HOOFDSTUK TWAALF
Finbar... Goede goden, was hij daar achter de haag in de armen van een van die grijze geesten? Het was donker en koud, ik moest hem zo snel mogelijk naar de warmte van het vuur brengen... Ik deed een stap in de richting van de poort, struikelde over een steen en liet de brandende tak bijna uit mijn hand vallen. Zodra ik de stok steviger vastgreep, voelde ik de splinter in mijn hand steken. Wat was er in mij gevaren? Het was waanzin om me buiten de hof te begeven. Blijf waar je bent, binnen de doornhaag ben je veilig. Daarbuiten loert het gevaar, had het Hondenmasker gezegd.
'Clodagh.' Iemand achter de poort fluisterde mijn naam. Het was de stem van een vrouw. Ik zag een lieftallig ovaal gezicht, weggedoken in een grijze capuchon. Haar ogen waren blauw als de zomerhemel en haar huid was lelieblank. Onmiddellijk begon mijn hart sneller te kloppen en mijn mond werd' droog. Was ze soms Deirdre van het Woud, de vrouw van de Tuatha De die mijn grootmoeder had bijgestaan toen deze een zware beproeving moest doorstaan? Ze leek precies op de beschrijving die Sibeal mij had gegeven. Nu glimlachte ze, maar haar ogen stonden droevig. Ze zag er vriendelijk uit.
'Vrouwe,' antwoordde ik met schorre stem, 'wat wilt u van mij?' 'Wij hebben je broertje,' verzekerde ze mij. 'Hier, kijk maar.' Ik strekte mijn hals uit naar een van de andere gestalten die met een kleine bundel in de armen dichterbij kwam. Maar in het flakkerende licht kon ik het niet goed zien. 'Open de poort en kom naar buiten. Ik ben hier om je te helpen, dochter van Zeven Wateren. Je queeste is volbracht.'
Zo gemakkelijk? Het enige wat me te doen stond, was de poort openen en na enkele stappen kon ik Finbar in mijn armen nemen. De wens van mijn moeder, het geluk van mijn vader. Hij was bijna binnen handbereik. Maar... 'Hoe zit het met het wachtwoord?' vroeg ik haar. Ze grinnikte vermaakt. 'Maak je daar geen zorgen over. Dat heb je alleen nodig om naar binnen te gaan. Een stommiteit van bemoeizieke types. Negeer het. Kom, liefje, kom en sluit je broertje in je armen. Je verlangt er vast en zeker naar om hem mee naar huis te nemen.'
Er was iets helemaal niet in de haak. De vrouw sprak niet over Becan, terwijl er sprake zou moeten zijn van een ruil. En als ze me werkelijk wilde helpen, waarom bracht ze Finbar dan niet door de poort naar mij?
'Laat hem alstublieft aan mij zien,' sprak ik huiverend om mijn eigen vermetelheid. Een mens was niet in de positie om iets van de Tuatha De te vragen. Het was immers een machtig volk. De vrouw knipte met haar vingers, waarop de ander onmiddellijk naar voren stapte en de bundel liet zien. Omdat ik niet lang genoeg was om over de poort heen te kijken, tuurde ik door de gaten van de gevlochten twijgen en hield de brandende tak zo, dat ik niet alles in vuur en vlam zou zetten. Ik zag een in grijze doeken gewikkelde baby die vredig lag te slapen. De rode lippen, uitgesproken neus en het zwarte haar... De adem stokte in mijn keel. Dit was echt Finbar! Hij was nog maar een stap van mij verwijderd. Ik hoefde de hof niet eens te verlaten. Het enige wat me te doen stond, was de poort openen en met één voet buiten de haag zou ik hem in mijn armen kunnen sluiten.
'Je hoeft niet te verschijnen voor de Meester van de Eik,' sprak de vrouw. 'Neem je broertje mee voordat Mac Dara erachter komt dat je hier bent en je zal tegen de ochtend terug op Zeven Wateren zijn. De terugweg is makkelijker.'
Mac Dara? Was de Meester van de Eik dezelfde als die onbetrouwbare prins uit de oude verhalen? Hoe kon ik zo'n legendarische figuur, ongetwijfeld een van de meest machtige mannen van de Andere Wereld, in vredesnaam onder ogen komen? Deze geboden kans moest ik met beide handen grijpen om vervolgens zo snel mogelijk weg te gaan. 'Ik dacht dat er een ruil zou plaatsvinden,' dwong ik mezelf te vragen. 'Het...' Ik weigerde Becan nog langer een wisselkind te noemen. 'Het andere kind in ruil voor mijn broertje.'
Even viel er een korte stilte. 'Dat is niet nodig,' antwoordde de vrouw uiteindelijk. 'Kom, stap door de poort.' Bedoelde ze dat ik tegen alle verwachtingen in beide baby's mee naar huis kon nemen? En dat ik het Becan kon besparen om hem aan wezens toe te vertrouwen die hem hadden achtergelaten in de mensenwereld, en ook mijn broertje kon veiligstellen? Als ik deze kans niet zou grijpen, zou ik het voor de rest van mijn leven betreuren.
'Goed,' zei ik, en ik stak mijn hand uit om de poort open te maken. Dat was lastig met de brandende tak in mijn handen. 'Clodagh!' Ik hoorde voetstappen achter me. Daarna griste iemand de brandende tak uit mijn hand en pakte die stevig beet. 'Wat doe je?'
'Nee, Cathal! Laat me gaan! Je begrijpt het niet. Ze hebben Finbar...' Ik stribbelde tegen en probeerde bij de poort te komen, maar Cathal trok me naar achteren. Hij sloeg zijn arm om mijn middel en hield me in een ijzeren greep. 'Laat me los!' riep ik. 'Hij is daar, ik kan hem zo meenemen. Alsjeblieft, Cathal!' Aan de andere kant van de haag keek de vrouw in het grijs zwijgend toe hoe ik worstelde om los te komen en smeekte, tot haar ijzige stem me deed ophouden.
'Als beschermheer schiet je tekort,' constateerde ze. 'Je liet haar bijna verdrinken en nu lig jij te slapen terwijl zij aan het dwalen is.'
'Wat wil je van ons?' Het klonk als een brutale uitdaging, maar ik kon Cathals lichaam voelen trillen.
'Je hebt een hele reis gemaakt en je weet niet wat wij willen?' vroeg de vrouw, die ik vreemd genoeg eerst-vriendelijk had gevonden, maar die nu een vijandige blik in haar ogen had.
'Je loog tegen haar,' stelde Cathal. 'Doe dat nog een keer en je krijgt met mij te maken.' Ditmaal hoorde ik iets in zijn stem dat me beangstigde en tot mijn verbazing deed de vrouw een stap naar achteren.
'Ik waarschuw je,' zei ze met een kil lachje om haar lippen. 'Laat haar niet nog eens alleen. Volgende keer verdwijnt ze waar jij haar niet kunt volgen.' Ze gebaarde naar haar metgezel en zonder nog een woord te zeggen, keerden ze ons de rug toe en beenden weg met Finbar.
'Nee! Wacht...' riep ik hen na, maar ze verdwenen in de schaduwen van het woud.
'Terug naar het vuur,' beval Cathal me.
Maar ik bleef onbeweeglijk staan, zijn ruk aan mijn arm negerend. Had ik me dan zo vergist? Was ik volkomen blind geweest? Ik had Finbar toch echt herkend, daar was ik zeker van. 'Ze hadden Finbar,' zei ik zacht met bevende stem. Snotterend en met de tranen in mijn ogen wreef ik over mijn pijnlijke hand. 'Ze hadden Finbar bij zich. Hij was hier.'
'Kom, Clodagh. Of ze hem nu wel of niet bij zich hadden, nu is hij verdwenen en die grijze geesten eveneens. Je bent door en door verkleumd en in de war. Kom bij het vuur zitten en verwijt me alles wat je maar wilt.'
Maar eenmaal bij het vuur was al mijn woede weggeëbd. Het enige wat overbleef was verdriet. 'Ik was ervan overtuigd dat ze Deirdre van het Woud was,' legde ik hem uit. 'De vrouw die in het verleden aan Sibeal was verschenen en nog langer geleden ook aan mijn grootmoeder. Zij was ons welgezind. Het leek zo eenvoudig. Ze zei dat ze ons wilde helpen. Het klonk welgemeend, Cathal.' Ik boog voorover om de splinter met mijn nagels uit mijn hand te trekken.
'Laat mij het doen.' Hij kwam naast me zitten, nam mijn hand in de zijne en bekeek de splinter aandachtig door zijn half toegeknepen ogen. 'Die zit er diep in, ik denk dat ik een mes moet gebruiken.'
'Doe wat je moet doen alsjeblieft. Het spijt me, Cathal. De blik in haar ogen voordat ze vertrok... Ik vergeet haar dreigement maar snel. Ze bespotte de Ouden. Ze zei dat die zich alleen maar overal mee bemoeiden. Misschien is dat ook wel zo. Ik weet niet meer wie ik nog kan vertrouwen.'
'Het zou een eerste stap in de goede richting zijn om mij te vertrouwen.' Hij had een mes met een lang lemmet tevoorschijn gehaald, hield mijn hand stevig vast en hanteerde het wapen geroutineerd. Omdat ik dacht dat het zo minder pijn deed, deed ik mijn ogen dicht.
'Als ik je niet vertrouwde, zou ik je dit dan laten doen?' vroeg ik nors. 'Cathal?' 'Hm. Niet bewegen.'
'Ze zei dat Mac Dara de Meester van de Eik is. Je weet wel, die prins uit de Andere Wereld uit de oude verhalen, die altijd intriges beraamt om zijn macht te vergroten. Een groot legerleider, maar zonder enig gevoel voor goed en kwaad.' 'Hm-hm. Haal eens diep adem, Clodagh.' Er trok een scherpe pijn door mijn hand, gevolgd door de onthutsend heerlijke aanraking van zijn lippen op de plek van de pijn. Ik opende mijn ogen, maar hij had mijn hand al losgelaten en zich van mij afgewend. 'Ik doe er wat zalf op. Dan kan ik meteen de wonden op je gezicht verzorgen. Dat had ik al veel eerder moeten doen.' 'Je hebt nauwelijks geslapen...' 'En toen ik eenmaal sliep, raakte ik je bijna kwijt.' 'Ik heb je al gezegd dat het me spijt.' Ik liet mijn schouders hangen. 'Ik had moeten weten dat het te gemakkelijk was: de veilige plek, alles wat voor ons klaar was gelegd, tijd om na te denken... Maar waarom brachten ze Finbar hierheen om hem vervolgens weer mee te nemen? Waren het niet de Tuatha De? Mac Dara is een van hen. Als ik morgen mijn zaak aan hem moet voorleggen, waarom zouden ze Finbar dan vandaag komen brengen? Die vrouw was...' Er trok een huivering door mijn lichaam. 'Ik dacht dat ze het goed met ons voorhad, maar zoals ze sprak... ze leek kwaad.'
'Ik weet niet wie het waren,' antwoordde hij. 'Maar ik geloof dat hun enige bedoeling was om jou naar buiten te lokken zodat ik je niet langer kon beschermen.'
'Als dat waar is, ben ik echt stom geweest. Het Hondenmasker had me nog zo gewaarschuwd voor het gevaar dat buiten de haag loert, en toch zou ik naar buiten zijn gegaan.' 'Geef jezelf niet de schuld,' zei hij, terwijl hij met de pot zalf in zijn handen weer ging zitten. 'We hebben ons allebei wel eens vergist, dat is menselijk. Geloof me, ik ben er ook niet altijd zeker van of ik de juiste beslissingen neem. Kijk me aan, dan kan ik je wonden verzorgen.'
Ik keek hem aan en waarschijnlijk was er iets in mijn blik te zien dat ik liever had willen verbergen tot een ander moment en een andere plaats, maar ik had nu niet de kracht om mijn gevoelens te bedwingen. Haperend ademde hij in waarna hij een diepe zucht slaakte. 'Ik heb mezelf gezworen om het niét te doen,' mompelde hij. Vervolgens legde hij zijn handen om mijn gezicht en kuste me. Hoewel hij dit al twee keer eerder had gedaan, was het alsof dit de eerste keer was, zo teder en intens en opwindend dat het leek alsof deze donkere wereld op slag veranderde in de mooiste plek die ik me kon voorstellen. Alle kleuren van de regenboog schitterden aan de hemel, een leeuwerik floot zijn ochtendlied en de geur van appelbloesem hing in de lucht. Ik sloeg mijn armen om zijn nek en drukte me dicht tegen hem aan. Zijn handen vonden hun weg via mijn rug naar mijn middel en mijn borsten en diep vanbinnen laaide een brandend verlangen in mij op. Maar toen ik zacht kreunde van genot, hield hij ineens op en trok hij zijn handen terug.
'Nee,' fluisterde hij met bevende stem. 'Ik kan het niet. Niet hier, niet nu.'
Grote teleurstelling maakte zich van mij meester. Wat verlangde mijn lichaam naar hem! Dit gevoel had ik nooit voor mogelijk gehouden. 'Waarom niet?' flapte ik er uit.
Hij hief zijn handen in een afwerend gebaar. 'Ik kan het niet toestaan,' legde hij uit. 'Het mag niet zo zijn. Als we op Zeven Wateren terug zijn, zal je me hiervoor dankbaar zijn.' 'Niet toestaan?' De ontreddering klonk door in mijn schelle stem, ik kon me niet beheersen. 'Denk je soms dat ik zelf niet kan nadenken?'
Nu ontweek hij mijn blik. 'Je weet wat mijn vader heeft gedaan,' zei hij. 'Mijn moeder gaf zichzelf aan hem omdat ze zijn valse beloften geloofde. Hij had zijn pleziertje en nam de benen. Ik ben de zoon van die vent. Snap je dan niet waarom ik hier nee tegen moet zeggen?'
'Wat een onzin!' Ik moest moeite doen om mijn kalmte te bewaren. 'Ik ben niet zoals jouw moeder, ik ben een heel andere vrouw. Bovendien heb jij mij geen enkele belofte gedaan, behalve dat je mij zou beschermen tijdens mijn zoektocht. Hoe dan ook, we hoeven niet...' Ik voelde mijn gezicht gloeien. 'Ga door,' zei hij, nu weer tot zichzelf gekomen. Ik haalde diep adem. 'Ik bedoelde niet dat we nu per se moeten...' Ik stelde me voor dat Deirdre dit gesprek hoorde en mij uitlachte. 'Wat ik bedoel: we zijn hier alleen, ver van onze eigen wereld, maar...'
'Je bent moe, in de war en van streek,' vatte hij de situatie samen. En nu klonk hij als een vader die zijn koppige dochter toespreekt. 'Als dat niet zo was, zou je het niet eens overwegen, Clodagh. Je bent de dochter van heer Sean en ik... ben wie ik ben. Als ik me zou laten gaan, zou ik misbruik maken van jouw zwakte, of jij het daar nu wel of niet mee eens bent. Wacht op Aidan. Geloof me, je zal me dankbaar zijn.'
'Verdorie!' snauwde ik, overvallen door vernedering. 'Vergeet het.
Ik heb de situatie ongetwijfeld verkeerd ingeschat.' Met veel pijn en moeite kon ik mijn tranen bedwingen. 'Geef me die zalf, ik verzorg mijn wonden zelf wel.'
'Ik doe het,' verzekerde hij me. 'Het is een goede oefening in zelfbeheersing.'
Daar had hij helemaal gelijk in en dat gold voor ons beiden. Waarom hij mij had afgewezen, begreep ik niet, maar ik merkte wel dat het hem niet onverschillig liet. Met dezelfde tedere aanraking maar onzekerder dan de eerste keer dat hij mijn wonden had verzorgd, bracht hij de zalf aan. Zijn vingers beefden terwijl ze de lijnen van mijn gezicht volgden en ik bespeurde verlangen in zijn ogen. Zijn gespannen mond kreeg een zachte trek en ook zijn ademhaling vertelde mij dat hij zich moest beheersen. Met de tranen in mijn ogen bleef ik onbeweeglijk stilzitten. Zo verkeerd had ik de situatie blijkbaar toch niet ingeschat, want hij kon zijn verlangen naar mij ternauwernood verbergen. 'Als we thuis zijn,' fluisterde ik, 'laat ik je niet meer zomaar gaan. Dat kun je wel vergeten.' 'Ach ja,' mompelde hij, 'als het zover komt, zal ik je zeggen wat ik nu niet kan zeggen.' Met zijn duim streek hij langs de zachte huid onder mijn ogen om de rest van de zalf uit te smeren. 'Zo, het is weer klaar, nu moet je gaan slapen. Wat je morgen ook te wachten staat, je moet uitgerust zijn. De bewoners van deze wereld blinken uit in misleiding en spelen verraderlijke spelletjes met ons. Ik hoop dat het Hondenmasker je vergezelt bij de laatste beproeving van je missie en dat hij je tegenhoudt als je weer in hun ban raakt. Ik wil je niet nog eens met geweld tot inkeer brengen.' 'Ik kan het niet verdragen dat Finbar in de buurt is en dat ik niet bij hem kan. Ze leken absoluut niet geïnteresseerd in Becan.' Ik keek even naar het slapende kind, een klein hoopje onder een dikke deken.
'Het was een bezwering. Wie het ook was aan de poort, het was niet degene bij wie jij moet zijn. Het is niet het soort dat geneigd is te onderhandelen en te ruilen. Het moest een ruil zijn, zoals je weet. Ik kan niet zeggen dat ik het Hondenmasker vertrouw, maar zoals de zaken uitwijzen, kun je hem beter vertrouwen dan die grijze geesten.'
'Vanwege de verre verwantschap bedoel je?' Hij lachte vreugdeloos en vol zelfspot. 'Verwantschap geeft nog geen garantie voor vertrouwen,' stelde hij. 'Maar we zijn hier met weinig kennis van de Andere Wereld terechtgekomen en hebben beslissingen op leven en dood moeten nemen. Als ik jou was, zou ik geloven dat de Ouden evenmin tot het goede gezind zijn als de anderen in dit rijk. Dus als je de laatste beproeving, of wat je ook te wachten staat morgen, wilt doorstaan, zou ik alleen op jezelf vertrouwen. Wat ik bedoel: vertrouw hier niemand.' 'Behalve jou.'
'Ik speel geen rol in die laatste beproeving. Trek de deken nu over je heen en ga slapen. Ik waak tot morgenochtend.'
Het leek alsof de nacht niet voorbijging. Met vlagen sliep ik rusteloos en buitelden de nare dromen over elkaar heen. Van tijd tot tijd werd ik wakker en zag ik Cathal bij het vuur zitten. Af en toe stond hij door de doornhaag te turen, die in het diepe duister niet zichtbaar was. Plotseling werd ik wakker van de fluisterstem van mijn zus. Clodagh! Geef antwoord! Maar ik sloot me voor haar af omdat ik op dat moment geen ruimte voor haar had door mijn vele zorgen.
Even later ontwaakte Becan en ik verzorgde hem, waarna ik met hem naast me weer ging liggen in de wetenschap dat dit de laatste nacht was dat ik zijn knokige lijfje van twijgen tegen me aan kon drukken. Met de melodie van mijn lied neuriede ik hem in slaap. De woorden liet ik achterwege, die waren te somber voor een klein kind. In de verte klonk de weemoedige roep van het wezen weer.
Tegen de ochtend viel een vaag licht door het bladerdek en aarzelend lieten de vogels weer van zich horen. Misschien, misschien! hoorde ik een van hen roepen, een ander antwoordde: Te vroeg! Te vroeg! Het was niet bepaald een bemoedigend begin van de dag, maar gelukkig was het licht genoeg, zodat we weer wat konden zien. Cathal liep langs de haag en meldde mij dat er behalve de vogels buiten de hof geen teken van leven was. Wel had hij voetafdrukken op de zachte bosgrond ontdekt. Ik legde wat hout op het vuur en bereidde ons eten. Thuis was mijn vader altijd vroeg op. Hij zou nu zijn havermoutpap eten terwijl hij een strategie bedacht om af te rekenen met de belagers van Glencarnagh. Zijn mannen zouden nog steeds op zoek zijn naar Finbar. Misschien liepen we morgenavond of overmorgen met mijn broertje veilig in de draagdoek de binnenplaats op. Hou vol, Moeder, sprak ik in mezelf. Ik breng hem thuis.
Zwijgend aten we ons ontbijt. Er was opnieuw afstand tussen ons en op Cathals gezicht zag ik mijn eigen gevoel weerspiegeld. Van de zenuwen kon ik amper een hap door mijn keel krijgen. Er stond veel op het spel als de ontmoeting met het Feeënvolk niet voorspoedig verliep. Ik moest veilig thuiskomen om mijn broertje in de armen van mijn moeder te leggen en om mijn vader te vertellen dat Cathal een goed mens was en zeker geen verrader en dat hij een goede reden had om de bron van zijn voorkennis over de aanval op Glencarnagh te verzwijgen. Ja, ik moest veilig thuiskomen om... waarom nog meer? Om Cathal te overtuigen van het feit dat zijn gevoelens voor mij verder gingen dan alleen lichamelijke aantrekkingskracht, terwijl ik daar tegelijkertijd niet helemaal zeker van was? Om hem over te halen de rest van zijn leven met mij te delen, terwijl het aan alle kanten duidelijk was dat een buitenstaander als hij zich nooit in mijn wereld kon thuis voelen? Om mijn vader uit te leggen dat Cathal een betere huwelijkskandidaat was dan de welgemanierde Aidan met zijn goede connecties? Misschien had het verblijf in de Andere Wereld mijn gezond verstand aangetast.
'Je ziet er bezorgd uit,' constateerde Cathal. 'Dat klopt. Er hangt zoveel af van vandaag en ik kan nergens meer zeker van zijn. Die grijze geesten hebben me helemaal in de war gebracht. In de oude verhalen is het altijd zo dat mensen tegen draken, slangen of reuzenhonden moeten vechten. Of tegen duistere krijgers, wezens die overduidelijk de vijand zijn. Maar het is veel beangstigender als iemand die je goedgezind lijkt, zoals die vrouw, het uiteindelijk helemaal niet goed met je voor heeft. Het bovennatuurlijke is op zichzelf niet angstaanjagend, het meest verwarrende is dat het gewone zo vreemd blijkt te zijn. Vertrouwde dingen blijken plotseling... het kwaad te vertegenwoordigen.' Ik dacht aan thuis en hoe mijn zekerheid als geliefde en betrouwbare dochter van het ene op het andere moment was verdwenen. En ik dacht aan het uitgemergelde gezicht met de lege ogen van mijn moeder. 'Dat is een van de redenen waarom het makkelijker is als je geen band hebt met mensen,' zei Cathal. 'Dan heb je ook niets te verliezen.'
Ik staarde hem aan. 'Maar dat is vreselijk. Een heel leven zonder liefde, dat bepaald wordt door angst.'
Hij haalde zijn schouders op alsof hem dat niets kon schelen. Dat is niet waar, dacht ik. Je kunt je gevoel voor mij wel negeren, wat je ook voor me mag voelen, maar je kunt de band met Aidan niet ontkennen. Of de liefde voor je moeder. En je loyaliteit jegens Johnny ook niet. Maar ik hield mijn mond hierover omdat hij al bezorgd genoeg was zonder mijn mening te moeten aanhoren. Om mij was hij immers in deze situatie beland.
'Eerlijk gezegd ben ik blij dat we geen draken zijn tegengekomen.' Hij forceerde een glimlach. 'Clodagh, ik weet dat je je zorgen maakt om je familie. Ik zal straks met het Gezicht proberen te zien hoe het op Zeven Wateren is en ik hoop dat ik je dan kan vertellen hoe het met je dierbaren gaat.'
'Kun je dat? In het water zien wat je maar wil?' Sibeal probeerde ook wel eens te zoeken naar antwoorden op bepaalde vragen, maar haar visioenen gaven dan meestal geen uitsluitsel en bleken niets te maken te hebben met de vraag.
'Ik krijg beelden van Zeven Wateren of weer een warboel, zoals laatst.'
'Vind je het niet vervelend om het te proberen?'
'Het is het enige wat ik vanaf nu voor je kan doen en het kost me echt geen moeite. Als het je geruststelt, doe ik het graag.'
'Dank je. Ik blijf uit je buurt en hou de boel in de gaten.'
'Je mag heus wel bij me komen zitten als je dat wil,' bood hij wat verlegen aan.
'Weet je zeker dat ik je niet afleid?'
'Heel zeker. Jouw aanwezigheid kan er zelfs aan bijdragen om het beeld op te roepen waar we om vragen. Maar eerst moet ik je wonden verzorgen. Ze zien er beter uit en beginnen te genezen.' 'Als we bij de vijver gaan zitten, kan ik het zelf doen. Ik heb nog niet eerder naar mijn spiegelbeeld durven kijken, maar het zal er eens van moeten komen.'
Later die ochtend gingen we aan de rand van de vijver zitten met Becan in dekens gewikkeld dicht bij ons. Terwijl Cathal onmiddellijk in de toestand van een ziener raakte en zijn ogen gefixeerd hield op het water, keek ik voorzichtig in het gladde wateroppervlak naar mezelf.
De sneden zagen er nu redelijk uit maar ik moest er niet aan denken hoe ze er gisteren uit hadden gezien. Over mijn voorhoofd liep een diepe rechte snee en een andere liep van mijn oog naar mijn kin. Een derde ontsierde mijn linkerwang en was onregelmatig in de vorm van een vleermuis. Ik stelde me voor dat de mensen vol afschuw naar me zouden kijken, net als ze bij mijn zus Maeve deden, nadat ze voor het leven getekend was door de brand en iedereen alleen de littekens zag in plaats van het meisje dat erachter schuilging. Ik vroeg me af of Muirrin een middeltje had waarmee de littekens zouden verdwijnen of dat ik de tekenen van deze missie voor de rest van mijn leven met me mee moest dragen. Geconcentreerd bracht ik de zalf aan op mijn gezicht. Toen ik bijna klaar was, strekte Cathal zijn hand naar me uit zonder zijn blik van de vijver af te houden. Ik nam zijn hand in de mijne en voelde dat die beefde. Zijn gezicht was wit weggetrokken. Met mijn blik volgde ik de richting waarin hij keek en ik schrok me wezenloos. Het wateroppervlak waarin ik zojuist mijn gehavende gezicht had bestudeerd, was nu vol beweging en kleuren, beelden van een man te paard, van bomen, gestalten in mantels die in de schaduwen bewogen... Het leek alsof ik door zijn hand vast te houden het visioen in was getrokken. Zijn gave was erg krachtig, dat kon niet anders.
Zijn greep verstevigde zich en ik schoof naar hem toe. Zijn donkere ogen waren zo groot als schoteltjes en hij klemde zijn kaken op elkaar terwijl hij moeizaam ademhaalde. Ik dwong mezelf in het water te kijken.
Er reed een man door het woud, een jongeman met een knap gezicht. Het was Aidan. Hij was alleen en de twee jachthonden renden naast zijn paard mee. Zijn boog hing om zijn schouder en hij droeg dezelfde kleding als op de dag van de achtervolging terwijl hij onder de machtige eiken reed met hun gigantische takken die donker om zich heen grepen en schaduwen wierpen op de grond. Ik herkende de plek. Het was in het woud van Zeven Wateren, vlak bij de nemetons waar Conors druïdengemeenschap woonde. Voortdurend keek Aidan over zijn schouder alsof hij bang was dat hij achtervolgd werd, hoewel hij ook op zoek leek naar iets of iemand. De honden bleven vlak bij het paard zonder vooruit te rennen, het paard maakte een nerveuze indruk, net als de ruiter. Hij sloeg een ander pad in en het paard galoppeerde een helling af tot het gehoorzamend aan zijn ruiter plotseling halt hield. Aidan steeg af en beende enkele passen in de richting van een van de grote eiken en ineens knielde hij neer. Het beeld veranderde enigszins en nu keken we over zijn schouder in de opengesperde ogen van een man die met een pijl in zijn nek in zijn eigen bloed op de grond lag. Het was een van de twee mannen die samen met Aidan op zoek waren gegaan naar Cathal. Ik verbeet een uitroep van afschuw en Cathal haalde diep adem. Aidan sloot de ogen van de man, waarna hij iets mompelde, misschien een gebed, om vervolgens langzaam overeind te komen. Op een afstandje bleven de honden braaf bij het paard wachten.
Plotseling greep Aidan naar de dolk aan zijn gordel en ik zag iemand uit de struiken een eind verderop tevoorschijn komen met pijl en boog in de aanslag. De figuur droeg een grijze mantel met capuchon, zoals Johnny's mannen droegen wanneer ze ten strijde trokken. Deze mantel verschilde in vorm echter subtiel van die van Johnny's mannen en was wijder, zodat hij er eigenaardig uitzag. De figuur was lang en de donkere haren staken scherp af tegen zijn bleke gezicht, waarin dunne lippen zichtbaar waren. Ik kon het niet nalaten een gil van schrik te geven. Was het Cathal? Cathal die Aidan achtervolgde in het woud van Zeven Wateren terwijl hij hier naast me zat? Of was het beeld dat we zagen een beeld uit het verleden? Nee, de man die dood onder de eiken lag, leefde nog toen ze ons tot de rivier hadden opgejaagd en Cathal was sindsdien steeds aan mijn zijde gebleven. Was het dan misschien een beeld van de toekomst?
De Cathal uit het visioen deed een stap naar voren en zei iets. Hij leek uiterst beheerst. Misschien stelde hij Aidan voor de wapens neer te leggen en het uit te praten. Aidan had zijn dolk niet getrokken, met de pijl en boog op hem gericht had hij immers geen schijn van kans. Met een van woede vertrokken gezicht stak hij zijn handen omhoog om te laten zien dat hij ongewapend was en dat hij bereid was om te praten. Een moment later trof de pijl hem plotseling bruut in zijn borst en hij viel op de grond. Cathal verstijfde alsof hij zelf de pijl had afgeschoten. Mijn hoofd tolde en mijn hart bonkte tegen mijn ribben. Het is niet waar, bet kan niet waar zijn, het is maar een visioen, riep een stem in mij. Het was de stem van een paniekerig kind. Het zijn slechts symbolen, niets meer dan dat. Maar Cathal had me verteld dat alles wat hij in een visioen zag, altijd waar was. Ik greep zijn hand krampachtig vast en dwong mezelf om te blijven kijken. Als hij zelf dapper genoeg was om dit tot het einde vol te houden, moest ik dat eveneens zijn.
Toen ik Aidan zag vallen, wist ik dat hij niet zou herstellen van zijn schotwond. Daar lag hij, onder de eiken vlak bij zijn dode metgezel. De figuur die op Cathal leek - hij kwam beter in beeld en ik zag subtiele verschillen - liep op Aidan toe, nam hem aandachtig op en ontdeed hem van zijn wapens. Aidans boog lag half onder zijn bewegingloze lichaam en de man in de grijze mantel rolde hem zonder enige terughoudendheid op zijn zij om de boog te pakken, waarna hij zijn met bloed besmeurde handen aan het gras afveegde. Hij verwijderde een ring van Aidans vinger. Even bleef de lange en lenige gestalte in de zwierige mantel bij het lichaam staan om vervolgens naar het paard te benen. Hij legde een hand op de hals van het dier. De honden waren met hun staart tussen de poten tussen de varens verdwenen.
Zonder achterom te kijken sprong de man die op Cathal leek op het paard, reed weg en verdween algauw in de schaduwen van de eiken. Het visioen vervaagde en het beeld viel uiteen. Nu weerspiegelde de oppervlakte van de vijver alleen nog maar ons eigen spiegelbeeld: Cathals gezicht was spierwit en somber, het mijne vertrokken van weerzinwekkend ongeloof. Het had zo... zo gewoon geleken.
Omdat ik gewend was dat Sibeal haar tijd nam om uit de trance terug te keren, wachtte ik zwijgend af. Maar Cathal had geen tijd nodig. Zodra de beelden verdwenen waren, vloog hij overeind en schreeuwde het woedend uit. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht, waarna hij die woest liet zakken, en ik kon wel raden wat hij dacht: ik had er moeten zijn. Als ik er was geweest, had ik hem misschien kunnen redden. Voor ik een woord kon zeggen, beende hij met zijn handen in zijn haar weg. Ik begreep dat hij iets moest doen, iets om Aidan te redden, maar de wetenschap dat het te laat was, maakte hem radeloos. Hij wierp met zoveel woede een blok hout van de stapel op het vuur dat de vonken alle kanten op sprongen. Even later stond hij bij de haag, greep een boomstam en bonkte er met zijn hoofd tegenaan alsof hij de beelden wilde verjagen. Na de schreeuw van verbijstering had hij niets meer gezegd, maar nu hij zichzelf pijn deed, rolden de woorden van zijn lippen. 'Het is mijn fout, alles! Ik had niet naar Zeven Wateren moeten gaan, ik had me niet moeten laten overreden... Om eenzaam en zonder armen om je heen te sterven, niemand die wat bemoedigende woorden sprak, geen vriend om hem naar huis te dragen... Hij dacht dat ik het was! Hij stierf met de gedachte dat ik hem had gedood! Hoe kunnen ze zoiets doen? Hoe?' Ik wist niets te zeggen en kon hem niet omhelzen; hij sloeg zijn hoofd tegen de boom en zijn lichaam trilde van woede en wanhoop. Als ik hem nu aanraakte, zou hij mij hardhandig van zich afduwen. Zachtjes liep ik op hem toe en ging een paar passen van hem vandaan op de grond zitten, de tranen rolden over mijn wangen. Aidan was dood, Aidan met zijn lieve lach en mooie muziek... Zo'n plotseling en wreed einde had hij niet verdiend. Ik kon nauwelijks geloven dat hij er niet meer was, als het reeds waar was. Zonder iets te zeggen wachtte ik tot de woedende woordenstroom stopte en Cathal bedaarde. Hij hurkte neer bij de haag. Intussen was het licht geworden en de verraderlijke lucht was bezaaid met wolken waarachter de zon scheen. Hoog boven ons begon een leeuwerik uitbundig zijn ochtendlied.
'Cathal,' zei ik zacht, 'dit is vreselijk. Ik heb er geen woorden voor. Ik denk dat dit visioen over het heden vertelde. Het moet waar zijn, als alles wat je in het water ziet waar is zoals je me laatst zei. Waar Aidan nu ook is, hij weet dat jij hem niet gedood hebt.' Met zijn handen wreef hij over zijn gezicht. 'Hoe kan hij dat weten als de moordenaar mijn gezicht had?' fluisterde hij. 'Hij weet het omdat hij weet dat jij een goed mens bent. Hij kent jou beter dan wie ook, dat heb je me toch zelf verteld?' Omdat ik niet wist hoe hij zou reageren, schoof ik behoedzaam naar hem toe. 'Geef me je handen, alsjeblieft.' Op mijn knieën voor hem gezeten nam ik zijn handen in de mijne en trok ze langzaam van zijn gezicht weg. Met opgetrokken knieën en afhangende schouders zat hij ineengedoken te rillen, zijn kaken op elkaar geklemd. Ik boog voorover en kuste zijn voorhoofd, waar zijn huid kapot was en bloedde. 'Je hebt jezelf pijn gedaan, lief,' zei ik. 'Wat je jezelf ook verwijt, hij zou het je vergeven. Dat weet je diep vanbinnen zelf ook.'
Haperend haalde hij adem, waarna hij plotseling ook op zijn knieën ging zitten, zijn hoofd tegen mijn schouder legde en zijn armen om mij heen sloeg. Hij barstte in hartverscheurend huilen uit, zo hard dat het door het bos echode en ik het in mijn hele lichaam voelde. Ik omhelsde hem terwijl hij bleef huilen. Een bries deed de bladeren van de eiken ritselen, wat in vreemd contrast stond met zijn gehuil. Uiteindelijk snikte hij alleen nog maar als een uitgeput kind tot hij ook daarmee ophield. Toch bleven we elkaar nog even omhelzen, niet in staat om te doen alsof dat wat ik nooit voor mogelijk had gehouden, niet gebeurd was. Met zijn gejammer verbrak Becan dit magische moment.
'Ga nu maar,' sprak Cathal terwijl hij mij losliet en zijn hand over zijn wangen wreef. 'Toe dan, ga naar hem toe.'
Ik ging op mijn hurken zitten en nam hem aandachtig op. 'Hij wacht maar even,' zei ik. 'Kom bij het vuur zitten.' Hij kwam overeind en ik volgde zijn voorbeeld. Mijn benen voelden verkrampt, wat een goed excuus was om mijn arm om Cathal heen te slaan terwijl we naar het vuur liepen en Becan meenamen. Gelukkig hadden we afleiding omdat een huilende baby moeilijk te negeren is. Cathal legde nieuwe houtblokken op het vuur en ik voedde Becan. Toen hij genoeg gedronken had, nam ik de pan met heet water uit het vuur en voegde er wat honing aan toe, waarna ik de drank over twee porties verdeelde en Cathal zijn deel gaf.
'Hier, drink maar,' beval ik hem. 'Honing is versterkend, dat kunnen we wel gebruiken.'
Zwijgend dronk hij terwijl hij met gekruiste benen in het vuur staarde. Zijn gezichtsuitdrukking baarde me zorgen en toen hij begon te praten, verwachtte ik dat zijn woorden vol wraak en haat zouden zijn, misschien zelfs een plechtige belofte om de dood van zijn vriend te wreken. Maar in plaats daarvan zei hij: 'Het spijt me erg. Ik vergat hoe jij je moet voelen. Jij en Aidan... Je betekende zoveel voor hem... Hij had het altijd over jou. En je vader mocht hem graag, hij keurde hem goed. Als ik Aidan niet had laten sterven, zouden jullie... Ik heb jou je toekomst ontnomen. Hoe kun je mij vergeven?'
Ik keek naar de bloederige wond op zijn voorhoofd, waar een flinke kneuzing was ontstaan. Met bevende handen hield hij de kom met honingwater vast. Het was me duidelijk dat ik mijn woorden zorgvuldig moest kiezen. 'Jij hebt helemaal geen schuld,' zei ik. 'Tenzij je op twee plaatsen tegelijkertijd kunt zijn. Iemand anders heeft Aidan vermoord. Iemand die het uiterlijk van een ander kan aannemen en zich voordeed als jou. Ik kan me niet voorstellen waarom iemand dat zou willen, maar je mag jezelf niets verwijten, jij hebt geen schuld aan Aidans dood noch aan dingen die daardoor zullen veranderen. Je kwam naar Zeven Wateren omdat Johnny je dat had opgedragen en je bent nu hier met mij omdat je je redenen hebt om mij te helpen. Als Aidan en jij in een discussie tegenover elkaar stonden, was dat alleen maar pure pech. Misschien hoorde de man met de boog bij de troep die Glencarnagh aanviel of misschien was wat we zagen onderdeel van een grotere strijd.'
'Dat denk ik niet. Aidan liet ons de rivier oversteken. Maar dat was waarschijnlijk alleen omdat jij tussen mij en hem in stond zodat hij zijn pijl niet kon afschieten. In het visioen was hij nog steeds op zoek naar mij. Hij had immers de honden bij zich. En hij zocht naar zijn metgezellen. Ik zou niet weten waarom ze uit elkaar waren gegaan.'
Hij had gelijk, maar ik hield wijselijk mijn mond, omdat ik niet wilde dat hij zich schuldig voelde.
'Je zei dat je mij mijn toekomst hebt ontnomen.' Ik kon het onderwerp niet zomaar negeren, al was het moeilijk om erover te praten. 'Cathal, ik vind het erg dat Aidan dood is, vreselijk erg. Ik ben verbijsterd en in de war. Het was... Om het visioen te zien was... Ik hoop met heel mijn hart dat je twijfelt aan de waarheid van het beeld. Maar wat Aidan ook voor mij voelde, ik hield niet op die manier van hem. Hij was zeker een geschikte huwelijkskandidaat en ik beschouwde hem inderdaad als een mogelijke partner; ik vond hem aardig en ik ben erg verdrietig om zijn dood. Maar ik hield niet van hem als... als van mijn lief. Op een bepaald moment werd me duidelijk dat ik nooit met hem zou trouwen. Het voelt alleen niet goed om dat nu te zeggen, het is alsof ik hem verraad. Maar hij is hier ergens en ziet ons. Hij zal het begrijpen. Dat weet ik zeker.' Zijn lichaam lag nog alleen in het bos met slechts de twee jachthonden om hem gezelschap te houden, maar zijn geest had zijn lichaam verlaten en dwaalde rond. Mijn gedachten gingen uit naar het kleine meisje, Rathnait van Whiteshore, die op een verloofde wachtte die nooit naar huis zou terugkeren. Zou ze om hem treuren?
Cathal zette zijn kom op de grond en trok zijn mantel met de binnenkant naar buiten over zijn knieën. Vervolgens haalde hij een klein mes vanonder zijn gordel tevoorschijn en begon in de stof van zijn mantel te prikken. 'Geloof jij dat de dood ineens alle verdriet verdrijft?' vroeg hij mij. 'Dat in het leven na de dood alles onmiddellijk wordt vergeven en vergeten en dat de pijn die alle schuld met zich meebrengt, minder pijnlijk is? Ik kan dat niet geloven. Denk jij echt dat de geest van mijn moeder samen met die van Aidan ons kan zien en dat ze die rotvent die haar leven heeft verwoest, alles heeft vergeven?'
Hij klonk verbitterd en kwaad. 'Misschien is ze trots op wie jij bent geworden,' zei ik. 'En misschien heeft ze je vader vergeven omdat jij zonder hem nooit had geleefd. Hoe zwaar haar leven ook was, met die man zal ze ook gelukkige momenten beleefd hebben, momenten waarop ze geloofde dat hij haar aanbad en haar de mooiste vrouw vond. En wie weet kijkt ze nu wel terug op haar leven en kan ze zien dat er ook gelukkige momenten zijn geweest.' Cathal staarde me aan. 'Je bent een bijzondere vrouw, Clodagh. Vol hoop en medeleven en liefde. Dat is me volledig ontgaan toen ik je voor het eerst ontmoette, hoewel ik een glimp ervan opving. Ik voelde liefde en verlangen, elke keer als je vurige lokken bewogen. Ik kon er niet door slapen en overdag maakte het me onrustig, elk vriendelijk of scherp woord uit jouw mond deed me meer naar je verlangen. Dat verontrustte me erg. Niet alleen omdat ik bang was om op mijn vader te lijken, maar ook omdat ik wist dat hoe sterker mijn gevoel voor jou was, des te meer macht de vijand over mij zou hebben. Zoals je ziet is het me niet gelukt om afstand tot jou te bewaren, al heb ik mijn uiterste best gedaan. Mijn botte gedrag werkte aanvankelijk goed, dacht ik zo. Maar ik vond het vreselijk om zo tegen je te praten en verachtte mezelf erom, ook al deed ik het om jou te beschermen. Ik had er niet op gerekend dat je... dat je zelfs een naarling als ik met maar weinig te bieden, zou accepteren. Nu hebben we een hechtere band gekregen en dat brengt jou in gevaar, net zoals het Aidan in gevaar bracht. Als hij mijn vriend niet was geweest, lag hij nu niet in zijn eentje dood in het woud.' Zijn stem beefde. 'Nu ik weet dat een mensenleven geen waarde heeft voor deze schepsels, kan ik nog maar één ding doen: ervoor zorgen dat je veilig bent tot je weer thuis bent. Dit moet je in je tas stoppen.' Met zijn mes trok hij de draad los waarmee een lapje heldere stof was vastgenaaid in de zoom van zijn mantel. Zijn bewegingen waren koelbloedig en doelgericht. 'Het Hondenmasker zei dat je alleen in je geborduurde jurk met omslagdoek kon verschijnen en niet in de mantel. Ik vind het maar niets dat je de Meester van de Eik met je verschijning moet charmeren. Ik wil dat je deze dingen meeneemt. Stop ze in je tas en draag die op je rug.'
'Bedoel je als bescherming? Ik dacht dat je had gezegd dat die dingen in je mantel niet die kracht bezaten.'
Hij legde ze op de grond terwijl hij de draden waarmee ze in de mantel vastgenaaid waren, brak: een geelbruine veer, een witte steen, een reep leer. 'Misschien bezitten ze die kracht wel, misschien ook niet,' mompelde hij. 'Je moet ze hoe dan ook meenemen.'
'En jij dan?' 'Ik kan voor mezelf zorgen.' Hij nam nog iets uit zijn mantel en legde het op de grond. Het zag eruit als een gevlochten haarlok. 'Ik kon ze niet tegenhouden toen ze Aidan doodden. Nu zal ik er alles aan doen om jou te beschermen. Ik sta niet toe dat jou ook iets overkomt.'
Ik nam hem op en zag weer die getergde uitdrukking op zijn gezicht, de intense woede in zijn ogen, die mij zo van streek bracht dat ik zijn woorden van daarnet niet tot me door kon laten dringen. Het was geen liefdesverklaring geweest, maar in ieder geval meer dan een uiting van fysiek verlangen. Hoe het ook was, zijn woorden hadden iets in mij wakker gemaakt, een warm gevoel van hoop dat niet rijmde met het verdriet over Aidans dood. 'Cathal,' zei ik, 'je had het over "deze schepsels". Maar wie bedoel je daarmee? Een gewone man kan zijn uiterlijk niet zomaar veranderen om op jou te lijken. Bedoel je de inwoners van de Andere Wereld? De Tuatha De?' Ik huiverde bij de gedachte dat ik vanavond voor een van hen moest verschijnen om te smeken om de vrijlating van mijn broertje. Even aarzelde ik, waarna ik vervolgde: 'Ik heb eens iemand gezien die op de man uit het visioen leek, in het woud en op de dag dat wij elkaar ontmoetten. Een gestalte in een grijze mantel die mij van onder de bomen gadesloeg. Hij joeg me angst aan, maar ik dacht dat ik het me verbeeld had. Maar op de avond voor Deirdres bruiloft zag ik hem weer op de binnenplaats, waar jij was.'
Tussen zijn lange vingers hield hij een klein rowankruis vast, dat in elkaar was gezet met groene draad. 'Dat bevestigde vast en zeker jouw vermoeden dat ik kwaad in de zin had. Maar je hebt het verzwegen tegenover je vader.'
'Het was maar een vermoeden. Ik had het me kunnen verbeelden. Na de aanval op Glencarnagh heb ik het mijn vader verteld. Het spijt me, Cathal. Ik dacht...'
'Je deed wat je dacht dat goed was. Ik had vanaf het begin eerlijk moeten zijn. Maar ik heb een afkeer tegen die zogenaamde gave die ik heb geërfd.' Hij zwaaide met zijn hand in de richting van de vijver. 'Die gave heeft ervoor gezorgd dat ik niets van het bovennatuurlijke wil weten. Ik dacht dat het makkelijker was om me er verre van te houden. Ja, ik geloof dat er inderdaad iemand op de binnenplaats was die avond. Hij keek naar me en wilde weten wie mijn beste vriend was, op welk meisje ik verliefd was, om mij op die manier in zijn macht te krijgen.'
'Wie zou dat willen? En waarom?'
'Dat weet ik niet. Ik weet alleen dat het geen stervelingen zijn. Ze achtervolgen mij al lange tijd, sinds ik twaalf was. Niet voortdurend, ze kiezen hun moment. Op Whiteshore gebeurde het steeds vaker: gemene listen om mij van mijn vrienden af te zonderen, om mij van het pad af te brengen, schimmige gestalten, mysterieuze stemmen. Hun aanwezigheid gaf mij nog meer reden om met Aidan mee te gaan...' zijn stem brak toen hij de naam van zijn vriend uitsprak, 'naar Inis Eala. Ik dacht dat het ver genoeg van Whiteshore vandaan was om verlost te zijn van die kwade krachten.' 'Was dat zo?' Er begon iets van begrip te dagen. Daarom had hij gezegd dat zijn aanwezigheid op Zeven Wateren ongeluk over ons zou brengen.
'Het leek er wel op, want ze vielen mij daar niet lastig. Men zegt dat het eiland beschermd wordt. Johnny vertelde mij dat een van jouw ooms er had gewoond, een man met enorme spirituele kracht, en dat de grot waarin hij woonde door goede geesten wordt beschermd die hun invloed op het hele eiland doen gelden.' 'Dus op het eiland was je veilig, maar toen je naar Zeven Wateren kwam, zaten de kwade krachten je weer op de hielen?' Het leek me onwaarschijnlijk. Zou hij het zich allemaal verbeelden? Misschien hadden die mysterieuze achtervolgers hun oorsprong in zijn ongelukkige jeugd en leken ze voor hem levensecht? Het kwam wel vaker voor dat mensen zichzelf op dergelijke wijze misleidden. Maar dat was niets voor Cathal. Daarvoor was hij te rationeel. 'Ik hoorde dat Zeven Wateren een plek is waar de wezens van de Andere Wereld zich ophouden,' zei Cathal. 'De juiste plek waar die kwade krachten weer zouden opduiken, vermoedde ik. En ik had gelijk. Die dag dat we uit rijden gingen met de kinderen, brachten ze me van het pad af. Het was niet mijn alter ego, jij was het.'
Ik staarde hem aan. 'Ik? Maar ik was de hele tijd bij de anderen, met Sibeal en Doran en... Aidan.' O, wat was het pijnlijk om zijn naam te noemen. Ik zag hem voor me met zijn vriendelijke bruine ogen en zijn zachte glimlach. Ik kon zijn harpmuziek horen. 'Het meisje dat ik zag, leek net zo sprekend op jou als die moordenaar op mij leek. In ieder geval zeer misleidend vanaf een afstand, hoewel ik betwijfel of ik er nu weer zou intrappen. Maar toen volgde ik haar, verbaasd om jou in je eentje te zien. Ik dacht dat je misschien problemen had. Opeens verdween je - althans, het meisje dat op jou leek - in het niets. Het was een test en ze kwamen erachter dat als ik denk dat jij in de problemen zit, ik de regels overtreed en je te hulp schiet.'
Ik begon nieuwsgierig te worden. Het was alsof er een mysterieuze doos openging met dubbele bodems die elke keer als er een openging, spannender werden: Cathal bleek een ziener, het Feeënvolk achtervolgde hem, misleidde hem en bracht wellicht iedereen met wie hij bevriend was in gevaar, en dan bleek hij ook nog mijn veiligheid boven zijn eigen toekomst te stellen. Dit alles verklaarde veel, behalve de vraag waarom. Wat moest het Feeënvolk van hem? En wat kon dat te maken hebben met de verdwijning van Finbar en mijn missie om hem terug te brengen?
'Je was bang,' constateerde ik, want ik herinnerde me de schaduw in zijn ogen toen we de rivier overstaken en in het woud moesten overnachten. 'Als ze je al jaren treiteren, ben je gek dat je met mij mee bent gekomen.'
'Ze wisten dat ik zou komen,' legde hij eenvoudig uit. Maar zijn verklaring maakte me bang.
'Dus het was hun bedoeling? Vertel je me nu... Cathal, dus het was geen toeval dat wij elkaar in het woud troffen? Dit is allemaal beraamd door het Feeënvolk zodat wij samen naar de Andere Wereld zouden gaan? Maar dat zou betekenen dat we slechts... pionnen zonder vrije wil zijn.' Dat was nauwelijks aanvaardbaar. 'Waarom doen ze dat? Het was niet nodig om jou als mijn beschermer aan te wijzen, ze beschikken immers over magie en kunnen de weg naar Mac Dara's paleis net zo makkelijk of moeilijk voor mij maken als ze zelf willen. Bovendien zei je dat ze jou al veel langer opjagen, nog ver voordat je naar Zeven Wateren kwam. Waarom doen ze dat?'
Cathal trok een gezicht. 'Ik heb daar mijn verklaring voor, al weet ik niet of die klopt. Ik hoop dat het niet waar is. Maar ik kan je er hier niets over vertellen. Als we veilig en wel terug zijn, zal ik het uitleggen. Wie had er ooit kunnen denken dat een eerlijk gesprek zo aanlokkelijk zou zijn en tegelijkertijd zo onmogelijk?' 'Cathal?'
'Ja?' Inmiddels was hij klaar met het verwijderen van de spullen uit zijn mantel en legde hij ze bij elkaar.
'Bedoel je dat Finbar niet ontvoerd zou zijn als jij niet naar Zeven Wateren was gekomen? En dat hij is weggenomen opdat jij met mij naar de Andere Wereld zou gaan?' Het leek mij dat alleen een man met een overdreven idee over zijn eigen rol in de loop der dingen dit soort vermoedens had. Ik kon er maar beter van uitgaan dat hij op een dwaalspoor gebracht was, ik wist dat hij niet de arrogante vent was waar ik hem in het begin voor had gehouden. Bovendien kon ik geen enkele reden bedenken waarom het Feeënvolk mijn ouders, die al zo lang de bewakers waren van het woud en trouwe aanhangers van het oude geloof, zou willen straffen. Ik overwoog het idee dat mijn ouders hierin betrokken waren vanwege... vanwege het feit dat Cathal iets voor mij voelde wat veel verder ging dan ik kon geloven. Een man volgt een vrouw niet naar een oord waar hij de kans loopt bedreigd te worden, tenzij hij meer dan alleen maar lustgevoelens voor haar koestert. 'Het was een test en ze kwamen erachter dat als ik denk dat jij in de problemen zit, ik de regels overtreed en je te hulp schiet,' had hij gezegd. 'Dat zou wel eens kunnen,' antwoordde hij zacht. 'Ze kennen jou en je familie en ze wisten zeker dat jij deze reis naar de Andere Wereld zou ondernemen om je broertje terug te vinden. Je hebt nu gezien hoe ze onze waarneming kunnen beïnvloeden, Clodagh. Ik denk dat het voor hen een kleine moeite was om ervoor te zorgen dat jij Becan als een echte baby zag, terwijl de rest van de familie alleen een bij elkaar geraapt hoopje twijgen zag. En op een of andere manier hebben ze er ook voor gezorgd dat wij elkaar in het woud tegenkwamen. Mijn intuïtie vertelde mij waar ik de toegangspoort kon vinden. Ik kan je niet zeggen hoe, maar ik was er zeker van dat er een rivier moest zijn die we moesten oversteken om in de Andere Wereld te komen. Degenen die mij achtervolgen, lijken mij net zo goed te kennen als jou. Ze wisten dat ik jou niet alleen deze gevaarlijke missie zou laten volbrengen en onderweg hebben ze jou keer op keer in gevaar gebracht om er zeker van te zijn dat ik je niet in de steek liet. Zelfs de grijze geesten gisterenavond, die jou misleidden en je zogenaamd je broertje lieten zien... Terwijl ik sliep, wilden ze je van deze veilige plek weglokken. En als jij door de poort was gegaan, zou ik je gevolgd zijn, zelfs als jouw spoor me zo diep de Andere Wereld in voerde dat er geen weg terug zou zijn. Waarschijnlijk was dat precies wat ze wilden.'
Ik antwoordde hem, hoewel de gedachte om zonder hem mijn missie te voltooien, me misselijk maakte. 'Als ze me straks komen halen, kun jij het beste hier blijven wachten tot ik met Finbar terugkeer,' zei ik. 'Dan kunnen we samen naar huis gaan. Het laatste wat ik wil, is jou in gevaar brengen, Cathal. In nog meer gevaar, bedoel ik. Wat willen ze toch van jou?'
Hij haalde zijn schouders op. 'Stop dit in je tas,' zei hij. 'Wikkel ze in een kledingstuk en stop ze onder je spullen.' Terwijl ik me afvroeg of zijn redenering klopte, wikkelde ik de kleine dingen in een kous en stopte die diep in mijn tas weg. Was ik inderdaad niet meer dan een pion in dit hele verhaal? Maakte het dan helemaal niets uit welke keuzes ik maakte? Dat kon ik niet geloven. Bovendien had ik het vage gevoel dat ik het laatste puzzelstukje uit mijn geheugen moest opdissen voor het te laat was. 'Waarom vluchtte je van Zeven Wateren terwijl je onschuldig was? Je had beter Johnny het hele verhaal kunnen vertellen.' 'Zodat iedereen van mijn kwelling zou weten?' vroeg hij bitter. Ik keek hem aan en zag dat Aidans dood de schaduw in zijn ogen had verdiept. Had ik al eerder de getergde blik in zijn ogen gezien, dan stelde die niets voor vergeleken bij wat ik nu zag. 'Ik wil niets weten van mijn vaders erfenis,' mompelde hij. 'Als ik zijn smet voor altijd kon bannen, zou ik het zo doen. Bovendien wist ik met elke dag die voorbijging op Zeven Wateren dat ik onheil over jouw familie zou brengen en mijn geweten stond niet toe dat ik er nog een dag langer bleef.'
'Doordat je niets hebt verteld,' zei ik, 'heb je het Feeënvolk in de kaart gespeeld. Je hebt precies gedaan wat zij van je wilden, als je eigen redenering klopt. Wat ik alleen niet snap, is wat de aanval op Glencarnagh met dit alles te maken heeft. Hoe kwam het dat je Illann verdacht toen je dat visioen had?'
'Voordat ik het visioen over de aanval had, zag ik flarden van andere beelden. Ik zag jou de haren van je zus borstelen, Illann liet Deirdre een kaart zien en sprak een groep mannen toe, waarvan ik later een aantal die jouw vaders bezit aanvielen, herkende. Deze flarden suggereerden op zijn minst de mogelijkheid dat Illann erbij betrokken was. Het leek me verstandig je te waarschuwen omdat je zus jou mogelijk om informatie zou vragen. Maar het hoeft niets van doen te hebben met die andere zaak.' 'Als jij en ik gemanipuleerd worden,' sprak ik somber, 'denk ik dat het Feeënvolk jou alles wat ze maar willen kan laten zien. Ze kunnen ons dingen laten zien die ons in de war brengen. Die oude vrouw, Wilg, vertelde dat Mac Dara een valsaard is, weet je nog?'
Ik probeerde me haar verhalen te herinneren die Cathal zo van streek hadden gebracht: de clurichauns, het wolvenkind... Ook het verhaal van Mac Dara had hem getroffen, maar daar kon ik me de details niet meer van herinneren.
Hij boog zijn hoofd. 'Aidan is dood,' zei hij. 'Ik durf niet te hopen dat dat een leugen was. Ik weet heel zeker dat het waar is.' 'Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling dat je je nog ellendiger ging voelen.'
Zwijgend tuurde hij in het vuur.
'Ik heb het je niet verteld,' vervolgde ik, 'maar vlak voor je afscheid kwam nemen van mij op de dag dat Finbar werd ontvoerd, vertelde ik Deirdre over de geboorte van ons broertje. En... ze stelde mij inderdaad enkele onverwachte vragen. Niet erg gericht, maar ze hadden betrekking op het dilemma met de noordelijke clanhoofden. In dat soort zaken was Deirdre nooit eerder geïnteresseerd. Dus misschien vertelde jouw visioen toch de waarheid en waren Deirdre en Illann op een of andere manier betrokken bij de aanval. Als het Feeënvolk slechte plannen met jou heeft, dan past de aanval op Glencarnagh daar niet in.'
'Als het een gewoon complot is, gesmeed door stervelingen, dan zullen Johnny en heer Sean het wel oplossen. Met betrekking tot je zus hoop ik dat ik het verkeerd zag. Anders is het vreselijk voor jou. Clodagh?' 'Wat is er?'
'Ik kan hier niet blijven wachten terwijl jij weg bent om voor die Mac Dara te verschijnen. Het gaat tegen al mijn intuïtie in. Ik kan je niet alleen laten gaan.' Zijn stem klonk erg aangedaan. Ik keek op en zonder dat hij het merkte, sloeg ik hem gade. Zijn gezicht was bleek, zijn lippen waren gespannen maar in zijn ogen zag ik onmiskenbaar liefde, eerlijk en onvoorwaardelijk. Even hapte ik naar adem. Vervolgens kroop ik naar hem toe om mijn armen om hem heen te slaan. 'Ik wil niet dat jou iets overkomt,' fluisterde ik. 'Als ze je kwaad willen doen, moet je niet meegaan.' 'Maar als mijn redenering klopt,' mompelde hij bij mijn oor, 'kun je het niet zonder mij stellen.'
'Ik probeer het. Ik ben immers een dochter van Zeven Wateren en er bestaat al honderden jaren een goede band tussen ons en de Tuatha De Danann. Die is niet een-twee-drie verdwenen.' 'Sst,' fluisterde hij. 'Laten we het hier nu niet over hebben. We kunnen beter helemaal niets zeggen.' Zijn hand vond een weg langs mijn lokken en teder liet hij die omlaag glijden langs mijn slaap en wang naar mijn hals. Zijn aanraking was zoals een bard zijn instrument bespeelt en diep vanbinnen ontwaakte een mysterieus lied in mij. Ik slaakte een zucht en nestelde me tegen hem aan. Zo zaten we lange tijd en streelden elkaar zonder dat we de vonk lieten opvlammen, omdat het daar nu niet het juiste moment voor was. Als alles goed afliep en we weer op Zeven Wateren waren, hadden we daar alle tijd voor; als we geluk hadden, de rest van ons leven. Terwijl hij mij omhelsde, besefte ik dat niemand mij daarvan kon weerhouden, welke bezwaren men ook zou hebben. Ik had een goed argument: Vader had immers ingestemd met het huwelijk van Muirrin en Evan, een krijger van Inis Eala, die noch van goede komaf was noch veel rijkdom bezat. Toch was Evan goedgekeurd als echtgenoot omdat hij een ervaren genezer was en de zoon van een vriend van de familie. Maar niet in de laatste plaats omdat hij en Muirrin van elkaar hielden. Dat was voor Vader uiteindelijk het belangrijkste aangezien hij en Moeder zelf zo gelukkig waren geweest om eveneens uit liefde te trouwen. Ik kon beter niet zo ver vooruitkijken, bedacht ik. Daar kwam alleen maar verdriet van. Toch kon ik het niet nalaten. Mijn zoektocht was bijna voltooid, vanavond zou ik mijn broertje terugkrijgen en overmorgen zouden we thuis zijn. Vandaag hadden we veel verdriet gehad, morgen was er een nieuwe dag vol hoop en liefde en toekomst. Wat het Feeënvolk ook van plan was, daar zou ik voor zorgen.