21

Het in kaart brengen van Gabriella Marks leven en kennissenkring was eenvoudig, maar toch ook frustrerend. Ze was een heel eenzame vrouw geweest. Dat was de conclusie die Lindell trok toen ze Beatrices rapport gelezen had.

Geboren in een klein dorp buiten Simrishamn, haar vader praktiserend tandarts en haar moeder tandartsassistente in dezelfde praktijk. Beiden vijf jaar geleden overleden. De moeder aan kanker en de vader door verdrinking voor de kust van Sri Lanka. De collega’s uit Simrishamn hadden een half A-viertje volgeschreven. Er was niets sensationeels.

Ze had geen broers of zusters. De naaste familie die gevonden kon worden, waren een paar neven en nichten: een in Ystad, een in Tomelilla en de derde in Malmö. Twee van hen hadden eigenlijk nooit contact gehad met Gabriella Mark. De derde, die uit Malmö, was de enige die door de jaren heen wel eens contact met haar had gehad. Ze schreven en belden elkaar wel eens, volgens de nicht in Ystad. De neef uit Malmö was merkwaardig genoeg de enige die ze niet te pakken konden krijgen. De collega’s uit Malmö waren bij zijn flat in het centrum geweest, maar er had niemand opengedaan. Volgens een buurvrouw was hij sinds een week op vakantie en zou hij over veertien dagen terugkomen. Hij was een voettocht in de Dolomieten aan het maken.

De laatste keer dat ze elkaar alle vier gezien hadden, was drie jaar geleden in verband met de erfenis van hun gemeenschappelijke grootouders. Gabriella Mark was naar Simrishamn afgereisd en had een aantal snuisterijen meegenomen.

Gabriella was altijd een beetje apart geweest, zoals een van de nichten het uitdrukte. Niet onvriendelijk, maar gereserveerd. Niemand van hen had haar horen spreken over Sven-Erik Cederén.

Het bedrijf waar Gabriella het laatst gewerkt had, was over de kop, Beatrice was erin geslaagd de vorige eigenaar op te sporen in Nederland, waar hij nu in het onroerend goed zat. Hij had oprecht ontsteld en bedroefd geklonken toen hij hoorde dat Gabriella dood was.

‘Ze was een goed mens’, had hij gezegd via een slechte verbinding vanuit Boskoop.

Lindell vond het troostend dat iemand in het onderzoek iets positiefs over iemand zei.

‘Ze was bovendien een zeer goede projectleider’, deelde haar voormalige werkgever mee. ‘Ze had goede ideeën en voerde die ook uit, dat is meer dan wat je van de meeste mensen kunt zeggen. Ze was moeilijk te stoppen, was vreselijk eigenwijs en gefocust op dat waar ze mee bezig was.’

‘Waarom is ze gestopt?’ had Beatrice gevraagd.

‘Ze is niet gestopt. Ze kwam in de ziektewet na het auto-ongeluk waarbij haar man om het leven is gekomen. Ze is die klap nooit echt te boven gekomen.’

De man had gezwegen en Beatrice dacht dat het contact verbroken was, maar toen had hij een opmerking gemaakt waar Beatrice en Lindell later de betekenis van probeerden te achterhalen.

‘Gabriella wilde altijd rechtvaardig zijn. Ze haatte onrechtvaardigheid. Of het nu ging om degene die aan de beurt was om koffie te zetten of om iets wat ze die ochtend in de krant gelezen had, over mensen die slecht behandeld waren. Ik geloof dat ze dat van haar vader had, die was blijkbaar een soort wereldverbeteraar geweest en iemand die zei waar het op stond. Ze had het vaak over hem.’

Beatrice bedacht dat het verfrissend was: een onroerendgoedzwendelaar die zo welsprekend was, zelfs als het menselijke relaties betrof.

‘Ze heeft alles verloren wat ze liefhad’, zei Lindell toen zij en Beatrice de uitspraken over Gabriella Mark doornamen. ‘Haar man was overleden, haar ouders ook en dan dat met Cederén.’

‘Niet zo gek dat ze Sobril slikte’, vond Beatrice.

‘Ze haatte onrechtvaardigheid’, zei Lindell nadenkend.

Ze mocht Gabriella wel. Jammer dat we niet meer met elkaar hebben kunnen spreken, dacht ze.

‘Ze zou een goede politieagente geweest zijn’, zei Beatrice.

‘Ja, wij zijn ook projectleiders’, zei Lindell. ‘Project rechtvaardigheid.’

De arts die de medicijnen voor Gabriella had uitgeschreven, had niet veel toe te voegen. Er was geen uitvoerig contact geweest. Blijkbaar had ze hem niet in vertrouwen genomen en de arts alleen gebruikt als middel om kalmeringsmiddelen en slaappillen te krijgen.

Financieel had ze het goed gehad. Het huis was vrij. Ze had geld van haar ouders geërfd en kon worden aangemerkt als financieel onafhankelijk, ook al had ze zo lang in de ziektewet gezeten. Haar banktegoeden bedroegen een kleine achthonderdduizend kronen. Ze had een pensioenverzekering en had geen schulden, voorzover ze tot nu toe hadden kunnen ontdekken.

Ze ging in elk geval niet om financiële redenen met Cederén om’, zei Beatrice. ‘Ze had zelf geld.’

‘Ik vraag me af of ze weet had van die transactie in de Dominicaanse Republiek. Wist ze dat Cederén daar grond gekocht had? Misschien hadden ze een gemeenschappelijk project lopen.’

‘Dat geloof ik niet’, zei Lindell. ‘Alhoewel. Herinner jij je de resten van die brief nog die we gevonden hebben? Die Piñeda die schreef dat ze het zo moeilijk hadden. Kan die uit de Dominicaanse Republiek afkomstig zijn? Met Marks rechtvaardigheidspathos is het niet moeilijk je voor te stellen dat zij de dingen recht wilde zetten.’

Over een kwartier zou de briefing beginnen. De zaak-Cederén was nu in een ander daglicht komen te staan. Lindell sloot haar ogen en probeerde een soort logica in al die losse draden te vinden. Waar is Piñeda’s brief binnengekomen? De actie van de dierenrechtenactivisten tegen TV4$? Wat wist Gabriella dat zo gevaarlijk was dat zij uit de weg geruimd moest worden?

Toen ze haar ogen opendeed, zat Beatrice haar te observeren met een blik die zowel ongerustheid als nieuwsgierigheid uitstraalde.

Wat ziet ze? dacht Lindell. Ze keken elkaar kort aan. Beide collega’s hadden geen nauwe band, alhoewel ze de enige vrouwen binnen de eenheid waren en redelijkerwijs een zekere saamhorigheid zouden moeten voelen. Misschien was er sprake van enige concurrentie tussen hen? Beatrice was ook geen gemakkelijk te verleiden type. Dat was misschien ook wel nodig in een omgeving die zo totaal gedomineerd werd door mannen. Ze kon vrij stug overkomen. Diverse mannelijke collega’s zagen haar als een bitch en zelfs Lindell zou soms willen dat Beatrice zich wat minder afstandelijk zou profileren.

‘Die vent bij TV4 die tegen die trap aan gekomen was, is weer in orde. De verlamming in zijn benen is verdwenen’, zei Beatrice.

‘Gelukkig,’ zei Lindell, ‘maar onze verlamming neemt toe.’

‘Is het een man?’ vroeg Beatrice.

Lindell knikte.

‘Natuurlijk. Ik kan me niet voorstellen hoe een vrouw een andere vrouw zou wurgen.’

‘Hij kende haar.’

‘Dat denk ik. Het is beslist geen idioot die uit het bos komt wandelen en haar voor de lol gaat wurgen. Hij kende haar en wilde haar tot zwijgen brengen.’

Lindell voelde de misselijkheid in golven opkomen en stond op. Het gebrek aan concentratie stoorde haar. Hoelang bleef je misselijk?

‘Als we Gabriella’s theorie geloven dat Cederén uit de weg geruimd is, wat zou de reden dan zijn?’ filosofeerde Beatrice verder.

‘Economische motieven’, wierp Lindell op.

Ze was er met veel moeite in geslaagd haar braakneigingen te onderdrukken en keerde zich om.

‘Misschien’, zei Beatrice aarzelend. ‘Alhoewel MedForsk goed liep. Uitsluitend mooie cijfers en nieuwe medische successen. Ze stonden vlak voor een grote expansie.’

‘Op dát moment, als het alleen maar goed gaat, wordt de wanhoop het grootst als er iets in dat beeld vertroebelt. Misschien was Cederén de storende factor?’

Lindell kreeg plotseling de neiging om te huilen. Ze moest haar collega weer de rug toekeren. De beelden van Uppsala-Näs met de lichamen van Josefin en Emily langs de kant van de weg kwamen haar voor ogen. Met name het jurkje van het meisje en haar kleine handjes waarmee ze bloemen had geplukt.

‘Hoe gaat het?’ vroeg Beatrice. ‘Je lijkt wat depri.’

‘Ik denk aan Emily’, zei ze zachtjes.

‘Kinderen die doodgaan is het ergste’, vond ook Beatrice. ‘Ik moet ook wel eens aan haar denken.’

Ze zwegen even. Lindell voelde dat Beatrice graag verder wilde. Ze wilde aan de ene kant wel, maar aan de andere kant toch ook weer niet dat Beatrice door zou vragen over hoe ze zich voelde. Het werd steeds duidelijker dat ze met iemand moest praten. Haar moeder in Ödeshög was uitgesloten. Dat zou door de telefoon moeten en bovendien zou haar moeder erg in de war raken van het feit dat het langverwachte kleinkind eindelijk in aantocht was, maar dat er geen schoonzoon was. Haar moeder zou niet met iets zinnigs of zelfs met iets troostends komen.

Beatrice was de enige vrouw die Lindell enigszins na stond, maar alleen omdat ze elkaar dagelijks zagen, niet omdat ze verder veel gemeen hadden.

‘Vat het niet persoonlijk op’, zei Beatrice. ‘Ik weet dat het belachelijk klinkt, maar…’

‘Ik red me wel’, kapte Lindell af.

De ochtendbriefing werd een trieste vertoning. Iedereen was aangeslagen door het feit dat er een moord gepleegd was en dat de zaak-Cederén nu in nieuwe banen geleid moest worden. Sammy Nilsson was de enige uitzondering. Hij leek te worden gestimuleerd doordat het beeld nóg gecompliceerder werd.

‘Gabriella Mark is de sleutel’, zei hij enthousiast.

De overigen leken een paar seconden over dat statement na te denken, maar niemand zag er iets revolutionairs in. Er waren genoeg aanwijzingen. Het kon puur toeval zijn als ze een inval kregen. Dat het oplossen van de moord op Gabriella Mark essentieel was voor het hele gedoe met MedForsk was geen baanbrekende conclusie meenden zijn collega’s, maar niemand zei er wat van. Het was goed dat er iemand enthousiast bleef. Misschien dat er in zijn woordenstroom iets van betekenis school.

‘Ik heb haar telefoongesprekken van de laatste tijd bekeken’, vervolgde hij. ‘Ze heeft niet veel gebeld maar er zijn een paar gesprekken die belangrijker zijn dan andere. Een paar die de zaak behoorlijk opschroeven.’

Hij laste een kunstmatige pauze in. Nu begrepen de anderen dat er wellicht reden voor zijn optimisme was en ze wachtten op het vervolg.

‘Ze heeft vier keer naar Jack Mortensen gebeld, de directeur van MedForsk, en eenmaal naar de ouders van Cederén.’

Lindell keek op.

‘Mortensen’, zei zij. ‘Die ontkent alle medeweten over een minnares van Cederén. Wanneer was dat?’

‘Eergisteren voor het laatst’, zei Sammy Nilsson. ‘Om 14.10 uur. Daarvoor drie keer. Het eerste gesprek de dag na Cederéns dood.’

‘Jezus’, liet Lindell zich ontvallen.

‘Het gesprek naar zijn ouders was een week geleden. Dat duurde ruim acht minuten. Met Mortensen heeft ze in totaal tweeënvijftig minuten gebeld.’

‘Tweeënvijftig minuten,’ herhaalde Haver, ‘dan hadden ze elkaar een hoop te zeggen.’

‘We laten die directeur op het matje komen’, zei Ottosson. ‘Laat hem maar eens een beetje zweten. Ann, kun jij weer met de vader van Cederén gaan praten en vragen waar hun gesprek met Gabriella over ging?’

Lindell zag het oude echtpaar voor zich. Wat had ze hem te zeggen? Misschien kenden zij elkaar al langer?

‘We weten dat ze gewurgd is, vermoedelijk eergisteravond tussen negen en tien’, zei Ryde. ‘Er zijn tekenen die erop wijzen dat dat in de keuken gebeurde. Er was een tapijt dat op vreemde wijze op een hoop lag. Aangezien de keuken er verder keurig uitzag, met alles netjes op zijn plaats, zag dat tapijt er afwijkend uit, maar we kunnen daar beslist niet zeker van zijn. Geen andere vingerafdrukken dan die van haar en van Cederén. Geen dingen bij het afval, niets onder haar nagels. Geen overige sporen van lichamelijk letsel en geen blauwe plekken’, vatte Ryde samen.

‘We hebben die gebloemde agenda’, interrumpeerde Berglund. ‘Die geeft niet veel meer dan de naam Pålle. Daarnaast zijn er wat hanenpoten in een notitieboekje, ook niet direct een dagboek, meer wat verspreide aantekeningen en die lijken allemaal afkomstig uit de periode toen haar man is omgekomen. Het zijn verdrietige aantekeningen. Haar telefoonboekje bevatte een veertigtal namen, wat vrij weinig is. Daar staat geen Pålle in. Ik ben bezig met een overzicht’, zei Berglund ten slotte, op zijn droge en zakelijke manier.

Ottosson keek hem waarderend aan en knikte.

‘Haar schoenen waren nog in het huis. Ze is blootsvoets gevonden, zoals jullie weten, wat de theorie ondersteunt dat de moord binnenshuis heeft plaatsgevonden. Haar hielen waren vies, alsof ze over de heuvel naar het hunebed gesleept is’, zei Ryde, en Lindell kreeg de indruk van een ingestudeerde beurtzang tussen hem en Berglund.

‘Buren die iets gezien hebben?’ vroeg de rid-chef.

‘Nee, tot op heden niets’, zei Haver. ‘Nilsson, die Rasbo-kenner, is daarmee bezig. Er zijn daarentegen tekenen die erop wijzen dat iemand zich heeft opgehouden aan de bosrand. De jongens van Bronkan hebben wat sporen vastgelegd, maar Bronkan was niet honderd procent zeker. Er lag in elk geval elandenstront.’

‘Goed,’ zei Ottosson, ‘iemand is naar het huis gekomen, vermoedelijk een bekende van Mark. Óf hij is binnengevraagd, óf hij heeft zich ongevraagd toegang verschaft tot het huis, heeft haar gewurgd en is verdwenen. Er is niets wat erop wijst dat er iets aangeraakt of gestolen is.’

‘Dat is moeilijk te zeggen, we weten immers niet wat er voordien was’, zei Berglund snugger.

‘Uiteraard,’ repliceerde hun chef, ‘maar er is niets aangeraakt of doorzocht, bedoel ik.’

Het was een paar seconden stil voordat Lindell het woord nam.

‘Het motief. Gabriella heeft tweemaal met mij gesproken door de telefoon. De eerste keer was ze met name verward en wanhopig, maar de tweede keer was ze behoorlijk op dreef, ervan overtuigd dat Cederén onschuldig was aan dat doodrijden. Ze vond het volkomen onwaarschijnlijk dat hij zelfmoord gepleegd zou hebben. Haar voornaamste argument was die gin. Wat geloven we daarvan?’

‘Zou Cederén gedwongen zijn geweest om gin te drinken en vervolgens vergast zijn?’ vroeg de rid-chef sceptisch.

Lindell knikte.

‘Het is niet ondenkbaar’, zei ze. ‘Gabriella was er volkomen zeker van. We zijn in Cederéns omgeving aan het vragen of hij überhaupt gin dronk.’

‘Wie kan haar dat verteld hebben? Het heeft immers niet in de krant gestaan.’

‘Dat vraag ik me ook af’, zei Lindell.

‘Hebben we het tegen iemand gezegd?’ vroeg Haver.

‘Ja, ik’, zei Beatrice, en alle gezichten keken haar kant op. ‘Ik heb met de ouders van Cederén gesproken en toen zijn moeder vroeg of ik dacht dat haar zoon veel pijn geleden had voordat hij stierf, heb ik geantwoord van niet en heb ik verteld dat hij behoorlijk dronken was toen hij vergast werd en dat hij er vermoedelijk niets van gemerkt heeft.’

Niemand zei iets.

‘Ik zei het om haar te troosten’, voegde Beatrice eraan toe.

‘Heb je gezegd dat het gin was?’ vroeg Lindell.

‘Dat weet ik niet, misschien. Dat was misschien niet correct’, vervolgde ze toen niemand iets zei.

‘Wat is correct,’ zei Ottosson, ‘ik begrijp hoe je dacht. We vragen het gewoon aan Cederéns moeder’, zei hij op luchtige toon en hij probeerde Beatrices gêne te verzachten.

De bespreking werd afgerond doordat Lindell het geheel samenvatte en het werk verdeelde. Dat hoefde eigenlijk niet, want iedereen wist wat hem of haar te doen stond, maar ze deed het meer voor zichzelf, om haar eigen passiviteit te doorbreken.

Ottosson glimlachte naar haar en streek door zijn baard. Beatrice keek haar van opzij aan. Haver zag er vooral ongeduldig uit.

Direct na de vergadering ging Lindell naar het toilet. Ze wilde zichzelf in de spiegel zien om te kijken of haar innerlijke verwarring ook aan de buitenkant zichtbaar was. Ze streek met haar ene hand over haar wangen en voorhoofd, teder, alsof het de hand van een geliefde was die haar streelde. De rimpels rond haar ogen waren verdiept en wat erger was: haar ogen hadden hun glans verloren. Ze staarden mat uit een vreemd gezicht dat door een vreemd lichaam gedragen werd.

Ze verliet het toilet in een beroerde toestand en moest zichzelf in de kraag vatten om de vijftien stappen naar haar kamer te zetten. Eenmaal achter haar bureau trok ze haar blocnote naar zich toe en zocht Jack Mortensens nummer op. Hij was niet bij MedForsk en hij nam zijn mobiele telefoon en zijn telefoon thuis ook niet op. Ze sprak op alle drie een boodschap in.

Haver zat met de passagierslijsten van Arlanda. Dat werk was onmiddellijk in gang gezet nadat Cederén verdwenen was. Het doel was toen geweest om Cederéns naam tegen te komen. Nu had Haver het zoeken uitgebreid naar alle vertrekken en aankomsten uit de Dominicaanse Republiek en Málaga. De lijsten omvatten duizenden namen. Hij had de meeste charters eruit gegooid en richtte zich met name op de lijnvluchten.

Zijn idee was dat er ergens een naam zou opduiken die hij uit het onderzoek kende, hetzij die van Cederén hetzij die van iemand anders bij MedForsk. Nu keek hij de lijsten door om eventueel de naam van de vermoorde tegen te komen.

Cederén was die winter en dat voorjaar talloze malen naar Málaga gereisd. Er waren aantekeningen bij zijn secretaresse van in totaal twaalf reizen naar de Spaanse stad.

Het kantoor en het fabriekscomplex in Spanje waren uitgebreid. Daar vond het grootste deel van de productie plaats. Misschien dat hij gezelschap had gehad. Haver wist niet precies waar hij naar zocht, maar ergens tussen al die namen zat misschien iets verstopt. Hij keek met name uit naar de naam Piñeda, de onbekende brievenschrijver. Was hij wellicht naar Zweden afgereisd om eerherstel te krijgen? Maar tot nu toe had Haver niets van belang gevonden.

Mortensen belde na een kwartier.

‘Ik heb mijn gsm niet aan. De mensen bellen constant’, gaf hij als verklaring voor het niet opnemen.

Heb je daarvoor juist geen mobiele telefoon, dat mensen je kunnen bellen? vroeg Lindell zich zwijgend af.

‘Ik wil dat u onmiddellijk naar het bureau komt’, zei ze onomwonden.

‘Nu?’

‘Ja, nu. We hebben een boel te bespreken.’

‘Aha.’

Mortensen klonk schaapachtig, maar leek zich op te maken voor een soort tegenwerping.

‘Nu’, herhaalde Lindell.

Ze hoefde niet langer dan twintig minuten te wachten voordat de receptie belde en meedeelde dat ze bezoek had. Ze ging naar beneden om hem op te halen en loodste de directeur zwijgend naar haar kamer.

De schaapachtigheid was verdwenen en dat stemde Lindell wat milder. Ze haatte mensen die zich gewoonlijk heel wat voelden maar zich tegenover de politie gedroegen als nerveuze tieners.

‘U hebt mij voorgelogen’, zei ze zonder er doekjes om te winden.

‘Hoe bedoelt u?’

‘De minnares van Cederén. U wist van haar bestaan en u wist waar ze zat.’

Mortensen keek haar aan en ze meende een zwak lachje om zijn lippen te ontwaren. Hij zat haar toch niet uit te lachen?

‘Jazeker, ik ken Gabriella.’

‘Ze is dood’, deelde Lindell wat ontactisch mee en maakte daarmee direct een eind aan zijn pose.

‘Dat kan niet.’

‘Waarom hebt u gelogen?’

‘Hoe is dat gebeurd?’

‘Geef antwoord op mijn vraag.’

‘Ik…’ begon hij, maar hij raakte van zijn apropos. Hij staarde Lindell aan met een gezicht alsof ze probeerde tegen hem te bluffen.

‘U had haar leven kunnen redden als u verteld had waar ze was.’

‘Heeft ze zelfmoord gepleegd?’

‘Nu vertelt u waarom u blufte. Geen gelul.’

‘Ik wilde haar beschermen’, zei hij zachtjes. ‘Ze had al zoveel geleden. U weet misschien niet wat ze allemaal heeft meegemaakt.’

‘U hebt in plaats daarvan bijgedragen aan haar dood’, zei Lindell scherp.

Mortensen keek alsof hij over die bewering nadacht, maar weersprak deze niet. Hij keek omlaag naar zijn handen, tilde zijn hoofd even op en keek Lindell aan, maar sloeg zijn blik net zo snel weer neer.

‘Ze belde mij voordat ze stierf’, zei Lindell.

Hij keek weer haastig op met een verbaasd gezicht dat ook iets anders uitdrukte. Angst misschien.

‘Wat zei ze?’ vroeg Mortensen voorzichtig.

‘Dat doet er niet toe. Ze wilde over Cederén praten.’

‘Hoe is ze gestorven?’

‘Ze is gewurgd.’

Mortensen slikte.

‘Hoe goed kende u haar?’

‘Niet zo goed. Ik wist dat ze samen met Sven-Erik was. Ik heb haar een paar keer ontmoet. Wie heeft het gedaan?’

‘Vertel over hun verhouding.’

Mortensen concentreerde zich en begon een enigszins samenhangend verhaal over hoe zij en Cederén elkaar ontmoet hadden en hoe Sven-Erik geleidelijk aan veranderd was. Hij meende dat Gabriella Mark grotendeels achter de persoonlijkheidsverandering van Cederén zat. Cederén stelde andere vragen, werd verstrooider, verloor uit het oog waar het bedrijf mee bezig was. Hij begon vraagtekens te zetten bij zijn werk, ja, bij de hele zin van MedForsk.’

‘De dierproeven?’

‘Nee, dat niet. Misschien een beetje, maar we hebben ons hele werkzame leven met proefdieren gewerkt. Dat is zo nauw verbonden met medisch onderzoek. Wij weten welke rol de proeven spelen voor de ontwikkeling.’

‘Dus hij was geen militante dierenvriend?’

‘Nee, absoluut niet’, bezwoer Mortensen.

‘Wat was het dan?’

‘Volgens mij zat hij in een soort midlifecrisis. Het had zeker ook te maken met Josefin. Ik had het idee dat ze uit elkaar groeiden.’

‘Dat heb je gauw als de een vreemdgaat’, zei Lindell.

‘Ik zag dat als een symptoom van een verslechterde verhouding. Dat het Gabriella werd, was meer toeval.’

‘Zag Cederén een toekomst samen met haar?’

‘Ik weet het niet.’

‘Had de aankoop van grond in de Dominicaanse Republiek iets met haar te maken? Zouden ze daarheen verhuizen?’

‘Ik weet het niet’, herhaalde hij. ‘Die aankoop is een mysterie.’

Lindell verzoende zich steeds meer met de gedachte dat Mortensen gebluft had. Hij had iets van de redelijke toon teruggekregen die ze zich van hun eerste ontmoeting herinnerde. Misschien was het de voldoening om met iemand te praten die Cederén goed gekend had, die haar milder stemde.

‘Als u zegt dat u Gabriella wilde beschermen door haar identiteit niet bekend te maken, was dat dan ook niet grotendeels omwille van het bedrijf?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Er werd veel geschreven in verband met de moorden op de familie Cederén. Als zou blijken dat hij een minnares had, zou het nog smeriger worden.’

Mortensen leek zich te verdedigen tegen het woord ‘smerig’.

‘Nee, dat niet’, zei hij zacht.

‘Wie kan er belang bij hebben dat Gabriella dood is?’

De vraag hing in de lucht toen de telefoon ging. Lindell nam op terwijl ze de man aan de andere kant van het bureau bekeek. Het was Haver. Ze vroeg hem later terug te bellen, hing op en herhaalde de vraag. Mortensen leek weer moed verzameld te hebben en hield een lange redevoering over het geweld in de samenleving.

‘Misschien was het een soort wraak van iemand die goed bevriend was geweest met Josefin’, besloot hij.

‘Had zij iemand met wie zij goed bevriend was en die bereid was te moorden?’

‘Wat weet ik daarvan? De mensen zijn tegenwoordig tot alles in staat.’

Lindell kon niet anders dan hem gelijk geven, maar vond zijn theorie minder waarschijnlijk.

‘U hebt bijna een uur met Gabriella aan de telefoon gezeten. Waarover?’

‘Was het zo lang? Met name over Sven-Erik uiteraard. Ik vroeg ook of ze het redde. Ik wist immers dat ze het moeilijk gehad had. Ik ken een hoop artsen, voor als ze hulp nodig had, bedoel ik.’

‘Wat zei ze toen?’

‘Dat ze groente aan het zaaien was. Ik vond dat idioot klinken.’

‘Wat deed u zelf eergisteravond, 29 juni?’

‘Ik was een vijver aan het graven’, zei hij. ‘Ik ben mijn tuin aan het veranderen en had een kleine graafmachine gehuurd.’

‘Doet u dat zelf?’

‘Zo’n klein apparaat is net speelgoed, de droom van iedere jongen.’

‘Op welke tijden hebt u in de tuin gewerkt?’

‘Ik ben zo rond zes uur begonnen en ben doorgegaan zolang het licht was. Je wilt immers waar voor je machinehuur.’

‘U was alleen?’

‘Die man van de verhuur kwam even voor zessen. Hij heeft mij geïnstrueerd en is toen vertrokken. Dat was zo rond zeven uur. Toen ben ik zelf verdergegaan.’

‘Geen bezoek gehad?’

Mortensen leek na te denken.

‘Nee, maar de buren kunnen wel getuigen dat ik in de tuin bezig was.’

Lindell stond plotseling op en Mortensen schoof zijn stoel naar achteren als een reactie op haar onverwachte beweging.

‘Is er nog meer dat u achterhoudt?’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Het spijt me…’, maar hij werd afgekapt door Lindell, die bedankte voor het gesprek en haar hand uitstak.

Hij pakte deze terwijl hij met de andere een onhandig gebaar maakte, alsof hij wilde zeggen: sorry, ik kon het niet vermoeden.

Lindell noteerde de inhoud van het verhoor in haar blocnote. Ze wist niet goed hoe ze Jack Mortensen moest inschatten. Een gewiekst type dat gewend was zich aan verschillende situaties aan te passen. Zijn toonval en gebaren waren soms wat te overduidelijk, wat theatraal, maar ze wist ook dat sommigen ervoor kozen een defensieve rol te spelen zonder bijgedachten of slechte bedoelingen te hebben. Ze wilden alleen maar inschikkelijk zijn. Veel pleitte ervoor dat hij zo’n type was.

Ze belde Haver, maar die was niet meer op zijn kamer. Ze toetste het nummer in van de ouders van Cederén, dat ze na lang zoeken tussen de rotzooi op haar bureau gevonden had.

De moeder nam op. Ze gaf direct toe dat ze met Gabriella Mark gesproken had. Ze had zich voorgesteld als een vriendin van Sven-Erik, maar ze hadden niet van haar bestaan geweten. Het enige wat ze wilde doen, was haar condoleances overbrengen en zeggen dat ze niet geloofde dat Sven-Erik zijn gezin doodgereden had.

‘Ze leek aardig’, zei de moeder. ‘Het klonk alsof ze huilde.’

Op de vraag of ze Gabriella verteld had van de gin antwoordde ze ja. Dat had ze gehoord van een andere vrouwelijke agent.

‘Ik heb dat verteld om haar een beetje te troosten’, zei de moeder.

Lindell bedankte voor de inlichtingen en wilde het gesprek beëindigen toen de vrouw haar onderbrak.

‘Wie was zij?’

‘Een vriendin van het gezin’, zei Lindell.

Toen Lindell het gesprek beëindigd had, moest ze denken aan Mortensens woorden dat Gabriella misschien was gewurgd door een vriend van Josefin die zich wilde wreken. Zou er zo’n vriend kunnen zijn? Mortensen had Josefin de hele tijd op een voetstuk geplaatst en haar meerdere malen een ‘fantastische vrouw’ genoemd. Zou hij de vriend van Josefin kunnen zijn? Was hij verliefd geweest op de vrouw van zijn compagnon? Gabriella zou hem zeker binnenlaten.

Lindell verwierp die theorie meteen. Ze zag Mortensens fragiele handen voor zich en dacht aan zijn soms wat overdreven gevoeligheid. Hij was geen man die moordde. Niet met zijn handen in elk geval. Hij kon hard zijn op zakelijk gebied, dat had Lindell wel begrepen uit opmerkingen bij MedForsk, maar hij was geen moordenaar.

Ze moest in elk geval het beweerde graven van Mortensen natrekken bij zijn buren. Ze had ook het nummer van de machineverhuurder gekregen, ene Gustavsson.

Passie, dacht ze, het hele leven wordt gestuurd door sterke gevoelens. Sommigen gaan eraan onderdoor, anderen vinden de liefde en blijven soms gelukkig. Mortensens sterkste passie leek echter zijn textielverzameling te zijn. Of liever gezegd de verzameling van zijn moeder. Succesvol ondernemer als hij was, was hij toch een moederskindje, dat was overduidelijk.

Lindell liet de gedachte aan Mortensen los. De honger maakte zich kenbaar en daardoor moest ze ook denken aan het kleine leventje in haar buik. Hoe groot was dat nu? Ze had geen idee van de ontwikkeling van een foetus. Ze wreef met haar hand over haar broekband. Aan de buitenkant was nog niets te zien. De enige verandering waren haar borsten, die enigszins gezwollen waren. Had Sammy niet wat te lang naar haar borsten gestaard? Ze ging voor de kleine spiegel staan en probeerde zichzelf in profiel te zien.

Ze zou naar de kantine kunnen gaan om iets in haar maag te krijgen, maar ze koos ervoor het pand te verlaten en wandelde in stevig tempo naar de stad. Ik moet denken, herhaalde ze bij zichzelf. Ze meende wat respijt te hebben gekregen om te beslissen over haar eigen leven, maar toen was de moord op Gabriella ertussen gekomen en moest ze haar privégedachten opzijschuiven. Dat deed ze automatisch, maar ook met een zekere, halfbewuste opluchting. Nu hoefde ze geen standpunt in te nemen en kon ze haar volledige aandacht op haar werk richten. Maar ze wist dat dit probleem zich niet liet verdringen. Het werd letterlijk steeds groter en vormde een steeds grotere bedreiging voor haar gemoedsrust.

Het was drukkend buiten en Lindell was al na een paar minuten bezweet. Kreeg ik maar een miskraam, dacht ze, maar ze had onmiddellijk spijt. Misschien was dit haar enige kans om kinderen te krijgen. Misschien moest het gewoon zo zijn. Normaliter was ze een rationeel persoon, die niet zo in het lot geloofde, maar nu stortte haar hele ingewortelde gedachtepatroon in elkaar.

Ze probeerde zichzelf voor te stellen als alleenstaande moeder, maar dat lukte niet best. Ze zag alleen de problemen: thuis moeten zijn, voeden en luiers verschonen, met de andere moeders naar de crèche gaan, die bij haar in de wijk lag. Ze zag de kudde moeders en een enkele vader elke dag voorbijtrekken en vond dat er altijd dodelijk saai uitzien. Als het kind wat groter werd, zou ze zich moeten haasten naar de peuterspeelzaal of naar school, voortdurend met een slecht geweten, zowel thuis als op het werk.

Zo had ze zich een zwangerschap en een leven met kinderen niet voorgesteld. Ze wilde een man en een vader om haar leven mee te delen. Was het maar Edvards kind geweest! Ze bleef stilstaan op het trottoir, overweldigd door de gedachte. Ze had na midzomer gekozen voor Edvard, maar wat was die beslissing nu nog waard?

Ze liep steeds sneller, alsof haar woedende gedachten haar voortstuwden. Binnen een week moet ik een beslissing nemen, dacht ze. Tot wanneer kun je een abortus laten uitvoeren? Ze meende zich vaag te herinneren dat dat rond de twintig weken was. Dat zijn vijf maanden. Was dat mogelijk? Dan ben je al hartstikke dik.

‘Een week’, mompelde ze zacht toen ze de deur van een lunchroom openduwde.

Het enige opzienbarende wat er de rest van de dag gebeurde, was dat Bronkan langskwam en vertelde dat ze een voetafdruk hadden kunnen nemen vlak bij het huis van Mark, ongeveer vijf meter het bos in. Maat 42$, gemaakt in enigszins drassig terrein.

Als je daar stond, had je goed zicht op het huis en de tuin, en was je goed verborgen achter een paar mottige sparren. Naast de afdruk lagen uitwerpselen van elanden. Haver grapte dat het misschien hoeven maat 42 waren, maar Bronkan kon dat niet waarderen en staarde kwaad naar Haver en Lindell. Lindell wist dat ze er veel tijd en energie aan hadden besteed, dus ze feliciteerde hen snel met de vondst en bedankte hen voor het goede werk. Bronkan klaarde enigszins op, maar de vermoeidheid op zijn gezicht viel niet te verbergen.

De afdruk was gemaakt en zou bij de tot nu toe niet bestaande verzameling technisch bewijs in de zaak-Mark worden gevoegd. Maar het was niet gezegd dat die voetafdruk ook maar iets met de moord van doen had. Ze konden alleen maar hopen dat het een stukje was dat bij de puzzel gevoegd kon worden.

De verhoren met Marks beperkte vriendenkring en voormalige collega’s waren afgerond. Het meeste had plaatsgevonden per telefoon. Slechts in één geval was Berglund naar een gepensioneerde lerares gereden, die vroeger naast Gabriella Mark op Geijersgatan gewoond had, en die de laatste jaren sporadisch contact met haar had gehad.

De lerares, Hedda Ljunggren, een dame van rond de zeventig, was min of meer opgetreden als Gabriella’s maatschappelijk werkster toen Gabriella’s man was omgekomen. De laatste keer dat ze contact hadden gehad was telefonisch geweest in mei, en toen had Gabriella heel vrolijk en positief geklonken.

‘Maar het ging altijd wat op en neer,’ zei Hedda Ljunggren, ‘ze kon plotseling in elkaar storten juist als het er bijzonder gunstig uitzag. Ze was instabiel.’

Toen, in mei, hadden ze geroddeld over oude buren en Gabriella had verteld over haar gewassen, uiteraard, en dat ze gelukkig was in haar huis. Ljunggren had het idee gekregen dat er een man in beeld was geweest, maar had dat niet rechtstreeks willen vragen. Dat onderwerp lag gevoelig.

Aan het eind van het telefoontje was het gesprek op de een of andere manier op politiek gekomen. Misschien door iets wat in de krant had gestaan, en Gabriella had het gehad over een soort internationaal ontwikkelingsproject. Ze vond het frustrerend dat zo veel mensen in de wereld noodlijdend waren terwijl zij het in Zweden zo goed hadden. Of het ging om een organisatie die erachter stond of dat het om een bepaald land ging, kon Ljunggren zich niet herinneren, maar ze dacht dat het om ontwikkelingswerk voor kinderen ging.

Gabriella had enthousiast geklonken en de lerares had vermoed dat het deels een compensatie was voor het feit dat ze zelf geen kinderen had.

In het huis was niets aanwezig geweest wat erop duidde dat ze bij zo’n project betrokken was; geen prospectus, geen acceptgiro of iets anders wat op enige betrokkenheid duidde.

Samenvattend had het gesprek met Hedda Ljunggren het beeld opgeleverd van een jonge vrouw die helemaal in de put had gezeten, maar die langzaam maar zeker was opgekrabbeld. Ze had dat voornamelijk op eigen krachten gedaan, omdat ze psychiaters altijd gewantrouwd had. Dat duidde op kracht en vasthoudendheid, en de voormalige buurvrouw had ook verzekerd dat Gabriella die eigenschappen bezeten had. In al haar ellende was Gabriella ervan overtuigd geweest dat ze uit haar depressie moest komen en een nieuw leven op moest bouwen. Het huis, waar Ljunggren meerdere malen geweest was, was een eerste stap geweest.

‘Ze was zo mooi als ze blij was’, had de lerares gezegd. ‘Dan straalde ze helemaal. Ze had ook de gave om anderen daarin te laten delen. Dat is maar weinigen gegund. En dat konden een paar waarderende woorden zijn, maar ook een bosje wortelen.’

Berglund resumeerde zijn indrukken. Hij had de oude lerares wel gemogen. Haar woorden hadden getuigd van een grote liefde voor Gabriella, mensenkennis en een analytisch vermogen, gebaseerd op kennis en respect, wat Berglund ook best bij verscheidene van zijn jongere collega’s zou willen zien.

Hij betrapte zichzelf erop dat hij Gabriella Mark miste. Hij wenste haar weer in leven. Er waren veel te weinig mensen, bedacht hij, die straalden en worteltjes weggaven.

Hij liep bij Lindell naar binnen en vertelde over zijn gesprek met Hedda Ljunggren. Ondertussen kwam Haver binnen en gedrieën spraken ze over het beeld van Gabriella. Ze probeerden haar te reconstrueren.

‘Ik denk dat ze voor Cederén veel meer was dan een minnares. Ze week vast behoorlijk af van de anderen in zijn kennissenkring.’

‘Ze heeft een gedeelte van Cederéns plichtbesef en zijn eisen ten aanzien van precisie afgeslepen’, meende Berglund. ‘Iedereen heeft ervan getuigd hoe hard en efficiënt Cederén te werk ging, dat hij zakelijk en doelbewust was. Toen kwam Gabriella met een wat menselijker houding ten aanzien van het leven. Een leven dat niet alleen bestond uit succes hebben met een birdie en het verlagen van je handicap of uit het behalen van eer en het verdienen van geld. Ik denk dat ze de grond onder Cederén behoorlijk in beweging heeft gebracht.’

Lindell keek naar haar oudere collega, wiens oordeel ze hoogachtte.

‘Het is goedkope psychologie,’ zei Berglund, ‘ik weet het, maar het leven is vaak zo goedkoop en banaal.’

‘Dat ze zijn plannen in de war stuurde, is duidelijk’, zei Lindell. ‘Hij werd minder geconcentreerd, zoals meerdere mensen aangegeven hebben. Dat kan te maken hebben met de invloed van Gabriella.’

‘Misschien was hij zonder haar ook wel gaan twijfelen aan zijn werk’, zei Haver.

‘Ik weet het niet’, zei Lindell. ‘Hij was wel onderzoeker en had zijn hele leven besteed aan het ontwikkelen van nieuwe medicijnen.’

‘Ik vind dat je wel een idealistisch beeld van de geneesmiddelenindustrie hebt’, zei Haver.

‘De Dominicaanse Republiek’, zei Lindell.

Het werd stil. Niemand wilde aanhaken want er was verder niets van belang over het Caribische eiland binnengekomen. Het plan om daar eventueel iemand heen te sturen om ter plekke de omvang van Cederéns zaken te onderzoeken, was in de ijskast gezet. De lokale politie had alle mogelijke informatie verschaft. Het was gewoon een grondaankoop geweest. Andere banden tussen Cederén en het eiland waren er niet, voorzover men wist.

Ze hadden gesproken met de lokale bouwondernemer, en die had alleen een beroepsmatige relatie met Cederén gehad. Hij had een klein bedrag als voorschot gekregen om cement en betonijzer te kunnen kopen, en om mensen te kunnen inhuren. Nu wist hij niet wat hij moest doen, niet met het cement en niet met het geld dat over was.

‘Lastig om aan de andere kant van de aardbol te bouwen zonder er zelf bij aanwezig te zijn’, zei Haver.

‘Dat gaat best goed met andermans geld’, zei Berglund. ‘Hij gebruikte immers de rekening van de onderneming. Misschien had hij daar wel een lokale contactpersoon die het geheel zou bewaken.’

De Zweedse politie had haar collega’s op de Dominicaanse Republiek ook gevraagd om te zoeken naar ene Piñeda, die eventueel in verband kon worden gebracht met de bouw, maar tot op heden hadden ze nog geen antwoord gekregen.

Op hetzelfde moment werd er geklopt. Sammy Nilsson kwam binnen.

‘Mooi, we proberen net wat samen te vatten’, zei Lindell.

Sammy ging in de enige fauteuil zitten.

‘Ik denk dat ik weet hoe het in elkaar zit’, zei hij en hij strekte zijn benen in een wellustige beweging. Hij pauzeerde even.

‘We hebben de vader van Josefin. Hij is de enige met motieven die sterk genoeg zijn om de vrouw te wreken die indirect de dood van zijn dochter veroorzaakt heeft.’

Lindell zag de oude man in Uppsala-Näs direct voor zich, zittend aan de keukentafel, aan zijn open wonden op zijn schedel krabbend, totaal niet begrijpend wat er met zijn kind en kleinkind gebeurd was. Hij had dan wel de grootste liefde van zijn leven verloren, maar was hij in staat tot moord?

‘Misschien is hij erheen gegaan om met Gabriella te praten, is hij kwaad geworden en heeft hij haar gewurgd’, vervolgde Sammy.

‘Hoe was hij achter haar bestaan gekomen en waar ze woonde?’ vroeg Berglund.

‘Josefin kende de minnares van haar man misschien. Hoeveel mensen had zij die zij in vertrouwen kon nemen? Ik kwam Magnusson in de garage tegen en hij vertelde dat hij die serveerster bij Wermlandskällaren weer gebeld had om te horen of ze zich meer details van Cederéns restaurantbezoek kon herinneren, en toen had ze verteld dat ze naar Uppsala-Näs en de vader van Josefin was geweest. Ze wilde hem troosten want ze hadden blijkbaar een goed contact gehad toen ze daar als gezinshulp werkte. De vader wist met andere woorden dat wij op zoek waren naar een onbekende vrouw in het gezelschap van Cederén. Hij wist wie zij was, maar in plaats van met ons te praten, besloot hij om haar zelf op te sporen. Misschien niet om haar te vermoorden, maar wel om haar in de ogen te kijken, misschien om haar uit te schelden, weet ik het. Mensen zijn soms zo verschillend.’

Lindell kon niet anders dan glimlachen om Sammy’s laatste woorden, maar het was ook wel de enige conclusie in zijn lange redevoering waar ze het mee eens was.

‘Lachen jullie maar,’ zei Sammy, ‘maar kom zelf eens met wat beters.’

Hij kwam omhoog uit de fauteuil, reikte naar de thermoskan op tafel en schudde eraan, om te constateren dat hij leeg was.

‘We lachen niet,’ zei Lindell, ‘maar we moeten toegeven dat jij iemand bent met een rijke fantasie.’

‘Het gaat om motieven’, zei Sammy. ‘Sterke motieven. En wat is sterker dan het verdriet van een vader na de dood van zijn enige dochter? Op Cederén kan hij zich niet wreken. Gabriella was de enige die over was.’

‘Volgens mij is het ingewikkelder’, meende Haver. ‘Ik bedoel dat alles verband houdt met elkaar. Dit drama gaat niet alleen over familieverdriet. MedForsk speelt aan de zijlijn ook een rol, evenals apen en activisten.’

‘Oké,’ zei Sammy en hij stond op, ‘dan trek ik mij terug om een nieuwe theorie te bedenken. Blijven jullie nog een halfuurtje zitten?’

‘Eén schot voor de boeg per halfuur is voldoende,’ zei Lindell, ‘dan hebben we de moordenaar misschien over een paar dagen te pakken.’

‘Maar ik vind wel dat we die vader moeten ondervragen’, zei Sammy.

‘Dat zal ik doen’, zei Lindell.

‘Kijk naar zijn schoenen’, zei Haver.

Lindell besloot direct naar Josefins vader te gaan. Onderweg stopte ze bij de kerk om het graf van Josefin en Emily te bezoeken, maar ze bedacht zich onmiddellijk, bleef in de auto zitten en keek uit over het fraaie landschap.

Pastoraal landschap, dacht ze, dat past wel bij een kerk. Ze bleef tien minuten staan, speelde met de gedachte om Edvard te bellen, maar wat moest ze eigenlijk zeggen? Zou hij weer bellen of had hij zich misschien bedacht? Dat zou op zich wel goed zijn. Dan hoefde ze ook niet te beslissen of ze hem wel of niet zou vertellen over het kind. Dan was hij degene die de beslissing nam.

Ze besloot dat als Edvard het contact niet weer zou hervatten, als hun ontmoeting met midzomer alleen een nostalgisch spel geweest was, ze het kind zou baren.

Ze reed verder, ogenschijnlijk rustiger, en passeerde de villa van de Cederéns, die leegstond. Die zou wel verkocht worden. Voorzover ze begreep waren de ouders van Sven-Erik en de vader van Josefin degenen die het huis erfden.

Holger Johansson zat samen met zijn buurvrouw Vera op de schommelbank. Hij was niet verbaasd dat Lindell terugkwam.

Lindell kon niet vermijden dat ze naar Holgers hoofd keek, of de wonden er nog zaten, maar ze zag niets. Vera ging nog een koffiekopje halen.

Holger Johansson was ouder geworden in de weken die verstreken waren sinds ze elkaar voor het laatst gezien hadden. Hij maakte een haast onbeholpen indruk. Misschien slikt hij medicijnen, dacht Lindell.

Ze vertelde kort dat ze de vrouw hadden gevonden met wie Cederén omging. Holger leek niet verbaasd, hij keek alleen op, keek Lindell aan als om te zeggen: natuurlijk, het was immers allemaal Cederéns schuld; zijn ontrouw was de oorzaak van de dood van mijn dochter en kleindochter.

‘Cederéns vriendin is ook dood. Vermoord.’

De man zette zijn kopje met een klap neer en staarde haar vertwijfeld aan.

‘Hoe?’ kon hij uitbrengen terwijl Vera terugkwam. In haar ene hand hield ze een kopje en in de andere een schaal met plakjes opgerolde cake met crèmevulling.

Lindell herhaalde wat ze gezegd had. Vera bleef staan met het kopje in haar hand.

‘Was zij degene die in de krant stond?’

Lindell knikte.

‘Koffie,’ zei Holger, ‘geef haar eens een kopje koffie.’

Vera schonk in.

‘Er stond niet bij dat dat verband hield met Sven-Erik’, zei ze.

‘Nee, dat vertellen we nooit aan de media.’

‘Hoe is ze gestorven?’ vroeg Holger.

‘Ze is gewurgd.’

Het was vreemd om niet te mogen zeggen dat Gabriella een goed mens geweest was, mishandeld door het leven maar er weer bovenop gekomen.

‘Wat erg’, zei Vera en ze gaf haar buurman een haastige blik, alsof ze zich versproken had.

‘Ik moet vragen wat u op de avond van de negenentwintigste gedaan hebt.’

Ze haatte het die vraag te moeten stellen en meteen daarop verklaarde ze dat ze die vraag wel moest stellen, gewoon omdat dat zo hoorde.

‘Ik begrijp het’, zei Holger. ‘Ik was thuis zoals gewoonlijk.

Sinds Jossan dood is, ben ik bijna niet weggeweest.’

‘Dat kan ik bevestigen’, voegde Vera er snel aan toe.

‘Ik geloof u’, zei Lindell.

‘Ik moet nog twee vragen stellen: wat is uw schoenmaat?’

44’, zei Holger onverwacht rap.

‘Bedankt’, zei Lindell en ze nam een eerste slok koffie.

‘U had twee vragen.’

‘Ja, die tweede is misschien wat vreemd…’

‘Alsof die over mijn schoenmaat dat niet was’, onderbrak Holger haar.

Lindell kon niet anders dan glimlachen.

‘Mijn vraag is, was er een dranksoort waar Sven-Erik Cederén niet van hield, die hij nooit dronk?’

‘Dat weet ik niet, maar hij dronk meestal whisky. Zonder ijs en water. Hoeveel avonden we hier niet zo gezeten hebben met een glas…’

Holger Johansson verzonk in gedachten. Lindell keek Vera kort aan.

‘Nooit een borrel of een grog’, hervatte de man. ‘Is dat antwoord genoeg?’

‘Bedankt’, zei Lindell.

Ze bleef nog een kwartiertje zitten. Toen ze opstond, kwam er nóg een vraag bij haar op.

‘U hebt een tijdje een gezinshulp gehad, Maria Lundberg, hebt u nog wel eens met haar gesproken nadat ze hier gestopt was?’

‘Nee,’ zei Holger verbaasd, ‘had dat gemoeten?’

‘We hebben haar laatst in een bepaald verband gesproken en toen vertelde ze dat ze u kende. Maar u hebt elkaar niet gezien of gesproken?’

Holger schudde zijn hoofd.

‘Dit was een vreemd gesprek,’ zei hij, ‘maar zo ziet uw hele bestaan er vermoedelijk uit.’

Vera stond op en liep met haar mee naar de auto. Toen ze er bijna waren, greep Vera haar bij de arm.

‘U moet Holger verontschuldigen, maar hij vergeet wel eens dingen. Maria, die gezinshulp, is hier inderdaad op bezoek geweest.’

Lindell knikte.

Ze verliet Holger en Vera met gemengde gevoelens. Was dat omdat het paar op de schommelbank haar deed denken aan haar eigen ouders? Dezelfde stilstand die de atmosfeer om hen heen leek te beheersen, hetzelfde gerammel van koffiekopjes en de wat trieste passiviteit. De schommelbank had heen en weer gewiegd. Vera zette zich af en toe discreet af met haar voet. Zo was het, zij was degene die de beweging veroorzaakte. Holger schommelde verstrooid mee, zich er misschien niet eens van bewust.

Zo was het thuis in Ödeshög ook. Zonder die kleine bewegingen, aangeleerd tijdens een heel leven met haar vader, zou haar ouderlijk huis helemaal stilstaan. Haar moeder zou die analyse vermoedelijk niet onderschrijven, zij bracht het huis met zo’n vanzelfsprekendheid in beweging dat een opmerking daarover opgevat zou worden als een afvallig trekje van de kant van haar dochter.

‘Hij heeft het niet gemakkelijk’, zei ze altijd als Ann erop wees dat haar vader best wat actiever zou kunnen zijn of wat in het huishouden mee zou kunnen helpen. Wat ze bedoelde had Ann nooit begrepen, maar ze bekeek de vrijwillig op zich genomen zorg van haar moeder met een mengeling van tederheid en verachting.

Al dat geouwehoer, dacht ze, het leidt nergens toe. ‘Monotonie’ en ‘sleur’ waren de woorden die in haar opkwamen. Ze zag zichzelf dezelfde weg een oneindig aantal keren rijden. Ergens langs de weg stonden de moordenaars, de drugsdealers en de verkrachters toe te kijken hoe zij en haar collega’s als schietspoeltjes heen en weer geschoten werden, terwijl ze notities maakten, belden met hun mobiele telefoon en met elkaar spraken. Ze lachten vast, lachten de fantasieloze politiemensen ongetwijfeld uit.

Slechts af en toe verlieten ze ongepland de hoofdweg, namen een onbeduidende afslag waar nog nooit iemand zich om bekommerd had en plotseling nam het onderzoek een nieuwe wending. Nieuwe landschappen en mensen traden naar voren.

Zo moeten we werken, dacht ze. Het onverwachte doen. Welke afslag heb ik gemist? dacht ze toen ze bij Skärfälten de 55 op reed richting Uppsala.

Ze reed snel, veel te snel, en was spoedig in de stad, maar in plaats van naar het bureau te rijden, reed ze naar Rasbo.

Ze naderde Gabriella Marks huis met een vreemd, moeilijk te definiëren gevoel in haar lijf. Dode grond, dood huis, weggekwijnde moestuin. Er was niets over van de idylle van het huis, het was alsof het erf en het omliggende bos in angst gehuld waren.

Ze liep met pijn in haar hart rond. De koolplanten in de broeibedden lagen als afgedankte, gekreukelde handschoenen op de grond geworpen. Een paar dagen zon waren funest geweest. Niets zou hen weer tot leven kunnen brengen. Dood leidt tot dood, dacht ze zwartgallig. De raampjes van de kweekbakken glommen. Wat was het nut van al die inspanning geweest?

Lindell vermeed de stenen kist, de steenhoop waar ze het lichaam gevonden hadden. Op de een of andere manier stelde ze zich voor dat Gabriella daar nog lag, ooit mooi, warm en met een innemend lichaam, maar nu koud, verwrongen, bezoedeld, met stijve ledematen. De zachte huid lokte niet langer uit tot strelen en kussen, maar was pervers in zijn lijkgrauwe naaktheid.

De holduiven koerden in het bos. Lindell liep langs de weg. Aan de rand van het erf stond een oude perenboom en op de grond lag een groot aantal onrijpe vruchten die het oudje had afgestoten. Ze ging op haar hurken zitten en pakte een vrucht op, qua vorm een peertje, maar onvolgroeid.

De duiven zongen hun weemoedige gezang. Die zijn in elk geval samen, dacht ze. Plotseling hoorde ze een licht geritsel in het bos en Lindell stond onmiddellijk op. Het peertje viel uit haar hand. Ze spitste haar zintuigen tot het uiterste, liep een stap dichter naar de grove stam toe als om een bondgenoot te vinden. De knokige boomstam met de diep gegroefde bast leek het enige veilige in deze omgeving van de dood.

Ze hoorde het ritselen opnieuw. Lindell staarde tussen de sparren en elzen. Ze snoof als een dier om een geur op het spoor te komen. Tussen een paar bomen zag ze iets haastig bewegen. Ze kon niet zien wat. De angst overviel haar en ze ging dichter bij de boom staan, als om bescherming te krijgen. Ze probeerde haar ademhaling onder controle te krijgen, stond doodstil met slechts één wens: niet te sterven zoals Gabriella Mark.

Ik had nooit naar de politieacademie moeten gaan, dacht ze. Ik wil in het bos wandelen, mijn wang tegen het massieve gewicht van een perenboom drukken en de daarin opgeslagen warmte voelen, maar niet met de dood als metgezel. Ik wil leven als een gewone vrouw, niet omgaan met doden, in huizen van overledenen wroeten, over zwarte grond wandelen. Ik wil liefhebben, leven om mij heen zien, ik wil een kind, schreeuwde het in haar.

Stappen in het bos. Bewegingen tussen de bomen. Het was alsof het bos alle onmenselijkheid en al het geweld verborg. Het was daar, het geritsel, waarneembaar, maar onzichtbaar voor het oog.

De duiven koerden. Lindell keerde zich haastig om, keek in de richting van het huis. Waar zou ze bescherming kunnen vinden? Was het de moordenaar die teruggekomen was? Was er iets in het huis achtergebleven wat van belang was? Iets wat ze gemist hadden? Er waren altijd details die alleen zichtbaar waren voor de boosaardigen.

Ze overwoog terug te rennen naar haar auto maar zag zichzelf niet rennen als een slachtoffer. Zij moest registreren wat er daarbuiten was, of het nu een moordenaar was of niet, dat was haar taak. Ze moest haar angst naderhand op de beste manier zien te overwinnen. Of dat met wijn of met slaappillen was, was niet zo belangrijk.

Ze beleefde Gabriella’s angst. Plotseling leek de vermoorde een verwante, een naaste, die vertwijfeld naar de waarheid had gezocht. Ze had liefgehad en alles verloren, niet één maar twee keer. De dood was vanuit het bos gekomen. Had haar en de planten in de bedden en bakken vernietigd. Lindell drukte haar lichaam tegen de boom, keek of ze eventueel een glimp kon opvangen van datgene wat zich in de dichte vegetatie bewoog.

Ze zag vluchtig een groot lichaam. Een dier. Plotseling kwam er een elandkoe te voorschijn. De grote snuit snuffelde met opengesperde neusgaten en staarde met glazige ogen om iets op te vangen van het onbekende waarvan ze wist dat het daar was. Ze bevond zich niet meer dan zo’n tien meter van Lindell af. Nooit eerder was Lindell zo dicht in de buurt van zo’n groot wild dier geweest.

De koe deed een paar passen naar voren en keek om. Achter haar zag Lindell een kalf, dat nu de open plek durfde te betreden. Dat moet het kalf zijn geweest waarover Gabriella in haar agenda geschreven had, dacht Lindell.

Het bewoog zich met veel moeite voort. De rechterachterpoot was gewond. Een grote, open, geïnfecteerde wond glom rood. Lindell zag hoe de vliegen om het achterlichaam van het kalf zwermden. Iedere stap moest een hel zijn, dacht Lindell. De elandkoe keerde haar kop om en keek naar haar nageslacht. Wist ze dat het verloren was? Ze richtte haar grote kop enigszins op als om zich te verontschuldigen voor de aanblik van haar kalf. Lindell vond dat haar blik uitsluitend verdriet uitdrukte.

Ze hielden zich hier op omdat ze geen grote stukken konden afleggen. Het kalf zag er uitgemergeld en futloos uit. Ten dode opgeschreven trok het lusteloos wat blaadjes van de boom.

Lindell stond als versteend achter de boom en zag het geduldige wachten van de elandkoe toen het kalf haar moeizaam hinkend probeerde te volgen. Ze verdwenen weer het bos in. De tragiek in de tederheid van de moeder en de moed van het kalf, de onvermijdelijke dood die het kleintje wachtte, deden haar bijna in huilen uitbarsten.

‘Zo ontzettend wreed’, mompelde ze.