HOOFDSTUK DERTIEN

Met Becan tussen ons in lagen we onder de dekens, maar hoewel de baby sliep, konden wij de slaap niet vatten. 'Hoe gaat dat lied?' mompelde Cathal. 'Welk lied?'

'Wat je gisterenavond zong over een hartendief. Heb je nog een rijmwoord gevonden op wild?'

'Ik dacht dat je sliep, anders had ik het nooit hardop gezongen,' zei ik beschaamd. 'Ja, ik heb een rijmwoord gevonden, maar ik denk dat je het niet goed vindt.' 'Laat maar horen.'

'Het is te persoonlijk,' vertelde ik hem.

'Kom op, Clodagh. Ik wil het graag horen.'

In ieder geval was hij nu wat opgewekter en ik zong:

Waar heb je gezworven, mijn lief

Waar heb je gezworven, mijn hartendief?

Ik heb gedwaald door de wildernis, verward en wild

Ik heb geraasd als een dwaas, gehuild als een kind

Ik kan de weg naar huis niet vinden, tot mijn spijt

Nog steeds ben ik de weg naar huis kwijt.

'Ben ik een hartendief?' vroeg hij.

'Het is een traditionele ballade,' legde ik hem uit. 'De jongemannen in zo'n lied zijn altijd hartendieven.'

'Aha, dat verklaart het. Toen jij en Aidan samen muziek maakten, had ik nooit kunnen denken dat je nog eens een lied over mij zou maken.' 'Het woord hartendief is niet helemaal van toepassing op jou, Cathal. Je bent niet als andere jongemannen, je bent een bijzondere man. Ik heb een lied bedacht omdat het zo gemakkelijker is om een droevig verhaal te vertellen.' Het was niet het moment om hier verder over uit te weiden, integendeel, we hadden juist wat bemoediging nodig. 'Cathal, hoe was Aidan als kleine jongen? Hield hij toen al van muziek?' Praat over de goede, zorgeloze tijden, zei ik tegen mezelf.

'Hij hield van zingen, net als jij. Als we aan het vissen waren of vallen uitzetten, kon hij ineens een deuntje fluiten of uitbarsten in vrolijk gezang. Geen wonder dat we niet veel vingen. We brachten samen veel tijd buiten door met hutten bouwen om in te overnachten of we bouwden vlotten en beleefden veel avonturen. Gelukkig verwachtte heer Murtagh niet van ons dat we ons als keurige zonen van een clanhoofd gedroegen. Hij liet ons onze gang gaan. Maar we hadden ook leermeesters die ons lesgaven in schrijven, paardrijden, wapengebruik. Aidan vond het maar niets dat ik daarin altijd beter was dan hij. Maar hij besefte toen niet dat hij andere talenten had die ik niet bezat.'

'Zoals zijn muzikaliteit, bedoel je?' Becans kleine lijfje nam zo weinig ruimte in beslag dat ik Cathal tegen me aan voelde, wat een verwarrende sensatie was.

'Dat, maar ook zijn talent om mensen voor zich in te nemen met zijn hartelijkheid en humor. Hij was zeer geliefd. Dat was de reden waarom mensen mij namen zoals ik ben, ondanks mijn...' Hij maakte zijn zin niet af. 'Eigenaardigheden?' opperde ik.

'Ondanks mijn onvermogen om me te gedragen zoals mensen verwachten. Aidan was een trouwe vriend. Keer op keer kwetste ik hem, tergde ik hem, bracht hem in de problemen, maar hij vergaf me elke keer weer. Hij was niet perfect, sommige dingen die hij deed, kon ik hem moeilijk vergeven.' Plotseling zweeg hij. Waarschijnlijk vond hij het ongepast om Aidan te bekritiseren nu hij nog maar net dood was.

'Aidan had inderdaad zijn buien,' waagde ik. 'Ik zag het toen jullie het gevecht leverden en hij verbaasde me. Hij was jaloers en toch was hij zo zachtaardig.'

'Hij heeft mijn hond gedood,' mompelde Cathal toonloos. 'Vliet. Er zit een plukje van zijn vacht in jouw tas, dat zat in de zoom van mijn mantel. Zelfs als kind was hij jaloers. Heer Murtagh gaf mij de hond na de dood van mijn moeder. Ik had nog nooit een hond gehad en ik hield veel van hem. Dat kon Aidan niet uitstaan. Misschien vond hij het oneerlijk dat zijn vader mij, een bastaard, zo'n geschenk had gegeven. Hoe dan ook, Vliet kreeg een schop in zijn achterlijf en de wond wilde niet genezen. Eerst raakte hij verlamd, vervolgens werd hij ziek en ging dood. Aidan zwoer dat hij het niet had gedaan, maar iemand had hem gezien. Zijn wrede karaktertrek was een van de redenen waarom ik je voor hem waarschuwde.'

'Welke redenen had je nog meer?'

'Mijn eigen gevoelens speelden ook een rol.' Er verscheen een vluchtig lachje om zijn lippen.

Hoewel het niet het juiste moment was om daarover te praten, sloeg mijn hart op hol. 'Wat zat er nog meer in je mantel?' Terwijl we daar zo rustig bij elkaar lagen en de dag verstreek, vertelde hij mij het verhaal achter elk kleinood: de witte kiezelsteen had hij als kind over het water gekeild en gebruikt voor een wedstrijdje wie het verst kon gooien. De veer had hij gevonden toen ze een gevaarlijke rots hadden beklommen, waar ze eigenlijk niet mochten spelen. Aidan had zijn enkel verzwikt en Cathal had uit een wei in de buurt een pony gevangen waarop hij zijn vriend naar huis had gebracht. Een glanzend lapje stof in verschillende kleuren was van een jurk die Aidans moeder had gedragen. Toen die afgedragen in de vuilnisbak belandde, had hij als kleine jongen een stukje van de glanzende stof gescheurd omdat hij dacht dat zulke bijzondere stof vast magische krachten bezat. 'Ze is altijd lief voor mij geweest,' zei hij.

De vlecht bestond uit haarlokken van Aidan en Cathal. 'Dat hebben we gedaan toen we nog heel klein waren,' verklaarde hij. 'Het was een ritueel en we zwoeren dat we vrienden zouden blijven tot de dood ons scheidde.' Hij struikelde over de woorden. 'Dat waren jullie ook,' fluisterde ik. 'Ongeacht het feit dat jij op de vlucht was en hij jou moest inrekenen. Ik zag zijn gezicht toen hij ons nakeek terwijl we op het vlot uit het zicht verdwenen. Hij was niet kwaad omdat je ontsnapt was. Integendeel, hij was bedroefd omdat hij afscheid moest nemen en blij omdat hij je niet hoefde in te rekenen en jij zodoende de valse beschuldigingen kon ontlopen.' En hij was jaloers, dacht ik, maar ik hield het wijselijk voor me. 'Hij heeft het voor jou opgenomen, maar was uiteindelijk plichtsgetrouw, als zoon van een clanhoofd wordt plichtsbesef je met de paplepel ingegoten. Johnny dreigde hem weg te sturen van Inis Eala als hij niet gehoorzaamde. Hij had geen keus.' 'Misschien had ik dan toch niet zo'n slechte invloed op hem. Hij kon er geen plezier aan beleven om de regels te overtreden.' Hij nam mijn hand in de zijne. 'Je bent een wijze vrouw, Clodagh.' 'Eigenlijk bedenk ik alles meestal ter plekke,' zei ik, en ik voelde mijn wangen gloeien. 'Hoor jij ook iets?' Ergens buiten de doornhaag hoorde ik het regelmatige geluid van hoefgetrappel en een zacht geklingel. Langzaam en voorzichtig om Becan niet te wekken, ging ik rechtop zitten en Cathal volgde mijn voorbeeld. Iemand naderde ons. Nu zag ik licht en beweging tussen de bomen, ik hoorde geroep en gelach van vreemde hoge stemmen dichterbij komen. Cathal legde zijn vinger op zijn lippen ten teken dat ik stil moest zijn. Vlug nam ik Becan in mijn armen en we kwamen behoedzaam overeind. Inmiddels schemerde het en doordat tijd in de Andere Wereld anders verstreek, was het algauw donker.

De poort ging krakend open en dicht en voor onze voeten in het gras dook een klein schepsel met een zilveren masker op. Achter hem volgden twee anderen. Het ene schepsel leek op een bemoste steen met ogen van korstmos en een spleet waar je de mond verwachtte. Het andere had geen vaste vorm en veranderde voortdurend wanneer ik naar het schepsel keek. Het deed me denken aan stromend water.

'Lieve hemel,' zei het Hondenmasker terwijl hij een paar passen van ons vandaan stilhield. Achter de haag passeerde een processie, hoewel ik het niet goed kon zien door de doornhaag. Ik zag licht van lantaarns, wezens in vol ornaat te paard, de glinstering van prachtige stoffen en opnieuw de stemmen die op mensenstemmen leken behalve dat de vreemde toon net wat vals klonk, zelfs al was de schoonheid ervan verleidelijk. Er klonk ook harpmuziek die mooier was dan welke muziek uit de mensenwereld ook, maar ik hoorde ook een zacht gehuil, wanhopig en verloren. 'Wat bedoel je met "Lieve hemel"?' vroeg ik het Hondenmasker uitdagend. Maar ondanks mijn uitdagende woorden bekroop me een akelig begrip. Ik hield Becan tegen me aangedrukt. 'Je beval ons om tegen de schemering klaar te zijn. We zijn zover.' Het zou nu tenminste snel voorbij zijn.

'Ik beval jullie je gereed te maken. Je ziet eruit alsof je zo uit de hooiberg komt. Was je gezicht en kam je haren, Clodagh, en trek je kleding recht. Vergeet niet dat je Mac Dara om een gunst moet vragen. Je wil toch niet dat het verkeerd afloopt omdat je je niet gefatsoeneerd hebt?'

Cathal diende hem kwaad van repliek maar ik maande hem tot stilte. Het had geen enkele zin om te protesteren. Ik liep naar de vijver en plensde wat water in mijn gezicht en terug bij het vuur haalde ik de kam uit mijn tas. Maar nog voor ik die in mijn krullen had gezet om ze te ontwarren, nam Cathal de kam uit mijn hand.

'Laat mij het doen.'

Zijn aanraking was teder en met Becan in mijn armen sloeg ik de processie gade: er reed een vrouw langs met zilveren haren die bezaaid waren met twinkelende sterren. Naast haar reed een arrogante man met een zwarte uil op zijn schouder. Ondertussen kamde Cathal mijn haren voorzichtig en voelde ik zijn hand in mijn nek, op mijn voorhoofd en tegen mijn slapen. Hij raakte me zo liefdevol aan dat mijn adem stokte. 'Klaar,' zei hij uiteindelijk. 'Je ziet er goed uit.' 'Dank je,' fluisterde ik. 'Geen dank.' Zijn stem beefde.

'Jij moet hier op me wachten, laat me alleen gaan.' Ik keek naar de drie kleine schepsels die in een rij voor mij stonden en me aangaapten. 'Dit zijn vrienden, ze zullen me helpen. Blijf hier, dan gaan we straks samen naar huis.'

'Heel verstandig,' sprak het Hondenmasker, waarna de twee anderen instemden met een stenig geschraap en een waterig gegorgel. 'Als je wilt dat we jou helpen, moet je hem hier achterlaten. Wij willen niets met zijn soort te maken hebben. Kom nu, Clodagh.'

Cathal had mijn tas gehaald waarin ik de talismannen uit zijn mantel diep had weggestopt om me te beschermen. 'Die heb je niet nodig,' zei mijn gids. 'De weg naar huis is korter en die tas is lelijk. Mac Dara zal niet naar je luisteren als je eruitziet als een zwerfster die al haar bezit met zich meedraagt.' 'Ik neem hem mee,' zei ik stellig, en ik draaide me naar Cathal zodat hij me kon helpen de tas op mijn rug te hijsen. 'Als Mac Dara besluiten neemt op grond van iemands uiterlijk, wordt het tijd dat hij inziet dat er een andere manier is om dingen aan te pakken.'

Het waterige schepsel maakte een bubbelend geluid alsof het in de lach schoot en het Hondenmasker slaakte een zucht. 'Mac Dara is een prins,' zei hij. 'Hij is machtig en onberekenbaar. Jij bent een doodgewoon meisje zonder enige magische kracht. Als je mijn simpele advies niet opvolgt...'

Er kwam een rommelend geluid uit het stenige schepsel en plotseling hield mijn gids zijn mond. Misschien had hij een uitbrander gekregen, wie weet? Achter de doornhaag trok het einde van de stoet voorbij en ik veronderstelde dat ze zich langs het pad naar de brede laan met de bomenboog bewogen, die waarschijnlijk de opgang naar de koninklijke zaal was. Ik hoorde een frivole lach van een vrouw en getingel van belletjes wegsterven. De lucht was intussen paarsgrijs als van een lenteavond en in de hof leek alle geluid verstomd. De vogels waren stil, ons vuur smeulde alleen nog oranje na onder de as.

'Het is tijd om te gaan,' zei het Hondenmasker. Cathal stond zwijgend en onbeweeglijk voor me. Ik schraapte mijn keel. 'Ik ben zo terug,' sprak ik in een poging bemoedigend te klinken.

Maar zijn ogen lieten mij weten dat hij dwars door mij heen keek en wist hoe bang ik was en dat ik niets liever wilde dan dat hij met me mee kon gaan als ik de Meester van de Eik onder ogen moest komen. Vlug draaide ik me van hem af, want ik wist dat dit onmogelijk was. Dit was mijn missie, wat hij ook dacht over de reden waarom hij mij vergezelde. Ik stond niet toe dat hij zichzelf in gevaar bracht vanwege mijn angst. Mijn kleine gidsen liepen al in een rij naar de poort. 'Nee!' riep Cathal plotseling uit. 'Nee, Clodagh! Je mag niet alleen gaan!'

'Je kunt niet met me mee,' zei ik met de tranen in mijn ogen. 'Dat hebben ze gezegd. Ga er niet tegenin, dat maakt het alleen maar moeilijker.'

'Kom!' riep het Hondenmasker bij de poort. 'In de zaal van Mac Dara zijn de fakkels aangestoken! Als je zijn audiëntie wil vragen, volg me dan!'

'Ik moet gaan,' fluisterde ik. Maar zonder dat ik me ertegen kon verzetten, draaide ik me om en nam Cathals hand in de mijne. 'Wacht, Clodagh!' Hij trok zijn hand terug en graaide iets uit de zak van zijn gordel. 'Hier,' zei hij, en hij schoof een ring om mijn vinger. Zonder te kijken, wist ik dat het de groenglazen ring was. 'Hij was van mijn moeder. Ik wil dat jij hem draagt.'

Even was ik sprakeloos, waarna ik protesteerde. 'Die moet je zelf houden, je hebt me al die andere dingen al gegeven...' Hij kuste mijn hand, hield die nog even vast en liet hem vervolgens los. 'Ik wil dat jij de ring draagt,' fluisterde hij, en zijn zachte woorden verdwenen in de stilte van de avond. 'Clodagh... Ik kan je niet alleen laten gaan. We hebben geen idee van wat je te wachten staat. Ik kom achter je aan en blijf ongezien op een afstand achter je voor het geval je me nodig hebt. Ik wil hier niet wachten, dat zou niet goed zijn.'

Ik werd overvallen door een mengeling van opluchting en angst. Misschien was het toch waar dat onbekende krachten hem op de hielen zaten en dat ik alleen naar de Andere Wereld werd geleid om hem in de val te lokken. Maar Cathal was een uitstekend krijgsman, sterk, dapper en vindingrijk. Daarbij was hij snel en slim en niet bang om de regels te overtreden. Zonder enige twijfel was hij de juiste persoon om de vijandige Meester van de Eik te trotseren. Maar ik vertelde hem dit niet en legde alleen mijn hand tegen zijn wang. 'Dank je. Je bent de trouwste vriend... Zorg ervoor dat ze je niet zien.'

'Als je nu niet komt, is je kans voorbij,' meesmuilde het Hondenmasker afkeurend.

Met Becan in mijn armen volgde ik het drietal vreemde gidsen door de poort van doorns over de laan met de statige bomen naar een plek waar het woud werd verlicht door lantaarns. Af en toe keek ik over mijn schouder, maar als Cathal me inderdaad volgde, deed hij dat zonder op te vallen. Misschien beschermde zijn mantel hem ook zonder de talismannen. Ik voelde hun aanwezigheid in de tas op mijn rug: herinneringen aan de wereld die we hadden verlaten, de wereld waar we thuishoorden, de wereld die ons hoop op de toekomst bood. Om mijn vinger voelde de groenglazen ring glad en koud aan.

Tijdens de wandeling ontwaakte Becan. Langzaam opende hij zijn kiezelogen en hij gaapte met zijn twijgenmondje wijd open. Onder de dekens strekte hij zijn armen en benen, waarbij zijn scherpe elleboog in mijn borst prikte. 'Oo-roo, klein duifje,' zong ik zacht, maar door de brok in mijn keel kon ik onmogelijk verder zingen.

De laan met de reuzeneiken leidde naar een open plek die gemarkeerd werd door een cirkel van stenen die elk de lengte van een klein kind hadden. De lucht was inmiddels nachtblauw, maar er was geen ster of maan te zien en opnieuw had ik het gevoel dat dit rijk met de wouden, dieren en schepsels zich onder de grond bevond. Boven de stenen brandden lantaarns in alle vormen en kleuren, die aan de takken van de bomen hingen. Ze wierpen een warme gloed op de bonte verzameling wezens binnen de cirkel van stenen. Het waren er zo veel en ze waren zo verschillend dat ik als een dwaas met open mond naar het schouwspel keek, niet in staat het te bevatten. De meeste wezens waren lang en elegant en hadden de mooiste kleding aan, die in niets leek op die van mijn eigen wereld. Ik zag een vrouw in fijne spinrag waaronder haar niet geheel menselijke vormen zichtbaar waren. Haar naaktheid deed me blozen. Ook herkende ik de man met de zwarte uil, die met een andere man in een lang gewaad met een glans als die van vlindervleugels stond te praten - als het echte vlindervleugels waren, moesten er honderden zijn opgeofferd voor dit kledingstuk. Sommige wezens waren gekleed in bladeren en anderen in vreemde waterige stoffen, weer anderen droegen kleren van glanzende veren. De langere schepsels die het meest op mensen leken, waren - zo veronderstelde ik - van de Tuatha De, die lang voordat mijn eigen soort op de kusten van Erin aan land ging, het land bevolkten. Maar zij waren niet de enigen in de zaal van Mac Dara. Een kleiner soort, dat tot mijn middel reikte, was eveneens van de partij. Sommigen van hen waren niet meer dan flarden mist met vreemde ogen, anderen leken op egels of vossen of moerashoenders. Maar er waren ook kleine wezens die op mensen leken. Met stomheid geslagen keek ik in het rond in een poging alles in me op te nemen. 'Daar,' zei mijn gemaskerde gids terwijl hij naar het midden van de cirkel wees.

Op een verhoging stond een paviljoen van donkergroene zijde. De zilveren rand glinsterde in het licht van de lantaarns, en klimop en slingers van rode bessen sierden de staanders van het paviljoen. Ik vermoedde dat de Meester van de Eik daarbinnen zijn audiëntie hield. Er stonden grote wachters naast de ingang, waar de zijden gordijnen met een glanzend koord opzij werden gehouden. Ik kon niet zien hoe het er daarbinnen uitzag, behalve dat er een vuur brandde, wat me nogal roekeloos leek. Maar in dit rijk hoefde ik niet te verwachten dat de regels van de mensenwereld golden. Door hun helmen leken de wachters net enorme kevers. Ze droegen kaphandschoenen en in hun handen hielden ze een speer met een gekarteld glanzend blad.

Plotseling klonk er trompetgeschal. Toen ik omlaag keek, merkte ik dat mijn kleine metgezellen van mij vandaan liepen en ik werd overvallen door paniek.

'Wacht!' riep ik. 'Ga niet weg. Waar is Mac Dara? Wat moet ik na doen?'

'Wij betreden de zaal van Mac Dara niet.' Het masker verborg elke gezichtsuitdrukking, maar zijn stem klonk toonloos en onverbiddelijk. 'Ons soort mengt zich niet met zijn soort. Je moet de kring binnengaan en als je naam wordt geroepen, moet je het paviljoen betreden. Je zal worden uitgenodigd je verhaal te doen. Als je je broertje eenmaal hebt teruggekregen, kom dan zo snel als je kunt naar ons. Wij zullen je een veilig uitgeleide geven.' Ik keek hen na terwijl ze tussen de bomen verdwenen. Cathal was nergens te bekennen en ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat dit een goed teken was. Dan was hij in ieder geval veilig. Ik kon dit alleen af. Het enige wat me te doen stond, was me met klamme handen en bonzend hart door deze angstaanjagende menigte dringen, het zwaar bewaakte paviljoen binnengaan en de prins van de Tuatha De een samenhangend verhaal vertellen. 'Daar gaan we dan, Becan,' mompelde ik.

Met de baby in mijn armen begaf ik me in de menigte. Hij had honger en zijn gejammer trok de aandacht van de weelderig geklede wezens, die verbaasde kreten slaakten en algauw verspreidde het gerucht van mijn komst zich. Vele vreemde ogen keken ons na terwijl we passeerden: ogen als die van een kat, glanzende facetogen, bolle ogen als van een pad. Er steeg een fluistering op uit de menigte, maar ik begreep niet wat ze zeiden. Met opgeheven hoofd liep ik voort zoals het een dochter van Zeven Wateren betaamde. Ik zou dit tot een goed einde brengen.

Rondom het paviljoen was het leeg alsof niemand dichterbij durfde te komen. Ik aarzelde om de menigte te verlaten en de lege ruimte te betreden. Volgens de instructie van het Hondenmasker moest ik wachten tot ik opgeroepen werd. Becan begon om zijn honingwater te krijsen en irriteerde de omstanders. Op hun liefelijke gezichten verscheen een getergde uitdrukking en ik voelde paniek opkomen. Er was iets helemaal mis met deze plek, deze wezens, deze hele onderneming. Ik voelde het in al mijn vezels. Ik legde de baby tegen mijn schouder en klopte hem zachtjes op zijn rug. Nooit eerder had ik me zo misplaatst gevoeld. 'Rustig maar,' fluisterde ik. 'Het duurt niet lang meer, liefje.'

Alsof mijn woorden een uitnodiging waren, dromde de menigte plotseling lispelend om mij heen. Nieuwsgierige handen betastten mij en Becan en zijn kleine lijfje verstijfde in mijn armen. Ik probeerde hem te beschermen met mijn mantel, maar ze waren met velen en ze waren een stuk groter dan ik. Iemand gaf me een duw en ik raakte bijna uit balans. Vervolgens trok iemand hard aan mijn haren. 'Laat haar met rust.'

De stem was sonoor en donker en klonk zo dwingend dat mijn belagers onmiddellijk terugdeinsden. Daar stond ik, alleen, voor het zijden paviljoen. Toen ik naar de ingang keek, viel mijn mond open. De man die tussen de wachters stond was groot, slank met donker haar en lange, smalle handen, gekleed in een wijde mantel. Het was Cathal!

'Treed naar voren,' beval hij terwijl hij mij met zijn lange vingers wenkte. Om zijn dunne lippen speelde een spotlach. Een moment stond ik als aan de grond genageld tot ik zag dat het Cathal niet was, maar die andere man die ik in het visioen had gezien. Ze leken sprekend op elkaar, alleen was deze man groter. En hoewel hij er jong uitzag, niet ouder dan vijfentwintig, waren zijn ogen veel ouder en van een man die zoveel verdriet en verlies had meegemaakt, zoveel wreedheid en bedrog en hartzeer, dat niets hem meer kon schelen.

'Kom, dochter van Zeven Wateren,' sprak hij en dit keer klonk zijn stem vriendelijker. Ook die leek zoveel op Cathals stem dat mijn hart oversloeg.

Ik bedacht dat deze man Aidan in koelen bloede had gedood en ik begreep niet welk wreed spelletje hij nu speelde. Ik was niet dapper genoeg om hem ten overstaan van de fluisterende en wijzende menigte uit te dagen. Met opeengeklemde kaken liep ik op hem toe en ik drukte Becan zo dicht tegen me aan dat hij begon te huilen. 'Het is al goed, kleintje,' fluisterde ik. Uiteindelijk hield ik op drie passen afstand van de vreemdeling halt, en hij nam mij bij de arm om me hoffelijk zijn tent in te leiden terwijl ik beefde van angst. Binnen was het groter dan het van buiten had geleken. Het vuur brandde in een stenen haard zonder dat er rook af kwam en de ruimte werd verlicht door beelden met lantaarns: een draak, een vuurvogel en een kronkelende slang. Er stonden lage stoelen, bedekt met iets wat op een wolvenvacht leek met geborduurde kussens erop. Op een kleine tafel stonden een kruik met een sierlijk handvat en enkele verfijnde gekleurde glazen waarvan er drie gevuld waren met een donkerrode vloeistof.

'Welkom,' sprak de Meester van de Eik. 'Het was een zware reis en je bent gewond geraakt.' Behoedzaam raakte hij de wonden op mijn gezicht aan. Zijn tedere aanraking en warme stem hadden van Cathal kunnen zijn. Tot mijn afschuw voelde ik mijn wangen gloeien en er trok een warme tinteling door mijn lichaam. 'Raak me niet aan!' beet ik hem toe terwijl ik achteruit deinsde. 'U hoeft niet te doen alsof u mijn vriend bent. Ik weet dat u Cathal niet bent. Mij houdt u niet voor de gek. Die zou nooit een man hebben gedood die bereid was de zaak met woorden te beslechten.' En hoewel ik wist dat ik hem niet tegen me in het harnas moest jagen omdat hij de prins was met wie ik over mijn broertje moest onderhandelen, was ik trots op mezelf dat ik hem de waarheid had gezegd.

Schaamteloos bulderend schoot hij in de lach. 'Ga zitten, alsjeblieft,' zei hij nadat hij bedaard was. 'Laat me je een drankje aanbieden.' Hij liep op de tafel toe en ik nam hem aandachtig op. Hij was goed gebouwd en zelfs een ervaren vrouw zou algauw voor zijn charmes vallen. Had hij Cathals verschijning aangenomen om mij te verleiden? Ik herinnerde me uit de verhalen over Mac Dara dat hij dat vaker deed. Misschien had de prins van het Feeënvolk Cathal en mij de hele reis in de gaten gehouden en ons tijdens onze intieme momenten bespied. Als hij dacht dat hij mij met zijn charmes kon verleiden, had hij het mis. Er was maar één man die ik wilde en dat was niet deze prins.

'Dank u, ik hoef niet.' Voorzichtig ging ik op de rand van een stoel zitten en onmiddellijk vlijde hij zijn lange lichaam in de stoel naast mij. Zijn been raakte mij bijna. 'Ik veronderstel dat u Mac Dara bent, de Meester van de Eik,' vervolgde ik. 'Zoals u kunt zien, heb ik het wisselkind meegenomen dat op Zeven Wateren was achtergelaten in plaats van mijn broertje. Ik wil Finbar mee naar huis nemen.' Gelukkig was Becan weer rustig en hij tuurde naar de lantaarns. Dat was een hele opluchting.

'Laten we de zakelijkheden nog even uitstellen,' teemde Mac Dara, en hij legde zijn arm op de kussens achter mij. 'Ik begrijp dat jouw familie ons soort al heel lang steunt in onze poging om ons domein of wat daarvan over is te behouden. Ook heb ik gehoord dat twee familieleden het in het verleden hebben aangelegd met twee van mijn soort.'

Bedoelde hij de moeder van Ciaran, de heks die zwarte magie bedreef? Zij was de enige uit mijn familie van Mac Dara's soort die mij bekend was. Ik veronderstelde niet dat hij de Ouden bedoelde, hoewel ik ver weg van hen afstamde. 'Dat zeggen ze,' mompelde ik. Zijn hele houding maakte mij nerveus en ik hoopte dat hij zijn ware gedaante zou aannemen, zelfs als zijn uiterlijk weerzinwekkend zou zijn. Ik vond het verschrikkelijk dat hij zo op Cathal leek, maar net niet helemaal. Het vertrouwde aan Cathal ontbrak en dat was nog het meest angstaanjagende. 'Lang geleden sloot de familie van Zeven Wateren een verbond met de Tuatha De Danann om het woud veilig te stellen als toevluchtsoord en om ongelovigen te weerhouden van de jacht op uw soort. Daar hebben we ons aan gehouden zo lang we konden. In ruil daarvoor bood het Feeënvolk ons hulp.' Maar ik neem aan dat dat voor jouw tijd was, dacht ik erachteraan.

Opnieuw schoot hij in de lach, alsof hij mijn onuitgesproken gedachte had gehoord. 'Dat weet ik,' zei hij. 'Zelf kom ik uit het westen. Degenen met wie je grootmoeder en haar broers te maken hadden, zijn over zee vertrokken. Je ziet eruit als een angstige haas. Ik heb geen kwaad in de zin.'

'Als u Zeven Wateren goed gezind bent, waarom hebt u Finbar dan ontvoerd? Mijn moeder is er kapot van. Ze wenste niets liever dan een zoon.'

'Het kind was alleen een middel om mijn doel te bereiken. Je kunt hem terugkrijgen, wij willen hem niet.' Het leek wel alsof hij over overgeschoten bonen in de tuin sprak of over een jonge haan te veel in het nest.

'Dank u,' zei ik na een poosje. 'Kan ik mijn broertje nu zien, alstublieft? Ik wil de uitwisseling snel volbrengen zodat ik naar huis kan. De mensen thuis zullen zich grote zorgen om mij maken. Ik moet echt terug.'

'Rustig maar, dochter van Zeven Wateren. Er is goed voor je broertje gezorgd. Hij heeft alles gekregen wat een mensenkind nodig heeft. Er is geen reden tot haast of bezorgdheid. Die frons in je voorhoofd ontsiert je knappe gezicht, lieverd.' Ik voelde zijn koude vingers, spelend met mijn haarlokken, in mijn nek. Met grote moeite probeerde ik mijn afgrijzen niet te tonen. 'Ik heb nog een vraag,' zei ik vlug. 'U hebt een jongeman gedood, Aidan. Niet zo lang geleden schoot u hem in koelen bloede neer in het woud. Waarom?'

Mac Dara haalde zijn schouders op. 'Waarom doet iemand dat soort dingen? Moet er per se een reden voor zijn?' Zijn onverschilligheid vervulde mij met afschuw. 'Hoe kunt u iemand doden zonder reden?' barstte ik uit. 'Dat is meedogenloos.' Opnieuw haalde hij zijn schouders op. 'Het was puur voor de lol. Voor even. Ik verveel me snel de laatste tijd.' Ik was met stomheid geslagen. Als de verhalen op waarheid berustten, had deze man ooit grote legers aangevoerd, een enorm rijk geregeerd en voortreffelijk tegenstand geboden aan machten van zowel de mensenwereld als de Andere Wereld. Hij was dan wel geen aangenaam persoon, maar hij had wel veel invloed gehad als leider. Dat zo'n man zich tot een dergelijke daad kon verlagen, maakte me misselijk. 'Misschien leeft u al te lang,' zei ik uiteindelijk.

Even viel er een stilte. Zijn vingers verstevigden de greep om mijn haren en trokken net hard genoeg, zodat het pijn deed. Vervolgens verscheen er een lach om zijn dunne lippen en liet hij mijn haar los. Hij kwam overeind, liep naar de kleine tafel, nam een glas en dronk het leeg. 'Je bent erg openhartig,' constateerde hij. 'Dat komt vast door je rode krullen. Je bent dapper. Geen wonder dat hij zo naar je verlangt.'

Ik keek hem aan en hij keek terug, zijn donkere ogen plotseling ernstig in zijn lange bleke gezicht. En als bij toverslag herinnerde ik me net op tijd het laatste puzzelstukje waarnaar ik al die tijd op zoek was geweest. Het was Wilgs derde verhaal: de feeënvrouw Albha met haar halfmenselijke dochter, en de listen waarmee Albha had geprobeerd haar terug te krijgen. De vloek die ze had uitgesproken... Goede goden, die spreuk ging precies over de reis die Cathal en ik hadden ondernomen om bij Mac Dara te komen. Over de rivier naar rechts, dan links... veld van tijd, nee, veld van tijm... waarna je valt te diep voor spijt... droeve wegen... doornen groeien aan die poort...

'U bent zijn vader,' fluisterde ik ontsteld. Ik heb mijn vermoedens en ik hoop dat ik het verkeerd heb, had Cathal eens gezegd. Hij haatte zijn gave van het Zicht die hij van zijn onbekende vader had geërfd. Wat zou hij het afschuwelijk vinden om bevestigd te zien dat hij de zoon van de kwade prins van de Andere Wereld was en maar half mens. 'U hebt zich zijn uiterlijk niet aangemeten, hij lijkt op u omdat u zijn vader bent. U ziet er zo jong uit omdat u van het Feeënvolk bent. Cathal had gelijk. U hebt dit alles beraamd, elke gebeurtenis, alleen om hem naar u te lokken. Waarom had ik dat niet in de gaten?'

'Dit is een eenvoudige transactie,' sprak de Meester van de Eik. 'Een zoon voor een zoon. Ik hoef het wisselkind niet. Als je wil, kun je hem weer mee naar huis nemen. Jij houdt meer van hem dan mijn mensen ooit zullen doen. Je houdt overdreven veel van hem, zou je kunnen zeggen. Je krijgt je broertje terug als ik jouw metgezel er in ruil voor terugkrijg. Waar is hij trouwens? Wel wat nalatig om jou hier helemaal alleen te laten komen, vind je niet? Ik dacht dat hij een elitekrijger was.'

Een koude huivering trok door mijn botten en ik dankte de goden en alle andere machten dat Cathal niet was meegekomen en dat niemand hem had gezien. Hoe was het mogelijk dat ik de rijmspreuk was vergeten? Dat was vreselijk dom van me. Zet je voet voorbij die lijn, waar je voor altijd de mijne zult zijn. Met deze woorden had Albha haar dochter, die de Andere Wereld ontvlucht was om haar eigen leven te leiden, geprobeerd terug te krijgen. Of ze daar uiteindelijk in geslaagd was, wist ik niet omdat ik de afloop van dat verhaal had gemist. Het enige wat ik zeker wist, was dat Cathal zich niet moest vertonen. Als hij één stap in de tent zou zetten, zou hij nooit meer thuiskomen.

'Nou?' De Meester van de Eik klonk ontstemd. 'Waar is mijn zoon? Ik wil hem terug, hij is de prijs die je moet betalen voor de erfgenaam van heer Sean. Het is een eerlijke ruil, dat zal je bevallen. Ik ben net als jouw vader namelijk een vruchtbare man en heb meerdere kinderen verwekt. Maar net als jouw vader heb ik veel dochters en maar één zoon.'

Gejaagd dacht ik over een oplossing na. Ik moest Finbar zien te krijgen en vervolgens vluchten voordat Cathal zou verschijnen. Ik moest de Ouden vinden en hopen dat zij ons de weg naar huis konden wijzen. Maar Mac Dara zou me niet laten gaan voor hij had wat hij eiste. De wachters met hun speren waren niets vergeleken bij zijn woede als ik zonder mijn deel in te lossen zou vluchten. Misschien kon ik pratend wat tijd rekken zodat ik intussen iets kon bedenken. 'Zijn moeder verdronk zichzelf,' vertelde ik hem. 'Wist u dat?'

'Ik heb zoiets gehoord, ja,' antwoordde hij, en hij sloeg zijn armen over elkaar terwijl hij mij door half toegeknepen ogen opnam. 'Zonde. Ze had een andere man moeten zoeken, een boer of visser, iemand van haar eigen soort. Net als jij zal doen - o nee, geen boer lijkt mij, maar een geschikte jongeman die goedgekeurd is door je vader, iemand die strategisch gezien een voordeel oplevert. En dat is zeker niet mijn zoon. Hij is voorbestemd voor hogere zaken.'

'Het is vervelend,' zei ik, 'dat u hem niet zelf laat beslissen over zijn leven. Als u alleen maar meende dat ik met een man moet trouwen die mijn vader geschikt acht, had u Aidan van Whiteshore niet moeten doden. Hij was zowel een geschikte huwelijkskandidaat als de beste vriend van uw zoon.'

'Je stelt mijn geduld op de proef. Deze zaken interesseren mij niet. Neem je broertje mee naar huis, en je vader is je zoveel verschuldigd dat je kunt trouwen met wie je maar wilt.' 'Behalve met die ene,' zei ik.

Mac Dara knikte. 'Behalve met mijn zoon. Ik denk dat hij op mij lijkt en de vrouwen weet te behagen. Maar hij is niet de man voor jou, zijn toekomst ligt elders. Dus vertel me nu waar hij is.' Op de een of andere manier, hoe wonderlijk ook, leek Cathal erin te slagen om zichzelf voor de prins van de Andere Wereld te verbergen, zelfs in het hart van zijn eigen rijk. Maar als hij inderdaad de zoon van Mac Dara was, beschikte hij over bovennatuurlijke krachten. Waarschijnlijk was het Zicht niet zijn enige gave. 'Ik weet niet waar hij is,' verklaarde ik. 'Hij vermoedde dat hij in de val gelokt werd en besloot niet met mij mee te gaan. Ik denk dat hij al op weg naar huis is.'

Even zag ik een uitdrukking op Mac Dara's gezicht die me vreselijk bang maakte. Hij stond op het punt om in woede te ontsteken en ik vreesde voor mijn leven. Maar hij beheerste zich. 'Ik begrijp het. Hij zal niet ver komen. Ik heb overal wachtposten. Vergeef me mijn slechte humeur. Ik heb zo lang op deze dag gewacht en ik ben teleurgesteld dat ik hem nu niet kan verwelkomen. Maar ik moet je niet ten onrechte nog langer laten wachten, dat is niet eerlijk. Jij wil je broertje mee naar huis nemen. Ik zal het wisselkind dan maar aannemen in plaats van Cathal.' Hij strekte zijn armen uit.

Dit ging me te snel en te gemakkelijk. Zojuist had hij me nog laten weten dat hij Becan niet wilde terugnemen. Hij voerde vast iets in zijn schild.

'Niet zo snel,' dwong ik mezelf te zeggen. 'Voordat ik Becan afsta wil ik eerst Finbar zien. Ik moet weten of alles goed met hem is.' Mac Dara knipte met zijn lange vingers, waarop een jonge vrouw gekleed in boerenkleding onmiddellijk verscheen. Zij was een mensenvrouw en werd vergezeld door twee vrouwen van de Tuatha De die gekleed waren in een grijze mantel met capuchon. De jonge vrouw had de baby in haar armen. Haar nietszeggende gezichtsuitdrukking baarde me zorgen.

'Leg het kind in de stoel,' beval de Meester van de Eik kortaf. Met neergeslagen ogen gehoorzaamde ze. Er hing onraad in de lucht en ik maande mezelf tot kalmte, waarna ik bij het kind neerknielde. Met mijn vrije hand knoopte ik de draagdoek waar Becan in lag, los.

In een oogopslag zag ik dat het Finbar was en ik moest de neiging om hem meteen in mijn armen te nemen onderdrukken. Dit was het rijk van list en bedrog en Mac Dara was volkomen onbetrouwbaar, dus was ik op mijn hoede.

Ik zette alles op een rijtje: een bos donker haar, een karakteristieke neus, rode lippen, bijzondere ogen, nu nog lichter dan ze na zijn geboorte waren. Duidelijk de ogen van een Ziener. Om te zien of hij niet gewond was, onderzocht ik hem en sloeg daarna de ragfijne zachte deken waarin hij lag weer om hem heen, en ik keek de jonge vrouw met een glimlach aan. Als zij voor hem had gezorgd, had ze dat in ieder geval goed gedaan. Zonder enige expressie in haar ogen keek ze mij aan.

'We zouden de erfgenaam van Zeven Wateren geen kwaad doen,' zei Mac Dara. 'Hij zal wel wat zijn veranderd, omdat geen enkel mens dat in ons rijk verblijft, ervandaan komt zoals hij was.' 'Veranderd?' herhaalde ik terwijl me te binnen schoot wat Sibeal hierover had gezegd. 'In welk opzicht?'

'Ongetwijfeld in positieve zin,' verzekerde Mac Dara mij met een lach. 'Maak je maar geen zorgen, het zijn maar subtiele veranderingen.'

Ik had geen reden meer om hem verder op de proef te stellen: mijn broertje was ongedeerd en de Meester van de Eik had me aangeboden het wisselkind in te ruilen voor Finbar, zoals ik al die tijd had verwacht. Toch klopte er iets niet. Het was allemaal te makkelijk gegaan. En ik durfde op mijn leven te zweren dat Mac Dara alleen Cathal terug wilde.

'Beloof me dat er geen addertje onder het gras zit,' zei ik, hoewel ik wist dat een heer van de Tuatha De zijn belofte aan een mensenvrouw toch niet zou nakomen. 'U geeft mij Finbar zonder meer in ruil voor het wisselkind en u garandeert ons een veilige thuisreis.' Becans lijfje verstijfde en hij greep mijn jurk stevig vast terwijl hij mij met angstige kiezelogen aankeek. Ergens in het woud klonk een trieste schreeuw.

'Vanzelfsprekend,' bevestigde Mac Dara. 'Waarom zou ik liegen? Het is een eenvoudige ruil: het ene kind voor het andere. Neem je broertje en keer veilig terug naar huis.'

Hij klonk kalm en zakelijk en betrouwbaar maar desondanks kon ik Becan niet aan hem overdragen. Een dergelijk persoon zou zijn eisen niet zomaar bijstellen, iemand die omwille van het vermaak in koelen bloede kon moorden, gaf zich niet zonder strijd gewonnen.

'Ik vertrouw u niet,' zei ik zacht.

Ongeduldig sloeg hij zijn armen over elkaar. 'Waarom ben je hierheen gekomen? Ik dacht toch echt dat je je broertje kwam halen om je moeder te behoeden voor een wisse dood vanwege een gebroken hart en om je vader zijn enige zoon, die belangrijker voor hem is dan hij ooit voor mogelijk had kunnen houden totdat hij hem voor het eerst in zijn armen hield, terug te geven. Dat was toch jouw missie?'

'Ja,' mompelde ik, en de tranen sprongen in mijn ogen. 'Maar...' Ik boog mijn hoofd naar Becan in het besef dat hem afstaan me zwaar viel.

'Geef hem aan mij.' Het was de zachte stem van het kindermeisje en toen ik weer opkeek, stond ze met uitgestrekte armen naast me. 'Ik zal goed voor hem zorgen, dat beloof ik.' Ditmaal had haar nietszeggende uitdrukking plaatsgemaakt voor een vriendelijke, verlegen uitdrukking. Ik vroeg me af hoe ze in de Andere Wereld terecht was gekomen en of ze hier gelukkig was. Het moment was onherroepelijk aangebroken. 'Goed,' hoorde ik mezelf zeggen. Vervolgens kuste ik Becan op zijn voorhoofd terwijl mijn tranen op zijn bemoste huid vielen. Ik maakte zijn twijgenvingertjes die mijn jurk nog steeds vasthielden los - o, wat klampte hij zich aan mij vast - en legde hem in de armen van het kindermeisje. Zachtjes begon hij te huilen. Ik tilde Finbar op en hoewel hij klein was, was hij als baby van vlees en bloed zwaarder dan Becan. En toch... toch brak mijn hart op dat moment om het wisselkind, mijn kleintje, van wie ik ondanks zijn vreemde uiterlijk veel was gaan houden.

Mac Dara lachte. En ik zag dat het de triomfantelijke lach was van een man die zojuist een slim spelletje heeft uitgespeeld. Hij knipte met zijn vingers, waarop het kindermeisje hem Becan in zijn armen gaf. Zonder aarzeling wierp hij Becan in het vuur. Er ontsnapte mij een ijselijke schreeuw en ik legde Finbar op de stoel neer om mezelf naar de haard te haasten. Maar Mac Dara sloeg zijn armen om mij heen en hield mij tegen. Becans gekrijs ging mij door merg en been en ik vocht als een wilde kat, bijtend, krabbend, snikkend. Ik moest en zou bij het vuur komen. 'Dit was vast hard genoeg om mijn list te doen slagen,' constateerde de Meester van de Eik.

Goden, o, lieve goden, nee... Hij vatte vlam! De twijgen, bast en mos gingen in rook op. Schoppend en slaand en huilend vocht ik net zo lang tot Mac Dara me losliet en ik viel bij het vuur neer, graaiend tussen het brandende hout naar wat er over was van mijn kleintje.

'Voorzichtig,' teemde Mac Dara. 'Het is zonde als je je mooie handen verbrandt.'

Verblind door tranen trok ik de wollen deken waarin Becan had gelegen uit het vuur en er rolde een gevlekte kiezelsteen uit. Het was een van zijn ogen, nu niets meer dan een gewone kiezelsteen. Ik omklemde de brandende deken met mijn handen, die door de hitte verschroeiden. Ineens golfde de inhoud van mijn maag op de grond en besmeurde daarbij de geborduurde jurk die ik had moeten dragen voor deze schijnvertoning.

Plotseling hoorde ik een kabaal van rennende voetstappen buiten de tent, geschreeuw en kletterend metaal. Ik zag dat de Meester van de Eik zijn adem inhield, waarna er iemand naast mij neerviel die zijn arm om mij heen sloeg. Met een ruk maakte ik me los. 'Wat heb je met haar gedaan?' riep een mannenstem woedend. Het was niet die van Mac Dara maar die van Cathal. Hij was hier, naast me en strekte zijn armen uit om mij te ondersteunen. 'Becan,' hijgde ik tussen mijn gesnik door. 'O, Cathal, hij... hij...' Cathal maakte mijn stevig in elkaar geknepen vuisten open en ik liet de deken en de kiezelsteen uit mijn handen vallen. Een kort moment zat hij doodstil, waarna hij overeind kwam, op de tafel toeliep, de kruik greep en de inhoud ervan in het vuur gooide. Het siste en toen de vlammen even doofden, haalde hij vloekend iets uit het vuur. Vervolgens hurkte hij bij mij neer met dat wat over was van het wisselkind in zijn handen. Vechtend tegen de misselijkheid dwong ik mezelf te kijken. Becan was verbrand en zijn twijgenlichaam gebroken, één arm was zelfs verdwenen. Zijn gezicht was een akelige karikatuur van zijn lieve bovennatuurlijke trekken, zijn lichaam was zwart geblakerd en verwrongen en de boomschors rookte. Vanbinnen brandde hij zelfs nog en zijn ene oog staarde doods voor zich uit. Nu zag hij er precies uit als de levenloze nabootsing van takken waar mijn familie hem voor had gehouden. Ik huilde met uithalen zoals ik nooit eerder had gehuild zodat mijn lichaam er pijn van deed. Cathal legde de baby op de grond om de waterzak uit mijn tas te halen, die hij vervolgens aan mij gaf.

Met bevende handen haalde ik de stop eruit en sprenkelde het water over mijn verbrande handen en over mijn kleintje. Achter ons sprak niemand een woord.

'Clodagh,' fluisterde Cathal. 'Je moet nu gaan en je broertje meenemen. Ga nu meteen. Ik weet dat het moeilijk is, maar je moet echt gaan.'

Zijn toon bracht me terug naar de werkelijkheid en in een flits besefte ik wat Mac Dara had gedaan. Ik had, in plaats van één, twee dierbaren uitgeleverd aan de vijand. Hij had het allemaal zo gepland. Ik nam het hopeloze hoopje twijgen dat van Becan over was in mijn armen en kwam overeind. Cathal volgde mijn voorbeeld en sloeg zijn armen om mij heen terwijl hij mij tegen zich aandrukte. Toen ik naar de Meester van de Eik keek, zag ik een triomfantelijke lach op zijn gezicht, dat net niet helemaal Cathals gezicht leek. Hij was een meesterbedrieger, die ons uiteindelijk allemaal te slim af was geweest.

'Nee,' hijgde ik. 'Nee! Dit kunt u niet doen.' Maar Mac Dara lachte alleen maar. Zijn list had gewerkt: hij had Becan gewetenloos gedood in de verwachting dat Cathal op mijn schreeuw zou afkomen om mij hulp te bieden. Zodra hij eenmaal de tent was binnengegaan, kon zijn vader hem voor altijd in de Andere Wereld houden. Cathal had zijn toekomst voor mij opgeofferd. 'Welkom thuis, mijn zoon,' zei Mac Dara uiteindelijk. 'Je hebt het mij niet gemakkelijk gemaakt. Ik moet toegeven dat ik trots op je ben dat je al die jaren aan mijn macht hebt weten te ontsnappen. Je hebt bewezen dat je het waard bent mij op te volgen.' Hij zag er nu bijna vriendelijk uit terwijl hij zijn armen naar zijn zoon uitstrekte om hem te omhelzen.

Cathal wendde zijn hoofd af en spuugde op de grond. 'Ik heb geen vader.'

'Je kunt natuurlijk niet meer terug,' teemde Mac Dara. 'Niet nu je een voet in mijn paviljoen hebt gezet. Mijn toverkracht kent zijn weerga niet en je kunt niets tegen de bezweringen waarmee ik je gebonden heb beginnen. Maar waarom zou je weg willen? Hier wacht je een toekomst als prins en heerser, een toekomst die in de mensenwereld voor iemand van lage komaf niet is weggelegd. Nu denk je nog dat je die niet wenst, maar dat zal niet lang meer duren. Je zal veranderen. Deze wereld zal daarvoor zorgen. Diep vanbinnen ken je de waarheid al, mijn zoon. Vanbinnen ben je net als ik.'

'Ga nu, Clodagh.' Cathals stem beefde. 'Neem je broertje en ga.' 'Ik veronderstel dat we haar ook hier kunnen houden,' zei de Meester van de Eik alsof hij over koetjes en kalfjes sprak. 'Ik zie dat je haar liefhebt. Ze is een dappere vrouw. Ik hou van vrouwen met rood haar. Het zou goed uitkomen aangezien ze ervoor kan zorgen dat je mij gehoorzaamt totdat je je hebt neergelegd bij je rol in dit rijk. Je kwam snel genoeg zodra je hoorde dat ze in moeilijkheden zat. Ach ja, de liefde maakt idioten van ons allen! Jij en die meid hier, zij en haar zielige wisselkind... Dan hebben we ook nog de erfgenaam van heer Sean. Ik had gepland om het kind naar huis te sturen, maar ook hij kan ons hier van pas komen.' Hij wierp een peinzende blik op Finbar, die nog steeds in de stoel lag waarin ik hem zonder me te bekommeren om zijn welzijn had neergelegd.

'Ga nu snel, Clodagh,' drong Cathal opnieuw aan. 'Je bent mijn dappere meisje, mijn uitzonderlijke vrouw. Ga nu alsjeblieft.' Hij liet mij los en zonder dat ik het kon zien, wist ik dat hij huilde. Ik had geen keus. Ik moest Finbar naar huis brengen, maar ik zou Becan niet achterlaten in dit rijk vol wrede vreemdelingen. Hij verdiende een graf waarin hij kon rusten, hij moest met liefde en respect worden begraven. Ik liet mijn tas van mijn schouders glijden en legde Becan op mijn opgevouwen kleding, meer kon ik niet voor hem doen. Vervolgens slingerde ik de tas op mijn rug en liep op mijn broertje toe. Nog steeds hijgde ik, de tranen rolden over mijn wangen. Ik veegde mijn gezicht af en voelde het koele glas van de ring langs mijn wonden glijden. En plotseling leefde er diep vanbinnen een sprankje hoop en voelde ik een klein beetje moed terugkeren, hoewel mijn hart gebroken was en ik verstijfd was van angst. Ik nam Finbar in mijn armen en hij keek mij aan met zijn heldere ogen waarin een blik van herkenning lag. Mijn vlees en bloed... In stilte deed ik hem een belofte: ik kon Becan niet redden, maar ik zal jou veilig thuisbrengen, broertje. Vervolgens draaide ik me om om Mac Dara aan te kijken.

'Denk niet dat dit nu voorbij is,' zei ik en als hij zich een prins noemde, sprak ik als zijn gelijke met een kille stem, bikkelhard en zonder ook maar één hapering. 'Ik geef niet op. Als u uw woord nogmaals niet houdt en mij en mijn broertje onderweg iets overkomt, verspeelt u alle welwillendheid ten aanzien van de Tuatha De binnen de grenzen van Zeven Wateren. Uw soort zal daar niet langer een veilig toevluchtsoord vinden. Dat zweer ik bij mijn familielid Finbar, de man met de zwanenvleugel, naar wie dit kind is vernoemd. Ik zweer het bij mijn grootmoeder, Sorcha van Zeven Wateren, die van de Tuatha De Danann hield en hen hielp. En wat uw zoon betreft: hij is meer man dan u zich ooit kunt voorstellen. U kunt ons niet verslaan, niets kan liefde verslaan.' Er verscheen een spottend lachje om Mac Dara's lippen. Na een poosje klapte hij traag en honend in zijn handen bij wijze van applaus.

Ik negeerde hem. Het licht van de lantaarns leek zwakker en het vervloekte vuur was uitgedoofd. De anderen die in het paviljoen waren, de twee vrouwen in grijze mantels en het iets te gehoorzame kindermeisje, waren verdwenen. Nu stonden er gewapende mannen van het Feeënvolk in het gelid langs de wanden. Ze waren met velen en ik vroeg me af of de prins het krijgerschap van zijn zoon zo vreesde. Ik wendde mij weer tot Cathal, die met een wit weggetrokken gezicht bij het vuur stond. Hij had zich niet verweerd met wapens en de verhalen van Wilg beter onthouden dan ik. Hij had maar al te goed geweten wat het betekende wanneer hij de tent van zijn vader zou betreden. Het was te laat om de strijd nog aan te gaan. Zet je voet voorbij die lijn, waar je voor altijd de mijne zult zijn. Als het verhaal van Wilg klopte, was er geen weg meer terug.

          Ik hield Finbar in mijn linkerarm en legde mijn rechterhand tegen Cathals bleke wang terwijl ik hem recht in zijn ogen keek. Zijn gezicht was nat van de tranen. 'Ik hou van jou,' fluisterde ik. 'En ik zal terugkomen, dat beloof ik. Ik zal een manier vinden.' Hij legde zijn hand over de mijne en drukte die tegen zijn gezicht. Vervolgens legde hij mijn vingers op zijn mond. 'Liefje van me,' fluisterde hij, waarna hij mijn hand losliet. 'Vaarwel.' Terwijl ik wegliep, besefte ik dat dit het zwaarste was dat ik ooit gedaan had. Toen verliet ik het paviljoen en zag dat de wachters niet langer bij de ingang stonden, maar gewond en in hun eigen bloed op de grond lagen. Op slag verdween het beetje moed dat ik had en het maakte plaats voor een overweldigend verdriet. Ik begon over mijn gehele lichaam te beven en drukte Finbar stevig tegen mij aan, doodsbang voor nog meer listen en bedrog. Terwijl ik verder liep, hoorde ik Mac Dara in het paviljoen zeggen: 'Ze komt niet terug. Zodra ze thuis is, zal ze de waanzin van dat idee inzien. Mensen zijn geen geboren helden. Het enige wat jouw Clodagh wil, is een eigen kind. En dat kan elke man verwekken.'

Daarna hoorde ik de stem van mijn liefste in vurige woede schreeuwen: 'Bezoedel haar naam niet met je smerige praatjes!' Er volgde een klap. 'Houd hem in bedwang,' sprak Mac Dara koel, en ik stelde me voor dat de feeënkrijgers hem insloten. Hoewel Cathal een uitstekend krijger was, had het geen zin om te vechten aangezien de Meester van de Eik over krachtige magie beschikte, zoals hij al had gezegd. Ik hoorde hem eraan toevoegen: 'Wat betreft haar naam, mijn zoon, die zal je snel zijn vergeten. Je zal versteld staan hoe snel je herinneringen vervagen.' Ik dwong mezelf door te lopen. Gelukkig kon ik ervan op aan dat Cathal niet als Aidan gedood zou worden. Zijn vader hield immers van hem, voor zover het Feeënvolk in staat was tot liefhebben. Zijn vader wenste zijn veiligheid en gehoorzaamheid om hem te vormen naar zijn evenbeeld: wreed, gevoelloos, machtig en vol bedrog. Ergens in Cathal lag de kiem daartoe verscholen, net als de kiem voor zijn goede kant, die hij probeerde na te streven. Hoe langer hij in de Andere Wereld zou verblijven, hoe meer hij op zijn vader zou gaan lijken. Omwille van mij moest hij nu ondergaan wat hij altijd het meest had gevreesd. Terwijl ik voortliep met mijn broertje in mijn armen en de open plek overstak, waren alle vreemdsoortige ogen op mij gericht. Het gevoel dat ik hem veilig thuis zou brengen werd sterker. Ik was het aan Becan verschuldigd, die ik niet had kunnen redden, om te bewijzen dat mensen wel degelijk helden konden zijn, ook al was ik geen druïde, tovenaar of krijger. Ook al zei de rijmspreuk voor altijd. Ik hield van Cathal en ik zou hem niet in de steek laten. Zo zeker als de lente op de winter volgt, zo zeker was ik ervan dat ik hem zou bevrijden uit de Andere Wereld.