2
DE STAMPEDE TRAIL
Jack London is Koning
Alexander Superzwerver
Mei 1992
INSCHRIFT GEVONDEN OP DE PLEK WAAR CHRIS MCCANDLESS DOOD WERD AANGETROFFEN
Dreigend omzoomde een duister sparrenbos aan beide zijden de bevroren rivier. De bomen waren kort tevoren door de wind van hun witte rijp ontdaan en zij leken naar elkaar voorover te leunen, duister en onheilspellend in het verdwijnend licht. Een diepe stilte hing over het land. Het land zelf was triest, levenloos, roerloos—zo kil en verlaten dat de sfeer die er hing, niet eens meer droef te noemen was. Iets van een lach zat erin, maar een lach die erger was dan welke droefheid ook—een lach die zo somber was als de glimlach van de Grote Sfinx, een lach zo koud als rijp en meedogenloos in zijn onverstoorbaarheid. Het was de woordloze wijsheid van de eeuwigheid, die lachte om de nietigheid van het bestaan en om de wil tot leven. Het was de Woestenij, de barre, koelhartige Woestenij van het Noorden.
—JACK LONDON, WITTAND
Aan de noordkant van de Alaska Range ligt, vlak voordat de kolossale bolwerken van Mount McKinley en zijn uitlopers geheel in de laaggelegen Kantisha-vlakte overgaan, een reeks van lage heuvels, de Outer Range, als een verfrommelde deken op een niet opgemaakt bed over het laagland uitgespreid. Tussen twee scherp gekante ruggen van de Outer Range loopt van oost naar west een laagte van misschien acht kilometer breedte, die begroeid is met een drassige wirwar van moerasplanten, elzenstruiken en hier en daar wat schrale sparren. Door dit warrige, golvende laagland slingert zich de Stampede Trail, het pad dat Chris McCandless nam op zijn weg naar de wildernis.
Het pad is in de dertiger jaren gebaand door de legendarische mijnwerker Earl Pilgrim uit Alaska; het leidde naar vindplaatsen van antimonium, die hij in de Stampede Creek, boven de Clearwater Fork van de Toklat River, voor zichzelf had geclaimd. In 1961 verwierf Yutan Construction, een bedrijf in Fairbanks, de opdracht van de overheid van Alaska—dat pas twee jaar tevoren een zelfstandige staat was geworden—om het pad te verbeteren en er een weg van te maken waarover trucks in alle seizoenen erts uit de mijn af zouden kunnen voeren. Voor het huisvesten van arbeiders tijdens de aanleg van de weg kocht het bedrijf drie afgedankte bussen op, allemaal voorzien van stapelbedden en een eenvoudige potkachel, en sleepte die met een 0-9 Caterpillar de wildernis in.
In 1963 werd de onderneming gestaakt; zo’n tachtig kilometer weg was toen inmiddels aangelegd, maar tot de bouw van bruggen over de vele rivieren die door de weg werden gekruist, was het nog niet gekomen en het traject werd door ontdooide permafrost en periodieke overstromingen al snel weer onbegaanbaar. Yutan sleepte twee bussen terug naar de grote weg. De derde bus werd halverwege het traject als schuilplaats voor jagers en vallenzetters achtergelaten in de wildernis. In de dertig jaar die sinds het stopzetten van de onderneming zijn verlopen, is een groot deel van het wegdek weer verdwenen door overstromingen, overgroeiend struikgewas en bevervijvers, maar de bus staat er nog steeds.
Het verlaten voertuig, een antieke International Harvester uit de veertiger jaren, staat, hemelsbreed veertig kilometer ten westen van Healy en even over de grens van het Denali National Park, tussen de wilgenroosjes langs de Stampede Trail te vergaan. De motor is weg. Een paar ruiten zijn gebroken of verdwenen. De vloer ligt bezaaid met kapotte whiskyflessen. De groen-witte verf is zwaar aangetast door roest. Halfvergane opschriften wijzen erop dat het oude vehikel ooit deel uitmaakte van het Fairbanks City Transit System: bus 142.. Het is niet ongewoon dat zes, zeven maanden voorbijgaan voordat de bus een mens te zien krijgt, maar begin september 1992 kwamen zes mensen in drie verschillende groepjes toevalligerwijs op dezelfde middag langs het afgelegen voertuig.
In 1980 werd het Denali National Park uitgebreid met de Kantishna Hills en de meest noordelijke bergketen van de Outer Range, maar een stuk laagland binnen de uitbreiding van het park werd daarvan uitgesloten: een langgerekte strook die bekendstaat als de Wolf Townships en waarin het begin van de Stampede Trail ligt. Doordat dit terrein van tien bij dertig kilometer aan drie zijden door het beschermde gebied van het nationale park is omgeven, herbergt het een onevenredig groot aantal wolven, beren, kariboes, elanden en ander wild, een geheim dat door de plaatselijke jagers en vallenzetters die bekend zijn met deze vreemde situatie, angstvallig wordt bewaard. Zodra het elandenseizoen in het najaar is begonnen, brengt een handjevol jagers gewoontegetrouw een bezoek aan de oude bus, die in het westelijke deel staat van de strook die niet bij het nationale park is getrokken, op drie mijl afstand van de parkgrens, aan de oever van de Sushana River.
Ken Thompson, de eigenaar van een carrosseriebedrijf in Anchorage, Cordon Samel, een van zijn medewerkers, en hun vriend Ferdie Swanson, een bouwvakarbeider, trokken op 6 september 1992, op zoek naar elanden, naar de bus. De plek is niet gemakkelijk te bereiken. Ongeveer vijftien kilometer voorbij het punt waar het verbeterd wegdek ophoudt, komt de Stampede Trail aan de Teklanika River; een snelle, ijskoude stroom, waarvan het water ondoorzichtig is door glaciale klei. Het pad kruist de Teklanika op een plek even stroomopwaarts van een nauwe bergspleet waardoorheen de rivier zich als een wit-bruisende watermassa een weg baant. Het vooruitzicht die latte-kleurige stroom te moeten doorwaden weerhoudt de meeste mensen ervan om verder te trekken.
Maar Thompson, Samel en Swanson zijn drie tegendraadse inwoners van Alaska, die het vooral leuk vinden om auto te rijden op plekken waar auto’s niet voor bedoeld zijn. Toen zij bij de Teklanika kwamen, verkenden zij de oever totdat zij een breed, betrekkelijk ondiep gedeelte met grillige vertakkingen hadden gevonden en reden daar in volle vaart het water in.
‘Ik ging eerst,’ zegt Thompson. ‘De rivier was misschien vijfentwintig meter breed en er stond een sterke stroom. Ik heb een verhoogde Dodge-truck uit ‘82, met 38-inch banden eronder en het water stond tot aan de motorkap. Op een gegeven moment dacht ik dat ik de overkant niet zou halen. Gordon heeft een achtduizend-ponds lier voorop zijn truck; ik liet hem vlak achter me rijden zodat hij mij eruit zou kunnen trekken als ik onderging.’
Thompson kwam, door Samel en Swanson in hun trucks gevolgd, zonder problemen aan de overkant van de rivier. In de open laadbakken van de twee trucks stonden lichtgewicht wagens voor alle terreinen; een driewieler en een vierwieler. Zij zetten de grote trucks op een grindbank, laadden de ATV’S uit en reden met de kleine, wendbaarder voertuigen verder naar de bus.
Een paar honderd meter van de rivier af verdween het pad in een reeks van bevervijvers waarin het water tot borsthoogte reikte. Zonder aarzelen blies het drietal de hinderlijke beverdammen op met dynamiet om de vijvers leeg te laten lopen. Daarna reden zij verder over de rotsige bedding van een kreek en door een dichte begroeiing van elzenstruiken. Het was laat in de middag toen zij eindelijk bij de bus waren. Toen zij daar kwamen zagen zij, volgens Thompson, ‘vijftig meter verderop een jongen en een meisje uit Anchorage die nogal verbijsterd stonden te kijken’.
Ze waren geen van beiden de bus ingegaan, maar wel dichtbij genoeg geweest om te merken dat het ‘daarbinnen vreselijk stonk’. Een geïmproviseerde noodvlag—een rode, gebreide beenwarmer zoals balletdansers die dragen—zat bij de achteruitgang van het voertuig vastgeknoopt aan het uiteinde van een elzentak. De deur stond op een kier en een alarmerende boodschap, geschreven in keurige blokletters op een bladzijde die uit een roman van Nikolaj Gogol was gescheurd, zat eraan vastgeplakt. Zij luidde:
S. O.S. IK HEB UW HULP NODIG. IK BEN GEWOND, BIJNA DOOD, EN TE ZWAK OM HIER VANDAAN TE TREKKEN. IK BEN HELEMAAL ALLEEN, DIT IS GEEN GRAP. IN GODSNAAM, BLIJF HIER OM MIJ TE REDDEN. IK BEN VLAKBIJ OM BESSEN TE ZOEKEN EN KOM VANAVOND TERUG. BEDANKT, CHRIS MCCANDLESS. AUGUSTUS?
De mensen uit Anchorage waren door de inhoud van het briefje en de penetrante geur van verrotting te veel van streek geraakt om de bus vanbinnen te doorzoeken, zodat Samel zich gedwongen zag om te gaan kijken. Hij wierp een blik door een raam en zag een Remington-geweer, een plastic doos met patronen, acht of negen paperbacks, een paar gescheurde spijkerbroeken, keukengereedschap en een dure rugzak. Helemaal achter in de bus lag op een met jerrycans gemaakte kooi een blauwe slaapzak waar iets of iemand in leek te zitten, hoewel, zegt Samel, dat ‘moeilijk met zekerheid te zeggen was’.
‘Ik ging op een boomstronk staan,’ vertelt Samel verder, ‘stak een arm door het raam en schudde aan de slaapzak. Het was duidelijk dat er wat in zat, maar wat het ook was, het was niet erg zwaar. Pas toen ik naar de andere kant liep en een hoofd eruit zag steken wist ik zeker wat het was.’ Chris McCandless was toen tweeënhalve week dood.
Samel, een resolute man, vond dat het lijk meteen afgevoerd moest worden. Maar in zijn kleine wagen of in die van Thompson was niet voldoende ruimte om de dode te vervoeren; evenmin in de ATV van de mensen uit Anchorage. Wat later verscheen een zesde persoon op die plek, Butch Killian, een jager uit Healy. Omdat Killian in een Argo reed—een groot amfibievoertuig met acht wielen—stelde Samel voor dat Killian de stoffelijke resten af zou voeren, maar Killian weigerde en zei dat ze dat beter aan de Alaska State Troopers konden overlaten.
Killian, een mijnwerker die in noodgevallen de vrijwillige brandweer van Healy als medisch medewerker assisteerde, had een radiozender en -ontvanger in de Argo. Omdat hij vanaf de plek waar hij stond niemand kon bereiken, begon hij aan de terugtocht naar de grote weg, maar acht kilometer verderop langs het pad wist hij kort voor het invallen van de duisternis contact te maken met de radiotelegrafist van de elektrische centrale in Healy. ‘Hier volgt een bericht,’ meldde hij zich. ‘Dit is Butch. Bel de politie. Er ligt een man in de bus bij de Sushana. Zo te zien is hij al een tijdje dood.’
Een helikopter van de politie daalde de volgende ochtend om halfnegen met veel lawaai in een wolk van zand en dwarrelende elzenbladen neer naast de bus. De politiemensen onderwierpen de bus en de naaste omgeving aan een vluchtig onderzoek op verdachte sporen en vertrokken daarna weer. Zij vlogen weg met de stoffelijke resten van McCandless, een fototoestel en vijf volle filmpjes, het SOS-bericht en een dagboek—geschreven op de twee laatste bladzijden van een gids voor eetbare planten—waarin de laatste weken van de jonge man in 113 korte, raadselachtige aantekeningen waren vastgelegd.
Het lichaam werd overgebracht naar Anchorage, waar in het Scientific Crime Detection Laboratory een lijkschouwing werd verricht. De stoffelijke resten waren zozeer vergaan dat niet meer met zekerheid viel vast te stellen wanneer McCandless was gestorven, maar de lijkschouwer kon geen tekenen vinden van inwendige verwondingen of gebroken botten. Op het lichaam was vrijwel geen onderhuids vet meer aanwezig en de spieren waren in de dagen of weken voor de dood aanmerkelijk geslonken. Bij de autopsie wogen de resten van McCandless vierendertig kilo. Verhongering werd als de meest waarschijnlijke doodsoorzaak genoemd.
Onder het noodbericht stond de handtekening van McCandless en bij de foto’s bleken na het ontwikkelen van de filmpjes veel zelfportretten te zijn. Maar doordat hij geen identiteitsbewijs bij zich had, wisten de autoriteiten niet wie hij was, waar hij vandaan kwam of wat hij daar deed.