HOOFDSTUK VIJFTIEN

Verscholen in de schaduw was de toegang tot een tunnel in de rotsen vlak bij een bron. Daar nam ik afscheid van Ciaran. Ik wist niet of dit dezelfde doorgang was waardoor de Ouden mij de Andere Wereld uitgeleid hadden. Soms vloog de raaf voor me uit om ongeduldig op mij te wachten tot ik hem had ingehaald. Vervolgens vloog hij weer voor me uit en liet mij geen andere keus dan achter hem aan te hollen. Op andere momenten was hij niet zo zelfverzekerd en streek hij op mijn schouder neer. Dan voelde ik zijn scherpe klauwen dwars door mijn omslagdoek en jurk in mijn huid prikken. Zonder de fakkels van de Ouden was het donker en de vuurvliegjes die hier en daar in wolken ronddansten, boden nauwelijks genoeg licht om te zien waar ik liep. Af en toe moest ik met uitgestrekte armen langs de muren van de tunnel tastend verder lopen. Mijn knieën waren algauw bont en blauw van alle keren dat ik struikelde en viel. Ook bezeerde ik mijn linkerheup aan een uitstekende rots. Wat verlangden mijn ogen naar zonlicht. Zelfs het vreemde gedempte licht in de Andere Wereld was beter dan deze duisternis.

Twee keer stond ik mezelf toe om uit te rusten en wat te eten en te drinken. In de schemerige tunnel gezeten met Fiacha's blik op mij gericht, wilde ik alleen maar zo snel mogelijk in de Andere Wereld zijn. Maar ik moest sterk zijn en de moed niet verliezen. Ik had per slot van rekening mijn gezond verstand hard nodig wanneer we uit de tunnel kwamen.

Maar voordat het zover was, waren er nog genoeg hindernissen te nemen. Op een gegeven moment balanceerde ik op de rand van een afgrond en scheelde het maar een haartje of ik was in de diepte verdwenen. Ik deinsde naar achteren en strompelde voort in de duisternis totdat ik een andere weg vond. Er was een smalle, lage ruimte waar water langs de rotswanden droop, zodat zich plassen op de grond vormden. Bukkend met Fiacha op mijn schouder bereikte ik eindelijk de uitgang. Mijn jurk was doorweekt. Even later kwam ik in een grot die volhing met dikke spinnenwebben. De spinnen zelf hadden zich verscholen in de donkere hoeken van de grot, vanwaar ze hun plakkerige draden geweven hadden. Met zijn scherpe snavel pikte de vogel de webben kapot en ik zag dat hij iets doorslikte. Verscheidene keren sloeg ik een doodlopende weg in. Uiteindelijk werd de doorgang geblokkeerd door een rotswand waar ik onmogelijk doorheen kon. Maar steeds weer ontdekte ik een nieuwe uitweg. De ene keer was het slechts een smalle spleet, verborgen achter een uitstekende rotspunt, waar Fiacha doorheen hipte en ik hem volgde, terwijl daarbij helaas mijn omslagdoek scheurde. Een andere keer was het een lage doorgang waar ik op mijn buik doorheen schoof. Weer een andere keer leek er helemaal geen doorgang in de rotswand te zijn, maar toen ik de Ouden in stilte om hulp vroeg, verscheen er een kleine deur, net groot genoeg om doorheen te gaan.

Aan het einde van de dag kwamen we eindelijk in de Andere Wereld. Nu was het alleen nog zaak om de weg naar Mac Dara's zaal te vinden en met een beetje geluk hield hij audiëntie vanavond. Als ik mijn rol goed speelde, zou hij mij in ieder geval willen spreken. Ik liep onder een rij oude bomen die op eiken leken. Hun takken waren kaal en onder mijn voeten knisperden de droge bladeren. In de struiken hingen verschrompelde bessen. Het was fris en het woud werd langzaamaan door mist verzwolgen. In de mensenwereld was het woud juist vol lentegeluiden: fluitende vogels en tjirpende insecten. En de blaadjes aan de bomen waren frisgroen van kleur. Hier, in Mac Dara's rijk, was het echter herfst. Met wild bonzend hart maande ik mezelf tot kalmte. Ik was hoe dan ook klaar om de Meester van de Eik te ontmoeten. Zelfs na jaren en jaren zou ik deze reis hebben ondernomen. Ik had de groenglazen ring, het halssnoer, de eivormige steen en Fiacha. Bovendien had ik een plan dat mij weliswaar angst aanjoeg, maar het idee alleen al om Mac Dara te weerstreven zou elke jonge vrouw de stuipen op het lijf jagen, bedacht ik. Misschien moest je wel gestoord zijn om in een wereld als deze te overleven. Net zo gek als de man die zijn toekomst opofferde om een vriendin te helpen en net zo gek als de vrouw die van een baby gemaakt van twijgjes en stenen kon houden.

Fiacha wist inderdaad de weg. Ik volgde hem over de bospaden naar de laan waar het Feeënvolk op de avond dat Becan verbrandde voorbij was getrokken. Net toen ik de open plek wilde betreden, waarschuwde de raaf me en kroop hij weg in de schaduwen van de boom waarin hij was neergestreken. Ik drukte me tegen de stam van de boom aan.

Over de brede laan met de bogen van takken schreed het volk van Mac Dara, aangekondigd door toortsen, in een statige processie voorbij. Hun innemende stemmen klonken zangerig over het grasveld. Ze lachten en zongen, begeleid door een harp en een fluit die snerpend een melodie speelde. Ik moest mijn voeten bedwingen om niet te dansen. De hoeven van hun paarden stapten geruisloos over het zachte gras en de grijze honden die naast hen draafden, keken recht vooruit zonder ook maar één keer hun kop naar links of rechts te draaien. Ik zag de man met de zwarte uil - Fiacha schoof nerveus heen en weer op zijn tak - en de vrouw van wie ik even dacht dat ze Deirdre van het Woud was die mij te hulp kwam. Maar ze had een kille blik in haar mooie blauwe ogen. Ook herkende ik de persoon met de vlindervleugels en een vrouw gehuld in glinsterende veren, lachend om iets wat de man naast haar vertelde. Er was echter geen teken van Mac Dara of Cathal en angst bekroop me. Misschien waren beide mannen naar het westen vertrokken, waar de Meester van de Eik oorspronkelijk vandaan kwam. Het kon ook zijn dat ze nog veel verder weg waren zodat ik hen nooit meer kon bereiken.

Nadat de laatste ruiters van de processie mij hadden gepasseerd, keek ik op naar Fiacha, die opvloog en voor mij uit de weg wees. Ik haalde diep adem, waarna ik hem in stilte over het grasveld volgde, hoewel mijn hart tekeerging als een trommel die mijn komst aankondigd. Aan de rand van de open plek die omringd was door witte keien, streek Fiacha neer in een boom. Vervolgens was hij druk bezig zijn veren glad te strijken en was het me duidelijk dat hij niet van plan was mij nog verder te vergezellen. 'Mooie boel,' mompelde ik terwijl ik hem vol afkeuring aankeek. Maar hij negeerde me. 'Zorg er dan op zijn minst voor dat je in de buurt bent voor het geval ik je nodig heb.' Ik wist niet of hij mij gehoord dan wel het begrepen had. Vanaf nu moest ik het alleen doen.

Ik liep tussen de witte keien in mijn simpele, wat versleten jurk in de richting van het volk van de Tuatha De dat zich verzameld had. Met opgeheven hoofd beende ik naar het paviljoen van Mac Dara, waar geen licht brandde en de voorhang voor de onbewaakte ingang hing. Zonder aandacht aan mij te schenken, gingen de vreemd geklede wezens voor mij opzij terwijl ik me gehaast een weg door de menigte baande.

Vlak voor het paviljoen aarzelde ik een moment. De vorige keer was de Meester van de Eik naar buiten gekomen om me te begroeten, maar nu bleven de zijden gordijnen dicht en het leek alsof de tent verlaten was. Ik was echter gewaarschuwd voor misleidende streken. Omdat ik zowel zelfverzekerd als beleefd moest klinken, schraapte ik mijn keel. 'Ik ben Clodagh, dochter van Zeven Wateren!' riep ik. 'Ik zou graag met de Meester van de Eik spreken.'

Er volgde een stilte, achter mij dempten de wezens van de Andere Wereld hun stem. Na een poosje gingen de gordijnen opzij en verscheen Mac Dara in de opening. Hij nam mij van top tot teen op zonder ook maar een lachje. Achter hem heerste duisternis in de tent. 'Ik houd geen audiëntie vanavond,' sprak hij toonloos. 'Ik zal niet veel van uw tijd vragen, heer,' zei ik, terwijl ik een diepe buiging maakte. 'Ik wil Cathal zien. Vertel me waar ik hem kan vinden en u zult geen last van mij hebben.'

Zijn blik was zo leeg dat ik me afvroeg of hij onder invloed van een of ander kruid of paddenstoel was waarvan je in trance raakt. Of misschien was hij bezig in de toekomst te kijken en had ik hem gestoord in zijn visioen. Toen zei hij: 'Kom binnen,' en hij leidde mij de tent in.

Het vuur was gedoofd, evenals de toortsen. Binnen hing een kille vochtige lucht en het kon niet anders dan dat er iets niet pluis was. Het enige licht dat door de zijden gordijnen naar binnen viel, kwam van de fakkels buiten. Zijn smalle gezicht was bleek met diepe rimpels en donkere ogen die weggezonken leken. Hij ging in een van de stoelen zitten met zijn benen voor zich uitgestrekt. 'Ik zou je een drankje aan moeten bieden,' sprak hij, en hij keek naar de kleine tafel.

Dezelfde haard, dezelfde kruik, dezelfde glazen... Ik kreeg een déja vu van Becan die in het vuur werd gegooid. Opnieuw hoorde ik mijn eigen angstschreeuw vol intense smart. 'Doe geen moeite,' zei ik. Ik kon hem niet aankijken zonder het gezicht van Cathal voor me te zien. De twee mannen leken als twee druppels water op elkaar. Van Mac Dara's gezicht was alleen maar een diep verdriet af te lezen en daarin zag ik Cathal, gebroken en wanhopig en in de steek gelaten. 'Heer, is er iets aan de hand?' Hij staarde mij aan. 'Waarom ben je hier gekomen?' vroeg hij. Het was belangrijk om me aan mijn plan te houden en geen medelijden te hebben met deze man die verschrikkelijke dingen had gedaan. 'Ik weet niet of u zich mij herinnert,' begon ik. 'Ik kwam hier met uw zoon en u hield hem hier. Het is de hoogste tijd dat hij weer teruggaat naar de mensenwereld en ik kom hem halen.' Mac Dara kwam overeind, waarna hij onrustig begon te ijsberen. Zijn mantel zwaaide om hem heen als een zwarte rookwolk. 'Het is lang geleden dat je hier was,' merkte hij op. 'Waarom zou je nu nog moeite doen? Je had er beter aan gedaan een aardige jongeman van je eigen soort te trouwen en kinderen op de wereld te zetten.'

'Heer, ik ben hier gisteren vertrokken en de volgende dag direct teruggekeerd, volgens de tijd in de mensenwereld. U zegt dat het lang geleden is dat ik hier was. Hoeveel volle manen zijn er gepasseerd in dit rijk sinds ik ben vertrokken?' Vertel me alstublieft niet dat er jaren verstreken zijn, smeekte ik in stilte. 'In welk seizoen heb je ons verblijd met een bezoek?' vroeg hij. Mij maakte hij niet wijs dat hij de gedenkwaardige dag waarop hij zijn zoon eindelijk naar de Andere Wereld had gelokt, zou zijn vergeten. 'Het was lente,' antwoordde ik.

'Zoals je hebt gezien is het nu herfst. Je bent slim genoeg om te weten dat er dan zeven volle manen zijn verstreken, dochter van Zeven Wateren. Of dacht je dat het er veel meer zouden zijn, zodat mijn zoon jou intussen was vergeten? Was je daar soms bang voor?'

Mijn mond werd droog. 'Ik besefte dat dit mogelijk was,' antwoordde ik. 'Daarom ben ik onmiddellijk teruggekomen. Heer, ik hoop dat het goed gaat met Cathal.' Met moeite kon ik mijn stem beheersen. 'Zowel lichamelijk als geestelijk. Ik zag hem niet in de processie vanavond.'

Hij vertrok zijn mond in een grimas, liep naar het tafeltje en vulde een glas waarna hij er met gebogen hoofd in tuurde. 'Dit kan niet waar zijn,' mompelde hij. 'Mijn zoon zou zijn hart nooit verliezen aan een domme vrouw als jij. Wat is de ware reden van je komst?'

Waarom wilde hij mij niet vertellen hoe het met Cathal ging? Was er iets verschrikkelijks gebeurd? Mijn plan... Ik moest me niet laten afleiden. 'Allereerst wil ik u bedanken dat u mij veilig naar de mensenwereld liet terugkeren,' dwong ik mezelf te zeggen. 'En dat ik mijn broertje mee mocht nemen. Ik weet dat u dit niet had hoeven doen. Ik ben u dan ook zeer dankbaar. Mijn ouders zullen overlopen van geluk als ze Finbar weer zien.' Met zijn donkere ogen keek Mac Dara mij doordringend aan. 'Toch gunde je jezelf geen tijd om zelf je broertje naar huis te brengen, als je tenminste de waarheid vertelt en onmiddellijk bent teruggegaan. Wie heeft hem naar huis gebracht?' 'Mijn zus, die toevallig in het bos was toen ik terugkwam uit de Andere Wereld.' Ik wilde het niet over Sibeal hebben, dus vervolgde ik: 'Nogmaals dank voor uw gulle gebaar, ook namens mijn ouders. Dat betekent dat de welwillendheid tussen de mensen van Zeven Wateren en uw volk niet geheel verdwenen is, zelfs al zijn degenen die mijn familie beter kende dan u, van hier vertrokken.'

Er verscheen een vreugdeloze lach om zijn mond. 'De vorige keer dat wij elkaar ontmoetten, vond je me niet zo gul.' 'Dat zal ik niet ontkennen. Ik was doodsbang dat u zich al te onnadenkend van het wisselkind zou ontdoen. Ik vond het verschrikkelijk wat u hebt gedaan om Cathal hierheen te lokken.' 'Bedoel je de aanval op de vesting van je vader in het zuidwesten?' vroeg hij nonchalant, en mijn mond viel open van verbijstering. 'Vond je dat zo verschrikkelijk? De brand greep goed om zich heen en zorgde voor een mooi schouwspel, dacht ik zo. Bovendien bereikte ik daarmee mijn doel. In combinatie met de goed geplande verdwijning van je broertje, verjoeg ik Cathal van Zeven Wateren omdat hij bang was alleen maar nog meer ellende te veroorzaken. Wat heer Sean inderdaad bevestigde door Cathal schuldig te achten, zoals ik vanzelfsprekend had verwacht. Mijn zoon deelde zijn visioen met jou, als ik het goed heb. Het visioen waarin een bepaald familielid in een ongunstig daglicht kwam te staan? Ik was ervan overtuigd dat Cathal zijn vriendinnetje zou waarschuwen. Kijk me niet zo aan, jongedame.'

'U...' Ik hapte naar adem. 'U heeft dit alles bewust gepland! U legde Glencarnagh in de as, dat prachtige huis...' 'Huizen kunnen opnieuw gebouwd worden, zelfs een wisselkind kan gerepareerd worden, heb ik vernomen.'

'Er kwamen mensen om bij de brand,' riep ik woest. Zijn reactie op de ramp was onverschillig en even harteloos als zijn reactie op Aidans dood. 'Het was totaal onzinnig, zelfs vanuit uw standpunt. Cathal was toen al gevlucht...' Ik maakte wijselijk mijn zin niet af omdat het de bedoeling was dat ik de Meester van de Eik gunstig stemde in plaats van hem tegen me in het harnas te jagen. 'Heer, ik heb u al verteld waarom ik ben teruggekomen. Ik hou van uw zoon en wil hem terug. Wilt u alstublieft rekening houden met onze gevoelens en ons samenbrengen? Het leven waartoe u hem verplicht, wilde hij nooit. Het enige wat hij wil, is terugkeren naar Inis Eala en een gezin stichten.'

'Ik ben zijn vader.' Zijn woorden klonken stellig en definitief. 'U houdt van uw zoon, dat begrijp ik. Ik zag hoe mijn eigen vader zich voelde toen hij Finbar in zijn armen hield; het was alsof zijn hele leven op slag veranderde. De band tussen vader en zoon is enorm sterk. Maar een zoon zal niet van zijn vader houden als die hem de toekomst die hij wenst ontneemt, heer. Wat zal er gebeuren als Cathal nooit naar de wereld zal kijken zoals u doet?' Deze vraag was riskant. Maar ik had de wanhoop op Mac Dara's gezicht gezien. 'Hoe zou u het vinden als bleek dat hij niet geschikt is om prins van de Tuatha De te zijn?'

Hij keek me recht in mijn ogen. 'Je verdoet mijn tijd,' verklaarde hij.

'Durft u mijn vragen niet te beantwoorden?' Hoewel ik vanbinnen doodsangsten uit stond, liet ik dat niet merken. 'Jouw vragen zijn onbelangrijk. Mijn zoon is hier. Hij is naar de Andere Wereld gekomen en zal daar altijd blijven, zoals de rijmspreuk duidelijk maakt. Er bestaat geen bezwering die dat ongedaan kan maken. Er is geen vijand die het tegen mij kan opnemen en van mij wint. En jij al helemaal niet, jongedame. Hoe dapper je ook mag zijn. Hoewel overmoedig een beter woord is. Ik adviseer je om naar huis te gaan, een man te zoeken met wie je vader instemt en met wie je de rest van je leven samen kunt doorbrengen.'

Ik slaakte een zucht. 'Dat is het nu juist,' zei ik. 'Ik hou alleen van Cathal. Hij is de man met wie ik mijn leven wil delen. Met hem wil ik een gezin stichten. Er zal nooit een andere man voor mij zijn. Doe mijn liefde niet af als dwaasheid van een jonge vrouw, heer. Wat mijn vader er ook van vindt, ik wil uw zoon als echtgenoot.'

Terwijl ik hem toesprak, zag ik een sprankje interesse in zijn ogen oplichten. Kennelijk had hij mijn boodschap begrepen. 'En als hij jou niet als zijn vrouw wil?'

'Wat u ook met hem gedaan hebt,' zei ik zacht, vechtend tegen mijn tranen, 'het kan altijd teruggedraaid worden. Dat geloof ik stellig. Ik zie dat u ongelukkig en teleurgesteld bent. Misschien omdat uw zoon meer weerstand biedt aan u dan u had verwacht.' 'Dat is jouw zaak niet,' snauwde Mac Dara, en hij keek mij doordringend aan. 'Hij zal nooit van jou zijn. Je weet wie ik ben en kent mijn enorme macht.'

'Het heeft u wel jaren gekost om hem terug te krijgen,' flapte ik eruit voor ik er erg in had.

Opnieuw verscheen er een minzaam lachje op zijn gezicht. 'Mijn zoon is sterk van geest,' legde hij uit. 'Ik zou het niet hebben gewaardeerd als hij mij niet geprobeerd had te weerstreven op welke manier dan ook. Ik had hem zwak gevonden als hij zich onmiddellijk had laten onderwerpen aan mijn wil. Hij blijft hier.' Nu rolden de tranen over mijn wangen. 'Al die tijd wist ik dat u hem niet zou laten gaan,' fluisterde ik terwijl ik mijn tranen wegveegde. Om mijn plan uit te voeren, moest ik elk woord zorgvuldig kiezen. 'Maar... hij is de enige man voor mij op de hele wereld. Mijn hart verkilt bij de gedachte dat ik de rest van mijn leven alleen zal doorbrengen en ik kan het idee niet verdragen dat ik geen kinderen zal krijgen.'

Na een poos zei hij: 'Kinderen krijgen is het probleem niet. Je bent een aantrekkelijke vrouw, er zullen genoeg gegadigden zijn die een kind willen verwekken, lijkt mij.' In zijn ogen bespeurde ik de gretigheid om mij zelf die dienst te bewijzen.

'Ik wil heel graag een kind,' fluisterde ik. 'Maar niet van een willekeurige man, ik wil zijn kind, zijn zoon.' 'Je bent een slimme meid.'

Hij had mijn strategie doorzien. Slim? Vergeleken met hem was ik zo naïef als een pasgeboren baby. 'Dank u,' zei ik zacht. Omdat ik geen ander plan had, bleef ik in mijn rol. 'U weet wat ik wil. Ik wil Cathal als echtgenoot. Ik wil dat onze toekomst in mijn wereld ligt zodat we samen kinderen kunnen opvoeden.' Het was niet moeilijk om met overtuiging te spreken want met heel mijn hart meende ik wat ik zei.

'En je weet inmiddels dat dit niet zal gebeuren,' stelde Mac Dara. 'Maar wellicht is een compromis mogelijk. Zou je zijn zoon willen dragen terwijl je weet dat jullie niet samen kunnen blijven en je je zoon op zijn zevende verjaardag zal moeten afstaan? Want ik kan alleen in zoiets toestemmen als ik zeker weet dat mijn kleinzoon naar deze wereld terugkeert om volgens onze gewoonten te worden opgevoed. Stel je voor dat je jullie zoon opvoedt en hem niet kunt afstaan? Het zou je hart breken. Bovendien,' vervolgde hij na een korte stilte, 'bestaat de kans dat je een dochter op de wereld zet.'

Met opgeheven hoofd rechtte ik mijn schouders. 'Deze afspraak is zeer eenzijdig,' merkte ik op. 'Vergeet mijn aandeel niet. Hoe u ook denkt over de mens, u moet beseffen dat er bijzonder bloed door mijn aderen stroomt. Dat treft u in heel Erin verder niet aan. Ik stam niet alleen af van de clanhoofden van Zeven Wateren, maar ook van de Ouden.' Mac Dara maakte een minachtend geluid en het drong tot me door dat ik een vergissing had begaan door dit te zeggen. 'Mijn zoon zal zowel een onberispelijk menselijke bloedlijn bezitten als ook die van de machtige Tuatha De, overgedragen door Cathal,' voegde ik er vlug aan toe. 'Stelt u zich eens voor wat zo'n kind zal kunnen bereiken. Van u erft hij de uitzonderlijke magie en van zijn voorouders van Zeven Wateren erft hij menselijke kracht en wijsheid. Op den duur zal hij een ongeëvenaard leider zijn.' Maar niet in uw rijk, daar zal ik zelf voor zorgen, bedacht ik zelfverzekerd.

De Meester van de Eik leegde zijn glas. Ik hield mijn trillende, zwetende handen tegen elkaar gedrukt om mijn nervositeit te verbergen. Even wist ik niets meer te zeggen.

'Voor alle duidelijkheid,' zei hij enigszins verbaasd, 'suggereer je nu dat ik Cathal moet vervangen? Mijn eigen zoon?' 'Nee, heer. Maar zelfs als u hem naar uw evenbeeld vormt, stel ik me voor dat u niets liever wil dan een kleinzoon hebben. Ik zal u mijn kind niet geven, want dan zou ik een slechte moeder zijn. Maar ik wil Cathal zien en ik wil zijn kind. Zeven jaar zijn kind opvoeden is beter dan helemaal geen kind.' 'Je verrast me werkelijk,' verklaarde Mac Dara, en ik kreeg een beetje hoop. 'Ik moet toegeven dat ik je stijl waardeer. Stel dat ik hierin toestem en jullie één nacht samen laat doorbrengen om te doen wat nodig is, dan is er nog één hindernis.' 'O?' Ik probeerde rustig te klinken.

'Een man is niet in staat een kind te verwekken als hij niet verlangt naar die vrouw, hoe graag zij ook wil,' legde hij uit. 'Heb je ooit gezien hoe een hengst of een ram reageert als de vrouwtjes hitsig zijn? Zijn lid raakt in opgewonden toestand, zijn lichaam maakt zich zogezegd klaar voor de strijd. Zo is het ook met een man, hoewel ik aan je blozende wangen zie dat je niet gewend bent dit openlijk te bespreken. Toch vraag je mij om vannacht het bed met mijn zoon te mogen delen. Ben je niet bang, kleine maagd? Weet je zeker dat je mij niet misleidt?' vroeg hij scherp. Ik schraapte mijn keel. 'Natuurlijk ben ik zenuwachtig. Ik heb nog nooit met een man geslapen, maar ik wil vannacht met uw zoon slapen. Als ik Cathal niet mee kan nemen naar de mensenwereld, wil ik hier niet langer blijven dan nodig is.' 'Je hebt het niet begrepen,' zei hij toonloos. 'Hij is niet langer geïnteresseerd in jou, hij wil je niet. Hij wil niemand. Denk je niet dat ik hem geen vrouwen heb aangeboden gedurende de tijd dat hij hier is? Ik heb er alles aan gedaan om zijn terughoudendheid te doorbreken. Ik heb hem zelfs een jonge vrouw aangeboden die precies op jou leek. Maar hij reageerde net zo onverschillig als op alle andere vrouwen. Het ligt niet aan jouw verleidingskunst. De waarheid is dat hij geen belangstelling heeft. Als je zonodig een kind wil, kun je beter met mij slapen.'

Nu kon ik mijn afschuw niet langer beheersen en ik begon te trillen als een rietje. 'Ik wil Cathals kind,' zei ik met bevende stem. 'Als we alleen zijn, zal ik wel zien hoe het met zijn... opgewondenheid gesteld is. Ik wil één nacht samen zonder gestoord of bespied te worden. Een vrouw houdt er niet van begluurd te worden tijdens de meest intieme momenten.'

Hij trok zijn wenkbrauwen op, waardoor hij pijnlijk veel op zijn zoon leek. 'Ah! Je stelt nog eisen ook?' teemde hij. 'Dan zal ik jou de mijne kristalhelder duidelijk maken. Zodra je zoon zeven jaar is, is hij van mij. Je staat hem gewillig aan mij af.' Mijn hart bonsde in mijn keel. Het was alsof ik op een koord balanceerde, waardoor het steeds moeilijker was om de juiste woorden te vinden. Ciaran had me gewaarschuwd om geen beloften te doen die ik niet kon nakomen omdat Mac Dara mij dan te gronde zou richten. 'Als de ontmoeting vannacht mij een zoon brengt, dan zal ik hem op zijn zevende jaar aan u afstaan, dat beloof ik.' Als het Feeënvolk geen onbaatzuchtige liefde kende, zou Mac Dara niet bij de mogelijkheid stilstaan dat Cathal wel degelijk enthousiast zou zijn om mij te zien en opgewonden raakte, maar zich omwille van onze toekomst samen, zou beheersen. Daar rekende ik op. Mijn maag kromp ineen van bezorgdheid. Als mijn voorgevoel niet klopte, was alles verloren.

'Vanavond of morgenavond,' sprak hij zo scherp als een mes. 'Want dat is mijn tweede voorwaarde. Als mijn zoon er niets van terechtbrengt, als hij niet opgewonden raakt en jou niet zwanger maakt, dan ben je morgenavond van mij. Op die manier heb je twee keer de kans op een kind. Dit is toch een heel royaal aanbod. Als het kind een meisje is, zoals het grootste deel van mijn nageslacht, mag je haar zonder enige voorwaarden houden. En als je helemaal niet zwanger raakt, kun je veilig naar huis terugkeren. Je zult geen maagd zijn tijdens je huwelijksnacht, maar dat kan je blijkbaar niet veel schelen.' Om zijn lippen speelde een ironische lach die als twee druppels water op Cathals spottende glimlach leek.

Haperend haalde ik diep adem. 'Ik ga akkoord met uw voorwaarden als u instemt met de mijne.' Als mijn plan niet goed zou uitpakken en ik gedwongen was om met deze afstotelijke man het bed te delen, zou zowel Cathals leven als het mijne voorgoed verwoest zijn. Maar als het liep zoals gepland, nam ik me voor om me nooit meer in dergelijke gevaarlijke avonturen te storten. Ik zou me toewijden aan mijn man, zijn kleding verstellen of een goede maaltijd bereiden. 'U laat ons met rust vannacht,' herinnerde ik hem. 'Zonder ons te bespieden of ons op een andere manier te storen. Ons samenzijn is onze huwelijksnacht en dat is een privéaangelegenheid.'

Hij schoot in de lach. 'Ik vrees dat het een grote teleurstelling zal worden. Maar dat maken we morgenavond wel goed, dat beloof ik bij deze. Wees gerust, ik zal jullie niet bespieden, er valt toch geen lol aan te beleven.'

'Ik wil een plechtige belofte, ook over mijn veilige terugkeer naar huis.'

Verbijsterd keek hij mij aan, alsof hij niet kon geloven dat er iemand was die waarde hechtte aan zijn beloften. 'Mijn woord heb je, dat verzeker ik je. Ik zal alleen wachters bij de ingang opstellen. Ik vertrouw niemand, zelfs niet degenen die te zwak zijn om een bedreiging te vormen. Verder ben ik bereid een kind bij je te verwekken, maar ik zie geen enkele reden waarom ik je hier zou willen houden. Zullen we gaan?'

Hij leidde me naar de uitgang van zijn tent. Buiten was het inmiddels helemaal donker, er was geen maan te zien en de open plek waar Mac Dara's volk zich had verzameld, was nu verlaten. Op de koude bries dwarrelden dode bladeren over het verlepte gras. Ik vroeg me af of de bonte menigte zich ergens anders ophield nu hun heer geen aanstalten maakte hen vanavond te vermaken. Of misschien had de tijd opnieuw een vreemde sprong gemaakt en waren er uren verstreken terwijl ik mijn zaak bepleitte. Hoe dan ook, ik was blij dat ze mij nu niet aanstaarden. Omdat een chaos van gevoelens mij overweldigde, had ik het idee dat iedereen mijn verwarring kon zien. Mac Dara was niet achterlijk en wist vast dat ik van plan was hem een loer te draaien. Liep ik dan nu zelf met open ogen in zijn val? Vreemd genoeg maakte het mij niets meer uit. Het enige wat telde, was dat ik Cathal zou ontmoeten.

Het was niet ver lopen. Mac Dara nam de lantaarn die bij de uitgang hing, hield die voor zich uit terwijl we de steencirkel verlieten en een pad dat tussen de doornstruiken kronkelde, bewandelden. Heimelijk keek ik steeds om me heen om te zien of Fiacha uit de schaduwen tussen de bomen tevoorschijn zou komen en ik vroeg me af of Mac Dara de vogel verdacht zou vinden. Hij had me duidelijk laten weten dat er geen enkele vijand, hoe machtig ook, tegen hem was opgewassen. En Ciaran had me laten weten dat er voor alles een geschikt moment was, maar dat het voor hem nog geen tijd was om het tegen de Meester van de Eik op te nemen. 'Hier is het.' Plotseling hield hij stil en ik botste tegen hem aan. Hij hield mij vast om me te behoeden voor een val en ik deed mijn uiterste best om niet te verstijven van afkeer. 'Waar?' vroeg ik, terwijl ik om me heen keek zonder een hut of iets van dien aard te ontwaren.

Hij wees voor zich uit. Het pad slingerde om een rotswand die overwoekerd was met doornstruiken. Het licht van de lantaarn maakte een donkere nis zichtbaar die toegang tot een grot bood. Er bewoog iets en met grote ogen van angst tuurde ik in het donkere gat. Vanuit de schaduwen stapte een gestalte met zijn capuchon ver over zijn gezicht getrokken naar voren. Een speer glansde in het licht. 'Alles is in orde, heer,' sprak een mannenstem. 'Ze kan naar binnen,' liet Mac Dara hem weten. 'Stoor ze niet tot morgenochtend en waarschuw me als er problemen zijn.' 'Goed, heer.' De man trok zich weer terug in de duisternis. Ik zag nog een wachter in dezelfde kledij aan de andere kant van de ingang staan.

'Laat u uw eigen zoon bewaken?' vroeg ik. 'Waar bent u bang voor?' 'Je verdoet je tijd. Als je wilt bereiken waarvoor je bent gekomen, zou ik maar geen tijd verliezen. Ga naar binnen.' 'U weet wat u mij heeft beloofd,' herinnerde ik hem. Lieve goden, ik stond te beven op mijn benen. Cathal was nu zo dichtbij. Mijn hart ging als een razende tekeer.

'Twijfel je aan mijn belofte?' Ik dacht een lachje te horen. Even later draaide hij zich om en verdween met de lantaarn. Langzaamaan wenden mijn ogen aan het donker en na een poosje bespeurde ik een vaag flakkerend licht in de grot. Zonder acht te slaan op de wachters schuifelde ik voetje voor voetje de donkere ruimte binnen.

In een nis en op een tafeltje brandde een kaars die de kleine grot verlichtte. Het leek vanbinnen meer op een cel van een druïde of wijze dan op het verblijf van een prins; het had inderdaad alles weg van een gevangenis. Het bed van houten planken was smal en zag eruit alsof het niet erg comfortabel was. Aan het voeteneind lag een deken die met nauwkeurige precisie was opgevouwen. Er was geen haard, vandaar dat het er koud was. Met zijn rug naar mij toe zat Cathal op een kruk aan een stenen tafel, waarop een perkament was uitgerold met rechts van hem een ganzenveer en inktpot. Hij was gekleed in het zwart, net als zijn vader. 'Ga weg,' zei hij zonder om te kijken.

'Cathal...' Mijn stem brak, zo nerveus was ik. 'Ik ben er.' Het liefst wilde ik op hem afrennen en mijn armen om hem heen slaan, maar ik bleef wijselijk waar ik was.

Even zat hij onbeweeglijk stil alsof hij versteend was. Toen zei hij: 'Dat mijn vader mag doodvallen! Kan hij niets nieuws bedenken? Ik zei: ga weg. Ik heb geen boodschap aan jou.' Hij was weer de oude Cathal zoals ik hem leerde kennen, die mij zo had gekwetst met zijn wrede opmerkingen. 'Cathal, draai je om en kijk me aan.'

Ik zag dat hij diep ademhaalde als om zich te vermannen voordat hij zich bewoog. Waarschijnlijk was mij al een hele reeks vrouwen voorgegaan die sprekend op mij leken en zich uitgaven voor Clodagh van Zeven Wateren, bedacht ik. Uiteindelijk draaide hij zich om en keek mij recht in mijn ogen.

'Ga weg,' herhaalde hij. 'Je verdoet mijn tijd.' Hij zag er getergd uit en jaren ouder dan de laatste keer dat ik hem zag. Zijn ogen lagen diep verzonken in zijn door verdriet gegroefde bleke gezicht en hij was zo mager als een lat. Nee, hij leek in de verste verte niet op de lenige, gespierde krijger die behendig strijd had geleverd op de binnenplaats van Zeven Wateren. Ik zag een wrak dat nauwelijks op de Cathal die ik kende leek.

Langzaam kwam ik naar voren en ik ging op de rand van het harde bed zitten. 'Ik blijf hier tot morgenochtend,' verklaarde ik. 'Die tijd heeft je vader mij gegeven, niet meer en niet minder en ik ga niet naar huis voordat ik dat beetje tijd met jou heb doorgebracht.' Ik deed mijn best om luchtig te klinken, maar hem zo te zien vervulde mij met pijn die ik niet uit mijn stem kon weren. 'Cathal,' zei ik nogmaals, 'in onze wereld, de mensenwereld, is er maar één dag verstreken sinds ik je achterliet in de tent van je vader. Het spijt me dat het voor jou veel langer heeft geduurd. Ik hoopte dat je me goed genoeg kende om er zeker van te zijn dat ik zou terugkomen, hoe lang het ook zou duren.' Ik moest mijn woorden heel zorgvuldig kiezen aangezien ik absoluut niet geloofde dat Mac Dara de kans om ons te bespieden en af te luisteren, aan zich voorbij liet gaan. Een man als hij hechtte geen enkele waarde aan beloften.

'Hm-m,' mompelde Cathal, en hij leunde met zijn armen over elkaar geslagen tegen de muur zodat de schaduw over zijn gezicht viel. Aandachtig keek hij mij aan. Naast het schrijfgerei lag nog iets op de tafel wat een zwakke gloed gaf. Het was een plat voorwerp dat ik niet kon thuisbrengen. Er stonden ook een vijzel met een stamper en een vaas met een bosje duizendblad erin. Had de zoon van Mac Dara de toekomst soms voorspeld? Het stelde mij gerust dat hij iets omhanden had in plaats van te tobben in het donker. Getergd als hij eruitzag, was hij misschien nog niet helemaal verslagen.

'Hoe kan ik je bewijzen dat ik het echt ben?' vroeg ik hem. 'Zie je het niet aan de wonden op mijn gezicht die ik opliep toen we de rivier overstaken en Aidan achter ons in de mist zagen verdwijnen? Of de brandwonden op mijn handen van toen ik Becan probeerde te redden? Of zal ik het lied voor je zingen?' 'Nee!' snauwde hij, waarna hij weer zichzelf werd en vriendelijker vervolgde: 'Jij bent niet anders dan de anderen. Als je niet door mijn vaders magie in het evenbeeld van haar veranderd bent, dan ben je wel een droombeeld van mijn eigen duistere geest, die mij alleen maar tot een kwelling is. Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Ik speel zijn spelletje niet mee!' 'Dit is niet wat je denkt,' fluisterde ik.

'Wat is het dan wel? Ik kan nooit ontsnappen aan deze plek, ik zal nooit vrij zijn van zijn macht. Als je werkelijk Clodagh bent,' zijn stem brak toen hij mijn naam uitsprak, 'en als je hem gesproken hebt voordat je naar mij kwam, dan weet je dat hij mij nooit laat gaan vanwege de bezwering, weet je nog? Op het moment dat de oude vrouw haar verhaal vertelde, wist ik wat mij te wachten stond.'

'In haar andere verhalen zaten ook aanwijzingen,' wierp ik tegen. Als Mac Dara ons afluisterde, moest ik vooral dit onderwerp voorzichtig bespreken. 'Een boodschap. Als ik die goed heb begrepen, dan had ik je kunnen tegenhouden om met mij mee te gaan naar de Andere Wereld, en al helemaal dat je het domein van je vader betrad. Zelfs het simpele verhaal over de clurichauns droeg een boodschap in zich.' Ik draaide de groenglazen ring om mijn vinger en Cathals blik verscherpte zich. Even lichtte het voorwerp op tafel op. 'Wat is dat?' vroeg ik.

'Ben je blind? Het is een spiegel. Als Mac Dara's enige zoon ben ik verplicht de schijn op te houden. Ik kan hier niet mezelf zijn.' Mijn hart sloeg over. Hij herkende mij wel degelijk. Ondanks zijn afwerende houding klonk het door in de keuze van zijn woorden en er schemerde herkenning in zijn ogen, hoewel hij het zorgvuldig maskeerde. Omdat hij net als ik wist dat Mac Dara elke beweging en elk woord zag en hoorde. Waarschijnlijk had hij mij direct toen ik binnenkwam, herkend aan mijn stem en was hij daarom verstijfd van schrik. 'Als dit jouw manier is om de schijn op te houden, gaat dat je niet goed af,' verzekerde ik hem. 'Waarom laat je mij niet je haar fatsoeneren? Het is een warboel en ziet eruit alsof je tijden geen kam hebt aangeraakt.' Ik kwam overeind en liep naar de tafel.

'Nee!' Hij deinsde terug om mijn aanraking te vermijden. 'Laat je trucjes maar achterwege!'

'Bekijk het zo,' zei ik terwijl ik naar de spiegel op de tafel keek die inderdaad het licht weerkaatste. 'Als ik een droombeeld ben, kan ik je geen kwaad doen, of wel soms? En als ik geen droombeeld of een imitatie van mezelf ben, ben ik gewoon een vrouw uit de mensenwereld zonder bijzondere kracht, dus kan ik je evenmin iets doen en ben ik al helemaal niet in staat om je vader te beïnvloeden. Wat ik volgens jou ook mag zijn, ik sta hier voor je.' Ik gebaarde naar mezelf in mijn eenvoudige jurk. 'Ik heb alleen mezelf te bieden. Niet voor de rest van ons leven, daarin heb je gelijk. Alleen voor vannacht. Je noemde mij eens liefje.' Dat laatste bracht ik fluisterend uit, omdat het de kern raakte van mijn plan. 'Even dacht ik dat je mij aantrekkelijk en mooi vond. Maar misschien hield ik mezelf voor de gek, zoals vrouwen dat wel eens doen. We zijn vaak genoeg maar al te naïef om de complimenten die een man ons geeft om zijn doel te bereiken, te geloven. Een kind verwekken is het enige wat ze willen. Ik zie het in je ogen, je bent net zo'n leugenaar als je vader.'

Er verscheen een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. Wat viel het me zwaar om hem zo te kwetsen. Ik had geen idee of we dezelfde strategie hadden. Het enige wat ik wist, was dat we beiden de bedoeling hadden om onder de spiedende blik van Mac Dara uit te komen zodat we een moment samen hadden om vrijuit te kunnen praten. Hoe kon ik ervoor zorgen dat de Meester van de Eik vermoeid raakte en zijn lust verloor om ons te bespieden? Zou hij afhaken als mijn pogingen om Cathal te verleiden mislukten, of juist het tegenovergestelde? En hoe kon ik Cathal uitleggen dat ik een rol speelde omwille van zijn vader?

'Hier,' mompelde Cathal, terwijl hij een kam uit zijn zak tevoorschijn haalde en die op de tafel legde. 'Je kunt jezelf net zo goed nuttig maken. Maar denk erom, geen gekke dingen. Ik weet wat je bent en waarom hij je stuurde. Je bent in ieder geval een overtuigender imitatie dan degenen die je zijn voorgegaan, maar toch heb ik geen belangstelling. Mijn vader is eropuit dat ik een vrouw net zo harteloos en onverschillig misbruik als hij mijn moeder misbruikte. Je spreekt over een kind verwekken. Als ik accepteer wat je mij zo ongepast lijkt aan te bieden, als ik vannacht mijn bed met je zou delen in de wetenschap dat je morgenochtend vertrekt en ik je nooit meer zal zien, zou ik bewijzen dat ik niet alleen wat betreft afkomst maar ook wat betreft karakter de zoon van mijn vader ben.' Hij was met zijn rug naar mij toegekeerd gaan zitten en ik nam zijn donkere haar, dat inmiddels zo lang was dat het over zijn schouders viel, in mijn hand. Waren er echt zeven wendingen van de maan voorbijgegaan of waren het er veel meer? Mac Dara was immers een grote leugenaar.

'Maar je bént zijn zoon, Cathal,' zei ik zacht. 'Dat betekent dat je nooit de mijne zal zijn. Dat heeft hij mij meer dan duidelijk gemaakt. Als je denkt dat ik alleen maar een imitatie ben van degene van wie je hield, kan ik je zeggen dat in dit rijk niets is wat het lijkt.' Ik begon zijn haar voorzichtig te ontrafelen en hoopte maar dat hij mij had begrepen.

'Een wildernis, verward en wild,' mompelde hij. 'Het is niet zo erg, dat het tij niet ten goede gekeerd kan worden,' fluisterde ik, zijn hals teder aanrakend. Voorzichtig... ik moest op mijn hoede blijven; het was beter dat Mac Dara geloofde dat zijn zoon mij niet herkende als de ware Clodagh. Als zijn vader zou denken dat Cathal mij als een aan zijn verbeelding ontsproten spookbeeld zag, of als een betoverd evenbeeld van mij, zou hij op het verkeerde been gezet worden en niet zo snel verwachten wat er te gebeuren stond. Maar we waren nog steeds in Mac Dara's rijk en slechts met z'n tweeën. Ik moest mijn plan met de grootste omzichtigheid stap voor stap uitvoeren. Terwijl ik zijn haren kamde, legde ik mijn hand in zijn hals en ik voelde zijn aders kloppen onder mijn vingers. Ik streelde zijn slapen en masseerde zijn gespannen schouders. Zijn adem stokte bij mijn tedere aanrakingen die hij nu zonder protest toestond. Hoewel ik in de kleine spiegel zag dat er uit zijn ogen zowel verlangen sprak als de angst van een opgejaagd dier. Het ergste was dat ik hem echt wilde. Ik wilde hem aanraken, kussen en liefkozen. Ik verlangde naar zijn omhelzing en liefdevolle aanraking. Mijn hele lichaam hunkerde naar hem, zoals ik dat nog nooit eerder had meegemaakt en de aantrekkingskracht was weergaloos. Maar mijn verlangen te uiten en Cathal te verleiden alleen omwille van Mac Dara, was niet mijn stijl en zoiets voelde absoluut niet goed. Toch was dat de enige manier waarop ik Cathal kon bevrijden. Ik moest de Meester van de Eik doen geloven dat ik volgens zijn boosaardige voorwaarden handelde. Nadat ik zijn lokken over zijn schouder had gelegd, kuste ik zijn nek zacht.

'Laat dat,' sprak hij op kille toon. 'Stop ermee!' 'Hij zei dat je niet tot de daad in staat was,' mompelde ik. 'Omdat een man geen kind kan verwekken als hij niet opgewonden raakt.'

'Wat...' Zonder erbij na te denken flapte hij het eruit, maar hij herstelde zichzelf en slikte zijn woorden in. 'Je zal vast niet met mij slapen als hij ons bespiedt. Wie of wat je ook bent, je moet toch een beetje fatsoen bezitten. Ik verzeker je dat hij mij altijd bespiedt, dat kan ik niet voorkomen.' Zijn blik dwaalde naar de spiegel en onmiddellijk weer terug.

'Dus je hebt niet geprofiteerd van de vrouwen die hij op je afstuurde,' concludeerde ik. Ik moest mezelf bedwingen niet naar de gepolijste metalen plaat te kijken. 'Het lijkt erop dat je een wijze bent geworden.' Ciarans halssnoer zat in de zak van mijn gordel en als Mac Dara niet keek, kon ik hem nu zonder enige moeite om zijn hals knopen. Als de Meester van de Eik zag dat ik dat deed, wist hij dat het mijn bedoeling was veel meer dan één nacht in het bed van zijn zoon door te brengen.

'Het is lang geleden, maar ik ben niet gewend om niets te doen. Ik heb bepaalde vaardigheden getraind.' Zijn handen rustten op de tafel en hij wees naar de spiegel. 'Die heb je in deze omgeving eigenlijk niet echt nodig, maar je moet iets doen om de tijd door te komen. Ik hoop dat ik op een dag een belangrijke ontdekking doe, iets nieuws op het gebied van mijn magische kracht. Maar ik maak weinig vorderingen en daar is mijn vader niet blij mee.'

'Cathal,' fluisterde ik, terwijl ik mijn armen vanachter om hem heen sloeg en mijn hoofd op zijn schouder legde. Zijn lichaam verstijfde, maar hij deinsde niet terug en stond het zwijgend toe. 'Alsjeblieft, slaap met me, alleen vannacht. Dat is alles wat ik van je vraag. Als we in de mensenwereld niet als man en vrouw bij elkaar kunnen zijn, heb ik ten minste deze nacht als aandenken. Je moet weten dat ik van je hou en dat ik je wil.' Hoewel mijn pogingen om hem te verleiden bij de afspraak met Mac Dara hoorden, meende ik alles wat ik zei oprecht. Met hart en ziel verlangde ik naar hem en ook mijn lichaam hunkerde naar zijn liefkozing. Ik was dan ook niet in staat dit te verbergen. Hij bevrijdde zich uit mijn armen en kwam overeind. 'Nee! Je praat tegen dovemansoren. Ik moet zeggen dat je haar heel goed imiteert; zo goed dat ik er bijna intrapte. Maar ik weet dat jij Clodagh niet bent. Het kan niet. Als zij hier zou zijn, kon ik mij niet bedwingen haar aan te raken. Ik zou haar zo stevig omhelzen dat ze me smeekte haar los te laten zodat ze weer kon ademhalen. Ik zou haar zo onstuimig kussen dat ze me om genade vroeg. Ja, ik zou de kleren van haar lichaam rukken en onmiddellijk met haar op mijn harde bed gaan liggen. Wat er tussen haar en mij zou gebeuren, gaat een gewone vrijpartij ver te boven. Ik weet dat je Clodagh niet bent omdat ik niets voel als je me aanraakt, begrijp je; helemaal niets. Je zou net zo goed een schepsel van takken, bladeren en stenen kunnen zijn, zoals dat arme wisselkind op wie ze zo dol was. Ik wil dat je op staande voet vertrekt. In naam van de goden, laat me alleen.'

Als hij toneelspeelde, deed hij dat zeer overtuigend. Zijn woorden vervulden mij met enorme smart. Met zijn armen over elkaar geslagen, verdween hij opnieuw in de schaduwen bij de muur, maar in zijn ogen zag ik een getergde blik.

'Ik snap het,' zei ik met bevende stem van de pijn die ik werkelijk voelde. 'Je bent volkomen duidelijk. Toch ga ik niet weg. Ik heb met Mac Dara afgesproken dat ik tot morgenochtend mag blijven en dat doe ik ook. Dus het ziet ernaar uit dat ik aan de ene kant van de grot zal blijven zitten en jij aan de andere kant. Totdat het tijd is om te vertrekken, zullen we elkaar negeren. Dat is nog eens een interessante manier om de nacht door te brengen! Toen hij zei dat je niet in staat was tot de daad, geloofde ik er niets van. Maar nu lijkt hij het bij het rechte eind te hebben. Sinds je hier bent, is je mannelijkheid je ontnomen. Maar je sluit je ogen ervoor. Het is alsof hij jouw zicht op de waarheid heeft geblokkeerd met een ondoordringbare muur die je om je heen hebt.' Met opgetrokken knieën en mijn armen eromheen geslagen, ging ik weer op het bed zitten en ik zette mijn tas naast me op de grond. Aan de andere kant van het vertrek hoorde ik Cathal vreemd lachen. 'Een muur om de waarheid buiten te sluiten,' mompelde hij. 'Denk je nu echt dat mijn vader de macht bezit om een dergelijke bezwering over mij uit te spreken?'

Nee, dacht ik. Opnieuw deed ik mijn best om niet naar de spiegel te kijken. Maar misschien geloof je het zelf wel. Misschien probeer je mij dat te vertellen. Kan Mac Dara ons via die spiegel in de gaten houden? Nee, dat kan niet. Anders zou je hem alleen maar om hoeven te draaien om hem buiten te sluiten. Kun je er dan misschien in zien wanneer hij ons bespiedt en wanneer niet? Ciaran had gesuggereerd dat Cathal de macht bezat om zijn vaders magie op den duur te ontwijken. En Cathal was al voordat hij de Andere Wereld betrad zeer bedreven in het uitoefenen van het Zicht. Had hij al voldoende kennis verworven om dit krachtige middel zo snel in te zetten? Of misschien had Mac Dara tegen mij gelogen, en was ik geen maanden weggeweest, maar jaren. 'Je vader heeft de macht om alles te doen wat hij wil,' verzekerde ik hem. 'Zelfs datgene waar jij hem niet toe in staat acht. Hij verzekerde mij dat als jij mij vannacht geen dienst kon bewijzen, hij dat morgen alsnog zelf zou doen.'

Hij trok wit weg. Uit zijn ogen sprak een enorme woede en hij opende zijn mond om iets te zeggen, maar verbeet zich uiteindelijk.

'Hij bood je de kans om je mannelijkheid te bewijzen,' dwong ik mezelf te zeggen. 'Maar je probeert het niet eens. Ik haat je, Cathal. Ik vind het verschrikkelijk dat je mij niet herkent en dat je mij afwijst. Ik vervloek de dag dat we elkaar ontmoet hebben. Zeg maar niets meer en laat me met rust.' Ik liet mijn hoofd op mijn knieën rusten. Hoewel ik niets meende van wat ik had gezegd, waren de tranen die over mijn wangen rolden wel degelijk echt. Vervolgens wachtten we in stilte, ik zittend op het bed en hij leunend tegen de muur tegenover mij. Met moeite ontweken we elkaars blik. Onze wrede woorden hingen nog in de lucht terwijl we de tedere woorden niet konden spreken. De grot was vervuld van mijn verlangen om hem aan te raken, te omhelzen om hem nooit meer te laten gaan. In de beladen stilte echoden zijn woorden na: ik zou haar zo onstuimig kussen dat ze me om genade vroeg. Als zij hier zou zijn, kon ik mij niet bedwingen haar aan te raken. En hoewel hij uiterlijk kil en afstandelijk bleef, zag ik in zijn ogen het verlangen oplaaien. Wat moesten we als Mac Dara ons voortdurend bleef bespieden? Dan zou het onmogelijk zijn om te ontsnappen. Als we voor de ochtend niet het bed met elkaar hadden gedeeld en Mac Dara vervolgens beweerde dat het kwam doordat Cathal niet in staat was tot de daad, zou ik de volgende avond verplicht met de Meester van de Eik moeten slapen. Ik zou gedoemd zijn hem mijn eerstgeboren zoon te schenken. Cathal zou het mij nooit vergeven. En ik mezelf evenmin.

De uren verstreken en mijn lichaam raakte zo gespannen dat ik nergens anders meer aan kon denken. Ik probeerde rustig adem te halen en te ontspannen en mezelf af te leiden door een aantal mogelijke plannen te bedenken voor wat er te gebeuren stond, maar ik kon mijn hoofd er niet bijhouden, geobsedeerd als ik was door Cathals aanblik en de afstand tussen hem en mij. Veel later doofde de gloed in de spiegel plotseling langzaam uit en de flakkerende kaarsen waren de enige lichtbron in de grot. Op dat moment liep Cathal met uitgestrekte armen op mij toe en ik vloog overeind. Hij omhelsde me zo stevig dat ik nauwelijks kon ademhalen.

'Clodagh,' fluisterde hij. 'Je bent werkelijk hier, uiteindelijk kwam je terug. O, lieve goden, wat heeft het lang geduurd...'

Ik kon niets uitbrengen. Het enige wat ik kon doen, was mijn armen om hem heen slaan en me overgeven aan zijn onstuimige kus. Ik voelde zijn lichaam tegen het mijne en wist dat wat Mac Dara gezegd had over zijn mannelijkheid zonder enige twijfel een grote leugen was, want het was zo duidelijk als maar zijn kon dat Cathal net zo wanhopig naar mij verlangde als ik naar hem. Gretig in elkaar verstrengeld lieten we ons hijgend van verlangen op het bed vallen. Onze handen grepen elkaar wild en onze lichamen hunkerden nog maar naar één ding. De spiegel bleef donker, wat betekende dat Mac Dara het lange, saaie wachten op zijn vermaak dat leek uit te blijven, had opgegeven. Met bevende handen knoopte ik Cathals tuniek open en hij trok mijn jurk over mijn hoofd. Buiten klonk het spottende gekras van Fiacha. 'Nee!' riep ik ineens uit, en ik verstijfde in Cathals armen. 'Dit moeten we niet doen, zelfs als we tijd genoeg hebben en niets liever willen!'

'Hoezo?' Naar adem happend probeerde hij me te begrijpen terwijl hij rechtop ging zitten en zijn kleding fatsoeneerde. 'We moeten gaan! Nu meteen! Je hebt gehoord wat ik je vertelde. Hij heeft mij gedwongen om hem te beloven dat ik morgen met hem zou slapen als jij niet...'

'Dit is onzin,' beet hij mij toe, maar desondanks kwam hij overeind en trok zijn laarzen aan.

'Vertrouw me,' zei ik terwijl ik met trillende handen mijn jurk dichtknoopte. 'Ik had mezelf niet moeten laten gaan, zelfs niet voor even. Dat ik zei dat ik je kind wil, was een list om jou te kunnen zien. Ik verwachtte nooit van hem dat... ik bedoel, natuurlijk wil ik je kind, Cathal. Maar... Nou ja, ik leg het je later wel uit. Klopte mijn vermoeden? Vertelt de spiegel je wanneer hij je in de gaten houdt?'

'Min of meer.' Hij schoof de koperen plaat in een tas, stopte er nog wat andere spullen van zijn werktafel in, sloeg zijn mantel om en keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Heb je een plan?' 'Niet echt,' zei ik met een brok in mijn keel. 'Ik heb een paar vrienden en wat nuttige voorwerpen die ons misschien van pas komen. Maar eigenlijk dacht ik dat jij een plan zou hebben. Ik hoopte dat als ik je eindelijk gevonden had, jij over genoeg listen en strategieën zou beschikken om ons hieruit te redden.' Ernstig keek hij me aan. 'Ik snap het.' Om zijn mond verscheen een scheef lachje. Zou hij begrijpen dat ook dit tot mijn strategie behoorde? Als hij mij niet kon redden en als hij niet in staat was ons uit de Andere Wereld te leiden, zou hij zijn gevoel voor eigenwaarde nooit meer terugkrijgen. Het was nodig dat juist hij zijn vader versloeg. Hij was degene die de Meester van de Eik te slim af moest zijn. 'Dan zal ik snel iets moeten bedenken. Nuttige voorwerpen, zoals?'

Omdat de bewakers ongetwijfeld buiten nog op wacht stonden, fluisterden we. Zij waren onze eerste hindernis. 'Om te beginnen, dit.' Ik haalde het halssnoer uit mijn zak. 'Kom eens hier. Het werkt beter als ik het bij jou omdoe.' Met zijn armen om mijn middel geslagen, knielde hij voor mij neer en de" blik in zijn ogen werd ernstig zonder dat ik een greintje spot bespeurde. Kennelijk had zijn lange, eenzame gevangenschap in dit rijk hem daarvan voorgoed genezen. 'Ik hou zielsveel van je, Clodagh,' fluisterde hij. 'Wat er ook gebeurt, ik wil dat je dat weet. Vannacht hebben we de kans gemist. Ik hoop niet dat ik daar voor altijd spijt van zal hebben.' Zijn glimlach brak mijn hart. 'Er komen nog genoeg kansen,' sprak ik bemoedigend terwijl ik het koord om zijn hals knoopte. Toen ik daarmee klaar was, liet ik mijn handen even op zijn schouders rusten. 'Betere kansen in comfortabelere bedden. Dat beloof ik je.'

Hij bracht mijn hand naar zijn lippen en kuste die. Vervolgens kwam hij overeind en van het ene op het andere moment veranderde zijn houding van een minnaar in een krijger. 'Vertel me eerst welke magische kracht dit heeft.' Zijn vingers tastten naar de witte steen die aan het koord om zijn hals hing. 'Dezelfde beschermende kracht van onbaatzuchtige liefde als de groenglazen ring.' Enigszins in verwarring gebracht, aarzelde ik even, waarna ik vervolgde: 'Eigenlijk zei Ciaran dat ik jouw talisman ben. Het halssnoer biedt extra bescherming. Ik denk dat Mac Dara je niets kan doen zolang ik bij je ben. Maar hij wil jou sowieso geen kwaad doen.'

Cathal lachte grimmig. 'Dat is waar. Hij heeft grootse plannen met mij. Clodagh, die vogel die zojuist buiten krijste, is dat een van je vrienden?'

Bevestigend knikte ik. 'Hij kent de weg naar de mensenwereld en zal ons die wijzen.'

'Is er nog meer dat ik moet weten?'

In gedachten liet ik het laatste verhaal van Wilg nog eens in vogelvlucht passeren. Ook bracht ik me het gesprek met Ciaran in herinnering en vervolgens dat wat Mac Dara mij over de aanval op Glencarnagh uit de doeken had gedaan. We hadden geen tijd te verliezen. 'Je moeder,' begon ik, aangezien zij mij het belangrijkste leek. 'Ik hoorde haar ware verhaal. Ze heeft zichzelf niet van het leven beroofd, Cathal. Ze stierf omdat ze jou tegen Mac Dara wilde beschermen en stuurde je weg voor je eigen bestwil. En ze...' Ik maakte mijn zin niet af omdat ik aan zijn gezicht zag dat dit hem niet verbaasde. 'Je weet het al,' fluisterde ik. 'Ik heb hier veel geleerd,' verklaarde hij, en hij schonk me een liefdevolle glimlach, die ik maar zelden van hem zag. 'Dingen waarvan mijn vader nooit zal weten, Clodagh. Ik heb visioenen gehad van een jongen die aan het vissen was en een vrouw met ogen waaruit veel liefde sprak, die op een brug stond. Ik heb gezien dat mijn moeder net zoveel liefde in zich had als jij en dezelfde wilskracht. Ik dacht altijd dat ze mij in de steek had gelaten, ik geloofde dat ze zwak was. Het was zowel vreugdevol als verdrietig om te ontdekken dat ik dat al die tijd verkeerd had gezien.' Hij schraapte zijn keel en vervolgde: 'We moeten nu snel vertrekken. Heb je nog meer verrassingen?'

'Een magische steen die ervoor zorgt dat we gedurende korte tijd onzichtbaar zijn. Die kan ik pas gebruiken als we hem echt nodig hebben. Cathal, de bezwering - die rept over je voet voorbij de lijn zetten - is van wezenlijk belang voor onze vlucht. Er volgen na die laatste versregel nog twee regels.' Ik vertelde hem de laatste twee regels. 'Dat betekent dat er een manier is om de bezwering ongedaan te maken, hoe onmogelijk de regels ook klinken.' Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Dan is onze opdracht dat we ze ten uitvoer brengen. Maar eerst moeten we de uitgang vinden. Besef je wel dat hij ons elk moment in zijn spiegel kan begluren? Ik ga ervan uit dat hij jou net zomin vertrouwt als zijn zoon, die weigert aan zijn verwachtingen te voldoen. Anderzijds zal hij zich niet kunnen voorstellen hoeveel listen jij achter de hand hebt. Heb je misschien iets waarmee je de bewakers onschadelijk kunt maken?' 'Het spijt me,' zei ik terwijl ik overvallen werd door een mengeling van opwinding en schrik. Er was geen weg meer terug, onze vlucht was een feit en daarmee zouden we de strijd met de machtige Meester van de Eik, die zijn magie meedogenloos toepaste, aangaan. 'Dat zal je zelf moeten doen.'

Algauw was me duidelijk dat Cathals magere en bleke voorkomen niet betekende dat hij iets van zijn uitstekende vechtkunst verloren had. Ik wachtte in de grot terwijl hij afrekende met de bewakers. Buiten hoorde ik gesmoorde kreten, het geschuif van laarzen over de grond, een luide schreeuw en daarna kwam hij mij enigszins buiten adem halen.

'Die vogel heeft een scherpe snavel,' merkte hij op. 'Heeft hij je pijn gedaan?'

'Nee. Gelukkig leek hij te weten dat ik aan dezelfde kant sta als hij,' antwoordde hij. 'Kom je?' Hij stak zijn hand uit die ik vastpakte. In zijn andere hand hield hij een dolk die hij voordat hij naar buiten was gegaan nog niet tevoorschijn had gehaald. 'Ik dood niemand, tenzij het nodig is,' voegde hij eraan toe, terwijl hij mijn blik volgde. 'Maar mijn vader zal woest zijn, dus moeten we nu snel wegwezen, Clodagh.'

'Hoe zien we de paden?' Buiten wierp de maan een vaag licht tussen de bomen maar dat was nauwelijks genoeg om het pad te zien. 'Ik zie genoeg. We volgen de vogel. Hou mijn hand stevig vast.' We zetten het op een lopen en ik herinnerde me ineens dat de man van wie ik hield slechts half menselijk was en dat als we wisten te ontsnappen, ik waarschijnlijk meer eigenaardigheden aan hem zou ontdekken dan enkel het vermogen om in het donker te zien. Het leek erop dat Fiacha ons niet naar dezelfde poort leidde als die waardoor we de Andere Wereld waren binnengekomen, hoewel ik dacht dat die het dichtstbij was. Onderweg waadden we door een ondiepe beek, beklommen we een steile heuvel met berken, kropen we door een wirwar van doornstruiken - de raaf vloog eroverheen - en toen we daaruit tevoorschijn kwamen, vloekten we binnensmonds omdat we vlak voor een steile rotswand stonden. Ver boven ons kraste Fiacha ongeduldig. Zodra ik hijgend halt hield, begonnen mijn benen te trillen.

'We zullen moeten klimmen,' constateerde Cathal. 'Ik help je wel. Als we boven zijn, hebben we een goed uitzicht.' Zijn onuitgesproken boodschap was me duidelijk: vroeg of laat zou Mac Dara erachter komen dat we ontsnapt waren en ons opsporen. Hoe verder weg we waren voordat hij tot die ontdekking kwam, des te beter onze kans. Met opeengeklemde kaken van inspanning zocht ik op de steile rotswand naar houvast voor mijn handen en voeten om me op te trekken.

Gelukkig klom Cathal vlak naast me omhoog, want alleen was het me nooit gelukt. Ondanks het ongedurige gekrijs van Fiacha wees hij me geduldig waar ik mijn handen en voeten kon plaatsen en sprak hij mij moed in. Ik klom erg langzaam omhoog, maar Cathal bleef kalm. Bijna hadden we de top bereikt toen de raaf anders dan daarvoor luidkeels krijste en het licht eveneens veranderde. Beneden ons in het woud zagen we fakkels branden en boven ons in de lucht hoorden we een knarsend geluid van leerachtige vleugels en een scherp gekrijs dat me kippenvel bezorgde. Het herinnerde mij onmiddellijk aan de schepsels die mij op het vlot hadden aangevallen. Ik kneep mijn ogen stijf dicht en mijn hand gleed weg zodat ik zoekend naar houvast wild om me heen greep. 'Hier.' Cathal nam mijn hand in de zijne en zorgde voor houvast in een spleet. 'Trek jezelf op. Er is rechts van je een spleet waar je je voet in kunt zetten. Negeer die rotbeesten. De raaf verjaagt ze wel. We zijn bijna boven, Clodagh. Je kunt het!' 'Fakkels,' mompelde ik terwijl ik mezelf omhooghees. 'Beneden ons.'

'Nog één armlengte... Vervloekt schepsel!' Wild zwaaide hij naar een zwart wezen dat op hem afdook terwijl hij nog maar met één hand grip had. 'Dat is het, Clodagh. Trek je linkervoet drie handbreedtes omhoog en een beetje naar links. Goed zo. Nu kun je het gebladerte boven op de top grijpen, maar ga er niet met je hele gewicht aan hangen... Goed gedaan, het is je gelukt!' Hij duwde me over de rand waar ik met uitgestrekte armen en benen voorover op de grond belandde. Er woedde een gevecht boven mij in de lucht met een boel kabaal, maar het leek me niet verstandig om omhoog te kijken. Ik hoorde Cathal zichzelf hijgend over de rand hijsen. Kort daarna verstomde het kabaal in de lucht. Toen ik rechtop ging zitten, dwarrelde er een zwarte veer in mijn schoot. Nu keek ik wel omhoog. In het vage licht zag ik dat de raaf op een tak was neergestreken. Hoewel zijn vleugels er enigszins gehavend uitzagen, was de blik in zijn ogen even scherp en helder als altijd. Zijn belager was gevlucht. Waarschijnlijk was Fiacha een ongeëvenaarde vechtersbaas en net als Cathal in staat om diverse tegenstanders met gemak uit te schakelen.

'Kom op,' spoorde hij mij aan. 'We hebben maar een kleine voorsprong.'

Door het dichte struikgewas dat hier groeide, was het onmogelijk om te rennen. Bovendien zagen we het smalle pad waarlangs Fiacha ons leidde nauwelijks in het weinige licht van de maan. We konden niet hand in hand lopen dus liep ik achter de raaf aan met Cathal op mijn hielen. In het woud klonken allerlei geluiden: woedend geschreeuw, hol gejank en het ijzingwekkende gejammer als van een banshee. En schreeuwende stemmen. De bomen groeiden zo dicht op elkaar dat de takken en bladeren en klimop in elkaar verstrikt zaten en je bij de minste vergissing hopeloos zou verdwalen. Ik hoopte dat Fiacha de veiligste weg volgde, die Mac Dara niet zo snel zou kunnen vinden, maar het was in ieder geval niet de kortste weg.

'Blijven lopen,' sprak Cathal op scherpe toon. 'Misschien is het verderop beter begaanbaar. Dit kan onmogelijk zo blijven.' Hij had het bij het rechte eind. Een stuk verder veranderde de begroeiing inderdaad en plotseling maakte de dichte wildernis plaats voor een open terrein met gras. De zoete geur van geneeskrachtige kruiden hing in de lucht. Het leek verdacht veel op een kortere versie van de weg die Cathal en ik samen hadden afgelegd toen we naar dit rijk gingen. Opnieuw nam hij mijn hand in de zijne en met Fiacha voor ons uit vliegend, zetten we het op een holletje. Mijn hoofd tolde van de gedachten aan alle beproevingen die we op onze heenweg hadden doorstaan en op het moment waarop ik me afvroeg hoeveel gevaar ons nog stond te wachten, verscheen er een rij lichtjes in de duisternis voor ons. Snel vloog Fiacha uit het zicht en Cathal hield stil om over zijn schouder te kijken. Zodra ik zijn voorbeeld volgde, zag ik eenzelfde rij lichtjes - fakkels die naderbij kwamen - achter ons. Hij liet mijn hand los en trok zijn dolk.

'Zei je dat je een voorwerp had waardoor we onzichtbaar worden?' fluisterde hij. 'Hm-hm.'

'Dan moet je dat nu gebruiken. Dit zijn gewapende ruiters. Hoewel mijn vader mij niet wil verwonden, zal hij niet aarzelen om jou te gebruiken om mij uit de tent te lokken. Ik denk dat de ring je zal beschermen, maar ik wil geen enkel risico nemen. Die ring zal hem in elk geval niet ervan weerhouden om ons te scheiden en jou naar huis te jagen. Gebruik de bezwering voordat het te laat is, anders is alles voor niets geweest. Ik kan echt niet tegen zoveel tegenstanders vechten.'

'Goed.' Ik probeerde rustig adem te halen en me te richten op wat Ciaran me had verteld.

Langzaam naderden de zwijgende ruiters in hun grijze mantel met de capuchon ver over hun gezicht getrokken. Ze hielden een speer of zwaard of ander puntig wapen in hun hand. Ook hadden ze kromzwaarden en vreemde voorwerpen die op magische bezweringen duidden. Beetje bij beetje werden we door beide rijen, die nu een cirkel vormden, ingesloten. Hun flakkerende fakkels wierpen een rood licht in de kring.

Een van de ruiters dreef zijn grote zwarte paard wat naar voren. Het beest rolde vervaarlijk met zijn ogen. Nadat de ruiter was afgestegen, schoof hij zijn capuchon van zijn hoofd waarna hij zijn duistere blik langs Cathal heen uiteindelijk op mij liet rusten. 'Dus je loog toch,' sprak hij. 'Je was uit op veel meer dan één nacht met mijn zoon. Je loog tegen de Meester van de Eik.' Mijn hart ging als een razende tekeer. 'Had u dat dan niet verwacht?' vroeg ik verbaasd. 'We zijn in uw rijk, niet in de mensenwereld. U moet toch aan leugens gewend zijn.' 'Misschien heeft ze het je niet verteld,' smaalde Mac Dara, die naar Cathal toeliep. 'Je kleine speeltje deed mij een belofte en ik verwacht dat mensen zich aan hun beloften houden. Ik weet dat je niet met haar hebt geslapen. Dat is ook niet zo gek, omdat je kind toch verbeurd zou worden. Maar jouw gebrek aan daadkracht betekent dat ze van mij is. De dochter van heer Sean beloofde mij een tweede zoon te schenken als jij haar niet zwanger maakte. Zie het als een tweede kans als jij je niet volgens mijn plan zou ontwikkelen. We zijn getuigen geweest van Clodaghs liefde voor baby's. Ze zal gelukkig zijn met mijn kind en het een goede opvoeding geven in de burcht van haar vader. Wanneer mijn zoon de leeftijd van zeven jaar bereikt heeft en ik hem opeis, zal ze hem aan mij schenken. Heb ik gelijk, Clodagh?' Hij lachte wellustig, maar ik zag een goed verborgen pijn in zijn ogen. Ik kon Cathal niet aankijken. 'Dat is niet helemaal juist,' wierp ik klappertandend tegen. 'Ik beloofde u...'

'De exacte woorden doen er niet toe,' zei Mac Dara kil. 'Je bent me op zijn minst één nacht verschuldigd vanwege de moeite die ik voor je moest doen. Grijp haar.'

Onmiddellijk stegen twee ruiters uit zijn gevolg af, maar voordat ze ook maar één stap hadden gezet, was Cathal voor mij gesprongen. 'Als jullie haar met een vinger aanraken, dood ik jullie,' sprak hij ijzingwekkend beheerst. 'Ik zal jullie tot mijn laatste adem bevechten. Als mijn vader mij zo verafschuwt dat hij mij het liefst laat doden, zal hem dat zeker goed van pas komen. Anderzijds zou het heel goed kunnen dat hij in razernij uitbarst als jullie mij doden, aangezien hij nog geen opvolger heeft.'

Mac Dara hief zijn in een zwarte handschoen gestoken hand en iets in zijn gebaar vertelde mij dat hij noch zijn krijgers noch Cathal of mij tot stilte maande, maar dat hij een bezwering toepaste. Vlug haalde ik de eivormige steen uit mijn zak. 'Nu,' mompelde ik, waarna ik de steen voor me op de grond gooide. Op slag verscheen er een dichte mist die als een witte deken om ons heen hing en ons elk zicht op de omgeving ontnam. Ik kon nog geen handbreedte vooruitzien en zonder enig gevoel voor richting bleef ik als aan de grond genageld staan. 'Hierheen!' Het was Cathals stem. Direct daarna greep hij mijn hand en samen maakten we ons vliegensvlug uit de voeten. De mist bleef om ons heen hangen en achter ons hoorde ik de galopperende paardenhoeven. Laat de poort alsjeblieft niet ver meer zijn, smeekte ik in stilte.

We bleven rennen tot mijn benen mij nauwelijks meer konden dragen; mijn hoofd tolde en mijn ogen konden niets meer zien. De mist bleef om ons heen hangen en ik had geen idee waar we ons bevonden. Ik had pijn op mijn borst van het rennen en het gevoel dat ik lood in mijn benen had. Het terrein veranderde voortdurend en nu doemden er silhouetten van wilgen en vlierbomen op in de mist. Onder mijn voeten was de grond zacht en vochtig en ergens vlakbij hoorde ik het geluid van stromend water. Cathals stevige greep deed pijn aan mijn hand. Hardlopend trok hij mij achter zich aan zodat ik nauwelijks nog overeind bleef. En achter ons hoorde ik iemand schreeuwen.

Zonder een moment om uit te blazen, sleepte hij me een heuvel op, over vochtige gladde stenen. De vreemde geur die de mist met zich meebracht, verdween langzaam. Dat betekende dat de magie van Ciarans steen uitgewerkt raakte.

'Ik moet... even... op adem komen,' hijgde ik. 'Fiacha... waar is Fiacha?'

'Geen flauw idee.' Cathals stem klonk vreemd. Er was iets niet in de haak. Door de laatste flarden mist heen keek ik hem aan en de adem stokte in mijn keel. De man die mij achter zich had aan gesleept en wiens hand ik had vastgehouden alsof mijn leven ervan afhing, was Cathal helemaal niet. Het was zijn vader.