3
Beschermdieren
De geschiedenis kent meer voorbeelden van hondentrouw dan van de trouw van mensen.
ALEXANDER POPE
Het is echt een mooie gedachte dat de huisdieren die ons hebben bewaakt en beschermd tijdens hun leven, dat misschien nog steeds doen als we ze verloren hebben.
Ik voelde me erg bevoorrecht toen ik de hier volgende selectie van verhalen ontving. Niet alleen omdat ze mijn overtuiging versterken dat onze huisdieren een ziel hebben, maar ook omdat ze aantonen dat de dood niet het einde is, voor hen niet en voor ons niet.
Het verhaal van Sharon Brooker over Tara is hartverwarmend.
De twaalf maanden tussen 1996 en 1997 waren de lastigste van mijn leven. In deze periode verloor ik niet alleen mijn oma, op wie ik dol was, maar ook mijn dierbare hond Tara. Toen werd ik zelf ook nog ziek. Mijn oma, mijn moeders moeder, heette Doreen Page. Ze was een prachtige, statige dame met volkomen wit haar. Ze was 1.80 m lang, heel elegant, en iedereen zei dat ze ‘een echte dame was’. Ze had ooit een racepaard bezeten en had de leiding over haar eigen staalfabriek gehad totdat ze uit Groot-Brittannië vertrok en in Spanje ging wonen.
Toen we nog kinderen waren logeerden mijn zus en ik vaak tijdens de weekends in haar appartement aan de boulevard op Canvey-eiland in Essex.
Toen ze naar Spanje was verhuisd vloog ik regelmatig in de schoolvakanties naar Spanje. Mijn sterkste herinnering aan haar is haar prachtige, aanstekelijke lach. In 1996 kreeg oma van de dokter te horen dat ze terminale kanker had en dat we nog maar een kleine maand hadden om afscheid van haar te nemen. Mijn hond Tara was een bastaard. Als puppy was ze een van de lelijkste van het nest, waardoor ze voor mij juist des te mooier was. Ze was ongeveer zo groot als een springer spaniël. Ze had een korte, glanzende vacht en een lange staart die eindigde in een wit kwastje. Ze was overwegend zwartgekleurd, had vier geelbruin-met-zwarte poten, een geelbruin-met-witte borst en haar gezicht was zwartbruin met een wit neusje als van een vos met prachtige donkerbruine ogen. Altijd als ik een foto van haar nam glimlachte ze echt. Ze sliep soms op mijn kussen met haar lijf rond mijn hoofd en ik sliep dan met haar neus in mijn oor. Tara was de beste hond die er bestond. Ze was trouw en goedaardig en we aanbaden elkaar. Ze lag vaak met mij samen op de bank en strekte dan haar lange lichaam uit in de ruimte tussen mij en de rug van de bank in. Ze legde haar hoofd op mijn schouder en ik voelde haar natte neus in mijn nek. Ik voelde me veilig en geborgen bij haar. Een van haar minder vertederende gewoontes – waardoor ik echter nog meer van haar hield – was dat ze gewoonlijk een poosje aan haar mergpijp knaagde, die dan mee naar buiten de tuin in nam en daar begroef. Ze kwam dan weer tevoorschijn met haar poten en snuit helemaal onder de modder en een brede grijns op haar gezicht. Het echt walgelijke deel kwam pas later als ze opnieuw op zoek ging naar het bot, vaak pas maanden daarna als het slijmachtig was, vol modder zat en ze het over het kleed in de woonkamer sleepte om daar een spoor van modder en een ondefinieerbare smurrie achter te laten. Als ze niet werd ontdekt en tegengehouden zou ze het bot mee naar boven hebben genomen en het liefhebbend naast mijn bed op de grond hebben gelegd, zodat ik het daar later zou vinden. Tara is dat jaar ook ziek geworden. Ik heb dag en nacht voor haar gezorgd. Niets was me te veel moeite. Ze moest bestraling hebben, maar haar hersentumor verdween niet. Uiteindelijk, en ik denk dat ik daar ziek van ben geworden, moest ik de moeilijkste beslissing van mijn leven nemen en Tara uit haar lijden verlossen. Dat was in juni 1997. Mijn gezondheid werd minder en ik ontdekte dat ik ME had. Dat is een afschuwelijke ziekte en het ergste is dat sommige mensen zelfs niet willen accepteren dat je ziek bent. Ik leed aan een constante vermoeidheid en pijnlijke gewrichten. Soms was het zo erg dat ik mezelf er niet toe kon brengen uit bed te komen tenzij ik me meteen in een heet bad kon storten. Ik raakte steeds verder in de put en had nauwelijks energie om mijn andere honden uit te laten. Ik wilde alleen Tara terug. Toen ik op een dag thuiskwam van een wandeling zag ik grote, modderige klonten verspreid over het vloerkleed. Ik kon het niet geloven. Ze waren daar beslist niet geweest voordat ik naar buiten ging. Ik volgde het modderspoor naar boven en ik wist zeker wat ik daar zou vinden. En inderdaad, precies voor mijn bed lag een groot, modderig bot, zwart van de beschimmelde aarde. Ik was er zeker van dat Tara het daar had neergelegd. Geen van mijn andere honden heeft ooit een bot begraven, dit zeker niet opnieuw opgegraven en naast mijn bed gelegd. Dat was Tara’s kunstje, en bovendien waren de honden samen met mij naar buiten geweest. Een paar dagen later kreeg ik de bevestiging dat het Tara was geweest. Ik was in de slaapkamer en vanuit mijn ooghoek zag ik het kwastje van een staart, haar staart, net achter de deur verdwijnen. Ik rende erheen om te kijken maar er was niets meer te zien.
Mijn ME werd steeds uitputtender en akeliger. Ik begon echt te denken dat ik het niet meer aankon. Ik lag op mijn bed en het enige dat ik wilde was slapen en nooit meer wakker worden. Maar ik had een droom en die droom redde mij, of liever gezegd, Tara redde mij. Ik droomde dat ik in een grazig weiland was. Ik zag alle kleuren heel levendig, het weelderige groene gras en de witte palen die als afrastering dienden.
Er liep een paadje door het gras naar een hek, dat uitkwam op de heuvels daarachter. Mijn oma was daar. Ze stond precies naast dat hek. En Tara stond maar een paar meter bij haar vandaan, de meest vanzelfsprekende plek voor haar. Ze kwispelde heftig met haar staart en rende op mij af. Ik kon bijna niet geloven dat ze er zo geweldig uitzag, zo gezond en ik voelde me op dat ogenblik zelf ook weer gezond. Ik keek naar mijn grootmoeder en ze wuifde lachend naar mij. Ik knuffelde Tara en ze likte mijn gezicht, ze likte de tranen van vreugde weg die langs mijn gezicht liepen. Ik kon nauwelijks wat zeggen maar ik vertelde haar dat ik haar zo had gemist en ik zei: ‘Mama houdt van je, Tara!’ Het was prachtig. Maar na een poosje maakte Tara aanstalten om weg te lopen. Ze liep een paar stappen weg en keek toen achterom over haar schouder naar mij. Ik wilde niet dat ze wegging. Ik kon het nauwelijks verdragen. Ik smeekte haar niet weg te gaan maar omdat ze verder wegliep en zich steeds naar mij omdraaide, begon ik haar achterna te hollen. Maar ik hoorde de stem van mijn grootmoeder die zei: ‘Nee, Sharon, jij kunt niet meekomen.’ Ik begreep het. Als ik hen volgde zou dat werkelijk het einde van mijn leven zijn en zou ik nooit meer wakker worden. Tara ging naar mijn grootmoeder toe, die zich bukte om Tara te aaien. Oma keek om en glimlachte naar me en Tara draaide en kwispelde voor de laatste keer met haar staart. Toen gingen zij beiden door het hek en verdwenen langzaam maar zeker uit het zicht. Het volgende moment lag ik wakker in mijn bed. Ik voelde me alleen maar ik wist ook op de een of andere manier dat mijn leven nog helemaal niet voorbij was en dat ik er weer mee door zou gaan. Mijn grootmoeder en Tara waren teruggekomen om mij te redden door me te vertellen dat ik nog een leven had en dat ik de ME de baas kon worden. Ik zal het voor hen doen, omdat zij die dag mijn leven hebben gered.
Het volgende verhaal kreeg ik van Jane Tarbuck. Ik had gehoord dat er honden zijn die worden getraind om ziekten waar te nemen en ik had verhalen gehoord over honden die terugkomen om hun eigenaar te redden van gevaar, maar in dit verhaal komen beide thema’s aan de orde.
Mijn poedel, Roxie, was het licht van mijn leven. Vanaf de dag dat we haar hebben opgenomen als een lief chocoladekleurig donsbolletje, leefde ik met de vrees voor de onvermijdelijke dag dat ze me zou verlaten. We weten immers allemaal, zelfs al spreken we er niet over, dat onze geliefde huisdieren ons eens zullen verlaten. Roxie was een speelgoedpoedel, dus was ze minuscuul en bepaald niet gefokt als waakhond, maar dat maakte haar niets uit. Ze reageerde overbeschermend, opgewonden en bezorgd wanneer ik van streek was of ziek en ze verdedigde me loyaal tegen elke bedreiging die ze opmerkte. Ik neem aan dat ik een van de gelukkigen was, want ze is op zestienjarige leeftijd op een ochtend gewoon niet meer wakker geworden. Toen ik wakker werd lag haar kleine lijfje opgerold aan het voeteneind van mijn bed, waar ze altijd sliep. Ik wachtte verwachtingsvol tot ze zou opspringen en me een kus zou komen geven zoals altijd, maar ze bewoog zich niet. Mijn hart bonkte toen ik me realiseerde dat Roxie er niet meer was. Het leven zou nooit meer hetzelfde worden. Het huis was net zo leeg als mijn leven en ik heb net zoveel verdriet gehad als iemand heeft bij het verlies van een kind of echtgenoot. Zo belangrijk is ze in mijn leven geweest.
Ik had nooit gedacht dat ik haar zou terugzien.
Ik heb altijd slechte ogen gehad en moest ervoor zorgen dat ik regelmatig voor controle naar de oogarts ging om überhaupt te kunnen blijven zien. Maar na Roxies dood nam ik gewoon de moeite niet meer. Er kwam een moment dat ik besefte dat mijn zicht verslechterde, maar ik deed er niets aan. Mijn ogen werden rood en pijnlijk. Toen ik op een avond langs de tv-kanalen heen en weer zapte zag ik een steeds onscherper en vervelender opeenvolging van beelden. Ik had zelfs niet de moeite gedaan om mijn bril op te zetten omdat ik niet echt geïnteresseerd was in wat de televisie te bieden had. Die lag op de grond naast de zitzak waar ik op zat. Plotseling werd mijn aandacht door iets getrokken; er leek een donkere schaduw uit de muur tevoorschijn te komen. Instinctief greep ik naar mijn bril, maar toen mijn hand die aanraakte sprong de schaduw erbovenop, dwars door de kamer heen. De schaduw materialiseerde zich tijdens de sprong in een kleine, bruine poedel. Terwijl ik stomverbaasd toekeek, greep Roxie, mijn poedel, naar de bril. Haar bek ging als het ware door de bril heen en ze sprong weer op, daarna hoorde ik haar opgewonden kefje, wat ze altijd deed wanneer ze wanhopig probeerde om mij iets duidelijk te maken, toen was ze verdwenen.
Ik was helemaal in extase omdat Roxie nog steeds in de buurt en dus niet helemaal voor mij verloren was en mijn ogen vulden zich met tranen. De zoute tranen herinnerden mij eraan hoe pijnlijk mijn ogen de laatste tijd waren, hoe ze brandden en toen begreep ik wat Roxie mij duidelijk had willen maken. Ze wilde dat ik mijn ogen liet nakijken. De volgende dag ben ik naar de oogarts gegaan die me vertelde dat ik glaucoom had. De oogarts zei dat hij zich afvroeg wat de reden was van mijn komst nadat ik zoveel afspraken had gemist. Maar het heeft hoe dan ook mijn ogen gered, omdat ik zonder behandeling zeker blind zou zijn geworden. Roxie is altijd mijn beschermer geweest … en is dat nog steeds.
Jeff Gordon nam vanuit de Verenigde Staten contact met me op om mij het verhaal van zijn paard Chester te vertellen. Jeff was zo trots op hem, dat ik terwijl hij me vertelde over Chesters prestaties, de emotie in zijn stem hoorde doorklinken. Ik kan het hem niet kwalijk nemen omdat Chester inderdaad heel bijzonder lijkt te zijn geweest.
Mijn paard was het paard, het beste dat ooit had geleefd. Hij was echt slim en ik leerde hem allerlei kunstjes. Hij kon tellen, kleuren onderscheiden, handen schudden, buigen, bijna alles wat een hond kan. Hij kon zelfs apporteren. Hij speelde met een reusachtige bal door die met zijn voeten rond te rollen. Hij is 25 jaar geworden. Natuurlijk had ik hem al vanaf het moment dat hij een veulen was en we hadden een zeer hechte band. Chester vertrouwde mij en ik vertrouwde hem. Hij was een quarter horse, wat naar mijn mening de beste soort is. Je hebt nog nooit een paard gezien dat zo dieprood kastanjebruin was. We hebben samen een prachtige tijd gehad, zijn hele leven lang, en ik geloof niet dat ik ooit een lelijk woord tegen hem heb gezegd. Toen hij moest worden afgemaakt nadat hij een been had gebroken, was ik wanhopig. Hij had een mooie leeftijd maar hij had wel veertig jaar of ouder kunnen worden. Ik zwoer dat ik nooit een ander paard zou nemen. Chester was uniek en ik wilde geen ander. We hadden geen andere paarden op onze boerderij, zodat er iets van schoonheid uit ons leven verdween.
Toen gebeurde er iets heel geks. Dat was vorig jaar (2007). Ik lag in bed te slapen toen ik wakker werd van een hinnikend paard. Je weet hoe het gaat als je wakker wordt van een geluid – heel even weet je niet wat het is. Toen vroeg mijn vrouw Jenny: ‘Wat was dat geluid? Het klonk als … tja, als Chester!’
Natuurlijk kon dat niet waar zijn maar ze had gelijk, toen het geluid opnieuw klonk leek het inderdaad op Chester. Je zou kunnen denken dat het ene paard klinkt als het andere, maar ze hebben verschillende stemmen, net als wij. Het paard had de stem van Chester als hij wilde zeggen: ‘Opschieten’. Het klonk ijl, ongeduldig en misschien een beetje bang. Het kwam precies van onder het raam van onze slaapkamer. Ik sprong uit bed en keek uit het raam. Er was geen paard. Maar wat me toen meer opschrikte dan een onzichtbaar paard was de rook die uit de stal kwam. Die stond in brand!
We hadden geluk dat we niet ver buiten de stad woonden en het vuur vrij snel onder controle was. Het was veroorzaakt door kortsluiting. Toen we allemaal weer tot rust waren gekomen en de verzekeringspapieren hadden ingevuld, kregen we tijd om na te denken. Jenny en ik geloven allebei dat Chester teruggekomen is om ons te waarschuwen. Vuur is iets waar alle paarden bang voor zijn en dat kan genoeg reden voor hem zijn geweest om terug te komen. Hij heeft ons beiden en het huis gered. Door de richting van de wind zou het hele huis zijn afgebrand als we niet wakker waren geworden. Ik denk nu dat hij het misschien niet erg zou vinden als ik een ander veulen nam, zeker niet als ik dit Kleine Chester noem.
Het lijkt erop dat alle dieren het vermogen hebben om na hun dood terug te keren naar hun baas wanneer zich een gevaarlijke situatie voordoet. Hetzelfde overkwam Carrie Chesnut en haar kat Lucky.
We hebben onze kat Lucky genoemd omdat we dachten dat ze geluk had toen we daar op dat moment langskwamen, want ze was de laatste van een ongewenst nest jongen op een boerderij. Men stond op het punt om haar welwillend ter beschikking te stellen aan een emmer water. Later bleek dat wij de gelukkigen waren.
We woonden in een leuk plattelandshuis dat een beetje armoedig was, maar groot en comfortabel genoeg voor ons. Lucky groeide daar op en ze was een heerlijke kat. Ze was heel mooi, gitzwart van kleur met een kleine witte ster op haar neus. We waren geschokt dat haar eigenaar haar had willen doden zonder haar een kans te geven om te leven. Ze gedroeg zich hoe dan ook erg netjes en verspilde haar tijd nooit met het aandragen van nutteloze dingen zoals dode muizen of ratten. Integendeel, Lucky rende gewoonlijk naar buiten de velden in en bracht konijnen voor me mee terug, iets wat we konden eten en wat een aanvulling vormde op de voorraad voedsel voor het gezin. Het lijkt misschien verachtelijk, maar ik eet liever een wild konijn dan een varken dat zijn hele leven niet anders gekend heeft dan een klein hok.
Toen ze veertien jaar later ziek werd, waren we erg van streek. Lucky kreeg een beroerte en was op slag totaal blind. Ze was nooit een huiskat geweest en als je haar binnenliet bleef ze net zo lang krabben en miauwen tot ze naar buiten mocht. Ze was er echt ellendig aan toe. Als we haar naar buiten lieten gaan, ging het even goed met haar, maar na een poosje raakte ze de richting kwijt. We vonden haar dan midden op de weg zittend terug, waar ze een prooi was voor iedere snelle auto die langsschoot. Zelfs een trage auto kon gemakkelijk tegen haar opbotsen, omdat ze hem niet zag aankomen en niet wist welke kant ze op moest.
Het duurde een tijdje, maar uiteindelijk wist ik zeker dat zij mij probeerde te vertellen dat ze wilde gaan. Ik wil niet zover gaan om te zeggen dat ze zichzelf wilde doden en dat ze als ze op die weg zat precies wist wat ze deed, maar soms leek het daarop.
Uiteindelijk heb ik haar laten inslapen. Terwijl ik haar in mijn armen vasthield miste de injectie van de dierenarts haar uitwerking niet en Lucky verslapte. We hebben haar op een mooie plaats in de bossen begraven in een diep gat, zodat niets haar zou kunnen blootleggen. We hebben daarbovenop een kleine kegelvormige steenhoop gebouwd.
Het was verdrietig zonder haar. Ik bleef haar vanuit mijn ooghoek voorbij zien flitsen, maar als ik me dan omdraaide was er niets te zien. Ik heb nooit een andere kat genomen.
We werden ouder en de kinderen gingen het huis uit, alleen ik en mijn man Jeff waren er nog. Ook het huis was ouder geworden en we leken nooit genoeg geld te hebben om iets te kunnen laten repareren. Enkele weken voordat het incident waarover ik je wil vertellen zich voordeed, het was hartje winter, begon ik me ziek te voelen. Ik had vaak hoofdpijn en ik voelde me steeds katterig, maar we dronken bijna geen alcoholische dranken omdat we daar vrijwel nooit geld voor hadden, dus daar kon het niet aan liggen. Ik dacht dat het een of andere griep was. Jeff had er niet zo erg veel last van omdat hij, zoals we later bedachten, niet zoveel in huis was als ik.
Op een avond ging ik vroeg naar bed omdat ik me heel akelig voelde en het duurde niet lang voordat ik diep in slaap was. Iets deed me om drie uur wakker schrikken. Ik wist dat er iets niet klopte omdat Jeff niet naast mij lag, maar het leek me niet te deren. Ik kon niet opstaan. Toen hoorde ik een klagend ‘miauw’ dat klonk als Lucky. O, bedacht ik, jij weet wel waar het warm is, hè poes? Ik strekte mijn hand slaperig naar haar uit en mijn vingers vonden haar donzige vacht. Ik trok haar dicht tegen me aan. Een deel van mij dacht, hé, wacht ’ns even, Lucky is dood, maar de andere helft van mij wilde gewoon slapen, meer niet.
Zoals ik al zei was Lucky een goede kat, die nooit iemand had gekrabd of gebeten. Dus toen ik voelde dat haar klauwtjes in mijn vingers door de huid heen drongen, sprong ik letterlijk uit bed en greep naar mijn hand om het bloed te stelpen. Ik was duizelig en ik knipte het licht aan. Er was geen kat. Er was geen bloed. Ik draaide mijn hand om en om en bedacht dat het een droom moest zijn geweest! Toen besefte ik hoe duizelig en misselijk ik me voelde en dat Jeff nog steeds niet in bed was gekomen. Ik stommelde naar beneden, terwijl ik nauwelijks op mijn voeten kon staan en trof hem koud op de bank aan. De gasketel stond te razen en plotseling drong het tot me door. Koolmonoxidevergiftiging! Ik greep Jeff vast en schudde hem door elkaar. Toen dat geen effect had gaf ik hem zo hard als ik kon een klap in het gezicht.
Dat hielp en we strompelden allebei de ijskoude buitenlucht in. De frisse lucht in onze longen bracht ons spoedig weer bij onze positieven en ik was in staat om naar de buren te lopen en de ambulance te bellen. Zoals ik in het begin al zei: wij waren de geluksvogels.
Merle was een boerderijhond die haar plicht ernstig opnam. Collies zien vaak het hele gezin als hun verantwoordelijkheid en beschermen hen net zoals ze schapen of vee zouden beschermen, als dat voor hun eigen bestwil is. Kristy Willis gaf me dit verhaal over een hond wiens plichtsbesef nooit verdween.
We waren twaalf en vijftien jaar toen we een week op vakantie gingen bij onze tante in Dorset. Om eerlijk te zijn leek het niet erg op een vakantie, omdat het op een boerderij was en we zelf ook op een boerderij woonden in Wiltshire. Ik denk dat mama ons daarheen stuurde om ons gewoon even kwijt te zijn en niet zozeer om ons een plezier te doen. De zomervakanties, die zes weken duurden, moeten voor haar wel jaren hebben geleken. Het was hoe dan ook een leuke week en we genoten van het andere soort platteland, maar ook verveelden we ons allebei en verlangden we naar onze computers thuis.
Als het alleen aan mij had gelegen geloof ik dat er niets vreemds zou zijn gebeurd. Ik zou via de normale route naar huis zijn teruggegaan, hoelang dat ook zou hebben geduurd. Ik was er niet dol op om in het donker door de natte weilanden te ploeteren. Tegen de tijd dat we alle aansluitingen hadden gehaald en aankwamen op ons thuisstation was het bijna donker en half tien in de avond. We hadden vertraging gehad en we misten onze bus, de bus die precies aan het eind van onze oprijlaan stopte. Er zou er nog een komen maar daar moesten we dan een uur op wachten.
Danny ging ervan uit dat we de rest van de weg in de helft van die tijd konden lopen. Ik wilde niet omdat ik dacht dat het twee keer zo lang zou duren. ‘Nee’, zei hij, ‘niet als we lopen “zoals de kraaien vliegen”.’ We konden, zo benadrukte hij, via de voetpaden, de sporen en de velden dwars door het land lopen en zo de tijd met de helft verminderen. Het klonk logisch dus gaf ik zonder veel enthousiasme toe. Ik geloof niet dat een van ons aandacht had geschonken aan het feit dat de lucht steeds verder dichttrok, zodat als het eenmaal donker was de maan en de sterren er niet zouden zijn om ons de weg te wijzen. We gingen op weg en stopten allebei onze broekspijpen in onze sokken om te voorkomen dat die doornat zouden worden van het lange, natte gras.
In het begin ging het prima en bleven we goed op schema, maar toen liepen we ook op stenen paden en graanvelden. Toen het eenmaal compleet donker was, besefte ik hoe dom we waren geweest, omdat we niet meer dan een paar meter voor ons uit konden zien. Mensen die in de stad wonen hebben er geen idee van hoe donker het op het platteland kan zijn als je eenmaal de straatverlichting achter je hebt gelaten. We raakten niet volledig verdwaald omdat we af en toe lichtjes van een arbeidershuis of boerderij die we herkenden zagen twinkelen. Ik was bijna zover om bij een deur aan te kloppen, omdat mijn benen ondanks de voorzorgsmaatregelen doorweekt waren en ik genoeg had van de doornstruiken en andere takken die plotseling uit het niets langs mijn gezicht streken, toen Danny precies op tijd zei: ‘We zijn hier op het achterveld, we zijn bijna thuis.’ Onmiddellijk vrolijkten gedachten aan een hete douche, een uur lekker lezen en e-mails beantwoorden me op en stapte ik tevreden stevig verder. We wisten allebei dat we vanaf dit weiland alleen de spoorbrug nog moesten oversteken om op het volgende weiland te komen en dan dwars door het laatste stuk naar ons erf zouden kunnen lopen.
We strompelden verder, zoekend naar het hek dat het einde van de spoorbrug aangaf. Maar precies op dat moment kregen we bijna een hartflauwte omdat papa’s collie, Merle, plotseling uit de duisternis opdook. Merle kon lastig zijn omdat ze dacht dat ze iedereen moest beschermen, ons incluis, maar we waren blij om haar te zien omdat het betekende dat we thuis waren.
Danny slaakte een kreet toen zijn zoekende vingers het hek vonden aan onze kant van de brug en hij begon aan het veerslot te morrelen, mopperend, omdat het hek gewoonlijk open was zolang het weiland leeg was en hij meende te weten dat het vee er nu nog niet was. De dieren kwamen nooit voor eind augustus in dat weiland en het was nu pas midden juli.
Uiteindelijk slaagde hij erin de grendel open te schuiven, maar voordat hij het hek echt open kon doen ging het helemaal mis omdat Merle ons niet over de brug wilde laten doorlopen. Ze bleef blaffen, ons actief de weg versperren en toen dat niet hielp begon ze tegen ons te grommen en liet ze haar tanden zien. Ik ben altijd een beetje bang van haar geweest, dus zei ik tegen Danny dat we hiermee moesten stoppen en de langere omweg maar moesten nemen. Met tegenzin gaf hij toe. Zelfs zijn overmoed was inmiddels verdwenen, dus gingen we terug naar het hek en klommen er weer overheen. Na een paar honderd meter kwamen bij we het begin van onze oprijlaan en van daaruit was het gemakkelijk, al duurde het misschien tien minuten langer.
Merle was godzijdank verdwenen en we liepen zonder verdere avonturen naar huis. Toen we binnenkwamen klaagde mama eerst luidkeels over onze schaafwonden en de modder die overal op onze trainingsschoenen en spijkerbroek zat, en zei toen dat ze een verdrietig bericht had. Ze vertelde dat Merle de oprijlaan was afgerend en door een vrachtwagen was overreden. We waren geschokt en van streek, maar ook volledig verbijsterd. Hoe kon Merle nu dood zijn terwijl we haar daarnet nog hadden gezien? Mama’s gezicht werd bleek toen we haar vertelden wat ons was overkomen, temeer omdat pap de koeien en kalveren weer voor het eerst in de wei had gezet en dat was kennelijk de reden geweest waarom Merle ons had verhinderd door te gaan. Koeien kunnen erg gevaarlijk zijn wanneer ze denken dat hun jongen worden bedreigd en twee kinderen die op de tast hun weg zochten door een donker weiland zouden zeker hun agressieve beschermersinstinct hebben opgeroepen. In de duisternis zouden we volkomen hulpeloos zijn geweest wanneer zij ons hadden willen vertrappen.
Er doen veel verhalen de ronde over een reusachtige witte hond die op verschillende plaatsen verschijnt en mensen beschermt tegen gevaar. Het is niet de geest van iemands huisdier en hij heeft geen duidelijke band met de mensen die hij redt. Een vrouw werd behoed voor een dodelijk schot toen de hond verscheen en weigerde haar een kamer binnen te laten waar net een gevecht was uitgebroken. Een andere man werd in het bijzijn van ooggetuigen een kelder ingeduwd en enkele seconden later weerklonken schoten en werd er een man gedood op het pad voor het huis. Waar komen deze mystieke beschermers vandaan? Uit een andere tijd? Uit een andere ruimte? Uit een andere dimensie?
Ik had het geluk dit persoonlijke verhaal over een vreemde hond van de kunstenares Nicola J.T. MacMillan te mogen ontvangen. Haar verhaal maakt het mysterie alleen nog maar groter, en het was zo verbazingwekkend dat ik het heb toegevoegd.
Mijn grootvader van vaderskant was een geweldige man, een zachtmoedig mens die de eerste was om mensen een helpende hand toe te steken. Omdat hij een geweldige monteur was had mijn andere opa hem overgehaald om te komen helpen met het onderhoud van de ijscowagen. Mijn grootvader werkte er van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan en toen hij klaar was ging hij op de plaats van de bestuurder zitten en startte de motor. De wagen reed probleemloos, dus dacht hij dat hij de ijscowagen kon terugbrengen naar de garage zodat mijn moeders vader niet nog een werkdag zou hoeven missen. Hij stapte uit en en liftte terug naar zijn werk om zijn auto op te halen. Eindelijk kon hij naar huis. Het was een koude winteravond en er zat zwart ijs in het teer van de drukke wegen in Liverpool. Toen hij de Hillfordlaan naderde voelde mijn grootvader de behoefte naar rechts te kijken, in de richting van het kerkhof Allerton. Omdat daar familieleden van hem begraven lagen bad hij een klein gebedje voor hen terwijl hij doorreed. Toen hij de drukke vierbaansweg opreed zag hij dat er een man stond te liften. De man had een dier, een hond, naast zich staan. Het was al voorbij middernacht en grootvader wist dat het vroor, dus stopte hij voor de man en zijn hond. Terwijl grootvader naar de zijkant van de weg reed, draaide hij het raampje naar beneden. Hij vroeg aan de lifter waar hij naartoe wilde. Binnen een tel was de man verdwenen. De haren in mijn grootvaders nek gingen rechtovereind staan en hij voelde een geweldige rilling door zijn lichaam trekken. Tegelijkertijd sprong de hond door het open raam naar binnen en ging op de passagiersstoel zitten, waardoor mijn grootvader zich weer doodschrok omdat hij zich niet had gerealiseerd dat de hond er nog wel was! Snel draaide hij het raampje weer dicht en reed hij nerveus en beverig weg.
Zijn hersenen draaiden op volle toeren terwijl hij zich afvroeg waar de man naartoe was gegaan, of dat hij misschien een geest was geweest die er zeker van wilde zijn dat zijn hond veilig was. In ieder geval was de hond heel echt en kon niet in het koude vriesweer worden achtergelaten. Toen ze thuiskwamen liep de hond achter mijn grootvader aan het huis in waar hij door mijn grootmoeder en overgrootmoeder werd begroet. Mijn vader, die toen nog een jonge tiener was, lag opgerold op de bank, diep in slaap. Terwijl mijn grootvader nog stond te piekeren over de vreemde gebeurtenissen van die avond maakte hij eten klaar voor de hond en een slaapplaats voor de nacht. De volgende dag besloten ze dat de hond kon blijven en ze noemden hem Kim, omdat zijn halsband was gemerkt met de letter K. Het was een zwart-witte Duitse herdershond, lief, zachtaardig en gezond van lijf en leden met een glanzende vacht. Kim maakte al snel deel uit van de familie, hij was een geweldige waakhond en bleef de hele dag bij grootvader in zijn garage. Kim was ook heel goed gezelschap en grootvader was ontzettend blij om hem bij zich te hebben. Er ging een jaar voorbij en toen, precies een jaar na dat mysterieuze voorval waarbij mijn grootvader Kim had gevonden, verloor hij hem weer. Het leek een heel gewone dag en mijn grootvader ging met Kim naar zijn werk. Omdat hij vroeg klaar was besloot hij de rest van de middag vrij te nemen, dus pakte hij snel zijn boeltje en vertrok richting huis. Nadat hij zijn auto had geparkeerd stapte hij uit met Kim, die als een schaduw achter hem liep. Er klonk geklingel van de plaatselijke ijscokar en grootvader stak de straat over om, voordat hij naar binnen ging, ijsjes voor de kinderen te kopen. Nadat hij geholpen was, liep hij met zijn buurman voor de kar langs om te kunnen oversteken. Een fractie van een seconde later reed er een auto met jongelui langs die zo tegen mijn grootvader zou zijn opgereden. Kim zag het gevaar en sprong boven op hem, terwijl hij hem en de buurman terugduwde. De arme Kim werd door de auto geraakt en was op slag dood.
Grootvader, die heel verdrietig was door dit verlies raakte niet uitgepraat over de moed van zijn geliefde huisdier. Kim werd gecremeerd en grootvader koos ervoor hem te begraven op het kerkhof Allerton in het familiegraf, recht tegenover de plaats waar zij elkaar voor het eerst hadden ontmoet.
Toen mijn grootvader twee maanden later weer over de Hillfordlaan reed, zag hij dezelfde lifter staan die hij eerder had gezien en inderdaad, zijn hond stond naast hem. Verbijsterd reed grootvader naar de kant van de weg en zag met ongeloof de man voor zijn ogen verdwijnen, alleen verdween Kim deze keer ook. Was Kim gestuurd om het leven van mijn grootvader te redden en had de verbinding met de ijskar van mijn moeders vader hen verenigd? Of was hij gewoon teruggekeerd naar zijn vorige eigenaar nadat er een jaar voor hem was gezorgd? Veel mensen zeggen nog steeds de lifter met zijn hond te zien en we vragen ons af of Kim op een dag weer zal terugkomen om nog een leven te redden.