‘Bij de vader van Josefin’, zei Ottosson.

‘Woont hij in de stad?’

Ottosson knikte. ‘Ook in Vreta. Josefin Cederén is daar zelfs geboren.’

‘Verder is het daar met name importshit’, zei Haver.

‘Hoezo shit?’ vroeg de chef van de Recherche Inlichtingendienst, de rid.

‘Goed,’ zei Sammy, ‘we weten dat hij Uppsala-Näs als gebruikelijk verlaten heeft, maar nooit op zijn werk verschenen is. Waar is hij gebleven?’

‘Zomerhuisje?’ vroeg Lundin.

‘Hebben ze niet.’

‘Arlanda’, stelde Haver voor. ‘Hij wist dat zijn vrouw en dochter naar de kerk zouden wandelen, verstopte zich ergens in de bosjes, reed over ze heen en verliet vervolgens het land.’

‘We hebben gekeken’, zei Sixten Wende. ‘Er is geen Cederén het land uit gegaan via Arlanda.’

‘Minnares’, zei Beatrice.

‘Hij wordt gezocht en zijn auto ook. Ik ben ervan overtuigd dat we binnen een dag in elk geval weten waar die auto gebleven is. Het is geen gewoon karretje.’

Ottossons overtuiging was gebaseerd op vijfendertig jaar ervaring als politieman, waarvan de laatste twintig jaar bij Geweldsdelicten. Auto’s doken meestal weer op. Bij mensen die verdwenen waren, was dat lastiger.

‘Hij is misschien ook overreden’, zei de rid-chef. ‘Ik kan me haast niet voorstellen dat hij zijn gezin met de auto zou afmaken en vervolgens zou verdwijnen.’

‘Er gebeuren ergere dingen’, zei Wende.

‘Dat weet ik ook wel, maar je eigen kind overrijden is te veel van het goede.’

‘Hij was wellicht in de war’, zei Sammy.

‘Maar je eigen kind’, zei de rid-chef opnieuw.

‘Beatrice neemt de financiële situatie van het gezin onder de loep, bezittingen en schulden, verzekeringen, de hele zaak. Morgen wil ik een compleet overzicht hebben. Sixten zal je helpen’, zei Ottosson en hij richtte zich tot Beatrice.

Als Ann Lindell er niet was, was er altijd een zekere verwarring wie het gesprek zou leiden. Sammy lag psychologisch gezien het meest voor de hand omdat hij het nauwst met Lindell samenwerkte, maar aan de andere kant was Ottosson hun chef. Maar die hield zich tijdens de besprekingen meestal stil, vertrouwde volkomen op Lindells vermogen om de juiste vragen te stellen en de taken op een goede manier te verdelen.

‘Wat is het motief?’ vroeg de rid-chef, die vaak als motor fungeerde, argumenten afwoog, tegenvragen stelde, de collega’s dwong scherp na te denken.

‘Jaloezie’, zei Haver. ‘Misschien had Josefin een ander.’

‘Ik denk dat ze zwanger was’, zei Beatrice plotseling.

Alle blikken waren op haar gericht.

‘Toen Ann en ik naar haar gingen kijken, meende ik dat te zien.’

‘Waaraan dan?’

‘Haar buik. Haar borsten. Met name haar borsten. Ze zag er gewoon uit als een zwangere vrouw.’

‘Wat zei Lindell?’

‘Die heeft geen kinderen’, zei Beatrice.

‘Jezus’, zei Haver nadrukkelijk.

‘We zullen spoedig weten hoe de vork in de steel zit’, zei Ottosson en hij richtte zich tot Beatrice.

‘Wil jij nagaan of er gegevens bekend zijn?’

Ze stond met tegenzin op en verliet de kamer. Op hetzelfde moment kwam Riis binnen. Ze ontmoetten elkaar in de deuropening zonder een blik met elkaar te wisselen.

Riis had weinig vrienden en degenen die er nog van over waren, vroegen zich af of het de moeite wel waard was om aardig te doen tegen deze botterik. Beatrice was een van de eersten die de gedachte aan collegiale vriendschap of samenwerking met hem overboord had gezet. ‘Riis is een chagrijnige oude vent in de overgang’, zei ze meestal. ‘Hij haat ons allemaal.’

Riis ging zitten en iedereen zat te wachten op wat hij te zeggen had.

‘En?’ vroeg Ottosson ten slotte.

Riis sloeg met veel omhaal zijn notitieblok open.

‘Cederén is een man met visie’, zei hij en hij keek op. ‘Hij wil iets met zijn leven. Hij is succesvol, met de nadruk op rijk, hij is vast ongelukkig en ontzettend dood.’

‘Dood?’

‘Mentaal dood’, zei Riis zuchtend.

‘Je bent gewoon jaloers op zijn rijkdom’, zei Haver rustig.

Riis wierp hem een snelle blik toe, glimlachte en vervolgde: ‘Hij heeft net een huis gekocht in de Dominicaanse Republiek, als iemand weet waar dat ligt. Dat is een land in de zon en daar wil de heer Cederén heen. Hij wil niet in Uppsala-Näs wonen. Bovendien golft hij. Was eerste bij het laatste toernooi op Edenhof.’

‘Kom to the point’, zei Ottosson.

‘Ik denk dat hij zijn gezin doodgereden heeft en ’m gesmeerd is. Hij wil golfen in het Caribisch gebied.’

‘Ik wil wel gaan kijken’, zei Wende.

De rid-chef keek hem aan met een blik alsof hij hem voor het eerst zag.

‘Er zijn twee mensen gestorven en jullie zitten maar te lullen’, zei Haver, die ervan overtuigd was dat Riis meer dan blij was dat hij over drie dagen op vakantie zou gaan. Hij liet een zomermoord graag over aan zijn collega’s.

‘Mijn opvatting is’, vervolgde Riis, ‘dat het echtpaar Cederén welgesteld, aangepast, welgemanierd en sociaal was. Geen van beiden had ooit iets met justitie te maken gehad. In de woning is tot op heden niets abnormaals aangetroffen. Er hing mooie kunst aan de muren, of wat ik dénk dat mooi is, het stelde namelijk helemaal niets voor. Er lagen dikke tapijten. Veel glas en mooie tijdschriften. Met andere woorden: zoals het moet zijn.’

‘De klassieke vraag: was er een telefoonbeantwoorder?’

Ottosson leunde naar voren om Riis te kunnen zien, die lekker achterovergeleund zat.

‘Geen berichten’, zei Riis.

‘Een kalender? Adresboek?’

‘Hebben we nog niet gevonden. Heeft-ie vast bij zich.’

‘Wat weten we over zijn werk?’

Ottosson probeerde de draad na het omslachtige verhaal van Riis weer op te pakken.

‘Er is nog iets’, zei Riis, die de nieuwe wending negeerde. ‘Er waren helemaal geen bloemen en planten. Snappen jullie dat nou?’

‘Misschien allergisch?’

‘Wie is er nou allergisch voor groene planten?’

Een zeldzame stilte verspreidde zich over de ruimte. Het was alsof iedereen zich een huis zonder planten probeerde voor te stellen.

Wat een stel, dacht Norrman, zitten we hier te zweten, met Ottosson als Jezus, met zijn baard en zijn milde gelaatsuitdrukking. Wie is Judas? Wie is Petrus? Wie is Thomas?

‘We zitten met zijn dertienen om de tafel’, verbrak hij de stilte.

Iedereen keek om zich heen.

‘Zijn werk’, hervatte Ottosson.

‘MedForsk is een zogenaamd speerpuntbedrijf, dat zeer geavanceerd onderzoek verricht. Iedereen met wie we gesproken hebben, was natuurlijk geschokt, maar achter het gevoel van onwerkelijkheid en ongerustheid lag een enorm zelfbewustzijn, nietwaar Ola?’

Ola Haver knikte.

‘Ja, alles ademde succes. Als een voetbalelftal dat zo veel wedstrijden gewonnen heeft dat het zich haast onverslaanbaar voelt. Een echt team dat naar de finale gaat en ervan overtuigd is dat het zal winnen. Als vanzelfsprekend.’

‘Zoiets als wij’, zei Riis. ‘Een winning team.’

‘Ze gaan binnenkort naar de beurs. Wat betekent dat? Veel geld? Staat er veel op het spel? Ik ben daar niet zo goed in’, zei Sammy.

‘Dit kwam ongelegen, wist eentje daar uit te brengen’, zei Haver.

‘Kan er een verband zijn met het bedrijf of is het puur een familiedrama?’

De vraag van de rid-chef hing in de lucht.

‘Had Josefin Cederén enige binding met het bedrijf?’

‘We hebben een hoop vragen’, zei Wende, die moed gevat had. Vroeger had hij meestal zwijgend de besprekingen gevolgd en alleen iets gezegd als hem wat gevraagd werd. Ottosson wilde nieuwe stemmen horen, maar was tevens wat geïrriteerd over Wendes nieuwe rol. Ik mis de stem van Ann, dacht hij, zo simpel is het.

‘We behandelen ze een voor een, of liever gezegd tegelijkertijd’, zei Sammy. ‘Ik denk dat de werkverdeling wel ongeveer duidelijk is. Vandaag is het woensdag. Molin zit bij MedForsk en werkt zich door Cederéns computer en papieren heen. Fredriksson is in Vreta. Binnen vierentwintig uur moeten we een overzicht hebben van de financiële en privésituatie van de Cederéns, we moeten de bewegingen van Sven-Erik Cederén van vandaag in kaart hebben gebracht en ten minste de auto gevonden hebben.’

Ze braken op. Ottosson bleef nog even in de vergaderkamer hangen. Hij zat volkomen stil, bestudeerde de foto’s van de technici, keerde ze een voor een om. Hij mompelde iets onverstaanbaars. Kun je over je dochter heen rijden? vroeg hij zich af. Ze zou dit najaar naar school gegaan zijn.

Toen hij bij de foto van de berm kwam, met de hand van de vrouw uitgestrekt en de groeven die de vingers in het grind gemaakt hadden, stelde hij zich haar strijd voor. Hoe ze zich voortgesleept had.

Ottosson merkte hoe de hoofdpijn zich opdrong. Hij voelde zich zwaar, niet alleen in zijn hoofd, maar in zijn hele lijf. ’s Ochtends had hij zich verheugd over het mooie weer, de naderende zomer en de bijeenkomst met Sammy en Lindell. Hij had juist groen licht gekregen voor hun salarisverhoging.