HOOFDSTUK VIJF

Hoewel de geboorte van een zoon een gedenkwaardig moment was, vierden we geen groot feest omdat Moeders gezondheid nog zeer zwak was. De bevalling had wel niet erg lang geduurd, toch had die haar uitgeput en was het risico van kraamkoorts nog niet geweken. Elke keer dat Muirrin naar beneden kwam, viel er een gespannen stilte in de zaal uit angst voor slecht nieuws.

Omdat Moeder verzwakt was, werd de baby in de kamer naast die van haar door het kindermeisje verzorgd. Om beurten waakten Sibeal en ik bij ons broertje wanneer het kindermeisje aan het eten was of even vrij had. Dat kostte geen moeite, want Finbar sliep het grootste deel van de dag. Ik kon maar moeilijk geloven dat dit kleine kindje hetzelfde was dat in de buik van mijn moeder zo geestdriftig had geschopt. Het was fijn om bij hem te zitten en naar hem te kijken. Zijn fluweelzachte oogleden en kleine vingertjes verwonderden en ontroerden mij en toen hij wakker werd, zag ik dat de kleur van zijn ogen dezelfde was als het doorschijnend grijsblauw van die van Sibeal. De naam die Vader hem had gegeven, bleek zeer toepasselijk. 'Mij lijkt het zwaar om als ziener door het leven te gaan,' fluisterde ik hem toe. ik vraag me af of je nog van gedachten kunt veranderen?'

Finbars komst en de voortdurende zorgen die ik om Moeder had, hadden alle andere zaken naar de achtergrond gedreven. Tijdens de maaltijden hing er een bedrukte sfeer, er werd nauwelijks gesproken en niemand was in de stemming voor wat vermaak. Toen Finbar vijf dagen onder ons was, verdween langzaamaan de bezorgde blik uit Muirrins ogen en ik hoorde haar met enig voetje behoud zeggen dat het beter met Moeder ging dan ze had verwacht.

Die avond kwam Wilg na de maaltijd weer naar voren en richtte het woord tot mijn vader. 'Heer Sean, ik breng je de gelukwensen van de reizigers met de geboorte van je zoon,' sprak de oude vrouw. 'Dat hij net zo wijs en helderziend mag worden als zijn naamgenoot.' Finbar was naar een zeer gewaardeerd familielid genoemd, een van Conors broers, die het grootste deel van zijn leven in afzondering had geleefd en was gestorven tijdens een dappere daad van zelfopoffering. Iemand van het huishouden moest haar deze geschiedenis hebben verteld, en het was vast en zeker koren op de molen voor een verhaal. 'Morgenochtend moet ik verder reizen,' voegde Wilg eraan toe. 'Jullie hebben nog één verhaal van mij tegoed. Ik zal dit gastvrije huis niet verlaten zonder mijn belofte gestand te doen.'

'Vertel ons je verhaal vanavond,' opperde Vader. 'Wij kijken ernaar uit.'

De oude vrouw keek de zaal rond alsof ze wilde weten wie er aanwezig waren, om haar verhaal zo te vertellen dat we er iets van konden leren. 'Ik zal dit keer niet weer uitweiden over de problemen waarmee de mens te kampen heeft,' verzekerde ze ons. 'Dit verhaal gaat over het Feeënvolk. Jullie kennen Mac Dara, de machtige prins van de Tuatha De Danann. Ik hoop dat de kinderen niet al te geschokt zijn als ze horen dat mannen als hij soms mensenkinderen verwekken. Het zijn niet alleen de feeënmannen die dit soort fratsen uithalen, ook de vrouwen van de Tuatha De vrijen af en toe met een sterfelijke man en raken zwanger. Soms verleiden ze mannen bewust om er zodoende voor te zorgen dat de mannen naar hun pijpen dansen. Maar soms is er ook sprake van echte liefde, hoewel die van kortstondige aard is. Welke vrouw wil er nou een man die oud en grijs en gerimpeld wordt terwijl zij nog steeds in de bloei van haar leven is? En af en toe verleiden zij mannen alleen om een kind te verwekken, want onderling zijn ze niet erg vruchtbaar. De beste manier om verzekerd te zijn van een kind, is te vrijen met een gezonde sterfelijke jongeman. Dit verhaal gaat over iets dergelijks. In het bijzonder over de vloek van het nageslacht dat half fee half mens is. Vanzelfsprekend is de familie van Zeven Wateren al bekend met dit soort verhalen.' Ik wist dat ze op Ciaran doelde. Heer Colum van Zeven Wateren was zijn vader en mijn overgrootvader. Maar zijn moeder was een tovenares die via een duistere lijn afstamde van het Feeënvolk. De oude vrouw wist blijkbaar veel over ons.

'Ik zal het niet over Mac Dara zelf hebben,' vervolgde Wilg. 'Hij is een te akelige man. Laten we het over een lieftallige jonge vrouw hebben, genaamd Albha, die naar een kind verlangde om van te houden en te voeden en om te hullen in spinnenweb, ragfijne herfstdraad en zwanendons, de materialen waar de Tuatha De hun baby's graag in kleden. Zoals jullie wel weten, is het Feeënvolk niet vermaard om zijn fijngevoeligheid. Ze beschikken niet over het vermogen tot liefhebben of medeleven, ze zijn niet vergevingsgezind noch loyaal. Wel kennen ze verlangen, jaloezie, woede en trots. En hebben ze hun zinnen ergens op gezet, dan streven ze dat uit alle macht na. Als ze het onderspit moeten delven, gedragen ze zich halsstarrig. Ze houden er niet van om tegengewerkt te worden of met minder genoegen te nemen dan het allerbeste. Nu jullie dat weten, zal het jullie niet verbazen dat Albha vastberaden en koelbloedig op haar doel afging. Hoewel ze geen liefde voelde voor een sterfelijke man, wist ze dat ze een goede kans op een baby maakte bij een sterveling. Dus zocht ze een geschikte kandidaat uit, en ze koos geen rijk en machtig man van hoge komaf maar iemand met een sterk lichaam en knappe gelaatstrekken. Het kostte haar geen moeite om hem te verleiden want zoals alle feeënvrouwen was Albha adembenemend mooi, mooier dan de aantrekkelijkste sterfelijke vrouw. Ze bleef bij de man zolang nodig was en toen haar buik dikker werd, verliet ze haar minnaar en keerde terug naar de Tuatha De. Ze had immers wat ze wilde.' Een moment zweeg Wilg en er viel een stilte die ik doorbrak. 'Wat gebeurde er met de man?' vroeg ik.

Wilg glimlachte met opgetrokken wenkbrauwen. 'Hij speelt verder geen rol in dit verhaal. Albha gaf helemaal niets om hem, ze had hem alleen nodig om haar kind te verwekken. Misschien leerde hij van deze ervaring en liet hij zich geen tweede keer verleiden door de schoonheid van een feeënvrouw. Of misschien reageerde hij hetzelfde als veel mannen in de verhalen, en bleef hij tot zijn dood zoeken naar haar. Misschien ontnam hij zichzelf het leven uit pure wanhoop en verdriet,' vertelde ze alsof het er niets toe deed.

'Maar...' zei ik, waarna ik mijn mond hield. Het was tenslotte maar een verhaal. Ik vond het oneerlijk, maar dat was een reflectie van de werkelijke wereld die voor de Andere Wereld niet opging.

'Na verloop van tijd werd er een dochtertje geboren dat net zo mooi en grillig was als haar moeder, hoewel ze half mens was. Haar moeder noemde haar Saorla en hield van haar voor zover de Tuatha De daartoe in staat zijn. De jaren verstreken en Saorla groeide op tot een knappe jonge vrouw. Tot haar vijftiende had ze nooit naar haar vader gevraagd omdat ze had aangenomen dat het Mac Dara was. Hij maakte namelijk geen geheim van zijn viriliteit en beweerde dat hij de vader was van meer kinderen dan welke man ook, sterfelijk of Anderwerelds, kon verwekken in zijn leven. Maar we weten allemaal dat Mac Dara anderen graag misleidde. Op een dag haalde hij het in zijn hoofd om zich weer eens met andermans zaken te bemoeien en hij vertelde Saorla wie haar echte vader was en hoe Albha een sterfelijke man had gebruikt als fokstier alleen om een gezond kind te verwekken.'

'Ik dacht dat het verhaal niet over Mac Dara zou gaan,' merkte Coll op.

'Mond houden,' vermaande Johnny zijn kleine broertje. 'Mac Dara verschijnt altijd in verhalen, of we dat nu willen of niet. Ik weet zeker dat Wilg dat ons ook zou zeggen.'

'Dat klopt inderdaad, heer,' beaamde Wilg zijn woorden. 'Wees maar blij dat jouw afkomst niet ter discussie staat, en die van jou evenmin, jongeman.' Ze keek Coll indringend aan en onmiddellijk gedroeg hij zich weer. 'Of dat voor iedereen in de zaal het geval is, zullen we nooit weten. Maar nu weer terug naar Saorla. Vanaf het moment dat Mac Dara haar het onfortuinlijke nieuws had verteld, was het meisje vastbesloten op zoek te gaan naar haar vader, die zo onrechtvaardig behandeld was door haar moeder. Saorla vond het vreselijk wat haar moeder had gedaan en het verklaarde alles - ze had zich immers altijd een buitenbeentje gevoeld in de Andere Wereld. Daarbij was ze voortdurend gefascineerd geweest door het idee dat er buiten die wereld nog een andere bestond en moest ze niets hebben van de intriges van types zoals de machtige Mac Dara. Saorla besloot het Feeënvolk haar rug toe te keren. Ze zou weglopen om nooit meer een voet in de Andere Wereld te zetten.

Dat ging natuurlijk niet zomaar. Albha kreeg lucht van haar dochters plan en deed alles wat in haar vermogen lag om haar ervan te weerhouden. Maar Saorla had in die vijftien jaar dat ze onder het Feeënvolk had geleefd het een en ander aan magie en tovenarij geleerd en ze glipte door een poort naar de wereld van de stervelingen zonder dat iemand haar nog kon tegenhouden.' Het verhaal ontvouwde zich als een eindeloze en verbeten strijd tussen moeder en dochter. Steeds opnieuw lokte Albha Saorla met een list naar de Andere Wereld en steeds besefte Saorla op het laatste nippertje dat ze in gevaar was en wist ze zich net op tijd weer te bevrijden. Ik kon me nog geen voorstelling maken van het eind van het verhaal.

'Het spijt me dat ik u onderbreek,' zei Sibeal op een gegeven moment. 'Maar het Feeënvolk uit uw verhaal sluit niet goed aan bij wat wij van ze weten. Onze familie krijgt al vele jaren wijze raad van de Tuatha De, vooral van degene die we de Vrouwe van het Woud noemen. Ze hebben ons vaak met raad en daad bijgestaan in het nemen van beslissingen. Degenen over wie u vertelt, Mac Dara en Albha, lijken minderwaardige, egocentrische wezens, in beslag genomen door hun eigen bedrog. Is het alleen op Zeven Wateren dat het Feeënvolk goed en wijs is?'

'Dat is een boeiende vraag waar ik graag met je over zou praten als we daar de tijd voor hadden.' Met een respectvolle blik nam Wilg mijn zus op. 'Het is natuurlijk maar een verhaal. Maar er doen veel verhalen over Mac Dara de ronde. Men zegt dat hij uit Connacht in het westen komt. Vanzelfsprekend strekt de Andere Wereld zich uit over heel Erin, dus het zou goed kunnen dat hij hier op Zeven Wateren verschijnt, net zoals de Vrouwe van het Woud hem een bezoekje kan brengen in zijn domein. Er wordt beweerd dat het Feeënvolk altijd verdwenen is nog voor de komst van een nieuw tijdperk dat veel veranderingen met zich meebrengt. Zeven Wateren is al sinds oude tijden een plek waar de Tuatha De een thuis hebben, zelfs lang nadat hun andere oorden verdwenen. Maar de wijzen onder hen vertrekken. Niemand weet precies waarheen. Misschien naar de westelijke eilanden, misschien leven ze hier alleen nog voort in de herinnering, kind. Wanneer de wijzen vertrekken, blijven schurken als Mac Dara over. Het rijk van de Tuatha De is duisterder dan ooit en aan verval onderhevig. Een jonge zieneres kan in het heldere water van een bosmeer om raad vragen aan het Feeënvolk en in plaats van een liefelijke vrouwe aan te treffen die haar welgezind is, kan ze een egocentrisch wezen zoals Albha zien verschijnen. Je moet oppassen. We moeten allemaal oppassen.' Sibeal hield haar mond maar ze zag er geschokt uit. Misschien was er toch iets van de vreemde geruchten waar.

Wilg vervolgde haar verhaal met een confrontatie tussen de feeënvrouw en haar half menselijke dochter. Gelukkig kon Saorla vluchten naar een nederzetting, maar haar moeder was zo dichtbij dat ze haar stem kon horen die scherp als glas een bezwering uitsprak:

'Over de rivier naar rechts, dan links

Laat de wereld uit het zicht

Betreed het veld van tijd

Waarna je valt te diep voor spijt

Droeve wegen bewandel je steeds

Met twijfel, angst en mensenleed

Doornen groeien aan die poort

Zeg vaarwel het menselijk oord

Zet je voet voorbij die lijn

Waar je voor altijd de mijne zult zijn.'

Voordat het verhaal helemaal klaar was, zag ik Muirrin mij van achter in de zaal wenken en ik excuseerde mezelf. Moeder had om mij gevraagd en toen ik haar kamer binnenkwam was ze de baby net aan het voeden. Finbar bewoog zijn handjes tegen de zachte borst van Moeder alsof hij de maat sloeg van een melodie die verder niemand kon horen, terwijl hij gulzig dronk. Ik schoof een stoel naast het bed en met enige moeite kon Moeder haar blik van Finbar losrukken om zich tot mij te richten. 'Ik wil je bedanken, Clodagh. Dit is helaas de eerste dag sinds de bevalling dat ik sterk genoeg ben om wat meer te doen dan alleen maar liggen en Muirrin voor mij te laten zorgen. Dat geeft me een bezwaard gevoel. Toen jullie werden geboren, was ik binnen twee dagen weer op de been. Misschien is het met jongens anders. En ik ben natuurlijk een paar jaar ouder, iets waar jullie mij steeds aan helpen herinneren.'

'Waarvoor zou u mij bedanken?' Het bemoedigde mij weer iets van haar eigenlijke geestdrift te ontwaren en te zien dat de bleke en vermoeide trekken op haar gezicht bijna verdwenen waren. Wellicht kon ik nu toch op een goede afloop hopen. 'Je hebt het huishouden uitstekend van mij overgenomen. Iedereen vertelt me hoeveel moeite je hebt gedaan om de zaken te regelen zoals ik dat zou hebben gedaan en ik weet hoeveel werk dat is. Nu Deirdre is vertrokken, is er niemand met wie je die last kunt delen. Je vader maakt zich grote zorgen over de noordelijke clanhoofden hoewel hij zijn best doet om dat te verbergen. Je hebt hem erg geholpen, lief, door hem de huiselijke perikelen te besparen. Als de tijd daar is, zal je een goede echtgenote zijn.' 'Dank u, Moeder.' Haar woorden deden mij goed, hoewel ik bedacht hoe triest het zou zijn als dit het beste was dat men ooit over mij zou kunnen zeggen. 'Het is een kleine moeite.' in tegenstelling tot wat je zou denken, heb ik wel degelijk gemerkt hoe moe en bezorgd je was. Je hebt het allemaal geweldig gedaan, Clodagh. Je vader en ik zijn trots op je.'

De tranen sprongen mij in de ogen, want mijn moeder gaf me niet vaak een compliment. Ze stelde hoge eisen aan zichzelf en daarmee ook aan anderen, ik zal mijn best blijven doen,' zei ik met bevende stem. 'Het is een mooie baby. U had de blik in Vaders ogen moeten zien toen hij hem voor het eerst in zijn armen hield. Hij had niet verwacht - ik bedoel...'

'De goden zijn me gunstig gestemd geweest,' zei Moeder terwijl ze Finbars donkere haartjes met haar vrije hand streelde terwijl hij rustig lag te drinken. 'Dat is meer dan ik verdiend heb.' 'U verdient het geluk als geen ander, Moeder,' liet ik haar oprecht weten. 'Het zal heel anders zijn, een kleine jongen op Zeven Wateren tussen alle meisjes. Ik vraag me af of hij op Coll zal lijken?' Moeder tuurde in de verte, ik denk het niet,' antwoordde ze, en ik herinnerde me dat ze nooit erg blij was geweest met Bran van Harrowfield, de vader van Coll en Johnny. Het vraagstuk van de erfgenaam zou mij achtervolgen als een donkere schaduw totdat het opgelost zou worden. Nu was Finbar nog maar een klein hummeltje, maar hij zou opgroeien tot een volwassen man, de zoon van een clanhoofd met wie iedereen rekening zou moeten houden.

'Dat is maar beter ook,' zei ik kordaat. 'Coll is een slimme jongen, maar hij is wel erg aanwezig. Nu kan ik u beter weer met rust laten.'

'Muirrin zal zo wel terugkomen om me vol te gieten met kruidendrankjes. Voordat je gaat wil ik je nog wat vragen.' 'Wat is het, Moeder?'

'Het kan zijn dat je vader is vergeten om Deirdre en Illann te laten weten dat Finbar is geboren. Met de zorgen om mij en de toestand met de noordelijke clanhoofden is hij waarschijnlijk vergeten iemand met een boodschap te sturen. Ik weet dat jij het nieuws via de geest kan overbrengen en zou graag willen dat je dat deed.' Haar verzoek overviel me, de suggesties over spionage en verraad was ik nog niet vergeten en ze waren nog net zo vervelend als de eerste keer dat ik ze hoorde. Ik reageerde niet direct omdat ik wist dat ik onder welke omstandigheden dan ook niet meer met mijn zus van geest tot geest kon spreken zonder constant op mijn hoede te zijn. Ik had het aan die ellendige Cathal te danken dat het wantrouwen mijn gedachten was binnengeslopen. 'Ik weet niet of dat gaat, Moeder,' antwoordde ik uiteindelijk. 'Nu ze getrouwd is en ver weg van Zeven Wateren, wil Deirdre niet langer op die manier met mij spreken.'

'Maar ze wil vast en zeker weten dat ze een broertje heeft.' In haar stem klonk een licht verwijt door.

'Natuurlijk.' Daar twijfelde ik ook niet aan, zeker niet nu de goden onze moeder niet hadden opgeëist als offer voor een langverwachte zoon. 'Ik zal proberen haar te bereiken en ervoor zorgen dat er een boodschapper wordt gestuurd. Daar had ik eerder aan moeten denken.'

Moeder glimlachte maar ze zag er nu wel vermoeid uit. De baby was in slaap gevallen aan haar borst. 'Je kunt niet overal aan denken, Clodagh. Nogmaals dank voor alles wat je hebt gedaan. Je bent een goede dochter.'

Die avond lag ik wakker, piekerend over wat ik Deirdre wel en niet zou vertellen. Ik zou de volgende ochtend proberen haar te bereiken, wanneer het mijn beurt was om bij de baby te waken. De rust en afzondering in de babykamer waren gunstig om me te concentreren op mijn tweelingzus en misschien was ik in staat de bijzondere band die zij verbroken had, te herstellen. Als Deirdre me zou toelaten, zou ik haar vragen hoe het was om haar eigen huishouden te runnen en of ze een bezoek aan Zeven Wateren wilde brengen nu haar grootste angst niet bewaarheid was. Als ik haar alleen het nieuws over de geboorte van Finbar en Moeders voorspoedige herstel overbracht, was het niet nodig om Cathals absurde ideeën op de proef te stellen.

Gewikkeld in een wollen deken lag Finbar rustig in zijn wiegje van gevlochten wilgentenen te slapen na zijn voeding. De kamer werd verwarmd door een klein vuur in de haard, waar ik gedroogde lijsterbessen en jeneverbessen op had gegooid omdat de geur ervan

de geest leeg maakten. Het was voor het eerst dat ik deze hulpmiddelen dacht nodig te hebben om me te concentreren. Deirdre ?

Ze antwoordde mij niet en ik bleef stilzitten om al mijn gedachten op haar te richten. Ik was ervan overtuigd dat ze me had gehoord. Toen we jonger waren, bewogen onze geesten zich zozeer op dezelfde golflengte dat de kleinste fluistering genoeg was om elkaar een vraag te stellen, een gevoel of idee met elkaar te delen. Naarmate we ouder werden, hadden we geleerd om ons voor elkaar af te sluiten, alsof we de verbinding tussen ons aan en uit konden zetten om de ander niet toe te laten in onze gedachten. Het was niet meer dan natuurlijk dat we niet al onze gedachten met elkaar wilden delen, ook al waren we tweelingzussen. Ik wilde maar dat ik vaker met Vader over deze bijzondere band had gesproken. Ik wist dat hij nog steeds via de geest met zijn tweelingzus, Liadan, communiceerde. Zij zou inmiddels wel op de hoogte zijn van de geboorte van Finbar en de rest van Harrowfield het heuglijke nieuws verteld hebben, dus mijn zus Maeve wist het nu ook. Moeder had gelijk: het was niet eerlijk om Deirdre het nieuws te onthouden. Ik probeerde haar nogmaals te bereiken. Deirdre? Ik heb nieuws.

Er was geen contact, niet het minste teken dat ze me had gehoord. Goed nieuws. Luister naar me, Deirdre. Ik heb bericht van Moeder.

En plotseling liet ze me toe. Ik heb je nog zo gezegd, Clodagh! Ik wil dit niet meer...

Deirdre, we hebben een broertje en met Moeder is alles goed. Even was er niets, maar ik kon voelen dat ze overweldigd werd door emoties van opluchting en vreugde naast andere gevoelens. Is het echt waar? Ze kon het nauwelijks geloven. Natuurlijk is het waar! De baby kwam te vroeg en alles is goed gegaan. Hij heet Finbar. Moeder vroeg mij het jou te vertellen, anders had ik mijn belofte niet gebroken.

Opnieuw was ze stil en ik bespeurde nog steeds ongeloof. Weet je het zeker, Clodagh? Het is... Het is moeilijk te bevatten. Ik weet echt niet wat ik moet zeggen.

Ik voelde de tranen in mijn ogen branden. Het was fijn om weer contact met haar te hebben! Volgens Muirrin is de baby sterk en gezond, ook al is hij te vroeg geboren. En Moeder herstelt goed, al is ze nog wel moe. Ik kan de toekomst niet voorspellen; zelfs

een ziener kan dat nooit met zekerheid. Maar we hebben een reden om blij te zijn. Nu kun je wat je zei voordat je vertrok, over dat je Zeven Wateren de rug zou toekeren, vergeten. Je zal je broertje toch willen zien? Hij is lief! Je moet echt komen. Ik keek naar het bedje waarin niet meer dan een wollen deken zichtbaar was waar een pluk zwarte haartjes onder vandaan piekte. Laat Moeder alsjeblieft weten dat ik heel blij voor haar ben. Ze klonk wat nuchter. Waarschijnlijk viel het haar zwaar om het onverwacht goede nieuws te verwerken. Ik mis je, Deirdre. Er volgde opnieuw een korte stilte, waarna ze reageerde. Ik mis jou ook. Meer dan ik ooit had verwacht. En ik vroeg me af of ze misschien huilde. Is alles goed met je, Deirdre?

Even werd haar aanwezigheid zwakker, alsof ze zich terugtrok. Maar toen antwoordde ze: Natuurlijk is alles goed. Waarom zou dat niet zo zijn? Het is alleen... anders. Ik heb het erg druk en... ik heb nooit beseft hoezeer ik aan je gehecht was. We waren altijd bij elkaar. Je moet me een keer komen bezoeken. Er zijn hier genoeg geschikte jongemannen. Wie weet ontmoet je hier een lief die geschikter is dan Aidan. Die is tenslotte niet de oudste zoon en dus geen erfgenaam.

Gelukkig kon ze mijn gezichtsuitdrukking niet zien. Ik kom je zeker een keer opzoeken, maar niet vanwege de jongemannen. Er zijn er op Zeven Wateren genoeg nu Johnny hier is. Is hij er nog steeds? Ja, voorlopig nog wel.

Vindt hij het niet erg dat de baby een jongen is? Finbar zal hem toch als erfgenaam aan de kant zetten?

Misschien wel. Maar Finbar is een baby en Johnny lijkt absoluut niet aangedaan. Bovendien heeft hij andere zaken aan zijn hoofd. Clodagh, je gaat me toch niet vertellen dat hij eindelijk een liefje heeft?

Het heeft niets te maken met vrouwen. Gerommel met een clanhoofd, je kent het wel. Johnny en Vader zijn allebei wat gespannen. Welk clanhoofd?

Ineens was ik gealarmeerd. Het leek alsof ik Cathal in mijn oor hoorde fluisteren: 'Ik heb je toch gewaarschuwd.' Geen idee, loog ik tegen Deirdre. Vader was erop voorbereid dat de noordelijke leiders jouw huwelijk met Illann als een belediging zouden opvatten.

Je weet toch nog wel om welk clanhoofd het gaat? Nee, ik kan het me niet herinneren, echt niet. Maar jij bent altijd geïnteresseerd geweest in dat soort kwesties... En jij niet, dacht ik enigszins wantrouwend. Ik ben te druk geweest om er aandacht aan te schenken, legde ik haar uit. Het huis is in rep en roer vanwege de geboorte van Finbar. En het is niets om je zorgen over te maken. Ik vertelde haar maar niet over Vaders zorgelijke rimpels of over de ernstige gesprekken die de mannen steeds voerden, waarin de naam van Eoin van Lough Gall regelmatig viel.

Echt waar? Ik moet er niet aan denken dat Vader ten strijde trekt terwijl Moeder met de baby achterblijft.

Hij trekt niet ten strijde, Deirdre. Hij heeft alleen Gareth met enkele mannen naar het noorden gestuurd met een boodschap, dat is alles. Mijn hart ging tekeer. Zou Cathal toch gelijk hebben? Misschien had ik in dat geval al te veel verteld. Maar als het niet zo was, dan zou ik mijn zus alleen maar bezorgd maken door haar vragen niet te beantwoorden. Ineens voelde ons contact voor mij als het balanceren op een dun koord. Ik moet weer verder hier, liet ik haar weten. Ik ben aan het oppassen en Finbar begint te huilen. Alsof mijn broertje mij wilde behoeden voor deze leugen, maakte hij een slaperig geluidje waarna hij weer stil was. O, is hij daar bij jou? Waar ben je nu? En wie is er nog meer bij je?

Ik moet gaan, Deirdre.

Na een korte stilte vroeg ze: Kunnen we dit weer vaker doen? Ik weet wat ik je gevraagd heb, maar toen wist ik nog niet hoe erg ik je zou missen. Het zou me goed doen om af en toe met elkaar te praten, onze nieuwtjes uit te wisselen, te horen hoe het met iedereen gaat... Vind je dat goed?

Natuurlijk. Maar er liep een koude rilling over mijn rug. Als ze nieuwtjes wilde, waarom had ze dan niet gevraagd hoe het met onze zussen ging? In plaats daarvan had ze vragen gesteld over de noordelijke clanhoofden. Geen enkele belangstelling voor Muirrin, Sibeal of Eilis. Dat was niet zoals ik haar kende. Ze had zich nooit eerder voor politiek geïnteresseerd. Laat staan dat ze die met mij had besproken. Tot snel, Deirdre. Ik zal de rest van je groeten.

Nadat ze mijn geest had verlaten, werd ik overvallen door een enorme vermoeidheid. Blij dat de baby nog rustig sliep, plofte ik op de bank bij de kleine haard en ik kon het nu niet eens opbrengen hem uit zijn bedje te tillen om hem naar moeders kamer te brengen voor zijn voeding. De tranen liepen over mijn wangen. Wat was er in hemelsnaam met me aan de hand? Ik voelde me ineens helemaal geen jonge vrouw die net een compliment over haar harde werken van haar moeder in ontvangst had genomen. Met een zakdoek veegde ik mijn tranen van mijn gezicht. Toen werd er op de deur geklopt. Ik vloekte binnensmonds omdat ik nu echt niet zat te wachten op gezelschap. Maar het was waarschijnlijk Sibeal die mij kwam aflossen. Zij zou me geen vragen stellen als ze me in tranen aantrof.

Ik kwam overeind en deed de deur open. Tegenover me stond de persoon die ik liever zag gaan dan komen.

'Je huilt,' merkte Cathal met opgetrokken wenkbrauwen op.

'Ga weg.' Ik wilde de deur weer sluiten maar hij blokkeerde dat door zijn voet ertussen te stoppen.

'Wat is er aan de hand, Clodagh?'

'Dat gaat je niets aan. Wat doe jij trouwens boven? Ik moet op mijn broertje passen.'

'Dat kan toch ook als je met mij praat. Dat is niet verboden, hoor. Het zou beleefder zijn als je me uitnodigde naar binnen te komen, zodat we rustig kunnen praten. Een afspraakje in de deuropening staat wat gênant.'

'Haal je voet tussen de deur vandaan!' 'Als je mij vertelt wat er aan de hand is.'

'Ik zei je al: dat gaat je niets aan. Wat wil je eigenlijk van me?' 'Vertel me nou wat er is, dan ga ik weer. Dat beloof ik.' 'Ik weet niet of jouw beloftes wel iets waard zijn.' Hoe kon ik van hem af komen zonder aandacht te trekken? De hal was een doorgang en er liepen voortdurend mensen af en aan. 'Goed dan, even maar. Ik kan Finbar niet alleen laten.'

Cathal deed een stap naar achter en ik had de deur in zijn gezicht kunnen dichtgooien, maar dat leek me erg kinderachtig. Met mijn hand aan de deur om die op een kier te houden stond ik in de hal. Zo kon ik nog net het wiegje met het kleine slapende hoopje in de gaten houden. 'Wat doe je hier?' vroeg ik hem. Cathal droeg zijn reismantel en zijn rijlaarzen en ondanks zijn spottende houding viel het me op hoe bleek en afgetobd hij eruitzag. 'Wat is er met jou aan de hand? Je lijkt van streek,' vroeg ik met enige weerzin.

Met afhangende schouders leunde hij tegen de muur, starend naar de stenen tegels op de vloer. Hij zweeg.

'Cathal?'

'Je zult me een tijdje niet zien,' deelde hij uiteindelijk mee. 'Het lijkt me niet goed dat ik hier blijf.'

Dit had ik niet verwacht. 'Stuurt Johnny je naar het noorden? Is er nieuws van Gareth?' Het wat vreemde gesprek met Deirdre drong zich scherp aan mij op, maar ik wilde hem daar niets over vertellen. Als hij niet met zijn vermoedens over de brug was gekomen, had ik zonder wantrouwen het goede nieuws met mijn zus gedeeld en was ik alleen maar heel blij geweest dat ze weer met mij wilde praten. Het was zijn schuld dat ik nu zo in de war was. Ik wist niet wat ik moest denken van zijn vertrek. 'Niet echt. Ik blijf hier niet langer omdat jij mijn aanwezigheid hinderlijk vindt, Clodagh. Toch wilde ik niet vertrekken zonder afscheid te nemen.'

Zijn toon bezorgde me koude rillingen en ik kon de verloren uitdrukking in zijn ogen, waarin geen spoortje van zijn eerdere venijn doorschemerde, niet verdragen. 'Hoezo?' vroeg ik hem. 'Je klinkt alsof je voorgoed vertrekt. Johnny blijft toch de hele zomer? Gaat Aidan ook weg?'

Hij forceerde een glimlach, maar zijn ogen bleven droevig. 'Die blijft hier. Ik veronderstel dat je blij bent dat ik vertrek.' Ditmaal negeerde ik zijn bittere woorden niet, die ik anders naast me had neergelegd als bedelen om medelijden. 'Daar heb ik gemengde gevoelens over,' bekende ik, terwijl ik me afvroeg waarom ik de puzzelstukjes niet in elkaar gepast kreeg zodat ik hem kon begrijpen. 'Je komt toch wel weer terug? Johnny komt bijna elk jaar, dus ik zal je heus wel weer eens zien.' Opnieuw die wanhopige glimlach. Ik moest onwillekeurig aan het verhaal van Wilg over het wolvenkind denken en werd overvallen door medelijden. Wat was dit? Ik mocht hem niet eens. Waarom voelde ik dan de behoefte om hem troostend te omhelzen en hem te vertellen dat alles goed zou komen.

'Ik denk het niet,' antwoordde hij. 'En nu kun je beter teruggaan naar de baby. Dan kun je vast oefenen voor als je zelf kinderen krijgt. Vaarwel, Clodagh.' Hij boog zich naar me toe en kuste me. Verbijsterd bleef ik als aan de grond genageld staan, waarna ik mezelf vreemd genoeg toestond om van zijn lippen op de mijne te genieten. Een heerlijk gevoel dat door mijn hele lichaam trok, maakte zich van me meester. Toen hij zijn hand om mijn nek legde, moest ik mezelf bedwingen niet tegen hem aan te kruipen en mijn armen om hem heen te slaan. In plaats daarvan duwde ik hem van me af, geschrokken van mijn eigen reactie en ontsteld dat ik deze intimiteit had toegelaten. Om te beginnen had ik hem niet te woord moeten staan in de hal, waar iedereen langsliep. 'Stop hiermee!' siste ik. 'Dit is waanzin! Ga nu alsjeblieft.' Zijn ogen ontmoetten de mijne en ik bespeurde geen greintje spot meer. Daarna draaide hij zich om, waardoor zijn mantel even openzwaaide en ik zag dat er aan de binnenkant allerlei dingen waren genaaid, zoals de clurichauns dat deden ter bescherming. Ik zag in ieder geval een rowankruis en een veer, een stukje zijde en iets wat op groen glas leek. Er waren nog meer prullen in zijn mantel genaaid, maar in de gauwigheid kon ik niet zien wat, omdat hij ineens als een schimmige schaduw in het duister van de hal leek opgelost. Een eindje verderop zag ik iets bewegen. Het was mijn moeders dienstmeid, Eithne, die mij aanstaarde met een stapel opgevouwen kleding in haar armen. Onze blikken kruisten elkaar, waarna ze haastig de kamer van mijn moeder in schoot. Ik was ervan overtuigd dat ze alles had gezien.

Plotseling rolden de tranen over mijn wangen zonder dat ik precies begreep waarom. Ik trok me terug in de babykamer, sloot de deur en ging met mijn armen om mijn knieën op de grond bij de haard zitten. De warme gloed van het kleine vuur bood me wat troost. Tegen de tijd dat Sibeal mij zou komen aflossen, zou ik wel weer tot mezelf gekomen zijn. Ik sloot niet uit dat ik, wanneer ik naar beneden ging, Cathal gewoon in de zaal zou treffen en het weer een van zijn flauwe spelletjes was geweest. Ik moest hem uit mijn hoofd zetten en me niet zo van streek laten brengen. Maar dat viel me zwaar. Ik kon maar geen antwoord vinden op de vraag waarom hij naar mij was toegekomen. En wat had die tedere en totaal ongepaste kus te betekenen? Hoe durfde hij mij op een onbewaakt moment zo te benaderen terwijl hij min of meer voorgoed afscheid kwam nemen? Het idee dat hij wegging, bezorgde mij een vreemd, leeg gevoel in tegenstelling tot wat hij gezegd had, dat ik blij zou zijn om hem te zien vertrekken. Peinzend staarde ik in de vlammen en snoof de vage geur op van de kruiden die ik op het vuur gegooid had, terwijl ik probeerde grip te krijgen op de onbegrijpelijke gebeurtenissen. Cathal, Deirdre, Johnny, Vader... Het was me even te veel en ik vocht tegen een vlaag van zelfmedelijden. Ik zou opgelucht moeten zijn dat Cathal Zeven Wateren verliet en dat Aidan hier bleef. In ieder geval moest ik mijn gedachten tot bedaren brengen.

Finbar bewoog, waardoor zijn bedje kraakte en ik besefte ineens dat ik al geruime tijd in gedachten verzonken bij het vuur zat. Het was allang tijd voor zijn voeding en ik moest hem naar Moeder brengen in de hoop dat mijn betraande ogen haar niet zouden opvallen. Wat moest ik zeggen als Eithne mijn moeder had verteld over mijn gebrek aan fatsoen toen ik met Cathal stond te praten?

Uit het wiegje kwam een vreemd geluid en ik verstijfde. Finbars stemmetje klonk anders, wat me zorgen baarde. Het klonk niet bepaald als het geluid van een gezonde baby die honger heeft, maar meer als een vreemd, schrapend geluid, alsof hij pijn had. Hij zou toch niet ziek zijn? Ineens hoorde ik zijn ademhaling stokken... Geschrokken en met wild bonzend hart sprong ik op om bij hem te gaan kijken. Ik had zijn beeld nog helder voor ogen - de kleine vingers, zijn zachte oogleden en huid, zijn rode lippen. Toen ik in zijn wiegje keek, sloeg mijn hart over en werd ik bevangen door een ijselijke kou. Finbar was verdwenen! Alles wat in zijn bedje lag, waren takken en stenen, bladeren en mos. Hij kon niet ver weg zijn. Ik moest mezelf dwingen om adem te blijven halen en de paniek de baas te blijven. Hij kon niet uit de kamer zijn! Hij had al die tijd in zijn wiegje liggen slapen en ik had hem voortdurend in de gaten gehouden, ook toen ik met Cathal stond te praten. Behalve... Behalve toen hij mij kuste. En zelfs toen kon er niemand ongemerkt langs mij naar binnen geglipt zijn. Ik stond immers bij de deuropening. Mijn broertje moest binnen zijn, dat kon niet anders.

Als een bezetene doorzocht ik de kamer, wetend dat hij eigenlijk nergens anders kon zijn dan in zijn bedje. Ik zocht onder een stapel handdoeken, achter de bank, in de alkoof, maar vond hem nergens. Mijn hart bonkte wild en mijn huid was klam van schrik. Hoe was dit mogelijk? Hoe kon hij zomaar verdwijnen? Ik had mijn ogen nauwelijks van hem afgehouden. Het moest een nachtmerrie zijn waaruit ik vlug wakker zou worden. Nadat ik wat een eeuwigheid leek had gezocht in alle hoeken van de kamer, herinnerde ik me het vreemde huilgeluid dat hij had gemaakt. Takken en stenen huilen niet. Misschien had ik gehallucineerd, misschien had het Feeënvolk mij een of ander naargeestig visioen gezonden.

Nadat ik een paar keer diep in en uit had geademd, keek ik opnieuw in het wiegje.

Daar lag nog steeds het hoopje takken en stenen op het linnen onderlaken. De moed zonk me in de schoenen. Het was dus geen visioen geweest, en evenmin een nare droom. Finbar was verdwenen en ik moest om hulp gaan vragen en het iedereen vertellen... Weer klonk het klagelijke, schrapende gehuil alsof iemand een baby nadeed en de takken en stenen waren... Ze waren... Mijn maag kromp ineen en ik dwong mezelf nog een keer te kijken. Ik zag vreemde oogleden van mos opengaan over ogen van kiezelsteen, een mond van twijgjes opende zich zodat schorsachtig tandvlees zichtbaar werd en dunne handen met takjes als vingers strekten zich naar mij uit alsof ze om een omhelzing vroegen. Het ding in de wieg huilde, trapte zijn dekens - de zachte dekentjes van mijn broertje - van zich af en had honger. Onder de dekens kwam het lichaam van een pasgeboren baby tevoorschijn, maar net als het hoofdje bestond het lichaam uit takken, bladeren, mos en gladde kiezelstenen. Zijn hoofd was bedekt met iets wat leek op de borstveren van een raaf in plaats van de donkere pluishaartjes van Finbar. Harder en harder schraapte het wezen met zijn raafachtige stem om aandacht. Verbijsterd kneep ik mezelf in mijn arm, maar het vreemde wezen begon alleen maar nog harder te krijsen. Ik droomde niet, dus wat er gebeurde, moest wel werkelijk zijn. Iemand had mijn broertje, de langverwachte erfgenaam van Zeven Wateren en Moeders geschenk van de goden, meegenomen en in zijn plaats het meest monsterlijke wisselkind achtergelaten in zijn wiegje.