51 Hasan bén Hadi, de sterrenkundige
Het is niet zo dat ik alleen bij Mohammads bewonderaars langsging,
ik ging ook langs bij degenen die een heel ander beeld van hem,
zijn Koran en zijn Allah hadden. Sommigen van hen vonden hem een
leugenaar, anderen vonden hem fantasierijk.
Ik bezocht de sterrenkundige Hassan bén Hadi bén Ibrahim. Hij
woonde buiten Mekka in een bijzonder gebouw met een donkerblauwe
koepel die het dak van de hemel symboliseerde. Hij bestudeerde daar
met zijn leerlingen de zon, de maan en de sterren.
Hij was voorzichtig en moedig tegelijk: ‘Ik zeg niet dat Mohammad
loog. Hij was eerder onwetend. En dat straalde ook af op Allah.
Mohammad begreep niet hoe de wereld in elkaar zat. Wat hij zei was
onjuist.
Ik begrijp ook niet hoe de wereld in elkaar zit, maar ik hou mijn
mond. Ik kijk en zwijg.
Mohammad praatte met overtuiging over de zon, over de maan en over
de schaduwen. Maar hij zag het allemaal verkeerd.
Hij meende dat de schaduwen zich bogen voor Allah. Fout. Hij kon
geen verband leggen tussen de zon, de boom en de schaduw.
Hij zag ze allemaal als op zich staande elementen. Onjuist. En hij
zegt overal in zijn vertellingen: “Allah is alwetend.”
Maar de Allah van Mohammad is onwetend!
Hij zegt: “De hemel staat op pilaren.”
Hoe komt hij daarbij? Welke pilaren? Waarom komen mijn leerlingen
die pilaren niet tegen bij hun observaties? Wederom onjuist. Jouw
meester was onwetend, Zeeëd. Zijn Allah ook.’
Teen ik mijn paard uit de stal haalde, riep Hassan bén Hadi me nog
na: ‘Zeeëd! Maar ik bewonder je meester. Het is een mirakel dat hij
met zo veel onwetendheid toch een Boek voortbracht waarmee de
wereldkaart kon veranderen.'
52 Talhé, de smid
In het zesde jaar van zijn missie was Mohammad de echte
confrontatie aangegaan. De Raad van Mekka zag hem nu als een
acuut gevaar. De ordebewakers sloegen de volgelingen van Mohammad
in elkaar waar ze hen ook tegenkwamen. Vooral de slaven werden
slachtoffer van deze nieuwe golf van geweld. Als de ordebewakers
erachter kwamen dat een slaaf van de boerderij van zijn baas
gevlucht was en zich had aangesloten bij Mohammad, gingen ze naar
hem op zoek en dan pakten ze hem hardhandig aan.
De straten van Mekka waren het strijdperk geworden van
confrontaties tussen ordebewakers en volgelingen van Mohammad. De
agenten sloegen hen met hun lange stokken. Maar de volgelingen
hadden nog geen toestemming van Mohammad gekregen om terug te
slaan. Ze mochten zich slechts met de blote hand verdedigen.
Om die woelige tijd nauwkeurig te kunnen beschrijven, ging ik op
zoek naar Talhé. Hij was de persoon die plannen bedacht om de
volgelingen te beschermen tegen het geweld. Talhé was een jonge,
getalenteerde Arabier, slim en sluw. Na de actie op de Safaberg kon
hij zijn ware kwaliteiten laten zien. Later werd hij in Medina een
van de grootste krijgsheren van het islamitisch leger.
Ik herinner me nog precies de dag waarop hij zich bij Mohammad
aanmeldde. Het is een kwart eeuw geleden.
Er werd geklopt. Ik keek door het luikje. Er stond een knappe
jongeman met zwarte ogen, gekamd haar, een mooie katoenen jas en
een dolk onder zijn riem.
‘Mijn naam is Talhé. Ik kom voor Mohammad de boodschapper.’
Eerst herkende ik hem niet, maar toen zag ik dat het de smid Talhé
was.
‘Als u even wacht’, zei ik.
Ik rende naar de kamer van Mohammad: ‘Talhé staat voor de
deur.’
‘Welke Talhé?’
‘Talhé, de bekendste paardenhoefsmid van Mekka.’
‘Wat wil hij?’ vroeg Mohammad.
‘Hij wil met de boodschapper praten, zegt hij.’
Mohammad glimlachte: ‘Breng hem.’
Ik begeleidde Talhé naar Mohammad. Vrolijk stak Mohammad zijn hand
uit en zei: ‘Talhé de smid. De man die duizenden hoeven van onze
toekomstige paarden gaat beslaan.’
Zwijgend boog Talhé zijn hoofd en drukte Mohammads hand met zijn
beide handen.
‘Thee!’ riep Mohammad.
Ik snelde naar de keuken en beval de hoofdbediende: ‘Twee thee in
glazen met gouden randjes. En een bordje verse dadels op een
zilveren blad.’
Ik bracht zelf de thee naar de kamer. En zoals gewoonlijk bood ik
eerst de gast wat aan. Ik zette de thee van Mohammad op zijn
tafel en bleef op een afstand stil achter hem staan. Talhé had
Mohammad vaak op de markt gehoord. Hij had diens teksten thuis
bewaard.
‘Ik kan niet meer slapen,’ zei Talhé, “onophoudelijk zegt iemand uw
woorden op in mijn hoofd.’
En hij reciteerde een korte tekst:
‘Wanneer de zon donker wordt
Wanneer de sterren worden gedoofd
Wanneer de bergen in beweging komen
En wanneer de tien maanden zwangere, geliefde kamelen aan zichzelf
worden overgelaten
En wanneer de beesten bij elkaar worden geroepen
En wanneer de zeeën worden leeggemaakt
En wanneer aan het levend begraven meisje wordt gevraagd waarom ze
haar gedood hebben
En wanneer de hemel in stukken gescheurd wordt
Zweer ik bij de sterren die een voor een in het donker
verdwijnen
En bij de nacht wanneer hij ophoudt
En bij de morgen wanneer hij aanbreekt
Dit is het woord van een dierbare boodschapper.
En hij is niet gek.’
Vervolgens knielde Talhé voor Mohammad en hij zei: ‘Ik getuig dat
Mohammad een dierbare boodschapper is.’
Zo sloot Talhé zich aan bij Mohammad en hij werd een van zijn
belangrijkste volgelingen. Hij was de man die alles mogelijk
maakte. Niets meer, niets minder. Ik ging op zoek naar deze Talhé
om hem het woord te geven.
53 Een bliksemactie in de Kaabé
Talhé ontving me in zijn huis. Hij was oud geworden. Hij vocht niet
meer aan het front, maar was de grote oorlogsadviseur van Osman, de
derde kalief.
Zijn huis leek op een kasteel en hij verplaatste zich in een koets
met vier paarden die schitterde als een grote klomp goud in de
felle zon van Mekka. Er reed altijd een stoet ruiters met
koninklijke paarden voor zijn koets uit en een stoet ruiters
erachter.
Ik werd door de chef van de bewakers van zijn huis
binnengehaald.
Talhé opende zijn armen en omhelsde me: ‘Zeeëd! Oude vriend. Wat
een geluk om je te zien. Hoe komt het dat je opeens langs wilde
komen?’
‘Mohammad is heengegaan. Ik nog niet.’ zei ik, ‘Ik moet nog een
grote daad verrichten voordat ik hem volg.’
‘Vertel’, zei hij en hij nam me mee naar zijn eigen vertrek en bood
me een plek aan op een rustbank bedekt met kussens. De bediende
bracht fruit, lekkernijen en drank.
“Talhé, weet je nog wat er gebeurde toen je je smederij verlaten
had en je bij Mohammads beweging aansloot?’
“Het was een mooie tijd. Ik was jong, bevlogen en
zoekende. Mohammad brandde als een fakkel in de nacht. Zijn
vertellingen hielden me al een tijd bezig’, zei Talhé. ‘Mohammads
woorden hielden me van mijn werk. Ik legde mijn smeedhamer neer en
ging op zoek naar hem. Na die eerste ontmoeting had ik een gesprek
onder vier ogen met hem. Hij zei: “Onze volgelingen zijn erg
kwetsbaar, ze zijn bang geworden van al het geweld. Vooral de
slaven zijn bang voor de wraak op hun familie. We moeten onze
acties anders opzetten. We hebben een paar snelle mannen nodig die
bliksemacties kunnen uitvoeren en snel kunnen vluchten.
Die acties moeten op belangrijke plekken plaatsvinden. Er moet
snel gehandeld worden, zodat de ordebewakers ze niet te pakken
krijgen. Kun jij daarvoor zorgen?"
Ik dacht even na en zei toen: “Ik regel het."
Zo kreeg ik twaalf mannen onder me en samen maakten we plannen.
Voor de eerste actie koos ik de Kaabé. Naast de afgoden, een plek
waar geen bewaker mocht komen.
Het idee had ik eerst met Mohammad besproken en hij keurde het
glimlachend goed.
We kozen voor een vrijdagmiddag, omdat de mensen dan gewoonlijk
naar de Kaabé gingen.
Wij, mijn twaalf mannen en ik, hadden lichte kamelenschoenen en
wijde witte broeken aan. We gingen verspreid de Kaabé binnen. Vanaf
mijn kindertijd al ging ik met mijn vader mee en brachten we
offers: geslachte geiten, eten, kruiden, goud en fijne stoffen. En
we brandden kaarsen en knielden voor de afgod van onze stam. Het
was altijd druk, en het rook er altijd heerlijk naar gewijde
kruiden. De verschillende stamleden neurieden voor hun eigen
afgoden. Het maakte een ongelofelijke indruk op mij. Vooral de
grote afgoden die met goud, parels en satijn versierd waren. Maar
nu ik met mijn mannen binnen was, zag ik alles opeens anders. Ik
riep mijn groep bij elkaar en we begonnen onaangekondigd een korte
soera uit de Koran op te zeggen:
"Allaho samad
Lam jalad
Wa lam joelad
Wa lam‘
Zeg: ‘Allah is Eén.
Allah is eeuwig.
Hij is niet verwekt en Hij verwekt niet.
En er is niemand aan Hem gelijk."
En onmiddellijk daarna doken we weer onder in de massa. Iedereen
schrok van deze bliksemactie die de heilige stilte in de Kaabé
verbroken had. Maar men was nog niet van de schrik bekomen,
toen we weer bij elkaar kwamen en in koor riepen:
"Alrahmano rahim
Malekel joemedin
Allah is groot
Allah is vergevend
Allah is de Koning van het heelal
Allah is de Maker van de sterren.”
Niemand wist wat te doen. Sinds mensenheugenis, sinds de tijd
waarin de profeet Ibrahim de eerste hoeksteen van de Kaabé gelegd
had, had niemand hardop in de Kaabé gepraat. Er was iets gebeurd
wat men niet kon bevatten. Ontgoocheld keken de mensen elkaar aan.
En geen ordebewaker durfde zijn voet op die heilige plaats te
zetten.Zo traden we nog een keer op voordat we een voor een
verdwenen, zonder dat iemand erachter kon komen wie we waren.
Het nieuws deed Mekka op zijn grondvesten trillen: “De mannen van
Mohammad riepen ´Allah’ in de Kaabé.”’
54 Geslepen stokken
‘Deze nieuwe methode werkte goed, ze sprak de jongeren aan,’ zei
Talhé, ‘maar wekte tegelijkertijd agressie bij de gezagsdragers van
de stad. Zij reageerden als aangevallen beesten. Mohammad was
de Mohammad van vroeger niet meer. Hij durfde zijn zachtaardige
melancholische woorden opzij te schuiven en met harde woorden te
spreken. Omringd door zijn aanhang hield hij vurige toespraken
tegen de machthebbers en spoorde mensen aan om in opstand te komen.
Maar er was één probleem. Mohammad twijfelde nog aan de noodzaak om
wapens te gebruiken. Daarom ging ik met Omar praten:
“Mohammad moet ons toestemming geven om hard terug te slaan, anders
verliest hij zijn aanhang. De verdedigingsmethode heeft haar tijd
gehad, het geweld is nu naar binnen gekeerd en maakt ons van binnen
kapot. De volgelingen zijn zo kwaad op de ordebewakers en de
ingehuurde bandieten die ons slaan dat ze niet meer kunnen
functioneren."
Omar antwoordde: “Ik weet het. Ik heb het ook gezegd, maar we
moeten geduld hebben. Mohammad heeft nog geen toestemming van Allah
ontvangen om geweld te gebruiken. Geduld. Toon geduld."
Diep in zijn hart hoopte Mohammad nog dat hij op een vreedzame
manier de Kaabé van de afgoden zou kunnen ontdoen en dat hij hem
als huis voor Allah zou kunnen gebruiken.
Er gebeurde echter iets anders. Twee dagen na mijn gesprek met Omar
werden we op het plein van de Kaabé bij elkaar geroepen. Mohammad
ging op het krukje staan. Bedaard keek hij eerst naar zijn
volgelingen, daarna richtte hij zijn wijsvinger naar het venster
van de Raad van Mekka en riep: “Vannacht is me een nieuwe opdracht
geopenbaard. Allah heeft me toestemming gegeven om hard terug te
slaan. Ik heb jullie gewaarschuwd. Heden sla ik met alle kracht
terug.”
Omar verscheen met drie kamelen beladen met geslepen stokken.
Ik hielp hem de kamelen te lossen. Daarna overhandigde Mohammad
iedereen een stok. In een oogwenk vond er een metamorfose plaats.
De onschuldige aanhang van Mohammad werd een gewapende militie. Zo
werd het fundament van Mohammads leger gelegd.
Er brak een nieuwe fase aan. De straten van Mekka werd het toneel
van harde gevechten tussen de milities van Mohammad en de
ordebewakers en ingehuurde bandieten. De volgelingen van Mohammad
vochten krachtig terug. Het waren onvergetelijke dagen en
nachten. Mohammad sloeg ongenadig en met alle kracht met een stok
op de rug van de chef van de ordebewakers en Omar zat achter de
bandieten aan. Het waren beslissende dagen, mooie dagen. Je
voelde dat we bezig waren om de piramide van de macht in Mekka af
te breken. Mekka dacht diep na en de aanhang van Mohammad
groeide met de dag.’
Toen Talhé uitgesproken was, maakten we een wandeling door zijn
tuin. Het was geen gewone tuin, volgens mij had hij, geìnspireerd
door de teksten van Mohammad, een stukje van het paradijs laten
maken. Toen we met z’n tweeën in de schaduw van de bomen langs de
geurige bloemen wandelden, schoten me enkele verzen van de Koran te
binnen:
‘De eerstgekomenen zijn het eerst gekomen
In de tuinen van het geluk
Rustend op juwelen rustbanken
En er zijn gezellinnen met sprekende grote ogen
Die als welbewaarde parels zijn
Ze gaan bij hen rond
Met kruiden
En drinkbekers gevuld met wijn
Waarvan ze geen hoofdpijn krijgen
Waarvan ze niet beneveld taken
En vruchten die ze uitkiezen
En vlees van gevogelte.’
55 Een nieuwe orde
Mohammad had besloten alles op alles te zetten om de
hiërarchie van de macht af te breken.
Het gezag van Mekka voelde deze bedreiging.
In zijn teksten stelde Mohammad een nieuwe volgorde van de macht
op.
* Allah
* De profeet
* De gelovigen
* De christenen
* De joden
* De ongelovigen
Hij kwam elke dag met nieuwe, baanbrekende wetten voor de inwoners
van Mekka:
De vrouwen erven de helft van wat de mannen erven. (De mannen
schrokken van deze regeling. Vrouwen, die eerder nooit iets erfden,
hadden plots het recht op hun vermogen.)
Voor Allah zijn mannen, vrouwen, grote handelaren, slaven en
slavinnen allemaal gelijk. Wie betere daden verricht, komt dichter
bij Allah te staan.
Iedereen schenkt een vijfde van zijn inkomsten als giften, de
giften van Allah.
Als een slaaf of slavin de vrijheid opeist, laat hem dan vrij; je
mag deze vrijheidskosten van je giften van Allah aftrekken.
Help je slaven en slavinnen te trouwen als ze geen geld hebben.
Laat je vrouw niet in de steek als ze oud is geworden.
Je mag alleen met je eigen vrouwen en slavinnen naar bed, andere
vrouwen zijn verboden voor je.
In de straten van Mekka werd hevig gevochten. De machthebbers
konden niet meer rustig slapen. Zo kon het niet langer
doorgaan. Er moest iets gebeuren. Er moest een einde komen aan
de onrust die Mohammad veroorzaakt had. En er gebeurde wat
niet gebeuren mocht. De Raad van Mekka nam een definitief besluit.
Het moest afgelopen zijn, het was nu of nooit. Ze besloten Mohammad
en zijn volgelingen uit Mekka te verbannen. Tot grote verbazing van
alle stadsbewoners werd er een nieuwe wet geschreven op een groot
perkament van kamelenhuid, dat aan de wand van de Kaabé gehangen
werd:
Uit de naam van Ozzat, de belangrijkste God van de Kaabé, neemt de
Raad van Mekka de volgende wet aan:
* Het is verboden om met Mohammad en zijn volgelingen te
handelen
* Het is verboden om hun een slaapplek te geven
* Het is verboden om hun voedsel te geven of te verkopen
* Het is verboden hun een vrouw te geven of een vrouw van hen te
nemen
* Mohammad en zijn aanhang dienen binnen een etmaal de stad te
verlaten
* Wie geen gehoor geeft aan deze wetten, wordt als aanhanger van
Mohammad behandeld.
Het was vrijdag, midden op de dag en de mensen stonden met open
mond naar het perkament te kijken. Zelfs de oudste mannen van Mekka
konden zich niet herinneren dat ooit iemand op die manier uit de
stad was gezet.
56 Tante Sofaje
Het advies van Mohammad aan zijn volgelingen was meteen duidelijk:
‘Vrees niet. Niemand hoeft de stad te verlaten. Blijf voorlopig
thuis.’
De volgelingen bleven thuis, maar zo simpel bleek het niet te zijn.
Gedurende een maand was er niets te klagen, maar zodra hun brood,
vlees en bonen opraakten, konden ze de vragen van hun kinderen,
vrouwen en ouders niet meer met vage antwoorden ontwijken.
Niemand durfde iets aan hen te verkopen en niemand durfde in hun
buurt te komen.
In deze moeilijke tijden bezocht Mohammad zijn volgelingen in het
donker. Vooral degenen die een gezin hadden. Hij nam lekkernijen
voor hun kinderen mee. Hij had altijd veel plezier met hen.
Ik, Zeeëd, heb een paar mooie herinneringen uit die tijd.
Op een nacht gingen we bij de zwarte slaaf Zobier langs. Hij had
toen één zoontje, dat Omir heette. Deze Zobier woonde in die tijd
in een schuur met zijn vader, moeder, vrouw en zoontje.
Tegenwoordig woont hij in een mooi huis in het centrum van
Mekka.
Helaas verloor Zobier beide benen in een van de vele oorlogen van
Mohammad in Medina. Hij is nu grootvader van drieëntwintig
kleinkinderen en heeft een behoorlijk goed leven. Hij verplaatst
zich met een soort wagen die speciaal voor hem is gemaakt.
Ik ging bij hem langs en vroeg of hij wilde vertellen over de avond
dat Mohammad bij hem langs kwam.
‘O, die avond,’ zei Zobier, “het is al lang geleden, maar zijn
onverwachte bezoek schittert nog altijd als een lampje in mijn
gedachten. Het waren moeilijke dagen en sombere nachten. Mijn
ouders waren oud, Omir was een jaar of vier en we hadden niets meer
te eten. Mijn vrouw was ontslagen op de boerderij waar ze werkte en
niemand durfde met ons te praten. Ik stond machteloos.
Op een nacht werd er onverwachts geklopt en Mohammad kwam binnen,
samen met jou, Zeeëd. Jullie brachten een zak brood en vlees
mee.
De aanwezigheid van Mohammad ervoer ik als een lichtgevende
lantaarn in onze donkere nacht.
Natuurlijk waren we dankbaar dat hij brood en vlees voor ons had
meegenomen, maar hij deed ook iets liefs.
Mijn zoontje Omir had een vogel die Novir heette en hij hield van
het dier. Net op die avond was Novir dood neergevallen.
Mohammad zag dat Omir verdrietig tegen de muur stond. Ik vertelde
Mohammad dat Novir dood was. Mohammad knielde neer voor Omir en
fluisterde: “Zeg, Omir, wat deed die Novir?"
Door zijn grappige manier van praten barstte Omir in lachen uit.
Elke keer als Mohammad Omir daarna ergens tegenkwam, riep hij:
“Zeg, Omir, wat deed die Novir?" en dan lachten ze allebei.’
Het waren inderdaad moeilijke dagen en sombere nachten. Mohammad,
Aboebakar, Omar en Osman gingen elke nacht afzonderlijk bij de
volgelingen langs. Ze praatten met hen en bereidden hen voor op de
moeilijke periode die nog zou volgen. Het leven wilde Mohammad
op de proef stellen. Alle ogen waren op hem gericht. Zou hij het
volhouden of zou hij breken? Ik zag dat hij onder die moeilijke
omstandigheden groeide van een opstandeling naar een leider. Hij
had controle over alles en straalde hoop uit.
Op een dag kwam zijn bejaarde tante Sofaje langs. Ik nam haar bij
haar arm en leidde haar naar Mohammad.
‘Tante Sofaje, wat een aangename verrassing. Komt u om u als
volgeling aan te melden of hebt u brood en vlees voor ons
meegenomen?' vroeg hij lachend en hij kuste haar hand.
‘Mohammad, ik heb brood voor je meegenomen, maar op één
voorwaarde.' zei tante Sofaje met een dreigende vinger. ‘Je mag
nooit vergeten dat ik je tante ben, en ik heb je goed behandeld
toen je nog een kind was, ik heb je melk uit mijn eigen borsten
gegeven. Wil je nu iets voor mij doen, nu je mijn brood nodig
hebt?’
‘Graag, maar wat?’ zei Mohammad glimlachend.
‘Wil je aan jouw Allah vragen om me een mooie plek te geven in Zijn
paradijs?
Mohammad antwoordde ernstig: ‘Neem me niet kwalijk, tante Sofaje.
Bejaarde vrouwen worden niet toegelaten tot het
paradijs.'
‘Geef me dan mijn brood maar terug’, zei tante Sofaje teleurgesteld
en ze pakte haar wandelstok om weer te gaan.
‘Want’, zei Mohammad, ‘bejaarde vrouwen worden eerst weer jong en
mooi gemaakt. Daarna worden ze pas op handen van knappe jongemannen
naar het paradijs gebracht. Ik zal zeker iets voor u regelen, tante
Sofaje.’
57 Naar de vallei Shoeib
Een ware hongersnood hing de volgelingen boven het hoofd.
Gedurende vier maanden hadden ze stevig weerstand kunnen bieden.
Onder leiding van Osman en met steun van Ghadidje was er een
clandestien comité opgericht dat in het geheim voedsel verzamelde
en dat naar de volgelingen stuurde. Maar hun netwerk werd ontdekt
door de Raad en kon toen niet meer functioneren. De directe
familieleden van Mohammad bleven hem van graan voorzien voor zijn
volgelingen, maar de familie werd bedreigd met een handelsverbod
voor hun stam als ze hun contacten met Mohammad niet zouden
verbreken. De Raad, die vreesde dat Mohammad het toch langer
zou volhouden dan gedacht en op die manier de aangenomen wet
krachteloos zou maken, besloot hem en zijn aanhang definitief uit
de stad te zetten. Omar en Osman waren ondergedoken, maar
Aboebakar vertoonde zich vaak op de markt als het gezicht van de
beweging. De Raad gaf opdracht Aboebakar te arresteren. Dus ook hij
moest onderduiken. Men viel Mohammads woning binnen, maar hij
woonde allang niet meer thuis. Hij had zich in het huis van oom
Taleb verscholen, geen ordebewaker die het in zijn hoofd durfde te
halen om daar naar binnen te gaan. En ik, Zeeëd, was zijn enige
contact met de buitenwereld.
Mohammad was inmiddels mager geworden. Hij at niet goed en had
haaruitval. Ik zag zijn haren overal op de grond liggen. Hij was
boos op Allah. Hij was in conflict met Allah. Hij zei het niet
hardop, maar hij was diep teleurgesteld dat Allah hem in deze
moeilijke tijden niet wilde helpen, dat Hij hem geen wonder liet
verrichten. Zijn missie dreigde te mislukken en Allah deed
niets.Zijn volgelingen waren vogelvrij verklaard en Allah deed
niets. Zijn mannen moesten onderduiken en honger lijden en
Allah deed niets. Allah had alle oude profeten met een wonder
geholpen toen het nodig was. Mozes gooide zijn wandelstok op de
grond en die veranderde in een slang. Jezus pakte een dode vogel in
zijn handen, bracht hem weer tot leven en liet hem
wegvliegen. Mohammad wilde ook iets dergelijks doen, iets om
zijn mensen hoop te geven. Graag wilde hij tegen zijn aanhang
roepen:
‘Gooi jullie stokken op de grond!’ En dan zouden al die stokken als
slangen de Raad van Mekka achtervolgen.
Jezus had voor zijn volgelingen om voedsel gevraagd aan zijn God en
er werd hem spijs uit de hemel gezonden.
Mohammad wilde van Allah ook brood voor zijn volgelingen. Maar
Allah hoorde hem niet.
Ik hoorde Mohammad huilen in zijn schuilplaats. Op zulke momenten
wachtte ik tot ik geroepen werd. Toen ik naar binnen ging, zag ik
dat zijn ogen rood waren en zijn baard nat van de tranen.
“Het zijn moeilijke tijden, Zeeëd,’ zei hij, ‘maar wees niet
verdrietig!’
Ik bleef stil als een standbeeld in de kamer staan.
“Heb geduld, Zeeëd!’ zei hij.
Op een nacht zag ik dat hij met opgetrokken knieën als een gewond
paard onder de deken gromde. Ik wist dat hij een nieuwe boodschap
van Allah kreeg.
“Zeeëd!’ riep hij benauwd.
Ik knielde en bracht mijn oor naar zijn mond.
‘Ga gauw naar de schuilplaats van Aboebakar. Zeg hem dat
ik een nieuwe boodschap heb gekregen. We verlaten de stad en
gaan naar de vallei Shoeib.’
58 De opdracht aan Yasser
De vallei Shoeib was een droge vallei met maar weinig
bomen, omringd door grote rotsen. Elke stam had daar een
stuk grond, waar ze de warme zomers doorbrachten in de
openlucht. Er waren geen zomerhuisjes of hutjes. De mensen
sliepen in de grotten of in openingen tussen
de rotsen. Oom Taleb had Mohammad geadviseerd om naar
Shoeib te gaan en voorlopig op de grond van hun stam te
verblijven tot de rust in Mekka was teruggekeerd. Maar
het werd geen voorlopig verblijf, het duurde drie lange jaren.
Drie verschrikkelijke jaren, waarin Mohammad verwoede pogingen
deed om zijn volgelingen de moed niet te laten verliezen.
Onder leiding van Osman begonnen de mannen graan en groenten
te planten. Een flinke jongeman die Yasser heette had in het
geheim een persoonlijke opdracht van Omar gekregen om ’s
nachts een geit of kameel te stelen en te slachten. Het lijkt
wel een eeuw geleden dat we in die vallei woonden.
Gisteren ging ik op zoek naar Yasser. Ik zocht hem op in
zijn militaire vesting buiten Mekka aan de weg naar de Rode
Zee. Hij was destijds de chef van de bevoorrading van het
leger. Ik ging met mijn eigen paard, dat in vergelijking met
de paarden van de gewone mensen een vorstelijk rijdier was.
De paarden die voor de vesting stonden waren nog sterkere,
getrainde, elegante dieren die grote indruk op de vijand
maakten.
‘Zeeëd, je bent geen dag ouder geworden!’ riep Yasser toen
hij me in zijn werkruimte ontving. ‘Vertel me je geheim. Wat
doe je, wat eet je en waar houd jij je mee bezig, dat je zo
eeuwig jong blijft?’
‘Mohammad’, zei ik glimlachend.
Yasser lachte om mijn antwoord. We praatten ernstig over
die moeilijke jaren in Mekka en ik leidde het gesprek naar de
vallei Shoeib en liet hem praten:
‘Het waren belangrijke jaren. Je weet het, Zeeëd,’ zei Yasser,
‘we keken allemaal halsreikend naar Mohammad. Als hij
bezweek, bezweken we allemaal. Hij deed alles om niet te
hoeven knielen. Hij wandelde diep in de nacht in de bergen en
praatte tegen zichzelf. We dachten dat hij misschien met een
nieuwe opdracht van Allah terugkwam, maar daarvan was geen
sprake. We waren allemaal mager geworden van de honger. We
maakten vaak ruzie met elkaar.
Nu ik op die periode terugkijk, zie ik het als een
belangrijke leerschool. We werden allemaal groot in die
vallei. Omar heeft bijna de helft van de wereld veroverd, maar
zonder die intense ervaring van de vallei Shoeib was het hem
niet gelukt zover te komen. De zware jaren in de vallei
maakten van ons harde, ervaren mannen die niet meer bang waren. We
werden mannen van ijzer.
Ik zal mijn verhaal in één zin samenvatten: “De Shoeib veranderde
de wereld."’
Het was plezierig om met Yasser over vroeger te praten. Toen
ik afscheid nam en hij me naar mijn paard begeleidde, zei ik
plagend: ‘En jij was onze grote dief. Je stal geiten en kamelen.
Zonder jouw gestolen vlees had Mohammad misschien niet de
Kaabé kunnen veroveren.’
‘Jij wist het dus’, merkte Yasser lachend op. ‘Ik dacht dat
het een geheim tussen mij en Omar was. Dat ik mijn geheim in
mijn graf zou meenemen.’
‘Maar hoe kwam je aan die geiten en kamelen? En hoe was
het mogelijk dat niemand erachter kwam dat de dief een van
Mohammads volgelingen was?’
‘Zeeëd, de kinderen in de vallei hadden honger. Er moest
iets geregeld worden, anders konden ze het niet volhouden en
zouden ze vertrekken. Op een nacht toen ik met Omar aan het
wandelen was, stopte hij opeens op een rustige plek en zei:
"Yasser, ik wil vlees voor de vrouwen en kinderen. Ik weet
niet hoe, maar je gaat nu en je komt alleen terug als je vlees
hebt. Het is een opdracht van boven. En het is een geheim dat
je in je hart begraaft. Je stelt geen vragen en je legt niets
uit. Ga! En breng vlees!"’
‘Waar ging je die nacht op zoek naar een geit? En hoe kwam
het dat je in de vroege morgen met een geslachte kameel
terugkwam ?’
‘Zeeëd, als je verder niets weet, zal ik je verder niets
vertellen’, zei Yasser en hij hielp me in het zadel.
59 Vertellen of zwijgen?
Omar had tegen Yasser gezegd: ‘]e stelt geen vragen en je legt
niets uit.’
Wat mocht nu verteld worden en wat niet? Die vraag moest
ik mezelf elke keer weer stellen.
Drie jaar ellende was lang genoeg geweest voor ons. Mohammad moest
zelf iets ondernemen, nu Allah niets van zich wilde laten
horen.
‘Haal Aboebakar, Omar en Osman’, zei Mohammad tegen mij. Ik
ging meteen naar hen op zoek. Het werd de laatste bijeenkomst in de
vallei.
Ze zaten in de kleine grot waar ze zich altijd beraadden. Ik
stak een kaars aan en plaatste die midden in hun kring op de
grond, zodat hun schaduwen op de grotwanden vielen.
Mohammad keek naar Omar en zei: ‘Heden, vanavond. En morgen is
het afgelopen.´
Omar antwoordde: “Vanavond, en morgen is het afgelopen.’
Omar kwam overeind en gebaarde naar mij: ‘Jij gaat met
mij mee!’
Ik wist niet waarnaartoe of waar het over ging. Ik volgde
Omar en we daalden naar de kom van de vallei waar een zwart
paard gereedstond. Omar sprong erop en spoorde me aan achterop
te springen. Met ongekende snelheid reden we richting
Mekka. Die bewuste avond was een geheim tussen Omar en mij.
Omar is inmiddels omgebracht. Nu ben ik nog de enige die weet
wat er die nacht gebeurd is. Mag ik het vertellen of niet? Dat
is de vraag. Het gaat om vertrouwelijke gegevens waar alleen
ik van afweet. Ik heb er vaak over nagedacht, en ben tot de
volgende conclusie gekomen: als Mohammad alles deed om Allah
te introduceren, moet Zeeëd op zijn beurt alles doen om
Mohammad te introduceren.
Maar intussen heb ik besloten dat mijn boek pas na mijn
dood gelezen mag worden.
Omar kon het hele Perzische Rijk met zijn zwaard tot
zwijgen dwingen, maar mij niet.
Zeeëd spreekt.
60 Het dak van de wereld
Ik zat achter Omar op zijn paard en hij reed diep in de nacht
naar Mekka, terwijl ik nog niet wist wat hij precies van plan
was. De grote poort van de stad was dicht en werd bewaakt,
maar Omar had alles geregeld. Hij bond het paard vast aan een
boom, trok zijn zwarte sjaal over zijn hoofd en voorzichtig
slopen we langs de muur naar een kleine deur. Hij klopte
zachtjes en meteen deed een bewaker open. Hij was een van
Mohammads heimelijke volgelingen die als spion voor ons werkte.
Omar ging naar binnen en ik volgde hem. Behoedzaam liepen we
via de donkere steegjes naar het centrum. Er was niemand op
straat, je hoorde slechts af en toe een bewaker en soms
passeerde er een wacht te paard.
Ik merkte dat Omar richting de Kaabé ging. Wat gaat hij
daar doen? dacht ik bij mezelf maar ik stelde geen vragen, ik
wist dat ik hem zwijgend moest volgen.
De voorkant van de Kaabé was ’s avonds verlicht met
grote fakkels, maar gedurende de nacht bleef er maar één
kleine fakkel branden. Er stonden twee bewakers in het zwakke
licht met elkaar te praten.
Met een grote bocht bereikten we de achterkant van de
Kaabé, waar het altijd donker en onbewaakt was. Het was
bedwelmend om daar in de duisternis te zijn. Ik raakte de muur
aan, kreeg kippenvel. Ik had even tijd nodig om me los te
trekken uit de greep van de afgoden, van wie ik de
aanwezigheid sterk voelde.
Omar haalde een mes tevoorschijn, gaf het aan mij en fluisterde:
‘Je zet je voeten op mijn schouders en klimt op het dak. Eenmaal
daar kruip je naar het perkament dat aan de muur hangt. Je snijdt
de touwtjes door, rolt het perkament voorzichtig op en brengt
het hier.’
Ik klom op de sterke schouders van Omar en stapte op
het houten dak van de Kaabé. Met het scherpe mes tussen
mijn tanden kroop ik naar het perkament. Wat een ervaring, ik
dacht dat ik over het dak van de wereld kroop. Ik pakte een
van de twee touwtjes, zette het mes erin en sneed het door.
Weg met de wet die ons drie jaar lang in de vallei Shoeib
gevangen had gehouden. Ik hield het touwtje vast en kroop naar
het andere touwtje. Toen ik dat ook doorgesneden had,
probeerde ik het perkament op te rollen, maar het was
gedurende die drie jaar in de felle zon uitgedroogd. Het kon
absoluut niet opgerold worden en begon in mijn handen uiteen
te vallen. Dus vouwde ik het met moeite samen, kroop terug en
reikte het Omar aan.
Die belevenis heb ik nooit kunnen vergeten. Toen ik de touwtjes
doorsneed, voelde ik dat ik de touwtjes van de macht in Mekka
doorsneed. En op het moment dat ik het samengevouwen perkament
aan Omar gaf wist ik dat een nieuw tijdperk was aangebroken.
Niemand kon het tegenhouden. Ik plaatste mijn voeten weer op
de schouders van Omar en klom naar beneden. We gingen er
onmiddellijk van door.