HOOFDSTUK ACHT

Ik liep het grootste deel van de dag zonder iemand tegen te komen, maar dat was niet vreemd omdat ik de paden vermeed en dwars door het donkere woud liep langs plaatsen waar ik normaal gesproken nooit kwam. Plaatsen waar de bomen zo dicht op elkaar groeiden, dat het zonlicht niet door het bladerdek kwam. Er groeiden veel varens en de bosgrond was bedekt met mossen die zich als een zacht tapijt uitstrekten, onderbroken door groepjes paddenstoelen die op miniatuurdorpjes met torenhuisjes leken. Waar de grond omhoogliep, vonden waterstroompjes hun weg tussen de rotsen, sijpelend in een poel en omlaag vallend van de steile delen, waarbij druppels op het dichtstbijzijnde groen vielen. Bij elk geritsel van bladeren of onverwacht geluid van een vogel moest ik aan de strijdende clurichauns denken. Ondanks wat Sibeal gezegd had over water, bleef ik uit de buurt van het meer omdat ik daar te veel in het oog zou springen. Als iemand me zou zien, zou het niet lang duren of Vader werd op de hoogte gesteld. Ik was ervan overtuigd dat wanneer Sibeal hem had verteld dat ik er alleen op uit was getrokken, hij onmiddellijk het idee zou hebben dat ik helemaal de kluts kwijt was en zijn gewapende mannen zou sturen om mij te zoeken. Ik hoopte maar dat Conor naar Sibeal wilde luisteren. Omdat hij wist dat ze wijs was voor haar leeftijd, ging ik ervan uit dat hij dat zou doen. Misschien zouden ze Ciaran vragen om te komen, dan kon hij Vader overtuigen van het feit dat hij mij moest vertrouwen en rustig moest afwachten. Van tijd tot tijd werd Becan wakker en wilde hij drinken. Dan nam ik even pauze van het lopen om hem te verzorgen. Hij leek de draagdoek prettig te vinden. Elke keer dat ik hem erin teruglegde, nestelde hij zich tegen mijn borst en viel hij algauw weer in slaap, gewiegd door het gestage ritme van mijn voetstappen. Zelfs wanneer hij sliep, hield hij mij vast, zijn handje om een plooi van mijn kleding. En soms prikte hij me met zijn scherpe armpjes of beentjes. Maar ik vond het fijn om hem te dragen, het was een blijk van vertrouwen zoals zijn lichaampje zich tegen mij aan ontspande en ik meende herkenning in zijn kiezelogen te zien. 'Jij hebt in ieder geval vertrouwen in mij,' mompelde ik. 'Maar dat is misschien wel onterecht, want ik weet de weg helemaal niet.' Tegen het einde van de middag was ik zo moe dat ik niet lang meer verder kon lopen. Het zou hier 's nachts flink afkoelen en ik had alleen mijn mantel om ons tegen de kou te beschermen. Maar omdat ik nog te dicht bij huis was, durfde ik het niet aan om vuur te maken. Ik wilde een plek bereiken die ik me herinnerde bij een rotswand die omhoogtorende achter een groep dicht opeen groeiende berken. Toen Deirdre en ik nog een stuk jonger waren, hadden we daar een keer een nacht gekampeerd. De open plek was omzoomd door varens en was geschikt om te overnachten. Ik slaakte een zucht en bond de draagdoek waarin ik Becan droeg, wat strakker vast. Het was naïef van mij om te hopen dat ik op de eerste dag van mijn reis al voor het donker een poort naar de Andere Wereld zou ontdekken. Sibeal had gesuggereerd dat ik uitverkoren was door het Feeënvolk om Finbar zelf te zoeken, maar als dat inderdaad zo was, had ik nu toch al een poort moeten vinden? Hoe dan ook, waarom was ik de enige die Becan als een levende baby zag? En waarom was het mijn opdracht om Finbar terug te halen? Ik was een onbeduidend persoon, de saaie zus. Er was geen enkele reden om uitverkoren te zijn. Als ik in dit tempo door bleef lopen, zou ik de rotswand voor de schemering intrad bereiken. Ik kwam onder de bomen vandaan en voor mij strekte zich een met gras begroeide heuvel uit. Aan de andere kant ervan begon het donkere woud met zijn reusachtige eiken en dichte hulsthagen. Daar ergens moest de plek zijn die ik zocht en om daar te komen, moest ik het open veld oversteken. Het enige alternatief was een route die hoger gelegen door een rotsachtig gebied voerde. Maar die was met Becan en mijn reistas nauwelijks te doen. Als ik de heuvel overging naar de beschutting van het woud aan de overkant, zou ik echter voor iedereen die in de buurt was zichtbaar zijn. De hele dag was ik op mijn hoede geweest en had ik de paden gemeden door in de beschutting van de dicht op elkaar groeiende bomen en varens te blijven. Ik speurde de heuvel af en keek naar de eiken aan de overkant. Er was geen beweging te zien behalve die van een roofvogel, waarschijnlijk een torenvalk, die het juiste moment afwachtte om zich op zijn prooi te storten.

Juist toen ik diep ademhaalde om het op een lopen te zetten, hoorde ik een hoop kabaal van achter me aan de voet van de heuvel komen: het luide en opgewonden geblaf van Vaders wolfshonden. Als door de bliksem getroffen bleef ik staan. Bij de goden, wat klonken ze dichtbij! Nu hoorde ik ook mannenstemmen. 'Deze kant! Onder de eiken!' Er volgde gevloek en het geluid van iemand die uitgleed op het steile pad.

In een vluchtreflex maakte ik me zo vlug als ik kon uit de voeten. Maar ik gleed uit op het natte gras en verzwikte mijn enkel. Toch rende ik onverstoorbaar door. Tot ik plotseling aan de rand van het bos aan de overkant iets zag bewegen terwijl achter mij iemand riep: 'Daar!' Het leek de stem van Aidan. Door het op en neer hotsen in zijn draagdoek begon Becan te jammeren, maar ik kon me niet permitteren rustiger te gaan lopen. Nog tien stappen, vijf, drie...

Buiten adem bereikte ik de beschutting van de bomen en ik moest zorgen dat ik in het dichte woud zou verdwijnen voordat Vaders honden of mannen mij op het spoor kwamen. Na een snelle blik over mijn schouder zag ik de mannen boven op de heuvel staan. Ik herkende Aidan. Hij had twee mannen bij zich. Gelukkig waren de honden aangelijnd. Het drietal maakte geen aanstalten om achter mij aan te gaan. In plaats daarvan stonden ze te overleggen. Een van de mannen wees alsof hij wilde zeggen: die kant, ze is daarheen gegaan. Hoe onwaarschijnlijk het ook was, misschien hadden ze me niet zien wegrennen. Behoedzaam trok ik mezelf terug in de schaduw van de bomen; elke onverhoedse beweging zou me kunnen verraden terwijl een trage beweging uitgelegd kon worden als beroering van bladeren in de wind van de late namiddag. Ik baande me een weg door het dichte woud en schramde me aan de scherpe bladeren van de hulst, de doornen grepen mijn mantel en haalden mijn kousen open. Ik dook onder hagen van bladeren door die spinrag in mijn haren achterlieten. Intussen werd het langzaam donker en Becan begon te huilen.

'Stil maar, kleintje, stil. We zullen snel op een veilige plek zijn.' Maar ik bedacht dat het nergens veilig was. Als Aidan en zijn mannen me zouden vinden, zou ik onmiddellijk naar huis gebracht worden. Het wisselkind zou op het haardvuur belanden, waarmee de kans om Finbar terug te krijgen voorgoed verkeken was. Het was waarschijnlijk volkomen dwaas van mij om te denken dat ik het tij ten goede kon keren.

Ik hoorde ze achter me aan komen. De honden blaften en de bladeren ritselden. Nu en dan hoorde ik stemmen, al kon ik niet verstaan wat ze zeiden. Na een poos hoorde ik hun stemmen niet meer, maar ik kon me niet voorstellen dat ze de zoektocht hadden gestaakt. De honden volgden een geurspoor; die zouden niet rusten voor ze hun prooi te pakken hadden.

Uiteindelijk kwam ik bij een beek waarvan het water hoog stond door de lenteregens. Nergens zag ik een brug, dus ik moest erdoorheen waden. Als ik het me goed herinnerde, was de rotswand een stuk verderop langs de helling. Maar de bomen groeiden hier zo dicht op elkaar dat ik niets kon zien. Volgens mij hadden de mannen en honden een idee waar ik heen ging en volgden ze mij vanaf het rotsachtige deel over de heuvel terwijl ik voortzwoegde door het dichte woud. Misschien liepen ze met een boog naar de rotswand om me daar te verrassen. Wat zou er gebeuren als ik uit het woud kwam, aangehouden werd en naar huis gebracht werd als een kind dat was weggelopen? Aidan... Dat hij nu juist met deze taak opgezadeld zou worden, zou beschamend zijn voor ons allebei.

Vlak bij de beek lag een verweerde zwerfkei overwoekerd door braamstruiken, waaronder een holle ruimte was, net groot genoeg voor een klein persoon om zich te verschuilen. Ik liet de reistas van mijn rug glijden, hurkte op handen en voeten om mezelf eronder te wringen. Met mijn hand beschermend om het hoofdje van Becan kroop ik de donkere ruimte in. Het was een geluk dat ik deze kleine, droge grot, die vanbinnen groter bleek, had gevonden. Mijn hart ging wild tekeer, mijn handen waren klam van het angstzweet en ik dwong mezelf rustig adem te halen. Plotseling schoot er iets langs de opening en mijn hart sloeg over. Een rennende man... Ik zag zijn benen en wapperende mantel. Hij rende zo dicht langs de grot dat ik de lucht langs mijn gezicht voelde bewegen. Dat niet alleen, ik hoorde zijn ademhaling, hijgend maar beheerst, en zijn voeten die de bosgrond licht raakten. Toen een plons; hij waadde door de beek. En nu hoorde ik ook het aanhoudende geblaf van de honden vanaf de heuvel. Het leek erop dat ze waren vrijgelaten en nu in vliegende vaart een rondtrekkende beweging maakten, zoals ik al had vermoed, achter hun prooi aan: de man van wie ze een kledingstuk hadden geroken. De man die zojuist in hun richting was weggevlucht. Hoe had ik al die tijd zo dom kunnen zijn te denken dat Aidan mij achtervolgde? De man die ik had gezien, moest natuurlijk Cathal zijn! Ze kwamen de heuvel af, Aidan zou zijn jeugdvriend moeten inrekenen. Ik klemde mijn kiezen op elkaar en dwong mezelf niet naar buiten te gaan. Ik zou er niets mee opschieten. Sterker nog, het zou er alleen toe leiden dat ook ik naar huis werd gebracht. Waarom voelde ik dan de enorme drang toch naar buiten te stuiven om tussen beiden te komen en te voorkomen dat er iets vreselijks gebeurde? Ik had immers gezien hoe Aidan en Cathal hadden gevochten alsof ze in plaats van goede vrienden aartsvijanden waren. Ik had het akelige gevoel dat dit slecht zou aflopen. Becans gejammer maakte plaats voor een oorverdovend gekrijs. 'Nee,' fluisterde ik. 'Stil!' Maar hij ging alleen nog maar harder krijsen. Verbaasd over de grote ruimte ging ik rechtop zitten en ik haalde Becan uit de draagdoek om hem tegen mijn schouder aan te leggen en hem op zijn rug te kloppen. Ik durfde hem niet bemoedigend toe te fluisteren en voor het eerst hoopte ik dat niemand behalve ik hem kon horen.

Opnieuw klonk er plonzend geluid; iemand doorwaadde de rivier vanaf de andere kant en kort daarna was plotseling het beetje licht dat door de grotopening naar binnen kwam verdwenen. Ik kromp ineen van angst omdat ik een jachthond verwachtte. Maar het was een man die zich snel als een zwaardslag door de opening wrong en vloekend tegen mij aan viel. In het duister keken we elkaar met grote schrikogen aan. Vervolgens keek hij naar het kind in mijn armen en zijn ogen vielen bijna uit hun kassen. De man wees naar Becan en legde daarna zijn vinger tegen zijn lippen en zelfs in het duister begreep ik dat hij wilde dat Becan zich stil zou houden. Hij bewoog zich naar de opening van de kleine grot en gebaarde dat er mannen naderden en dat Becans gehuil ons zou verraden. Met stomheid geslagen besefte ik dat Cathal het wisselkind kon horen. Als ik niet zo bang was geweest, was ik in tranen uitgebarsten, zo opgelucht was ik. Ik stopte mijn pink in Becans mond en hij begon naarstig te zuigen zodat hij eindelijk stil was. Cathal ontdeed zich van zijn mantel om daarmee de grotopening af te dekken. Nu was het er aardedonker. En ik hoorde Aidans mannen onze schuilplaats voorbijgaan. Zelfs de honden leken geen moment stil te houden bij de ingang. Nadat het geluid was weggestorven, wachtten we nog lange tijd voor Cathal zijn mantel weghaalde. Buiten was het inmiddels net zo donker geworden als in onze vluchtplaats. 'Wat doe jij hier, in naam der goden?' fluisterde hij. 'Je kunt hem horen!' bracht ik op gedempte toon uit, hoewel ik het nauwelijks kon geloven.

'Geef antwoord, Clodagh,' siste hij. 'Waarom verberg je je voor hen?'

'Om dezelfde reden als jij,' mompelde ik huiverend, ik wil niet dat ze me naar huis terugbrengen. Je weet vast wel waarom.' Wat was het koud! Had ik maar een deken mee kunnen nemen. Maar die had niet meer in mijn tas gepast.

Na een poosje zei Cathal: 'Hoe kan ik dat weten? Toen ik vertrok, leek je erg tevreden met je huishoudelijke werk en het verzorgen van je broertje. Jij en Aidan genoten van elkaars gezelschap en nu zitten wij hier in deze grot. Vergeef me dat ik naar de bekende weg vraag, maar wil je moeder haar baby niet terug?' Ontzet staarde ik hem aan, maar het was te donker om zijn gezichtsuitdrukking te kunnen zien. Misschien had hij Becan in de duisternis niet goed gezien en wist hij echt niet wat er was gebeurd. 'Je neemt me in de maling, zeker?' mompelde ik met bevende stem. 'Je denkt blijkbaar nog steeds slecht over mij, hè?' sprak hij zacht alsof er buiten nog steeds mannen waren die ons konden horen. 'Je moet een betere schuilplaats vinden, vooral voor het kind. Ik kan je niet thuisbrengen, maar ik wil je wel vergezellen zodat je niets overkomt in het donker. En ik heb de benodigdheden om vuur te maken bij me.'

'Ik ook. Maar het lijkt me niet verstandig om vuur te maken. Straks zien ze ons.'

'Wie? Aidan en die paar mannen? Waarom zou je bang zijn voor Aidan? Hij is verliefd op je. En ik kan me niet voorstellen dat mijn veiligheid jou een zorg is. Hoe ver moet je nog?'Ik zag niet in waarom ik die informatie zou achterhouden. Het was veiliger voor Becan wanneer Cathal ons het laatste deel van de tocht vergezelde, over de beek en door het donkere woud. Dus ik vertelde hem waar de rotswand waar ik moest zijn zich bevond. 'Straks hebben we het licht van de maan,' zei ik. 'We moeten nog even wachten. Dit is trouwens Finbar niet. Het is iets wat voor hem in de plaats is achtergelaten.' iets?' Ik voelde dat hij zich vooroverboog en de deken waarin ik Becan had gewikkeld aanraakte. 'Wat bedoel je?' 'Dat laat ik je wel zien als we bij de rotswand zijn. Hij is een... Ik denk dat hij een wisselkind is. Maar thuis wil niemand mij geloven. Als ik hem niet had gered, zouden ze hem in het vuur hebben gegooid.'

Het werd donkerder in de grot en diepe schaduwen omhulden ons, zodat het leek alsof we van de buitenwereld waren afgesneden. Het was doodstil. Zo stil dat ik Cathal niet eens hoorde ademhalen. Na een tijdje vroeg ik hem: is alles goed met je? Je bent toch niet gewond?'

'Een wisselkind,' zei hij toonloos.

'Ja. Een baby gemaakt van twijgen, kiezelstenen en bladeren,' zei ik, terwijl ik wachtte op zijn reactie van ongeloof. 'Achtergelaten in Finbars wieg toen wij... afscheid namen in de hal. Vader verdenkt jou van medeplichtigheid. Hij denkt dat jij mij toen bewust hebt afgeleid. Iedereen gelooft dat het een politieke ontvoering betreft, zelfs Johnny.'

'Als ze het wisselkind kunnen zien, waarom zouden ze je dan niet geloven?' Zijn stem klonk rustig. Door de grotopening zag ik een flauw zilverachtig schijnsel de bosgrond verlichten. De maan stond boven de eikenbomen en ergens in het donker klonk de roep van een uil, een andere uil antwoordde.

'Zij zien alleen een levenloos hoopje takken, in plaats van een levend kind. Ik ben de enige die hem kan horen, afgezien van jou. Zelfs Sibeal hoorde hem niet, hoewel ze mij geloofde toen ik haar vertelde hoe hij was.' Er viel een langdurige stilte. Intussen verlichtte de maan het woud met een helder schijnsel. 'Het is nu licht genoeg om de tocht te vervolgen,' zei ik uiteindelijk. 'We moeten gaan, Cathal, het wordt steeds kouder.'

'Weet je zeker dat je mij mee wilt hebben?' Zijn stem klonk oprecht weifelend en verre van smalend, zoals ik van hem gewend was. 'Open terrein oversteken met een baby in mijn armen doe ik niet elke dag,' antwoordde ik, terwijl ik me afvroeg of hij van plan was mij alsnog op de kast te jagen. 'Als je geen kwaad in de zin hebt, stel ik je gezelschap op prijs.'

'Kwaad in de zin?' herhaalde hij. 'Ach, ik wist al dat je nooit zo'n hoge dunk van mij had. Maar ik ben je iets verschuldigd omdat je je stil hebt gehouden toen Aidan hierlangs kwam. Dat geldt niet voor je wisselkind, maar gelukkig konden de mannen zijn gekrijs niet horen, de honden evenmin. Dat is toch eigenlijk heel vreemd? Ik zal jullie de beek over dragen. Mijn laarzen zijn toch al nat. Dat ongemak kan ik je besparen. Waar is je reistas? Ik ga als eerste naar buiten, dan kun jij mij het kind aangeven.' 

'Ik draag hem zelf.' Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht Becan uit handen te geven.

De rotswand bleek inderdaad niet zo ver weg te zijn en toen we daar aankwamen, wilde Cathal per se een vuur aanleggen. 'Het is te koud voor jullie. Ik zal het vuur uit het zicht houden. Bovendien heb ik uitstekende oren. Mochten ze ook 's nachts hun zoektocht voortzetten, waar ik niet van uitga, dan breng ik jullie in veiligheid voor ze ons kunnen vinden.'

'Echt?' Ik maakte de draagdoek los en wikkelde Becan in een extra dekentje tegen de snijdende kou. 'Dat is moeilijk te geloven. Je rende zojuist bijna in hun armen.'

'Maar ze hebben ons niet gevonden, of wel soms? Bij Lugh! Dit is het lelijkste kind dat ik ooit heb gezien!'

'Daar kan hij niets aan doen,' beet ik hem toe en ik vroeg me af hoe het kwam dat Cathal de onwaarschijnlijke waarheid zo snel voor lief nam. Van alle mensen die ik kende, was hij wel de laatste van wie ik had verwacht dat hij Becan zag als een levende baby. In stilte keek ik naar hem terwijl hij van stenen een vuurplaats maakte, takken tegen elkaar plaatste in een piramide, vervolgens een mes en vuursteen uit zijn buidel viste en het vuur aanstak. Hij ging zeer efficiënt te werk, zoals je mocht verwachten van een krijger van Inis Eala. 'Weet je zeker dat het vuur ons niet zal verraden?' vroeg ik uiteindelijk toen het brandde. Te midden van de door de maan verlichte zwerfkeien, de zilverachtige kleur van de varens en de bleke berkenstammen was het schijnsel van het vuur als een warm baken en ik ging dichterbij zitten, ik weet het niet zeker,' antwoordde Cathal. 'Maar ik hoor ze op tijd naderen en jij bent goed in het vinden van een schuilplaats.' Hij stelde mij niet gerust. 'Kan ik je helpen?' Hij was druk bezig en ik vond het niet prettig om werkloos toe te kijken. Hij zette een kleine pan met water in het vuur. Becan lag in zijn twee dekens gewikkeld in mijn armen te slapen.

'Ik kan me hiermee nuttig maken,' antwoordde hij. 'Zorg jij maar voor hem, dat is aan mij niet besteed. Heb jij wat te eten bij je?' 'Een stuk brood. In mijn tas.' Ik huiverde en hield de baby dicht tegen mij aangedrukt. Zelfs bij het vuur was het ijzig koud.

'Hier.'

Voor ik kon protesteren had Cathal zijn mantel uitgetrokken en legde hij die om mijn schouders. Ik werd onmiddellijk warmer. 'En jij dan?'

'In tegenstelling tot jou bereid ik dit soort tochten altijd goed voor. Ik heb een deken bij me. In naam van de goden, vertel me nu waarom je er in je eentje vandoor bent gegaan?' Hij had het brood gevonden en brokkelde er wat van in het water. 'Waarom zou ik jou dat aan je neus hangen?' Hij ging op zijn hurken zitten en nam me met zijn donkere ogen bedachtzaam op. 'Waarom niet?'

'Vanwege de recente gebeurtenissen. De aanval op Glencarnagh. En het feit dat jij mij die in detail hebt beschreven een paar dagen geleden. Hoe wist jij ervan, tenzij...'

'Ho even.' Hij hief zijn hand om mij tot zwijgen te brengen. 'Glencarnagh?'

Hij was echt verbijsterd. 'Mijn vaders landgoed in het zuidwesten. Jij vertelde me erover toen je me probeerde te overtuigen van het feit dat Deirdre en Illann zich tegen mijn vader zouden keren. Het huis werd aangevallen en in brand gestoken, waarbij de meeste wachters omkwamen. Toen ik dat had gehoord, moest ik het mijn vader vertellen, Cathal. Wat jij mij had verteld, klopte precies met wat er was gebeurd, tot en met de beschrijving van het huis en de manier waarop, alles klopte.'

'Juist ja,' mompelde hij na een korte stilte. 'Wanneer is dat gebeurd?'

'Eergisteren. Johnny trof onderweg een overlevende aan en nam hem mee naar Zeven Wateren. Ik was erbij toen ze de zaal binnenkwamen en ik had geen andere keus dan ze te vertellen wat jij mij had verteld. Johnny stuurde Aidan achter jou aan om je in te rekenen.'

Om mijn blik te ontwijken richtte hij zijn aandacht op de pan in het vuur en roerde de inhoud met een stok. 'Daar was ik al bang voor,' zei hij. 'Dus ze denken allemaal dat ik schuldig ben, zelfs Johnny.'

'Dat heb je over jezelf afgeroepen door te vertrekken. Ik begrijp niet hoe jij van de aanval kon weten, tenzij je...' 'Tenzij ik wat?' vroeg hij verbitterd. 'Tenzij ik met de vijanden van je vader samenspande om de aanval op de een of andere manier gemakkelijker te maken? Waarom zou ik dat doen, Clodagh?

Waarom zou ik mijn plaats in het leger van Johnny opgeven voor zoiets?'

'Ik zou het niet weten,' antwoordde ik. ik was net zo geschokt als iedereen. Er was geen enkele reden om Glencarnagh aan te vallen. Het is mijn moeders ouderlijk huis: het mooiste deel van Vaders grondgebied. Ik weet niet wat jij ermee te maken kan hebben, maar als jij erbij betrokken bent, wil ik dat je het mij opbiecht en Vader helpt om degenen die deze aanval beraamden op te sporen. Dit verscheurt mijn familie en Finbars ontvoering heeft mijn moeder bijna tot waanzin gedreven. Dan de aanval... Vader verliest zijn goede beoordelingsvermogen en dat is nog nooit eerder gebeurd. Het heeft een breuk tussen hem en Johnny veroorzaakt en Aidan en Johnny hebben ruzie. Vader beschuldigt mij en denkt dat hij mij niet meer kan vertrouwen. Dat is pijnlijk!' 'Waarom wantrouwt hij jou?'

'Omdat wij in de gang waren op het moment dat Finbar werd weggenomen,' legde ik met tegenzin uit. 'Vader was kwaad omdat ik hem pas na de aanval liet weten wat jij mij had verteld en hij daarom dacht dat ik jou in bescherming nam.'

'Ha!' Een uitroep van ongeloof. 'Je hebt hem uit de droom geholpen, neem ik aan. Het lijkt erop dat jij mij als een verrader beschouwt, net als de anderen. Hier, het is niet wat je gewend bent, maar het is warm.' Hij bood me een metalen kom met het dampende water-en-broodmengsel aan. Ik legde Becan op zijn dekentje tussen mijn reistas en Cathals buidel op de grond, nam de kom aan en warmde mijn handen eraan.

'De bewijzen spreken niet bepaald in jouw voordeel,' zei ik. 'Maar ik blijf neutraal, net als Aidan, die het voor jou opnam en weigerde jou te gaan zoeken. Johnny dreigde hem weg te sturen van Inis Eala als hij niet gehoorzaamde. Zoals ik al zei: iedereen is in de war en wantrouwend. Het lijkt alsof iemand een spelletje met ons speelt, iemand die de bedoeling heeft zo veel mogelijk problemen te veroorzaken.'

Zwijgend leunde Cathal tegen de rotswand aan en at zijn portie uit de pan, omdat hij maar één kom bij zich had. Na een lange stilte zei ik uiteindelijk: 'Vertel je me nu de waarheid?'

'Waarover?'

'Over jouw medeweten betreffende de aanval zonder dat je weet wie erachter zit. En waarom je plotseling Zeven Wateren verliet op het moment dat wij in de problemen kwamen, zonder zelfs Aidan iets te vertellen. Waar ging je naartoe en waarom ben je nog hier?'

'Je zou op zijn minst een beetje dankbaar kunnen zijn dat ik je op het juiste moment tegen het lijf liep, toen je iemand nodig had om vuur en wat te eten te maken,' zei hij luchtig. 'Vergeet de rest. Het is gebeurd en je verandert er niets aan door erover te praten. Laten we het over jou hebben: waar ga je heen? Je vader zal manschappen achter je aansturen en te voet kun je ze niet voor blijven.' Ik gaf geen antwoord; hij had me immers geen reden gegeven om hem te vertrouwen.

Hij slaakte een zucht. 'Goed, ik zal je vertellen wat ik denk en dan moet jij maar zeggen of ik gelijk heb. Jij wilt het wisselkind terugbrengen naar de Andere Wereld zodat je hem kunt inruilen voor je broertje. Je bent er in je eentje op uit getrokken omdat niemand gelooft dat het een wisselkind is. Je weet niet hoe je in de Andere Wereld kunt komen dus je zwerft maar wat door het woud in de hoop bij toeval op een poort te stuiten voordat jullie omkomen van de kou en honger of worden ingerekend door de mannen van je vader. Klopt mijn samenvatting een beetje? Kijk me niet zo aan, Clodagh. Je denkt toch niet dat ik te dom ben om bepaalde conclusies te trekken?'

'Je neemt me niet serieus. Ik doe mijn best om de problemen op te lossen.'

Na een tijdje zei hij: 'Dat weet ik. Maar je beseft toch wel dat dit iets heel anders is dan bedden opmaken of een goede maaltijd op tafel zetten?'

Ik knipperde niet-begrijpend met mijn ogen. 'Dit? Wat bedoel je precies?'

'Wat je nu onderneemt,' antwoordde hij terwijl hij met een vinger het laatste restje van het doorweekte brood uit de pan haalde. 'Het is geen gemakkelijke opgave, gevaarlijk zelfs. Zolang je dat maar beseft.'

'Dat is jouw zaak niet,' liet ik hem weten en ik wenste dat hij dit voor zich had gehouden tot de zon weer opkwam. 'Natuurlijk weet ik dat het gevaarlijk is. De verhalen over de Andere Wereld liegen er niet om. Ik sta ook niet te popelen, maar toch moet ik dit doen. Ik heb geen andere keus.'

'Dat denk ik ook,' zei hij zacht en toen ik naar hem opkeek, dacht ik een vluchtige glimlach te zien.

'Zie je wel, spot maar met mij,' mompelde ik. 'Je hoeft me alleen maar tot zonsopgang te vergezellen, Cathal. Daarna gaan we ieder onze eigen weg. Misschien moet je niet eens zo lang wachten, je bent nog te dicht bij de burcht. Hoe langer je bij mij en Becan blijft, hoe groter de kans is dat je opgepakt wordt. En ik kan jou niet helpen, ik ben alleen een blok aan je been.' 'Dat is waar, jij kunt mij niet helpen,' bevestigde hij toonloos. Hij meed mijn blik en staarde in het diepe duister tussen de eikenbomen. 'Maar ik denk dat ik jou wel kan helpen.' 'Jij?' Ik kon het ongeloof niet uit mijn stem weren. 'Een voortvluchtige? En een man die spot met alles wat maar te maken heeft met het bovenaardse? Ik zou niet weten hoe jij me kunt helpen, zelfs als ik je voldoende zou vertrouwen om je hulp te aanvaarden.' Ik was misschien wat bot. Hij had Becan per slot van rekening horen huilen en mijn uitleg omtrent de baby zonder kritische vragen geaccepteerd. Van de andere kant, misschien was zijn aanbod alleen maar bedoeld om mij te bedriegen. 'Je hebt het aanbod van mijn mantel geaccepteerd.' 'Hier, neem dat oude vod maar terug.' Ik kwam overeind en maakte de gesp los. Toen ik de mantel uittrok, viel het licht van het kampvuur op iets groens aan de binnenkant. Ik keek nauwkeuriger en zag een gladde groene ring van glas die in de zoom was genaaid. Vlak daarnaast zag ik een uilenveer, een witte kiezel en een stukje zijde. Het waren de dingen waaraan hij goede herinneringen koesterde. Hij droeg zijn verleden in zijn mantel bij gebrek aan een huis om het in te bewaren. Groen... De kleur van de verrader. Er was veel wijsheid en kennis in verhalen verborgen. Desondanks was het moeilijk om de verschillende interpretaties op de juiste waarde te schatten.

'Doe de mantel weer om. Je kunt straks niet slapen door de kou. We hebben het er morgenochtend wel over.' 'Nee, nu,' zei ik resoluut, en ik sloeg de mantel om waarna ik weer ging zitten. Ik besloot hem niet naar de groene ring te vragen. 'Morgenochtend is het woud vergeven van de mannen die ons zoeken. Ik moet een poort naar de Andere Wereld vinden en ik weet dat die zich in het woud van Zeven Wateren bevindt. Als ik de aangewezen persoon ben om deze missie te voltooien, dan zal ik er een vinden voordat ik opgepakt word. Ik had gehoopt die poort vandaag te vinden, maar... Cathal, wat is er?' Zijn gezichtsuitdrukking was ineens veranderd. Ik had hem al eens eerder zo gezien en ditmaal was het net zo verwarrend. Er was een mengeling van meedogenloosheid en geamuseerdheid, alsof hij in de situatie een zekere ironie zag die mij volkomen ontging. 'Wat is er aan de hand?'

'Je doorziet me te goed,' merkte hij op. 'Waarom niet nu, als ik mag vragen. Waarom pas morgen? Misschien dat je dan de reis niet alleen hoeft te ondernemen. Ik kan de poort naar de Andere Wereld voor je vinden, Clodagh.'

'Jij? Wat een onzin! Hoe kun je zoiets vinden als je er niet in gelooft? Houd me niet voor de gek.'

'Ik kom van Inis Eala en ben goed getraind. Ik kan alles vinden.' ik durf te wedden dat de training op Inis Eala niet gericht is op zaken die de machten van de Andere Wereld betreffen,' beet ik hem toe. 'Goed, Johnny was volgens de profetie voorbestemd als erfgenaam van Zeven Wateren. Maar ik heb nog nooit gehoord dat hij of zijn manschappen andere krachten bezitten dan fysieke.' 'Maar jij wilde op eigen houtje een poort vinden. Je kunt mij niet wijsmaken dat jij wel over bovennatuurlijke krachten beschikt.' Hij wierp mij op mezelf terug, een jonge vrouw die alleen geschikt was voor het huishouden.

'Je weet heel goed dat dat niet het geval is. Maar ik ben ervan overtuigd dat het mijn lot is dit te doen. Ik heb die opdracht gekregen.' Niet-begrijpend keek hij me met een indringende blik in zijn donkere ogen aan. De vlammen verlichtten zijn bleke gezicht, wat hem een warme uitstraling gaf. Hij zat op een omgevallen boomstam, met zijn lange benen voor zich uitgestrekt naar het vuur. Zijn in elkaar geslagen handen bewogen onrustig. 'Je hebt niet veel tijd,' zei hij zacht, ik kan de poort voor je vinden. Maar jij bepaalt zelf of je dat wilt. Mij maakt het niet uit. Als je het niet wilt, ben ik met het ochtendgloren vertrokken. Ik voorspel je dat je vader je dan voor de middag heeft gevonden. Als je je missie serieus neemt, kun je me beter vertrouwen en mij de poort voor je laten zoeken.'

Ik lag gewikkeld in de mantel van Cathal te slapen met Becan dicht tegen me aan. Of Cathal sliep, wist ik niet. Het laatste wat ik van hem zag voordat ik in slaap viel, was dat hij met zijn armen om zijn knieën en zijn deken om zijn schouders geslagen in de vlammen van het kampvuur staarde. Hij leek van streek. Ik vermoedde dat hij over zijn aanbod om mij te vergezellen in hevige tweestrijd verkeerde, waarschijnlijk tussen zijn behoefte om zijn botte gedrag van eerder goed te maken en zijn wens om zo ver mogelijk van Zeven Wateren vandaan te zijn. De volgende ochtend zou ik hem zeggen dat hij zijn eigen weg moest volgen. En dat was mijn laatste gedachte voor ik echt in slaap viel.

Voordat de zon opkwam, wekte Cathal me en bood me een warm brouwsel van wilde uien en water aan. Terwijl ik zat te eten en vervolgens Becan voedde, bedekte hij de resten van het vuur met aarde en pakte hij onze spullen in met de geoefende routine van een krijgsman. Even liep ik het woud in om mijn blaas te legen en toen ik terugkwam, zat hij gehurkt bij het wisselkind; zonder Becan aan te raken nam hij hem aandachtig op. 'Becan, zei je?'

'Gewoon een naam als alle andere. Het leek me goed als hij een naam kreeg. Het was al vervelend genoeg dat iedereen hem voor een... een ding aanzag.' Het verbaasde me dat hij de naam had onthouden aangezien ik die maar één of twee keer had genoemd. Hij schonk me een vragende blik. 'Denk je niet dat dit het uiterste vraagt van jouw trouw aan de familie?'

'Ik doe datgene waarvan ik denk dat het moet gebeuren, dat is alles.' Ik voelde me ongemakkelijk onder zijn indringende blik en wendde mijn gezicht af terwijl ik de mantel losmaakte. Toen zei ik hem wat ik had te zeggen: 'Hier, neem dit terug. Ik denk dat je je eigen weg moet gaan, Cathal. Ik had gehoopt dat je jezelf zou inrekenen en mijn vader de uitleg zou geven waarop hij wacht. Misschien heb je geen idee hoeveel problemen jouw onverwachte vertrek heeft veroorzaakt. Als je niet van plan bent terug te gaan om een verklaring af te leggen, dan kun je op zijn minst mij wat uitleg geven. Dat heb je tot nu toe afgedaan als onbelangrijk. Maar voor mij is het wel degelijk van belang.' Zonder iets te zeggen, haalde hij zijn schouders op. 'Nou ja,' zei ik teleurgesteld, hoewel ik niets anders verwacht had, 'je kunt het beste zo snel mogelijk Vaders landgoed verlaten.' 'Wil je dan niet dat ik jou help?' vroeg hij, en hij doorgrondde mij nog steeds met zijn donkere ogen.

Eerlijk gezegd wilde ik niets liever, hoewel ik niet geloofde dat hij een poort naar de Andere Wereld kon vinden. Toch deinsde ik terug voor het vooruitzicht van weer een dag dwalen door het woud, een nacht in de openlucht zonder vuur of de warmte van een mantel of gezelschap om me af te leiden van de vele zorgen die ik aan mijn hoofd had. 'Het lijkt me beter dat je gaat.' 'Beter voor wie?'

Ik had kunnen liegen, maar besloot dat niet te doen. 'Voor jou,' liet ik hem weten. 'Misschien denk jij dat je een poort naar de Andere Wereld kunt vinden, maar ik weet uit de verhalen dat dat niet zo gemakkelijk is als jij denkt. Die weg kan alleen door mensen worden bewandeld die het Feeënvolk wil toelaten. Soms heb je een spreuk of amulet nodig om hun wereld te betreden. Of je stuit bij toeval op een poort, bij een cirkel van paddenstoelen bijvoorbeeld.' 'We hebben geen tijd om erover te twisten,' zei hij. 'Ik ken Aidan en hij kent mij. Gisteren had hij mij bijna te pakken. Hij zal hier in de buurt hebben overnacht en zodra hij haastig wat heeft gegeten, zal hij zijn zoektocht voortzetten. Ik weet dat hij mij niet wil oppakken, maar hij is een van Johnny's vertrouwelingen. Als Johnny hem dat bevel gegeven heeft, zal hij het uitvoeren, ook al breekt zijn hart. Ik heb verschillende redenen waarom ik niet wil dat hij mij vindt, dus we moeten ons vlug uit de voeten maken.' 'Heb je me niet gehoord?' Ik was verbaasd dat hij zich meer zorgen maakte om Aidan, die hem moest aanhouden, dan om de mogelijkheid opgepakt te worden, ik zei dat je beter zonder mij verder kunt gaan. Schiet dan ook op, nu je nog tijd hebt om weg te komen.' Ik meende de honden in de verte al te horen. Zelf zou ik waarschijnlijk tegen de middag weer terug op Zeven Wateren zijn om mijn vader onder ogen te komen, die mij een kruisverhoor zou afnemen met smalende vragen. Ik stelde me zijn getergde blik en teleurstelling voor, evenals het hoopje ellende dat over was van mijn moeder, ik weet dat je niet veel goeds over me denkt,' verzuchtte hij terwijl hij zijn mantel omsloeg en eerst zijn eigen reisbuidel opnam, daarna mijn tas. 'Geloof me, als je zo koppig blijft, is dat geheel wederzijds. Luister, en laat me uitspreken. Ik geef je drie redenen om mij te vertrouwen. Ten eerste heb ik je oprecht gewaarschuwd voor de aanval op Glencarnagh. Dat jij die waarschuwing in de wind geslagen hebt, is niet mijn fout. Ten tweede herkende ik in die onooglijke baby een levend wezen en hoorde ik hem jammerlijk huilen. Ik ben de enige die je gelooft. En ten derde ben ik hier om je te helpen. Ik kan jou en het kind beschermen tijdens de zoektocht naar de toegangspoort; bovendien weet ik hoe je die kunt vinden.'

'Dat zijn zes redenen,' mompelde ik, en ik vroeg me nog steeds af waarom hij mij zo nodig wilde helpen. Niet uit onbaatzuchtigheid, dat stond vast. Het was ook geen list om mij voor zich te winnen; afgezien van die ene noodlottige kus was zijn houding absoluut niet vriendelijk. Het enige wat ik aan hem zag, was de ongeduldige haast om te vertrekken. 'Bedoel je dat je de poort kunt vinden en ook samen met mij naar de Andere Wereld wil gaan?' Hoe kon ik zo'n idioot aanbod accepteren? Het was al gevaarlijk genoeg om die grens tussen beide werelden over te gaan, laat staan om iemand mee te nemen die niets te maken had met mijn missie. Toch was ik diep vanbinnen opgelucht toen hij zei dat hij mij en het wisselkind zou beschermen. Als ik ooit in de Andere Wereld zou komen, moest ik allerlei gevaren het hoofd bieden. Beter gezelschap dan een krijgsman die zo kon vechten als Cathal, kon ik me niet wensen.

'Dat bedoel ik, ja. Neem snel een besluit.' 'Waarom zou je meegaan?'

Met zijn ogen rollend, slaakte hij een diepe zucht, ik ga ervan uit dat zelfs Johnny mij moeilijk kan opsporen in de Andere Wereld,' merkte hij droogjes op. 'Is dat een afdoende reden?' 

'Ik weet het niet,' antwoordde ik, terwijl ik eigenlijk volmondig ja had willen zeggen hoewel ik wist dat ik nee moest zeggen. 'Kunnen we in ieder geval gaan lopen? Of ben je van plan om hier te blijven discussiëren tot de honden van Aidan ons gevonden hebben en hun tanden in ons zetten?'

'Goed dan. Vergezel me totdat we de toegangspoort hebben gevonden, dan zien we wel verder.' Intussen had ik Becan in zijn draagdoek gebonden en ik wilde naar mijn tas grijpen, maar die had Cathal al onder zijn arm. 'Die draag ik wel, jij hebt het wisselkind. Klaar?' 'Nee. Maar we gaan.'

Hij schonk me een scheef lachje. 'Kom op. Ik heb het vermoeden dat het niet ver meer is.'

Ik volgde hem naar ik dacht in noordwestelijke richting dwars door het woud, tussen de stenen en bomen zigzaggend, nu eens bukkend voor takken, dan weer opzij springend voor lage begroeiing. Recht op zijn doel af, alsof hij wist waar hij heen moest, hield hij de pas erin. Maar ik dacht dat zijn zelfverzekerdheid eerder een houding was om te doen alsof hij alles onder controle had dan iets anders. Geen enkele vreemdeling kende de weg in het woud van Zeven Wateren. Dat was uitgesloten aangezien de paden steeds veranderden. In stilte smeekte ik dat het Feeënvolk ons de poort snel zou openbaren.

Van tijd tot tijd hoorde ik de honden ergens achter ons blaffen, maar ze leken niet dichterbij te komen, noch verder achter te raken op ons. Ik vroeg me af of Aidan zich op dezelfde manier als Cathal een weg baande door dit moeilijk begaanbare deel van het woud. Er waren misleidende kuilen, dieper dan ze leken, rotsen die op de verkeerde plek opdoemden om houvast te bieden, en er was zuigend moeras dat bedekt lag onder een dikke laag rottende herfstbladeren. Balancerend over een dunne boomstam gingen we een beek over. Eerst bracht Cathal de reistassen naar de overkant om vervolgens met vaste voet terug te komen en mijn hand in de zijne te nemen, zodat ik naar de overkant kon lopen. Ineens herinnerde ik me die keer dat hij met Eilis en Coll over de smalle muur van gestapelde stenen liep. Eilis... Ik had mijn kleine zusje niet meer gezien sinds Finbar was ontvoerd.

'Wat?' vroeg hij, terwijl hij mij onderzoekend aankeek toen ik mijn voeten weer op vaste grond aan de overkant van de beek zette. 'Niets. Komen we al in de buurt?' 'We moeten naar de rivier, die kan niet ver meer zijn.' De moed zonk me in de schoenen. 'Welke rivier? Er is helemaal geen rivier, er zijn alleen de zeven beken die in het oosten in het meer uitmonden, dat is hier een heel eind vandaan.' Sibeal had me verteld dat de poort naar de Andere Wereld zich zou bevinden op de grens waar land en water elkaar ontmoetten. Even later schoot me ook te binnen dat ze me had verteld dat ik de reis niet alleen zou maken. 'Geen rivier,' mompelde Cathal. ik dacht toch echt... Laat ook maar. Ik denk dat we hierheen moeten.'

Wat Sibeal me had verteld, weerhield me ervan zijn oordeel in twijfel te trekken en we zetten de pas er weer flink in, de heuvel af door een berkenbos. De helling was modderig en we glibberden omlaag. Tot overmaat van ramp begon het te regenen, maar gelukkig kwamen de smalle boomstammen ons goed van pas bij de gevaarlijke afdaling, al bood hun bladerdek ons weinig bescherming tegen de regen. Mijn capuchon gleed steeds van mijn hoofd en het zou niet lang meer duren of de draagdoek was doorweekt. Achter ons hoorde ik de honden, die dichterbij leken te komen, blaffen. Vlak voor het dal verloor ik mijn evenwicht en ik viel op mijn heup waardoor Becan van schrik een keel opzette, en de tranen sprongen me in de ogen van de pijn.

'Vlug, Clodagh!' beet Cathal me dringend toe, terwijl hij mijn hand greep en me overeind hielp. 'Hoor je dat?'

Op de heuvel achter ons hoorden we iemand roepen. Ik keek over mijn schouder, maar zag gelukkig niemand. 'Niet de honden, de rivier. We zijn er bijna. Rennen!' Ik hoorde de rivier niet; er stroomde überhaupt geen rivier door het landgoed van Zeven Wateren. Maar hoewel mijn lichaam bij elke stap protesteerde, bleef ik rennen. Nogmaals hoorde ik het geroep; het was Aidan, die de anderen aanspoorde, vermengd met het woeste geblaf van de naderende honden. Cathal hield nog steeds mijn hand vast en ik deed mijn best om hem bij te houden in plaats van languit voorover in de modder te vallen. Becan bleef luid protesteren en ik had veel medelijden met hem. We haastten ons over een smal pad dat aan beide kanten omzoomd werd door hoge bomen. De lichte berkenstammen vlogen voorbij, de regen drupte van de bladeren op onze kleding en haren. Met een ongeduldige beweging streek Cathal zijn natte donkere lokken uit zijn gezicht zonder vaart te minderen.

Zodra we uit het berkenbos kwamen, liepen we plotseling door de stromende regen waardoor we de weg nauwelijks konden zien. De regen was als een zilvergrijze sluier die rotsen, bomen, paden, alles aan het oog onttrok behalve een klein stukje grond voor onze voeten. Het was vragen om problemen wanneer we bleven voortrennen, dus hielden we onze pas in en Cathal hield mijn hand steviger vast.

'Cathal!' Het was de stem van Aidan ergens achter ons in de stortbui. 'Zorg dat ik de honden niet op je hoef los te laten, idioot! Geef je over, ik weet dat je daar ergens bent!' 'Een goed teken: de honden zijn aangelijnd. Wat doe je, Clodagh? Kom op, rennen!'

Ik zette mezelf weer in beweging, het alternatief was immers zijn hand los te laten en te wachten tot de honden mij hadden gevonden. Ik had geen keuze. Zonder iets te zien liepen we opnieuw omlaag, een steile helling af. We konden elk moment ergens tegenaan botsen en tot drie keer toe moest Cathal zich schrap zetten om mij te behoeden voor een val. Het gekrijs van Becan voelde ik door zijn hele lijfje gaan. Ineens hoorde ik boven zijn gehuil en de roffelende regen uit een ander geluid: de klotsende, rollende, golvende muziek van een snelstromende rivier. Op merkwaardige wijze ging het regengordijn uiteen en daar, voor me, glinsterde de rivier in zoveel tinten grijs als er sterren aan de hemel staan. Het was niet een van de zeven wateren die in het meer uitmondden. Zelfs wanneer het water hoog stond vanwege hevige regenval in de winter, stelden die beken niets voor vergeleken bij deze enorme rivier. De bedding was zo breed als een flink stuk graasland, het oppervlak was eng glad vanwege de sterke stroming. Bladeren of stukken boomschors werden razendsnel meegevoerd op de kolkende stroom en vlogen voorbij alsof ze in een wilde wedstrijd verwikkeld waren. De rivier leek erg diep en ijskoud. Aan de overkant zag het landschap er vreemd uit, niet als het woud van Zeven Wateren. De bomen waren reusachtig en hun stammen en takken waren gebocheld en knoestig en leken eeuwenoud. Ik herkende ze niet als de bomen die ik eerder had gezien. Er hing een diepe duisternis en het scheen mij toe dat geen enkele vogel waagde te zingen onder die mantel van schaduw, geen levend wezen zou het wagen om zich daar te begeven op zoek naar voedsel. Er was geen brug. Gelukkig maar, want het angstzweet brak me uit bij de gedachte alleen al om ook maar een voet aan de overkant te zetten. Ik had nooit geweten dat een dergelijke rivier het landgoed van mijn vader doorkruiste, toch was hij er. 'Cathal!'

Geschrokken deinsde ik achteruit; Aidans stem klonk vlak achter me en ik keek over mijn schouder. 'Daar. Het vlot. Vlug, Clodagh!' siste Cathal.

Een vlot! Danu behoede ons! Terwijl Cathal me een handje hielp bij de laatste steile afdaling, viel mijn oog op een klein houten vlot dat door de tijd heen verweerd was. Het was net groot genoeg voor twee personen als die dicht naast elkaar gingen zitten en niet zouden bewegen. Woest schommelend in de diepte onder aan de steile oever was het vlot vastgebonden met een kort touw. Een ander, dikker en langer touw was over de rivier gespannen, aan weerskanten vastgebonden aan een houten paal die niet erg stevig oogde, en hing in het midden van de rivier vlak boven het snelstromende water. Op het vlot lag een tros touw. Dat zouden we kunnen vastmaken aan het dikke touw zodat we ons naar de overkant konden trekken, al zag het er niet erg betrouwbaar uit. Alleen het idee al deed me huiveren.

We stonden aan de oever en Cathal nam me bij de arm om me op het schommelende vlot te helpen. Bevend van angst volgde ik zijn voorbeeld en hoe ik me ook ergerde aan mijn eigen lafheid, ik kon mezelf er niet toe zetten die dapper te negeren. Ik zag al voor me hoe het gammele vlot in het midden van de rivier zou omslaan en wij door de stroming meegesleurd zouden worden. Becan zou het niet overleven en ik kon ook niet zwemmen. 'Nee,' fluisterde ik toen we het vlot bereikten. 'Er moet een andere manier zijn.'

in naam der goden, Clodagh,' snauwde hij. 'Heb je een missie, ja of nee? Er is geen andere manier om de rivier over te steken.' 'Stop!' Achter ons klonk luid een bevelende stem. Ontzet keek ik over mijn schouder en ik zag Aidan op nog geen tien passen afstand van ons op de oever staan. Zijn natte donkere haren plakten tegen zijn hoofd en hij oogde meedogenloos met een gespannen boog op ons gericht. 'Laat haar gaan, Cathal. Nu!' Het was de ijselijk beheerste stem van een krijgsman. Op het moment dat Cathal zijn vriend gehoorzaamde, zou die zijn pijl en boog spannen, klaar om te schieten. Als Cathal zich niet zou laten inrekenen, zou zijn beste vriend hem doden.

'Nee, Aidan!' riep ik uit. Dit was helemaal niet de bedoeling. Noch mijn vader noch Johnny zou willen dat Aidan zijn vriend doodde. 'Niet doen!' Maar ik had net zo goed mijn mond kunnen houden. 'Laat haar gaan,' beval Aidan nogmaals. 'Ze is niet van jou. Ik weet niet wat je van plan bent, maar Clodagh heeft er niets mee te maken.' De boog bewoog niet in zijn handen. Cathal liet mijn hand los en ik stond tussen hem en de pijl op Aidans boog in. Zolang ik bleef waar ik was en de kans dat ik geraakt werd groot was, zou Aidan zijn pijl niet afschieten. Cathal liet mij de keus om veilig naar huis te gaan en zijn aanbod om mij te helpen te vergeten of...

'Stap op het vlot,' beval ik hem. 'Eerst je linkervoet. Blijf achter me en pak mijn hand, alsjeblieft. Ik glijd liever niet in het water.' Opnieuw nam hij mijn hand in de zijne en ik hoorde hem opgelucht ademhalen. Waarschijnlijk had hij gedacht dat ik met Aidan terug naar huis zou gaan en hem zou opofferen aan de pijl. Het vlot schommelde vervaarlijk en hij greep mijn hand steviger vast om zijn evenwicht te bewaren. Even later stond ik wankelend op mijn benen naast hem en mijn maag kromp ineen van angst. Aidan had zijn boog omlaag gebracht en zag eruit als een man die iets dierbaars voor zijn ogen in rook ziet opgaan. Nu kwamen de twee mannen die hem vergezelden, achter hem vandaan, ieder met een woeste hond aan de lijn. Een van hen gebaarde naar Aidan, vragend of de honden losgelaten moesten worden, maar hij antwoordde met een kort en krachtig néé.

Ik kon mijn evenwicht nauwelijks bewaren, waardoor mijn lichaam naar alle kanten bewoog. Toch probeerde ik tussen Cathal en de oever te blijven terwijl hij fluitend alsof er niets aan de hand was iets ingewikkelds deed met het touw. Gespannen wachtte ik af tot Aidan de honden op ons zou afsturen. Ze konden ons gemakkelijk te grazen nemen nu we nog aangemeerd lagen. Of Aidan zou het touw kunnen doorsnijden. Of de drie mannen zouden Cathal overmeesteren. Dat was zelfs voor een geoefend krijger een oneerlijke strijd. Maar het enige wat Aidan deed, was de pijl terugstoppen in zijn koker. En toen Cathal het touw met een bewerkte ivoren haak aan het dikke touw had vastgebonden en hij het vlot eraan voorttrok, bleef zijn jeugdvriend als aan de grond genageld staan en keek ons met zijn donkere ogen in een wit weggetrokken gezicht na.