61 Een blijde boodschap
De zon was nog niet opgekomen toen we terugkwamen in de vallei waar Mohammad op ons stond te wachten.
‘Volbracht’, zei Omar.
‘Haal Balal!’ zei Mohammad tegen mij.
Ik vond Balal in de tuin die hij zorgvuldig met eigen handen tussen de rotsen gemaakt had om aardappelen en bieten te verbouwen.
‘Kom. Mohammad wil je spreken’, riep ik.
Hij ging met mij mee en Mohammad sprak hem onder vier ogen.
De zon was net opgekomen toen Balal op een verhoging ging staan en riep: ‘Mensen, ik heb een blijde boodschap. Het is zover. We gaan allemaal terug naar Mekka. De strafwet is vernietigd. Allah heeft de mieren opdracht gegeven om het perkament op te vreten. We keren terug naar huis!’
Snel als de wind werd de boodschap door Mekka verspreid: ‘Het perkament is verdwenen.’
‘Gestolen.’
“De mieren, de termieten hebben het opgevreten.’
Iedereen haastte zich naar de Kaabé om te kijken of het waar was. En het was inderdaad waar, er hing geen strafperkament meer aan de wand.
“Wat zou er nu gebeuren? Zou Mohammad naar Mekka terugkeren?’
‘Mohammad kennende komt hij onmiddellijk.'
‘Het mag. Drie jaar verbanning is genoeg geweest.’
Al snel deden in de stad geruchten de ronde dat Mohammad met zijn volgelingen de vallei verlaten had en elk moment Mekka kon bereiken. Een mensenmassa verzamelde zich bij de stadspoort. De zon stond recht boven Mekka toen de hongerige volgelingen van Mohammad met hun vrouwen en kinderen met getekende gezichten, kapotte kleren, lange haren en blote voeten de stad binnentrokken. Mohammad liep met rechte rug voorop. Zijn baard was helemaal grijs geworden. Hij keek niemand aan. Hij toonde een onbewogen gezicht, alsof hij een ijzeren masker op had waardoor niemand zijn emoties en zijn gedachten kon lezen. De bewoners van Mekka stonden zwijgend naar hen te kijken. Niemand juichte, niemand riep ‘donder op’. Het was volkomen stil. Je hoorde alleen de voetstappen van Mohammad en zijn volgelingen. En de ordebewakers hielden zich rustig op de achtergrond. Mohammad had de volgelingen opdracht gegeven om allemaal naar hun eigen huis en familie te gaan en uit te rusten. De vallei Shoeib behoorde nu tot het verleden. Mohammad was in gedachten al met iets anders bezig. Binnenkort zou hem een nieuwe soera geopenbaard worden.


62 Saluma, de bediende van Ghadidje
Een paar maanden verstreken zonder dat er veel gebeurde. Het was rustig op straat en de volgelingen gingen als gewone burgers naar de markt, zonder enige opmerking over Mohammad en zijn Koran te maken. Het leek alsof Mohammad zijn lesje had geleerd en van plan was zich op de achtergrond te houden. Iedereen beschouwde het als een tijd van bezinning. En niemand kon voorspellen dat Mohammad zich weer zou gaan roeren als vroeger. Mohammad had inderdaad zijn aanhang opdracht gegeven om zich stil te houden en genoeg tijd te nemen om te herstellen. In werkelijkheid was er iets anders aan de hand. Het zware leven in de vallei eiste nu zijn tol. Drie jaar geleden, toen Mohammad gedwongen de stad verliet, ging zijn bejaarde oom Taleb met hem mee uit protest tegen de beslissing van de Raad. En hij bleef Mohammad tot de laatste dag bijstaan in de vallei. Met zijn aanwezigheid beschermde hij Mohammad. 
Terug in Mekka werd oom Taleb ziek en een maand later stierf hij. Mohammad was nog niet van deze klap bekomen, toen ook zijn vrouw Ghadidje bezweek. Haar gezondheid was ernstig aangetast. Ghadidje had haar leven lang in welvaart gewoond en nooit een moeilijke periode in haar leven gekend. Ze was niet in staat geweest om als een boerin buiten tussen de rotsen te leven. Toch had ze het drie jaar volgehouden, maar toen ze weer op haar eigen bed lag, kon ze het niet meer verlaten. 
Nu, decennia na haar dood, zocht ik naar een geschikte persoon die de laatste dagen van Ghadidje op haar sterfbed kon beschrijven. En ik dacht aan Saluma, de persoonlijke bediende van Ghadidje. Saluma was een mooie jonge vrouw toen ze met Ghadidje naar de vallei trok. Ze was zwart, had bruine ogen, kleine borsten, volle, goedgevormde lippen en een mooie beweging in haar billen als ze liep. Toen ik Saluma weer zag, was ze totaal veranderd. Nu was ze een vrouw van tegen de vijftig. Haar borsten waren groot geworden, haar machtige billen staken achteruit, haar ogen hadden hun opmerkelijke licht verloren. Ze had tien kinderen gebaard en zeventien kleinkinderen gekregen, maar ze had wel een deel van haar vroegere uitstraling bewaard. Haar billen maakten dezelfde heerlijke schommelbewegingen van toen. 
‘Zeeëd! Ben jij het? Het is niet waar. Ja, toch. Hoe kan het?’
‘Ik wilde nog een keertje je sierlijke bewegingen bewonderen.’
‘Loop verder, kom binnen en bewonder ze maar.'
Saluma was de kunst van het verleiden nog niet verleerd. Ik gaf haar een compliment, maar ze lachte het ondeugend weg.
‘Je komt niet voor mij, Zeeëd. Vertel, waarmee kan ik je van dienst zijn?’
‘Ik was wel nieuwsgierig naar je, Saluma. Maar inderdaad, ik kom voor ghanoem Ghadidje. Eigenlijk wil ik met je praten over de laatste dagen die jij met haar doorgebracht hebt. Wil je me daarover vertellen?’
'Zeeëd, je wilt me terugvoeren naar die mooie, maar pijnlijke dagen in dat huis. Luister, mijn ghanoem Ghadidje was al ziek in de vallei, maar ze verzweeg het. Ze wilde het niet moeilijker maken voor Mohammad. Thuis in Mekka ging ze meteen naar bed. Ze was zo verzwakt dat ze niet meer kon lopen. 
Mohammad wist dat ze op sterven lag, hij had het van de geneesheer gehoord. Hij was verdrietig en verliet zelden de kamer van Ghadidje. Hij knielde naast haar bed en streelde met zijn hand over haar hoofd. Zij was al oud en in de bergen was ze zwak en mager geworden. Mohammads lichaam was nog sterk en hij straalde macht uit. Hij ging naast haar liggen en legde zijn hoofd naast haar hoofd. Op de laatste dag werd Ghadidje door een hoge koorts bevangen. Ik bracht water en Mohammad waste haar voeten en legde natte doekjes op haar voorhoofd. In de vroege morgen, toen ik Mohammad hard hoorde huilen, wist ik dat Ghadidje was heengegaan.'


63 Mosab, de grote kenner van de Koran
Na de dood van zijn oom was Mohammad al zwijgzaam geworden, maar na de dood van zijn vrouw werd hij stiller dan ooit. Hij had zich teruggetrokken en zijn afzondering duurde zo lang dat er verwarring bij de leden van de Raad van Mekka ontstond. Ze vroegen zich af of Mohammad zich echt rustig wilde houden nu hij terug was of dat hij in stilte duistere plannen voorbereidde. Er was iets aan de hand, maar wat? Om deze periode te beschrijven moet ik het woord aan de juiste persoon geven. En dat is niemand minder dan Mosab bin Djalil Abbas, de grote korankenner van onze tijd.
Hij was een van de eerste volgelingen die op een diepgaande wijze de teksten van Mohammad interpreteerde. Mohammad kon zijn eigen citaten niet goed opzeggen, hij vertrouwde zijn geheugen niet, sprak de zinnen haastig achter elkaar. Daarom stotterde hij ook. Maar Mosab had een ijzeren geheugen, zelfverzekerd sprak hij de teksten uit, schreef ze op en legde ze op een manier uit waar zelfs Mohammad van opkeek.
Op zoek naar Mosab ging ik naar de nieuwe moskee van Mekka, waar hij de Koran doceerde.
Mosab beschikte niet alleen over een ijzeren geheugen, hij kon ook boeiend vertellen.
‘We waren in de vallei en ik leerde de volgelingen lezen en schrijven,’ zei hij. ‘In die moeilijke tijden in de bergen hielden de vertellingen van Mohammad de volgelingen bij elkaar. En als ze de woorden van Mohammad konden lezen, voelden ze zich volmaakt.

Op een nacht wilde Mohammad mij spreken en we gingen op de top van de berg zitten.
Mohammad zei: “Van Allah heb ik de opdracht gekregen om de islam in de stad Yasreb te verspreiden. Mosab, jij kunt toveren met woorden. Dit is een uitzonderlijke opdracht en Allah heeft jou daarvoor aangewezen. De eerste contacten zijn gelegd. Je neemt een paar van onze sterke mannen mee en vestigt je in Yasreb. Ik regel dat jullie daar onderdak krijgen. Je moet in Yasreb een web creëren. Een spinnenweb van nieuwe volgelingen. Is het duidelijk?”
“Mohammad is de boodschapper", zei ik, “en het is me volkomen duidelijk welke opdracht de boodschapper me heeft gegeven."
De volgende dag stopte ik de teksten van Mohammad in mijn jaszak en ging met zes andere volgelingen te voet richting Yasreb.’
Die dag staat mij, Zeeëd, nog haarscherp op het netvlies. Het was nog vroeg. Mohammad omhelsde hen, kuste hen en neuriede een korte soera in hun linkeroor. En zo werden ze uitgezwaaid. Niemand wist waar ze heen gingen, ik ook niet. Het was een afspraak tussen Mohammad en Mosab.
Maar waarom moesten ze naar Yasreb?
‘In Yasreb woonden twee oude Arabische stammen samen met de joden en een kleine christelijke gemeenschap’, zei Mosab. ‘De macht was in handen van de joden en de koers van de markt werd door hen bepaald. Ze bezaten geld en leenden mensen geld tegen zware rentes. Het was zo dat bijna iedereen op de een of andere manier schulden had bij een jood.
De twee Arabische stammen hadden altijd ruzie met elkaar en de joden steunden soms de ene, dan weer de andere stam, ook om de ruzie tussen hen gaande te houden. En al eeuwenlang keken ze op de Arabieren neer, want zij, de joden, hadden een Boek en de Arabieren hadden er geen.
Mohammad wist dat de Arabieren de machtige joden haatten.
Zijn ooms en tantes van moederskant woonden allemaal in Yasreb en hij kende de stad als zijn broekzak. Bovendien waren de joden ook de hardnekkigste vijanden van Mohammad in Mekka. Ze kleineerden hem, ze vernederden hem en ze minachtten zijn teksten, ze beschuldigden hem openlijk van plagiaat uit hun Tora.
"Mohammad? Een profeet? Nee hoor, hij is een analfabete dief." zeiden de joden.
Volgens mij was Mohammad in de vallei tot de volgende conclusie gekomen: “Met Mekka wordt het niets. Ik kan daar verder niets bereiken. Ik moet mijn volgelingen naar Yasreb meenemen. Dan de twee Arabische stammen met elkaar verzoenen, de Koran als troost aan hen geven, de joden onderdanig maken en de macht over de stad veroveren.”’
Tot zover het verhaal van Mosab.


64 Yasreb, een paradijselijke stad
Ik moet meer vertellen over Yasreb. De stad ligt behoorlijk ver van Mekka, op een kameel ben je zo’n drie weken onderweg. Mekka is een droge stad, Yasreb is in vergelijking een paradijs. De uitgestrekte, groene akkers zijn rijk aan grote frisse dadelbomen waaronder de rivieren stromen. De kamelen kauwen op vers gras in plaats van op de droge doornen van Mekka. Massa’s bijen vliegen zoemend van het ene bloemenveld naar het andere, de wind is zacht en ruikt naar de zee, en de vogels vliegen vredig in de blauwe lucht. Daar komt nog bij dat de vrouwen van Mekka grof zijn en grote handen en voeten hebben. De warme wind en het zand hebben hen lelijk gemaakt, maar de vrouwen van Yasreb zijn mooi, ze hebben een frisse, tere huid. En ze eten je met hun ogen op. 
Mohammad heeft de tuinen van zijn paradijs in de Koran getekend naar de mooie landschappen van Yasreb:
‘Mohammad! Vertel het goede nieuws aan hen die jou geloven als je zegt dat er voor hen tuinen zijn waaronder de rivieren stromen. En dat er schone metgezellen en metgezellinnen zijn voor hen, en dat ze voor de eeuwigheid daar mogen blijven.’
Mohammad was op twee manieren verbonden met Yasreb.
Zijn moeder Amené was er geboren en zijn vader was er begraven.
En er woonde nog steeds een groot deel van zijn familie.

Mohammad stuurde na de verbanning naar de vallei op een dag zijn slimste volgeling, Mosab, naar Yasreb om de eerste cellen van nieuwe volgelingen te kweken. En het leek alsof de grond van Yasreb gereed was om Mohammads woorden te ontvangen. Het was geen actie waarvan hij meteen de vruchten kon plukken. Mohammad zou een paar jaar geduld moeten hebben, maar dat had hij.
Alles wat er gebeurde, vond in het striktste geheim plaats. De Raad van Mekka hield alles zo veel mogelijk in de gaten, maar het kwam niet bij hen op dat Mohammad ook in Yasreb actief was.
Ze wisten dat hij niet gestopt was met zijn missie, maar veronderstelden dat hij zich na die zware straf wel gedeisd zou houden. In werkelijkheid zorgde Mohammad ervoor dat de vrede in Mekka bewaard werd. Er was geen sprake meer van de harde demonstraties van vroeger. De volgelingen kwamen regelmatig op rustige plekken bij elkaar en Mohammad nodigde mensen op een zachtere toon uit om hem te volgen.
Er sloten zich wel nieuwe mensen aan bij de beweging, maar de toestroom was niet zo groot dat de Raad van Mekka verontrust raakte.
Er was een stil compromis gesloten tussen Mohammad en de Raad. De autoriteiten duldden hem. Over een paar jaar zou hij immers oud zijn en vanzelf stoppen met zijn rare beweringen. Maar dan kende men Mohammad nog niet. De Raad realiseerde zich niet dat hij zijn conclusie allang getrokken had: ‘Met Mekka wordt het niets. We kunnen de stad niet van binnenuit veroveren. We gaan naar Yasreb. Daar nemen we het zwaard ter hand en dan keren we terug om Mekka te veroveren.’ 
Hij had een plan voor Yasreb. Hij wilde de stad veranderen in het centrum van zijn dromenrijk.
In deze periode bevatten alle soera’s die hem geopenbaard werden één vaste zin: ‘Mohammad, toon geduld!’

Mekka werd steeds rustiger. Men wist niet dat Mohammad heimelijk zijn volgelingen een voor een naar Yasreb stuurde. Na twee jaar begonnen zijn activiteiten in Yasreb vruchten af te werpen. Steeds vaker sprak men daar over Mohammad de boodschapper en over de Koran en over Allah die Eén was. De winkeliers in Yasreb haalden steeds vaker een citaat aan uit de Koran als ze in discussie raakten met de joden. 
De Koran bestond nog niet als boek, maar de citaten die op hout en in kamelenbotten waren gekerfd werden in het openbaar getoond. De nieuwe volgelingen in de stad maakten de lange reis naar Mekka om Mohammad in het geheim te ontmoeten. Aboebakar reisde vermomd als koopman naar Yasreb. Hij bezocht daar de Arabische stamhoofden en praatte officieel met hen over het vormen van een eenheid tegenover de machtige joden die de stad in hun greep hadden. ‘We bieden jullie een Arabisch Boek en een leider aan.’


65 Abbas, de bemiddelaar van Mohammad
Mohammad had nog een derde oom, die Abbas heette. Hij was een rijke handelaar in Mekka en had goede contacten met de vooraanstaande handelaren van Yasreb. Hij was geen aanhanger van Mohammad, maar ook geen tegenstander. Abbas was een levensgenieter, een eenling die zich niet bemoeide met de politiek in Mekka. Wel onderhield hij altijd een open verstandhouding met Mohammad.
Ik, Zeeëd, ging op een avond met een persoonlijke boodschap van Mohammad bij Abbas langs.
Hij woonde in een groot, indrukwekkend huis. Zo’n woning had ik nog nooit gezien. Rondom in de elegante woonkamer stonden mooie bewerkte kasten en er hingen grote kroonluchters aan het plafond.
Abbas schonk wijn in zijn beker en zei: ‘Zeeëd, vertel.’
Ik fluisterde: “Mohammad de boodschapper wil u ontmoeten. Hij vraagt om een afspraak in het geheim.’
Abbas was een heerlijk mens. Hij was licht beschonken en hij lachte hardop: ‘Ik mag die Mohammad van jou. Zeg tegen hem dat het geregeld wordt.’ Hij hief zijn beker en riep: ‘Lang leve de boodschapper.'
Twee nachten later ging ik met Mohammad via de tuindeur de woning van Abbas binnen. Abbas ontving Mohammad met open armen: “Mohammad, wat kan ik voor je betekenen?’
“Breng me in contact met de stamhoofden van Yasreb’, zei Mohammad onomwonden.
Abbas was slim en vermoedde meteen wat Mohammad van plan was.
Ze namen plaats op de rustbanken en praatten de rest van de nacht. Ik bleef voor de deur staan.

Een week later reisde Abbas met een karavaan goederen naar Yasreb. Door bemiddeling van zijn vrienden mocht hij bij de Arabische stamhoofden langskomen. Het was de eerste ontmoeting; Abbas zou nog een aantal keer naar Yasreb moeten reizen alvorens hij Mohammad met de stamhoofden in contact kon brengen. Er verstreek zeker een jaar voor de tijd rijp was. De twee belangrijkste stamhoofden reisden naar Mekka en Abbas ontving hen zonder dat iemand ervan op de hoogte was in zijn grote indrukwekkende huis. En tijdens een vorstelijk diner stelde hij Mohammad aan hen voor. Het hoofd van de stam Oos heette Aboe Yaghzan bin Yaseb bin Amer bin Malk bin Kenaje bin Ghees bin Hosien bin Lozin. Ofwel Aboe Yaghzan, de zoon van Yaseb, de zoon van Amer, de zoon van Malk, de zoon van Kenaje, de zoon van Ghees, de zoon van Hosien en de zoon van Lozin. Deze Aboe Yaghzan werd tweeënnegentig jaar oud en had drieënvijftig kinderen van zijn negen vaste vrouwen en zijn dertien slavinnen. En hij had talloze kleinkinderen en nakomelingen. 
Het hoofd van de stam Ghezr heette Aboe Hozighe bin Moghire bin Abdolah bin Ozar bin Maghzoem. Hij werd zesenzeventig jaar oud en kreeg dertien zonen en zevenentwintig dochters.
Mohammad bleef tot diep in de nacht met hen praten en Abbas voedde hen met lekkernijen en drank. Ze hadden gezamenlijk een beslissing genomen. Mohammad wilde Mekka verlaten en de stamhoofden zouden hem ontvangen en beschermen.
Zo zette hij de eerste essentiële stap op de weg naar de macht.
Mohammad zou in Mekka blijven tot de laatste volgelingen in alle stilte vertrokken waren. Daarna zou ook hij weggaan. Met de steun en de goedkeuring van die twee stamhoofden kreeg Mohammad in Yasreb grote bekendheid. Er waren veel jonge mensen die zich hadden aangemeld als volgeling. Deze volgelingen boden onderdak aan de volgelingen van Mohammad die uit Mekka kwamen. De stad Yasreb kwam geleidelijk in beweging en de volgelingen hielden bijeenkomsten op het marktplein. Toen onze oproeper Balal arriveerde, zorgde hij met zijn mysterieuze stem voor opwinding in de stad. Met de volgelingen ging hij op kruispunten staan en citeerde de Koranteksten hardop.
Mohammad ontving een bericht van Omar uit Yasreb. Ik las het voor hem voor: ‘De stad schittert van geluk. Iedereen wacht op Mohammad.'


66 De vlucht
De berichten over Mohammads nieuwe aanhang hadden inmiddels Mekka bereikt. Maar Yasreb was ver weg. Dat kon de rust en orde van Mekka niet verstoren. Toch gonsde Mekka van onrust, toen het bericht van de geheime ontmoeting tussen Mohammad en de stamhoofden van Yasreb was uitgelekt. Toen pas merkten de mensen dat de volgelingen van Mohammad verdwenen waren: ‘Hé, de nesten zijn leeg, de vogels zijn weggevlogen.' 
Op de markt praatte iedereen over de geheime ontmoeting:
“O, die vos Mohammad.'
‘Wat een slimmerik.'
‘Hoe heeft hij het voor elkaar gekregen om de twee vijandige stammen van Yasreb samen te brengen?’
‘Alle volgelingen zijn weg.’
‘Waarnaartoe? Wanneer zijn ze vertrokken?’
“Mohammad is ook verdwenen.’
‘Nee, dat is niet waar. Ik heb hem vanmorgen op het plein van Kaabé zien lopen met Aboebakar.’
Het was waar, Mohammad was niet weg. Hij wachtte tot zijn aanhangers vertrokken waren en maakte opzettelijk zowel ’s morgens als ’s middags een wandeling over de markt om de Raad van Mekka te misleiden. Maar deze dekmantel hielp niet meer, want de Raad had haar onwrikbare beslissing genomen. Kost wat kost wilde ze Mohammad doden, voordat hij de kans kreeg om te vluchten. Want als hij Yasreb zou bereiken, zou hij een groot man worden met veel macht en dan kon niemand hem meer tegenhouden. Maar Mohammad was niet langer die oude Mohammad met het zachtaardige hart. Hij was uitgegroeid tot een sluwe leider. Overal had hij een handlanger, ook in de Raad van Mekka. Zo bereikte hem onmiddellijk het bericht dat ze hem die avond in zijn bed wilden vermoorden. 
Omar en Osman waren in Yasreb. Alleen Aboebakar was bij Mohammad.
Mohammad bedacht een list.
‘Haal Ali’, zei hij tegen mij.
Ali was nu een sterke jongeman geworden en had ongeveer de lengte en het postuur van Mohammad. In het donker kon je die twee niet onderscheiden. En Ali was moedig. Mohammad vertelde hem over zijn plan. Ali trok de jas van Mohammad aan, ontstak de lantaarn, liet het gordijn half open en stelde zich achter het raam op zodat zijn schaduw op het gordijn viel. Als iemand nu van buiten naar het raam keek, dacht hij dat Mohammad op zijn kamer was. En ik, Zeeëd, moest bij Ali blijven. Mohammad en Aboebakar verdwenen via de daken in het duister. Ze waren net weg toen er zeven mannen in de steeg van Mohammads huis verschenen. Ze klommen over de muren naar het dak, kwamen via de trap naar beneden en liepen zachtjes naar Mohammads kamer, waar Ali en ik op hen wachtten. Ik had de deur half open laten staan en stond erachter in het donker. Ali stond tussen de lantaarn en het gordijn. Ik zag de mannen met geheven dolken in hun hand naar de kamer lopen. Maar ze waren nog niet binnen of ik riep uit alle macht: ‘Halt!’


67 De spin
De vlucht van Mohammad heb ik dus niet kunnen meemaken en ik weet niet waar hij die nacht heen gegaan is. Maar Mohammad heeft het zelf later duidelijk verteld. En ik heb dat in de soera ‘Het berouw’ in de Koran overgenomen:
‘Als jullie Zijn profeet niet willen helpen, zal Allah hem helpen, net als de andere keren toen men hem wilde doden en hij met een metgezel, Aboebakar, naar de bergen vluchtte. 
Ze zochten hun toevlucht in de grot. Hij zei tegen zijn metgezel: “Wees niet bedroefd. Allah is met ons!"
God liet Zijn rust op hem neerdalen. Een spin verscheen en maakte de opening van de grot dicht, zodat de mannen die hen achtervolgden hen niet konden zien.
Allah kan alles!’

Het is een verhaal geworden dat iedereen aan elkaar doorvertelt en dat jaar na jaar sterker wordt. Men heeft veel dingen aan het verhaal toegevoegd en veel dingen weggehaald, maar ik zal het vertellen zoals het was:
Mohammad en Aboebakar vluchtten de bergen in. En ze werden achtervolgd door dezelfde zeven mannen die de aanslag op Mohammad hadden beraamd. De mannen zagen hoe twee silhouetten zich op de helling van de berg bewogen. Via verschillende bergweggetjes klommen ze omhoog en omsingelden de vluchters. Mohammad en Aboebakar konden nergens heen. Plots zagen ze de ingang van een kleine grot. Ze kropen naar binnen. Meteen verscheen er een grote spin die een dicht web voor de toegang van de grot begon te weven. Toen de mannen bij de plek aankwamen, konden ze Mohammad en Aboebakar nergens vinden. Toch moesten ze zich in de omgeving schuilhouden. Ze zagen de grot wel, maar die was afgesloten door een dik spinnenweb. Ze liepen verder en bleven twee nachten en drie dagen in de bergen zoeken. Maar Mohammad en Aboebakar waren als twee druppels regen in de dorstige bergen verdampt.
Ik, Zeeëd, weet dus niet precies wat zich tijdens de vlucht van Mohammad in de bergen heeft afgespeeld. En ik weet niet welke afspraken Mohammad en Aboebakar in de grot met elkaar hebben gemaakt. Maar ik heb aan de hand van mijn eigen waarnemingen wel een vermoeden. Ik denk dat ze een gesprek als het volgende hebben gevoerd:
Mohammad: ‘Nu we alle bruggen achter ons kapot hebben gemaakt, is er geen terugkeer meer mogelijk. We nemen het zwaard op en vechten tot de dood om Mekka te veroveren.’
Aboebakar: 'Tot nu toe waren we kameraden, maar vanaf heden vormen we een eenheid voor de eeuwigheid. En om deze gezworen kameraadschap te zegenen, geef ik mijn dochter Ajeshe aan jou.’
Ajeshe, de dochter van Aboebakar, was volgens mij een jaar of negen. En Mohammad over de vijftig. Zo werd Mohammad de schoonzoon van Aboebakar. En Aboebakar werd de schoonvader van Mohammad.
Daarna vluchtten ze verder en gingen te voet langs de Rode Zee naar Yasreb. Onderweg kochten ze twee kamelen van een boer om zich sneller te kunnen verplaatsen.


68 Een nieuwe jaartelling
Mohammad was weg. En ik, Zeeëd, was achtergebleven. Ik zou diezelfde nacht nog samen met Ali naar Yasreb vertrekken. Helaas miste ik zo een deel van Mohammads leven dat historisch erg belangrijk is geweest. Het kon niet anders.
Later, toen we een nieuwe kalender wilden samenstellen, hebben we de vlucht van Mohammad van Mekka naar Yasreb als het begin van de islamitische jaartelling genomen. De wereld van de islam begon vanaf die dag. 
Ik laat Mosab, de grote Korankenner, weer aan het woord. Hij is de enige die dat deel van Mohammads leven kan navertellen.
Hij was degene die door Mohammad een paar jaar eerder naar Yasreb was gestuurd om in die stad de Koran te gaan verkondigen en cellen van nieuwe volgelingen op te richten.
Mosab woonde al in Yasreb toen Mohammad vluchtte. Hij was van alles op de hoogte.
Volgens hem had de vlucht van Mohammad Yasreb in rep en roer gebracht. Iedereen praatte er gespannen over, iedereen wachtte op nieuws:
'Zouden ze hem gearresteerd hebben?’
‘Hij is slim. Hij laat zich niet door hen pakken.’
‘Hij is de boodschapper. Zijn Allah zal hem helpen.’
“Maar waarom laat hij niets van zich horen als hij nog leeft?’
‘Hij zal komen. Een dezer dagen komt hij opeens tevoorschijn.’
‘Ik kreeg eindelijk het goede nieuws’, zei Mosab. ‘Mohammad was gezond en hij was met Aboebakar via de kust in het dorp Ghaba aangekomen. Binnen enkele dagen zouden ze Yasreb bereiken. Ik maakte het bericht openbaar. De volgelingen klommen op de daken en riepen: “Een blije tijding! De boodschapper is onderweg!”
Hier had niemand meer op gerekend. Arabieren van alle stammen gingen juichend de straten op. Ze sloegen op trommels en deelden dadels en lekkernijen uit. Van de ene op de andere dag hadden de Arabieren een boodschapper gekregen met een Boek dat mooier en krachtiger was dan het Boek van de joden. Want de mensen hadden geen enkele kennis van de Tora en de Bijbel, maar de koranteksten die onze Balal met zijn heerlijke stem voordroeg, waren zo opwindend, zo geheimzinnig dat geen andere tekst de schoonheid ervan kon overtreffen.'
Drie dagen later, toen Mohammad de stad Yasreb naderde, sloten de Arabieren hun winkels en gingen massaal, inclusief vrouwen, kinderen en slaven, naar de stadspoort om Mohammad te bewonderen.
De joden bleven thuis, maar de christenen, die eeuwenlang door de joden geplaagd waren vanwege hun nietszeggende Jezus, gingen stiekem met de Arabieren mee. Zo veranderde de machtsverhouding van de stad in een klap.
Er wachtten duizenden mensen voor de poort van de stad. In de verte verschenen twee kamelen; de silhouetten van twee mannen werden zichtbaar. De massa slaakte een kreet van geluk. Toen de reizigers dichterbij kwamen, riep men:“Mohammad is de boodschapper!’
'Welkom, boodschapper!’
De menigte drong naar voren om een blik van hem op te vangen en de mensen nodigden hem luid uit om bij hen te verblijven.
Mohammad liet het leidsel van zijn kameel los en zei: ‘Waar mijn kameel knielt, zal ik verblijven.’
De kameel passeerde rustig de poort en liep van de ene straat naar de andere, terwijl de bevolking hem in stilte volgde. Hij passeerde vele huizen. Iedereen hoopte dat de kameel bij hun huis zou knielen, maar het dier liep een smalle steeg in, stopte bij een kleine deur, knielde en legde zijn lange nek op de grond. Dit huis was de woning waar Mohammads moeder geboren was en waar Mohammads vader overleden was. De inwoners van Yasreb gaven deze kameel de erenaam Gosoveh: degene die uit de verte komt. De kameel Gosoveh leefde lang, want de bevolking van Yasreb zorgde goed voor hem. Jaren later stierf hij een natuurlijke dood.


69 Een vrouw voor Zeeëd
De stad Yasreb veranderde alles voor Mohammad. 
Yasreb kreeg een nieuwe naam. Het werd ‘Medinatol Nabi’, wat betekende: ‘De stad van de boodschapper’.
Verkort werd het Medina genoemd.
Mohammad begon een nieuw leven in Medina.
Ghadidje was gestorven, Mekka lag ver weg en in deze stad werd hij niet alleen als een echte profeet behandeld, maar ook als de leider van de Arabische stammen. De poorten van het aardse paradijs werden een voor een voor Mohammad geopend. Als vrouw had hij de negenjarige dochter van Aboebakar niet nodig, want de jonge, tedere vrouwen van Medina boden zich vrijwillig aan: ‘Boodschapper, neem me! Zegen me!’
En Mohammad zegende hen.
Hij was altijd trouw gebleven aan Ghadidje, maar nu had hij volop oog voor de jonge vrouwen. Hij ging zelfs zover dat Allah hem bij zijn kraag greep: ‘Mohammad! Het is genoeg!’ Hij luisterde en nam genoegen met zijn wettelijke vrouwen en de talloze beeldschone slavinnen die hij later als oorlogsbuit kreeg.

Ik, Zeeëd, wil iets persoonlijks vertellen, maar ik aarzel.
Ik leg mijn pen neer. Ik moet erover nadenken.
Ik heb besloten om het verhaal te vertellen.
Zo ging het:
Mohammad werd de boodschapper.
Aboebakar werd de eerste kalief.
Omar werd de tweede kalief
Osman werd de derde kalief.
Ali werd de vierde kalief
En Zeeëd werd de kroniekschrijver.

En ik getuig naar waarheid: we woonden nog in Mekka en naar Aboebakars woorden was ik een sterke man, een bijzondere man, geworden. Mohammad had een mooie nicht. Zo mooi dat ze je aan een jonge maan in de nacht deed denken. Soede was haar naam. Ze was een jaar of zeventien. Op een avond werd ik geroepen door Mohammad: ‘Zeeëd! Ik wil je spreken.’
We wandelden pratend langs de rivier onder de dadelbomen.
Hij zei: ‘Zeeëd, je bent een man geworden. Hoe denk je over Soede?’
Ik werd getroffen door zijn onverwachte vraag. Ik zweeg, kon niets zeggen. Ik had nooit aan Soede gedacht, ik durfde niet. Ze was zo mooi, zo elegant, dat ze nooit de mijne zou kunnen zijn. De volgende dag legde Mohammad de hand van Soede in mijn hand, sprak een soera en zegende onze echtelijke verbintenis. Zo werd Soede mijn wederhelft. Soede sliep naast me en ze werd steeds mooier. Soede was het licht in mijn huis en ik legde elke nacht mijn hoofd op het kussen naast haar hoofd.
Maar toen we in Medina woonden, dacht Soede niet meer aan mij, ze dacht aan Mohammad. Ze wilde dat ze door de boodschapper werd bewonderd, niet door zijn knecht. 
Op een dag stond ze naakt in een grote koperen schaal en waste zich midden op de binnenplaats van ons huis. Op dat moment kwam Mohammad onverwachts binnen. Zijn blik viel op Soede in haar volle schoonheid.
Ik stond achter het venster en zag Mohammad. Hij sloot zijn ogen en zei: ‘Fatabarekallah ahsanal ghalegin. Geprezen is Allah voor zo veel schoonheid die Hij heeft gecreeërd.'
Soede hoorde het en vanaf dat moment sliep ze niet meer naast me. Ze wist dat Mohammad haar wilde. En toen verliet Soede mijn huis. Ik had geen keus, nam afstand van haar, liet haar gaan. Mohammad was kwaad op mij.
Ik zweeg.
Mohammad beval me dat ik mijn vrouw naar huis moest halen.
Ik zweeg.
Allah zond een soera en vervloekte me.
Ik zweeg.
Mohammad sliep vele nachten met mijn Soede. Daarna verkondigde hij een nieuwe regel:
‘Gelovigen! Jullie mogen niet zomaar de huizen van andere mensen betreden! Je moet eerst op de deur kloppen. De bewoners waarschuwen. En als je binnentreedt, moet je altijd hoorbaar “Salam" roepen. En salam aan het huis en een salam aan de bewoners.’
Soede werd de zevende vrouw van Mohammad.


70 Mekka en Medina
De Mohammad van Medina was niet meer te vergelijken met de Mohammad van Mekka.
In Mekka werd hij beledigd, in elkaar geslagen en wilde men hem doden. In Mekka was zijn proza zacht en neigden zijn teksten naar poëzie. In Mekka was hij niet geïnteresseerd in vrouwen, hij at slecht en lachte weinig. In Mekka was hij mager, altijd aan het peinzen en had hij haaruitval. In Mekka was hij een opstandeling. In Mekka was hij huisvader en de man van Ghadidje. In Mekka had hij een verdedigingsstrategie. Maar in Medina werd hij de leider van de stad. In Medina genoot hij van vrouwen, at hij als een Arabisch paard, genoot hij van druiven, vijgen, olijven. Hij stopte zijn hele wijsvinger in de honingpot en likte hem af. En hij wachtte niet tot zijn negenjarige vrouw Ajeshe wat ouder was. Hij deed wat olijfolie in zijn haar en beminde Ajeshe. In Medina werd zijn proza gewelddadig, de fase van verdediging was duidelijk voorbij. In Medina werd zijn postuur steviger en werd hij een sluwe politicus. Hij onderhandelde, gebruikte politieke leugens en bedacht gemene trucjes.
In Medina legde hij het fundament van zijn islamitische bewind. Hij maakte een wetboek met tweeënvijftig regels over omgangsvormen tussen de inwoners van de stad, gebaseerd op allerlei geloofsovertuigingen. Zo presenteerde hij zich als leider van de gehele bevolking, joden en christenen inbegrepen. Om het hardnekkige protest van de joden te sussen, dacht hij een tactiek uit en hij bereikte een gouden compromis met hen: ‘Jullie belijden jullie eigen geloof, maar als er een oorlog komt, staan jullie aan mijn zijde en vechten jullie tegen mijn vijand. In ruil daarvoor zullen ik en mijn volgelingen twee dingen doen: tijdens het gebed richten we ons tot jullie Heilige Moskee in Jeruzalem en we vasten met jullie mee.’ 
De joden gingen mopperend akkoord, want ze beschouwden het wel als een knieval van Mohammad voor het oude joodse geloof. Vervolgens nodigde Mohammad de hoofden van de christenen uit in zijn nieuwe moskee, die nog niet af was, en liet hun het volgende weten: 
‘Ik hou van jullie profeet Jezus. Maria zou ook mijn moeder kunnen zijn. Maar ik hou niet van jullie leugens dat Jezus de zoon van Allah is. En ik word ziek, elke keer als ik een priester het kruisteken zie slaan: “De Vader. De Zoon. En de Heilige Geest. Amen."
Het is een openlijke aanval tegen Allah. 
Allah is Eén! Hij is niet verwekt! En hij verwekt niet!
Allah heeft geen zoon.’
Er werd een overeenkomst met de hogepriester van de stad gesloten. De christenen zouden in het openbaar geen kruisteken meer slaan. Ook zouden ze Jezus openlijk geen Zoon van God meer noemen.
Op zijn beurt zou Mohammad de christenen van de stad beschermen tegen het voortdurende geweld en de vernedering door de joden. Mohammad had nu de nodige elementen om zijn bewind kracht bij te zetten: 
Hij had een wetboek met tweeënvijftig regels samengesteld. 
Hij had een plaats van bijeenkomst voor zijn volgelingen gebouwd: de moskee.
Hij had een heilige plek bepaald waar zijn volgelingen zich naar konden richten: Jeruzalem. 
Hij had een paar smederijen ingericht waar de smeden dag en nacht zwaarden voor hem maakten. En hij had een kamp opgezet waar zijn volgelingen werden getraind voor het gevecht. Dat gebeurde allemaal in het eerste jaar van zijn verblijf in Medina.
Wat hem nog ontbrak was geld of goud.