3
CARTHAGE
Ik wilde beweging, geen rustig leven. Ik wilde opwinding en gevaar en de mogelijkheid om mij op te offeren voor mijn liefde. Ik voelde in mijzelf een overmaat aan energie, die geen uitlaat vond in ons kalme bestaan.
—LEO TOLSTOJ, ‘HUISELIJK GELUK’
ONDERSTREEPTE PASSAGE IN EEN VAN DE BOEKEN DIE BIJ HET STOFFELIJK OVERSCHOT VAN CHRIS MCCANDLESS ZIJN GEVONDEN
Het valt niet te ontkennen…dat ongebondenheid ons altijd aangesproken heeft. Zij is in onze voorstelling verbonden met ontsnappen aan het verleden, aan druk van boven, aan wetten en vervelende verplichtingen, zij is verbonden met absolute vrijheid en de weg ging altijd naar het westen.
—WALLAGE STEGNER THE AMERICAN WEST AS LIVING SPACE
Carthage, South Dakota, 274 zielen, is een wat verloren, slaperig geheel van huizen met overnaadse planken op de buitenmuren, kleine tuintjes en winkels met verweerde baksteengevels, die nietig oprijzen in de eindeloze vlakten van het noorden. Imposante populierenrijen overschaduwen een netwerk van straten waarin de rust zelden door een voertuig wordt verstoord. Er is één kruidenierszaak in de plaats, één bank, één benzinestation, en één enkele bar—de Cabaret, waar Wayne Westerberg aan een cocktail nipt en op een zoetgeurende sigaar kauwt bij het ‘ophalen van herinneringen aan de vreemde jonge man die hij als Alex heeft gekend.
De triplex-wanden van de Cabaret hangen vol met hertengeweien, reclames voor Old Milwaukee bier en kitscherige tekeningen van opvliegende wilde vogels. Slierten sigarettenrook stijgen op uit groepjes arbeiders in overalls, met stoffige petjes en vermoeide gezichten die beroet zijn als van arbeiders in een kolenmijn. In korte, nuchtere zinnen praten zij bezorgd over het wisselvallige weer en de velden met zonnebloemen die nog te nat zijn om geoogst te kunnen worden, terwijl het grijnzende gezicht van Ross Perot boven hun hoofden over het scherm gaat van een televisietoestel waarvan het geluid is uitgedraaid. Acht dagen later zal de natie Bill Clinton tot president kiezen. Het is nu bijna twee maanden geleden dat het lijk van Chris McCandless in Alaska is gevonden.
‘Dit dronk Alex altijd,’ zegt Westerberg met gefronste wenkbrauwen, terwijl hij de ijsblokjes laat ronddraaien in zijn White Russian. ‘Hij zat meestal daar aan het eind van de bar fantastische reisverhalen te vertellen. Hij kon uren praten. Een heleboel mensen hier in de plaats waren nogal aan die ouwe Alex gehecht geraakt. Het is wel raar wat er met hem is gebeurd.’
Westerberg, een rusteloze man met brede schouders en een donkere sik, heeft een graansilo in Carthage en een tweede een paar kilometer buiten de plaats, maar ‘s zomers gaat hij met een ploeg arbeiders en een huur-combine van Noord–Texas tot aan de Canadese grens achter de oogst aan. In het najaar van 1990 sloot hij het seizoen af in Montana, waar hij gerst binnenhaalde voor Coors en Anheuser-Busch. In de middag van 10 september stopte hij bij het verlaten van Gut Bank, waar hij onderdelen voor een kapotte combine had gekocht, voor een lifter, een vriendelijke jongen die zei dat hij Alex McCandless heette.
McCandless was klein van stuk en had het geharde, tanige fysiek van een rondtrekkende arbeider. Er zat iets boeiends in de ogen van de jonge man. Zij waren donker en gevoelig, deden een spoor van exotisch bloed in zijn achtergrond vermoeden—Grieks, misschien, of Chippewa—en straalden een kwetsbaarheid uit die Westerberg de behoefte gaf om zich over hem te ontfermen. Hij had, dacht Westerberg, dat gevoelige uiterlijk waar vrouwen zo’n ophef over kunnen maken. Zijn gezicht was vreemd wisselvallig: het ene moment was het uitdrukkingsloos en strak, om direct daarop te vertrekken in een brede grimas die een mond vol paardentanden zichtbaar maakte. Hij was bijziend en droeg een bril met een metalen montuur. Hij zag er hongerig uit.
Tien minuten nadat hij McCandless opgepikt had, stopte Westerberg in het plaatsje Ethridge om bij een kennis een pakje af te geven. ‘Hij bood ons een biertje aan,’ vertelt Westerberg, ‘en hij vroeg aan Alex wanneer hij voor het laatst gegeten had. Alex zei dat dat wel een paar dagen geleden was. Zei dat-ie min of meer platzak was.’ De vrouw van de vriend hoorde dat toevallig en zij stond erop voor Alex een flinke maaltijd klaar te maken. Hij sloeg die naar binnen en viel daarna aan tafel in slaap.
McCandless, had Westerberg verteld dat hij op weg was naar Saco Hot Springs, vierhonderd kilometer naar het oosten, aan de U.S. Highway 2, een plaats waarover een paar rubber tramps (zwervers met een auto; in tegenstelling tot leather tramps, die geen eigen vervoer hadden en dus moesten liften of lopen) hem hadden verteld. Westerberg had gezegd dat McCandless in die richting nog vijftien kilometer met hem mee kon rijden omdat hij daarna naar het noorden, de kant van Sunburst op zou gaan, waar hij een caravan had staan bij het land waarop hij aan het werk was. Toen Westerberg naar de berm van de weg reed om McCandless af te zetten was het halfelf ‘s-avonds en het regende hard. ‘Tjezus,’ zei Westerberg tegen hem, ‘ik vind het vervelend om je hier in die vreselijke regen af te moeten zetten. Je hebt een slaapzak—waarom ga je niet mee naar Sunburst, vannacht in de caravan slapen?’
McCandless bleef drie dagen bij Westerberg en ging iedere ochtend mee met de ploeg arbeiders die hun hobbelende ónachines manoeuvreerden door de oceaan van rijp, blond graan. Voordat McCandless en Westerberg afscheid namen van elkaar, zei Westerberg tegen de jonge man dat hij in Carthage langs moest komen als hij ooit om werk verlegen zat.
‘Paar weken later dook Alex al in de plaats op,’ herinnert Westerberg zich. Hij zette McCandless aan het werk bij de graansilo en verhuurde hem een goedkope kamer in een van de twee huizen die hij had.
‘Ik heb in de loop der jaren heel wat trekkers een baantje gegeven,’ zegt Westerberg. ‘De meesten waren niet best, wilden niet echt werken. Met Alex was het anders. Een hardere werker heb ik nooit meegemaakt. Wat het ook was, hij deed het: zware lichamelijke arbeid, verrot graan en dooie ratten uit de put scheppen—karweitjes waar je zo vreselijk smerig van wordt dat je aan het eind van de dag niet meer te herkennen bent. En hij hield nooit ergens halverwege mee op. Wat hij begon, maakte hij af. Dat leek haast een principe van hem. Hij was heel ethisch, zou je kunnen zeggen. Hij stelde hele hoge eisen aan zichzelf.’
‘Je kon meteen merken dat Alex intelligent was,’ zegt Westerberg, terwijl hij een derde glas achteroverslaat. ‘Hij had veel gelezen. Gebruikte een hoop grote woorden. Ik denk, misschien is hij in moeilijkheden gekomen doordat hij zoveel nadacht. Hij probeerde soms te veel om de wereld te begrijpen, om erachter te komen waarom de mensen dikwijls zo slecht waren voor elkaar. Ik heb weleens duidelijk willen maken dat het verkeerd was om al te diep op dat soort dingen in te gaan, maar Alex beet zich in alles vast. Hij moest eerst van iets het fijne weten voordat hij aan iets anders kon beginnen.’
Op een bepaald moment zag Westerberg op een belastingformulier dat McCandless in werkelijkheid Chris, niet Alex, heette. ‘Hij heeft nooit verteld waarom hij zijn naam veranderd had,’ zegt Westerberg. ‘Uit wat hij zei, kon je wel opmaken dat het niet goed zat tussen hem en zijn familie, maar ik bemoei me niet graag met andermans zaken, ik heb er dus ook nooit naar gevraagd.’
Als McCandless zich vervreemd voelde van zijn ouders en zijn broers en zusters, vond hij een surrogaat-familie in Westerberg en zijn mensen, waarvan de meesten in Westerbergs huis in Carthage woonden. Het is een eenvoudig Victoriaans huis in Queen Anne-stijl, een paar straten van het centrum van de plaats vandaan, met in de voortuin een torenhoge populier. Het huishouden was ontspannen en plezierig geregeld. De vier, vijf bewoners kookten om beurten voor de rest, gingen gezamenlijk wat drinken en ook gezamenlijk achter de vrouwen aan, zonder succes.
McCandless was meteen vol van Carthage. Hij hield van de rust in de plaats, van de simpele deugden die opgeld deden in de gemeenschap, en van de pretentieloze houding onder de bevolking. De plaats was een kleine afgelegen kolk, een plas buiten de trek van de grote stroom waarin van alles aanspoelde en dat kwam hem goed uit. Hij ontwikkelde in dat najaar een blijvende band zowel met de plaats als met Wayne Westerberg.
Westerberg, nu midden in de dertig, kwam als jongen met zijn pleegouders naar Carthage. Een man van de plains, van alle markten thuis; hij is boer, lasser, zakenman, werktuigkundige, eersteklas monteur, speculant in onroerend goed, gebrevetteerd piloot, computerprogrammeur, monteur van videospelletjes, reparateur op elektronisch gebied. Maar kort voordat hij McCandless leerde kennen, was hij door een van die vaardigheden in aanraking met de justitie gekomen.
Westerberg had zich laten meeslepen in een zaak waarbij black boxes werden gemaakt en verkocht die op illegale wijze televisie-uitzendingen via een satelliet decodeerden, zodat de mensen versleutelde kabelprogramma’s konden volgen zonder daarvoor te betalen. De FBI kwam erachter, zette een val op en arresteerde Westerberg. Hij bekende berouwvol schuld na de tenlastelegging van een enkelvoudig misdrijf en op 10 oktober 1990, ongeveer twee weken nadat McCandless in Carthage was aangekomen, moest hij in Sioux Falls een straf van veertien maanden uit gaan zitten. Met Westerberg in de bajes was er voor McCandless geen werk meer bij de graansilo, zodat de jongen op 2.3 oktober, eerder dan onder andere omstandigheden misschien het geval geweest zou zijn, de plaats verliet en weer ging zwerven.
Maar McCandless bleef sterk gehecht aan Carthage. Vóór zijn vertrek gaf hij Westerberg een hem dierbare uitgave van Tolstojs Oorlog en vrede uit 1942. Op de titelpagina schreef hij: ‘Voor Wayne Westerberg van Alexander. Oktober 1990. Luister naar Pierre.’ (Dat laatste sloeg op Tolstojs held en alter ego Pierre Bezoechow—een altruïst, een zoeker, buitenechtelijk geboren.) En McCandless bleef met Westerberg in contact bij zijn omzwervingen door het westen van de Verenigde Staten, waarbij hij zo om de twee maanden naar Carthage schreef of belde. Hij liet al zijn post naar het adres van Westerberg sturen en zei tegen vrijwel iedereen die hij daarna ontmoette, dat hij uit South Dakota kwam.
In werkelijkheid groeide McCandless op in het milieu van de welgestelde bourgeoisie van Annandale, Virginia. Zijn vader, Walt, is een voortreffelijk ingenieur in de lucht- en ruimtevaartindustrie, die geavanceerde radarsystemen voor de spaceshuttle en andere bekende projecten heeft ontworpen toen hij in de zestiger en zeventiger jaren voor de NASA en Hughes Aircraft werkte. In 1978 begon Walt een eigen bedrijf door een klein, maar op den duur bloeiend adviesbureau te stichten, User Systems Incorporated. Zijn partner in de onderneming was Billie, de moeder van Chris. De uitgebreide familie telde acht kinderen: een jongere zuster, Carine, met wie Chris zich heel verbonden voelde en zes halfbroers en -zusters uit Walts eerste huwelijk.
In mei 1990 studeerde Chris af aan de Emory University in Atlanta, waar hij als columnist en redacteur had meegewerkt aan het studentenblad The Emory Wheel en zich in de hoofdvakken geschiedenis en antropologie met een gemiddeld studiecijfer van 3,72 had onderscheiden. Het lidmaatschap van Phi Bèta Kappa werd hem aangeboden, maar hij bedankte met het argument dat titels en onderscheidingen niet van belang waren. Zijn laatste twee studiejaren werden betaald uit een legaat van veertigduizend dollar van een vriend van de familie; meer dan twintigduizend dollar was daar nog van over op het moment dat Chris afstudeerde, een bedrag waarvan zijn ouders aannamen dat Chris het voor een rechtenstudie zou gebruiken. ‘We hebben hem verkeerd begrepen,’ geeft zijn vader toe. Wat Walt, Billie en Carine niet wisten toen zij naar Atlanta vlogen om de afstudeerplechtigheid van Chris bij te wonen—wat niemand wist—was dat hij kort daarop al het geld van zijn studiefonds aan OXFAM America zou schenken, een liefdadige instelling die zich bezighoudt met het bestrijden van honger.
De plechtige uitreiking van de diploma’s vond op zaterdag 12 mei plaats. De familie hoorde een wijdlopige feestrede van de onderminister van arbeid, Elizabeth Dole, aan en Billie maakte daarna foto’s van een grijnzende Chris, die over het podium stapte om zijn diploma in ontvangst te nemen.
De dag daarop was het moederdag. Chris gaf Billie snoep, bloemen, een gevoelvolle kaart. Zij was verrast en aangedaan: het was het eerste cadeau dat zij in meer dan twee jaar, sinds het moment dat hij tegen zijn ouders had gezegd dat hij uit principe geen cadeaus meer zou geven of aannemen, van haar zoon kreeg. Zelfs had Chris Walt en Billie kort tevoren nog de mantel uitgeveegd toen zij lieten blijken dat zij hem ter ere van zijn afstuderen een nieuwe auto cadeau wilden doen en aanboden om zijn rechtenstudie te betalen als zijn studiefonds daarvoor niet meer toereikend was.
Hij had al een uitstekende auto, hield hij vol: een dierbare Datsun 6210 uit 1982, die wel wat deuken vertoonde maar die mechanisch nog in prima staat was, en waarmee meer dan 200.000 kilometer was gereden: ‘Het is niet te geloven dat ze een auto voor me wilden kopen,’ beklaagde hij zich later in een brief aan Carine,
of dat ze dachten dat ik ze echt voor mijn rechtenstudie zou laten betalen als ik door zou gaan…ik heb ze een miljoen keer gezegd dat ik de beste auto van de wereld heb, een auto die het continent heeft doorkruist van Miami tot Alaska, een auto waarmee ik bij al die duizenden kilometers geen enkel probleem heb gehad, een auto die ik nooit zal inruilen, een auto waar ik heel erg aan gehecht ben—en toch luisteren ze niet naar wat ik zeg en denken ze dat ik echt een nieuwe auto van ze aan zal nemen! Ik moet heel goed opletten om in de toekomst geen enkel cadeau van ze aan te nemen omdat ze anders zullen denken dat ik toch mijn eergevoel verloochend heb.
Chris kocht de gele tweedehands Datsun toen hij in de hoogste klas van de middelbare school zat. In de daaropvolgende jaren maakte hij er een gewoonte van om er in zijn eentje lange tochten mee te maken als er geen les was en in het weekend van de diploma-uitreiking had hij zijn ouders terloops verteld dat hij van plan was om ook de komende zomer te gaan trekken. Letterlijk had hij gezegd: ‘Ik denk dat ik er een poosje tussenuit ga.’
Geen van beide ouders bespeurde op dat moment iets bijzonders in die woorden, hoewel Walt zijn zoon voorzichtig maande door te zeggen: ‘Je komt toch nog wel even bij ons langs voordat je ervandoor gaat.’ Chris had geglimlacht, een reactie waarin Walt en Billie de toezegging zagen dat hij vóór het begin van de zomer nog bij hen in Annandale op bezoek zou komen en daarna gingen zij uiteen.
Eind juni stuurde Chris, die toen nog steeds in Atlanta was, zijn ouders over de post een kopie van zijn laatste studieresultaten: A voor Apartheid en de Zuidafrikaanse Samenleving en Geschiedenis van het Antropologische Denken; A-min voor Hedendaagse Afrikaanse Politiek en De Voedselcrisis in Afrika. Er zat een kort briefje bij:
Hier is een kopie van mijn eindbeoordeling. Wat de uitslag betreft is het redelijk goed gegaan en alles bij elkaar ben ik uitgekomen op een hoog gemiddelde.
Bedankt voor de foto, het scheerapparaat en de briefkaart uit Parijs. Het lijkt erop dat jullie echt genoten hebben van jullie tocht daarheen. Het moet heel erg leuk geweest zijn.
Ik heb Lloyd [de naaste vriend van Chris op Emory] zijn foto gegeven en hij was er erg blij mee; hij had geen foto van het moment waarop hij zijn diploma kreeg.
Verder is er weinig aan de hand, maar het begint hier nu wel echt heet en klam te worden. Doe iedereen de groeten van me.
Het was het laatste wat iemand van de familie van Chris ooit nog van hem hoorde.
In dit laatste jaar in Atlanta woonde Chris buiten de campus in een kamer die veel weg had van een kloostercel, met weinig meer dan een dunne matras op de grond, een paar melkkratten en een tafel. Hij hield hem schoon en netjes alsof het een lokaal was in een kazerne van het leger. En hij had geen telefoon, waardoor Walt en Billie hem ook niet konden bellen.
Begin augustus 1990 was de brief met zijn beoordelingen nog steeds het laatste wat de ouders van Chris van hun zoon hadden gehoord en daarom besloten zij hem met de auto in Atlanta op te zoeken. Toen zij bij zijn kamer kwamen, bleek die leeg te staan en op het raam zat een briefje met TE HUUR. De beheerder zei dat Chris eind juni uit de kamer was getrokken. Walt en Billie gingen weer naar huis en ontdekten daar dat alle brieven die zij hun zoon die zomer hadden geschreven, in een bundeltje waren teruggekomen. ‘Chris had het postkantoor opdracht gegeven om ze tot 1 augustus vast te houden, ik denk om ervoor te zorgen dat wij niet wisten dat er iets aan de hand was,’ zegt Billie. ‘We werden toen heel, heel ongerust.’
Op dat moment was Chris allang weg. Vijf weken tevoren had hij zijn hele bezit in zijn kleine auto geladen en was hij zonder vaste route naar het westen gereden. De reis zou een odyssee moeten worden in de volste betekenis van het woord, een heroïsche tocht die alles anders zou maken. In zijn idee had hij de vier voorafgaande jaren besteed aan het volbrengen van een belachelijke, benauwende taak: afstuderen. Hij had nu eindelijk de handen vrij, hij was ontsnapt uit de verstikkende wereld van zijn ouders en zijn medestudenten, een onwezenlijke wereld die gericht was op geborgenheid en materiële verspilling, een wereld waarin hij zich pijnlijk afgesneden voelde van het ware bestaan.
Toen hij uit Atlanta wegreed was hij van plan een geheel nieuw leven te beginnen, waarin hij zich in pure belevenis zou kunnen baden. Als symbool van de volledige breuk met zijn vroegere bestaan nam hij ook een nieuwe naam aan. De naam Chris McCandless zou voor hem voortaan niet meer gelden; hij was nu Alexander Superzwerver, heerser over zijn eigen lot.