De Wraak Gods

Ondanks zijn gebroken neus voelde Meehan zich uiterst zelfvoldaan, toen hij met Bonati voorbij het stadhuis liep, voldaan en opgewon­den. Zijn deukhoed stond schuin op zijn hoofd, hij had zijn kraag opgeslagen voor de felle wind en in zijn rechterhand droeg hij een canvas tas met de bom.

„Er is één ding dat ik zou willen weten," zei hij tegen Bonati toen ze de straat overstaken. „Waar Billy op het ogenblik uithangt; hij krijgt er flink van langs als ik hem tegenkom." „U weet toch hoe die jonge jongens zijn als ze een grietje hebben, mr. Meehan," suste Bonati hem. Hij komt heus wel weer boven water."

„Die vervloekte snollen," zei Meehan vol afgrijzen. „Die knul denkt nergens anders aan dan aan zijn eigen pik." Hij sloeg Rockingham Street in en kreeg een schok toen hij in de kerk gezang en orgelspel hoorde.

Hij dook in een portiek om even uit de regen te zijn en zei tegen Bonati: „Verrek, wat is hier aan de hand? De avondmis begint om zes uur en ik heb het pas tien voor zes." „Weet ik veel, mr. Meehan."

Ze staken de straat over, het hoofd gebogen tegen de regen, en bleven staan voor het bord. Bonati keek op en las hardop: „Avondmis, zes uur, zaterdags half zes."

Meehan vloekte binnensmonds. „Het komt verdomd goed uit dat we vroeg zijn. Kom mee, dan gaan we naar binnen." Het was kil en vochtig in de kerk en het rook er naar brandende kaar­sen. Er zaten nauwelijks tien mensen. Pater da Costa stond aan het altaar en aan de andere kant van het groene gordijn was het hoofd te zien van Anna da Costa, die het orgel bespeelde. Meehan en Bonati gingen in een zijbank zitten, gedeeltelijk verbor­gen achter een pilaar, en Meehan zette de tas tussen zijn voeten. Het was prettig daar in het halfdonker te zitten, vond hij, met die flikkerende kaarsen en dat orgelspel. De vier misdienaars, in rode toog en witte superplie, deden hem met weemoed aan zijn jeugd terugdenken. Het vreemdst van alles was, dat hij zich plotseling een paar antwoorden kon herinneren.

„Ik belijd voor de almachtige God en voor u, broeders en zuster," bad pater da Costa hardop, „dat ik zeer gezondigd heb door mijn schuld."

Hij sloeg zich op de borst en Meehan deed dapper mee en smeekte de H. Maria, altijd maagd, alle engelen en heiligen en alle aanwezigen voor hem te bidden tot de Heer, onze God.

Toen ze allemaal gingen staan om te zingen, ontdekte Meehan vol verbazing dat hij uit volle borst meezong.

Fallon zat met zijn hoofd op de borst, maar toen de Cooper over een hoog bruggetje hobbelde, schoot hij opeens overeind. „Hoe voel je je?" vroeg Jenny bezorgd.

„Prima," zei hij en zijn stem klonk rustig en volkomen beheerst. Hij voelde behoedzaam aan zijn arm. De verdoving van de schok was nu verdwenen en de pijn was bijna niet uit te houden. En hoewel zijn gezicht maar even vertrok van de pijn, had Jenny het onmiddel­lijk in de gaten.

„Ik geloof dat ik maar beter door kan rijden naar het ziekenhuis." Hij negeerde haar woorden en keek om naar het kind op de achter­bank dat rustig doorsliep, gewikkeld in de deken waarin Jenny het uit de molen had gedragen. „Het is een lief kind," zei hij.

Nu het donker werd, begon de weg door de zware slagregen gevaar­lijk te worden en ze had al haar aandacht bij het rijden nodig, maar er klonk iets in zijn stem dat haar bezorgd naar hem deed kijken. Hij stak met één hand een sigaret op en leunde achterover. „Er is iets dat je moet weten," zei hij. „Donners bewering, dat ik zo goed met bommen kon omgaan, was niet juist. Die kinderen in die school­bus... dat was een ongeluk. Die bus reed in de hinderlaag die we voor een Saracen tank hadden gelegd. Dat was een misrekening." Hij hamerde opgewonden met zijn gebalde vuist op zijn rechterknie. „Ik weet het," zei Jenny. „Ik begrijp het volkomen." „Dat is geweldig, dat is prachtig," zei hij, „zo ver heb ik het nooit gebracht."

De radeloosheid in zijn stem was meer dan ze kon verdragen en ze concentreerde, met tranen in de ogen, al haar aandacht op de weg.

Terwijl de mensen de kerk uitgingen, speelde Anna op het orgel. Pater da Costa ging met de misdienaars naar de sacristie en legde zijn kazuifel af. De jongens deden hun miskleren uit en trokken hun jassen aan. Hij liet ze uit door de zijdeur en wenste ieder van hen welterusten.

Anna speelde nu krachtiger muziek. Dat betekende dat de laatste kerkganger weg was. Anna scheen dat precies te kunnen aanvoelen. Ze speelde nu Bach, leek het. Dezelfde muziek die Fallon had ge­speeld. Opeens werd het stil. Pater da Costa hield op met het uit­trekken van zijn albe en wachtte, maar ze begon niet opnieuw te spe­len. Hij fronste zijn wenkbrauwen, trok de albe uit, deed de sacristie­deur open en liep de kerk binnen.

Anna stond bij de communiebank en Jack Meehan hield haar stevig bij haar arm. Pater da Costa deed boos een stap naar voren, maar Bonati kwam achter een pilaar te voorschijn, met een Luger in zijn linkerhand.

Pater da Costa bleef stilstaan en Meehan glimlachte en zei: „Dat is veel beter. Nu gaan we allemaal met de liftkooi naar de steiger. Er kunnen er maar twee tegelijk in de lift, dus we moeten splitsen. Ik houd het meisje bij me en u gaat met Bonati naar boven, pater, maar er is één ding dat u goed moet onthouden. Zodra u iets onge­woons doet, wreekt zich dat in de behandeling van het meisje, dus handen thuis en geen grapjes alsjeblieft." „Wat wilt u van me, mr. Meehan?" vroeg pater da Costa.

„Dat hoort u straks wel." Meehan duwde Anna naar de lift, deed het hek open en ging met haar in de kooi. Toen ze omhooggingen, keek hij omlaag naar de priester en zei: „Denk aan wat ik heb ge­zegd en haal geen onzin uit."

Pater da Costa moest wachten en probeerde de dreigende moordlust te bedwingen die hem opnieuw overviel. Wat wilde die kerel in 's hemelsnaam? Wat was er aan de hand? Toen de liftkooi weer omlaagkwam, stapte hij er haastig in. Bonati volgde hem en drukte op de knop.

Toen de lift met een schok stilhield, deed de priester onmiddellijk het hek open en stapte op de steiger. Meehan had het licht aange­draaid; de natte planken glommen in de regen. Anna stond met haar hand op de leuning en leek volkomen in de war. Pater da Costa deed een stap naar haar toe, maar Meehan trok zijn browning en zei: „Blijf waar u bent!" Hij wenkte Bonati: „Bind zijn polsen aan elkaar."

Pater da Costa moest zich wel gewonnen geven en legde zijn armen op zijn rug. Bonati bond ze snel vast met een dun stuk touw. „Nu het meisje," zei Meehan.

Anna zei geen woord, toen Bonati bij haar hetzelfde deed. Toen hij klaar was, kwam haar oom naast haar staan. „Voel je je goed?" vroeg hij zacht.

„Het gaat wel," zei ze. „Wat gebeurt er verder!"

„Ik vrees dat je dat aan mr. Meehan persoonlijk zult moeten vragen,"

zei hij. „Ik weet het ook niet."

Meehan maakte de ritssluiting van de tas open, schoof onopgemerkt zijn hand in de tas en morrelde aan het slaghoedje van de chemische lont. Hij ritste de tas weer dicht en schoof hem onopvallend op een donker plekje.

„Ziezo, pater, nu zal ik u eens vertellen wat ik met u van plan ben. Ik laat u en uw nichtje hier een kwartiertje alleen om eens goed na te denken. Misschien bent u voor rede vatbaar, als ik straks terugkom, zo niet, dan..."

„Ik begrijp er niets van," onderbrak de priester hem. „Wat denkt u in hemelsnaam hiermee te bereiken?"

Op dit moment barstte het orgel beneden in de kerk los in de Prelude en Fuga in D grote terts van Bach.

Meehans mond viel open van verbazing. „Dat is Fallon," zei hij fluisterend.

„Dat kan niet," zei Bonati.

„Wie hoor ik dan, denk je... een spook?" Zijn toorn brak los als een stroom gloeiende lava. „Ga die kerel halen," brulde hij. „Breng die vent hier boven. Zeg maar dat het meisje het moet ontgelden, als hij niet komt."

Bonati stapte haastig in de liftkooi, deed het hek dicht en ging om­laag. Toen hij halverwege was, hield de orgelmuziek op. De kooi kwam beneden met een schok tot stilstand. Het was plotseling dood­stil. Hij haalde de trekker van de Luger over, schopte het hek open en kwam uit de lift.

Toen de Cooper Rockingham Street inreed en stilhield bij de Goede

Naam, bleef Fallon met gesloten ogen in zijn hoekje zitten. Eerst

dacht Jenny dat hij bewusteloos was of althans sliep, maar toen ze

hem voorzichtig aanraakte, deed hij onmiddellijk zijn ogen open

en lachte tegen haar.

„Waar zijn we?"

„Bij de Goede Naam."

Hij haalde diep adem en ging rechtop zitten. „Brave meid." Hij stak een hand in zijn binnenzak, haalde de gele envelop te voorschijn en gaf hem aan haar. „Er zit bijna tweeduizend pond in. Dat is geld dat Jack Meehan me heeft gegeven en waar ik recht op had. Waar ik nu naar toe ga, heb ik het niet nodig. Ga maar ergens anders heen, naar een plaats waar je voor mijn part nog nooit van hebt gehoord. Neem het kind mee en begin ergens anders een nieuw leven." Ze bekeek de envelop bij het licht van het dashboard en zag dat hij vol bloed zat. „Grote God." zei ze, deed het binnenlicht aan en keerde zich naar hem om. „Martin, toch," zei ze onthutst. „Je zit onder het bloed."

„Dat hindert niet," zei hij en deed het portier open.

Ze stapte aan haar eigen kant uit. „Hij vermoordt je," zei ze in

wanhoop. „Je kent hem niet zo goed als ik. Je hebt geen schijn van kans. Laat me de politie waarschuwen. Mr. Miller kan hem beter aan dan jij."

„God sta me bij, ik heb nog nooit van mijn leven de politie om hulp gevraagd." Er speelde even een ironisch lachje om zijn lippen. „Daar is het nu te laat voor." Hij tikte haar vriendelijk op haar wang. „Je bent lief, Jenny. Je bent een prachtkind. Dat rotleven doet er niets aan af, onthoud dat voorgoed. Maak nu maar dat je als de donder wegkomt en God zegene je."

Hij keerde zich om en stak de straat over naar de Goede Naam. Jenny stapte weer in en zette de motor aan. Ze was er vast van over­tuigd, dat hij zijn dood tegemoet ging en ze kon niet ontkomen aan de aandrang om te proberen hem te redden. Ze nam een snel besluit, reed de hoek om en stopte bij de eerste de beste telefooncel. Ze draaide driemaal negen en toen ze verbinding kreeg met het politiebureau, vroeg ze naar hoofdinspecteur Miller.

Er brandde nog licht in de kerk, zag Fallon, maar het verbaasde hem dat hij het orgel niet hoorde. Plotseling deed hij dezelfde ontdekking als Jack Meehan en las op het bord dat de avondmis zaterdags eerder begon.

Een gevoel van paniek overviel hem. Grote God, dacht hij, ik ben te laat.

Hij liet de deur met zo'n dreun tegen de muur slaan, dat het door de hele kerk weergalmde, maar er was niemand te bekennen. Hij zag alleen de eeuwig brandende rode godslamp, de flikkerende kaar­sen, het Mariabeeld dat hem treurig toelachte, en de Christus hoog aan het kruis, boven het altaar.

Hij liep snel door het middenpad naar de liftkooi, maar die was er niet. Ze waren dus nog boven, bedacht hij met een schok van blijdschap. Hij drukte op de knop, maar er gebeurde niets. Hij pro­beerde het opnieuw, zonder enig resultaat. Dat betekende dat de lift boven open was blijven staan.

Hij beukte met zijn gebalde vuist tegen de muur. Er moest een middel zijn om Meehan naar beneden te krijgen, dat stond vast. Natuurlijk was er een middel, en het was zo dóódsimpel, dat hij

hardop in lachen uitbarstte. Die lach galmde door de gewelven; hij liep naar de communiebank en vervolgens tussen de koorbanken door naar het orgel.

Hij ging op de kruk zitten, zette het orgel aan en trok gejaagd een reeks registers uit. Er kwam bloed op de toetsen, maar dat deerde hem niet en hij zette de prelude in D grote terts van Bach in. De prachtige muziek denderde tegen de hoge gewelven, want hij gaf zich volkomen, ondanks de pijn in zijn rechterhand en arm. „Kom op, schoft die je bent!" brulde hij. „Ik zal je krijgen!" Hij hield op met spelen en hoorde onmiddellijk het lichte gerammel van de liftkooi die naar beneden kwam. Hij stond op, liep de altaar- treden tussen de koorbanken af, haalde de Ceska te voorschijn, schroefde met veel moeite de geluiddemper erop en bereikte net een gunstige plaats om zich op te stellen, toen de lifkooi beneden aankwam.

Fallon drukte zich tegen de muur en richtte zijn wapen. Het lifthek werd opengetrapt en Bonati verscheen met zijn Luger. Fallon schoot hem in zijn hand en Bonati liet met een kreet van pijn de Luger val­len en draaide zich naar hem toe. „Waar is Meehan?" vroeg Fallon. „Boven?"

Bonati stond te trillen als een juffershondje, volkomen van streek. Hij probeerde iets te zeggen, maar kon alleen maar uitdrukkelijk ja knikken.

„Mooi zo," zei Fallon grijnzend en Bonati zag weer die angst­aanjagende kop, waar zelfs de duivel van zou schrikken. „Ga naar huis en beter je leven."

Dat liet Bonati zich geen twee keer zeggen. Hij rende door het middenpad, met zijn hand aan zijn pols. De deur sloeg hard achter hem dicht en alle kaarsen flikkerden. Toen was het weer stil. Fallon stapte in de lift en drukte op de knop. Op de steiger stonden Meehan, Anna en pater da Costa te wachten. De regen viel in glinsterende stralen door het gele lichtschijnsel. De liftkooi kwam met een schok tot stilstand en het hek zwaaide open. Het was donker in die hoek. Meehan hield zijn browning iets hoger. „Bonati?" Fallon kwam als een vaag spook uit het donker te voorschijn. „Hallo, rotkerel!" zei hij. Meehan wilde op hem schieten, maar pater da Costa dook in elkaar ondanks zijn gebonden handen, duwde hem met zijn schouder tegen de leuning en lichtte hem een beentje, zodat Meehan kwam te vallen. De browning gleed weg over de steiger en Fallon schopte hem onder de leuning door. Hij leunde tegen de lat, omdat hij zich plotseling doodmoe voelde en zijn arm hevig pijn deed, en wees met zijn Ceska naar Meehan. „Vooruit, maak de pater los." Meehan deed onwillig wat er van hem verlangd werd en zodra pater da Costa vrij was, maakte hij Anna los. Daarna zei hij bezorgd tegen Fallon: „Voel je je wel goed?" Fallon richtte al zijn aandacht op Meehan. „De bom? Heb je de lont al in werking gezet?" 

„Ach, sterf," zei Meehan.

„Wat voor bom?" vroeg pater da Costa.

„Had hij een tas bij zich?"

„Ja, die staat daar," zei pater da Costa en wees naar de canvas tas in de donkere hoek.

„Vooruit," zei Fallon. Probeer Anna hier zo vlug mogelijk vandaan te krijgen, ik bedoel zo ver mogelijk weg. Als dat ding ontploft, stort de hele kerk in elkaar."

Pater da Costa aarzelde geen ogenblik. Hij greep Anna bij haar arm en loodste haar naar de liftkooi, maar ze trok haar arm los en keerde zich naar Fallon. „Martin," riep ze en pakte zijn jekker vast, „we kunnen toch niet zonder jou weggaan?" „Er kunnen er maar twee tegelijk in de lift," zei hij. „Wees nou ver­standig."

Ze had bloed aan haar hand gekregen, van zijn mouw, en hield haar hand bij haar gezicht, alsof ze wilde zien wat het was. „Grote God," zei ze fluisterend.

Pater da Costa sloeg een arm om haar schouders en zei tegen

Fallon: „Je bent gewond."

„U verknoeit uw tijd," zei Fallon geduldig.

Pater da Costa duwde Anna in de lift en volgde haar. Toen hij op de knop had gedrukt, riep hij door de tralies: „Ik kom terug, Martin. Wacht op me."

Zijn stem verloor zich in het duister; Fallon keerde zich met een grijns naar Meehan en zei: „Nu komen we samen aan ons eindje, Jack, is dat niet geweldig? Nu kunnen we samen naar de hel." „Ben je helemaal gek?" zei Meehan. „Ik ga hier niet op mijn dood wachten. Ik probeer dit ding kwijt te raken." Hij liep naar de tas, maar Fallon dreigde hem met zijn Ceska. „Ik heb er veel ervaring mee gehad, herinner je je nog? Deze ontploft bij de eerste aanraking, dat beloof ik je." Hij grinnikte. Ik zal je zeggen wat we gaan doen. We laten het aan God over. Als de lift op tijd terug is, vluchten we. Gebeurt dat niet..." „Jij, verdomde halve gare!" schreeuwde Meehan woedend. Fallon zei kalm: „Tussen twee haakjes, ik herinner me opeens dat ik nog iets voor je heb." Hij haalde een gekreukte witte kaart te voorschijn, met een zwarte rouwrand, en wilde hem aan Meehan geven.

„Verrek, wat moet dat voorstellen?" zei Meehan. „Een Rust-in-Vrede kaart, zo noem je dat toch, hé? Die is voor Billy. Plaats nummer 582 in Pine Trees." Meehan zei verbluft: „Dat lieg je!"

Fallon schudde zijn hoofd. „Ik heb hem gisteravond vermoord, toen hij probeerde Anna da Costa te verkrachten. Ik heb zijn over­schot naar het crematorium vervoerd en daar heb ik hem het hele proces laten ondergaan, zoals jij het mij had laten zien. Het laatste wat ik van je broer heb gezien, was vijf pond grijze as en die heb ik uitgestrooid over een nat grasveldje."

Meehan voelde zich volkomen verpletterd. „Billy!" brulde hij en vloog met gebogen hoofd op Fallon af.

Fallon haalde de haan van de Ceska over. Er klonk een doffe klik en toen wierp Meehan zich bovenop hem, waardoor Fallon tegen de leuning smakte. Deze brak in stukken en Fallon viel omlaag. Hij kwam terecht op het dekzeil boven het gat in het dak en viel er pardoes doorheen.

Meehan keerde zich om en greep de tas. Toen hij hem ver weg wilde gooien, onplofte de bom.

Toen pater da Costa en Anna op straat kwamen, remden daar net twee politiewagens met gierende banden. Miller kwam haastig uit de eerste wagen en liep op hen toe. Toen hij zijn voet op de eerste trede van de stoep zette, ontplofte de bom.

Het effect was verrassend; de hele kerk stortte als op een vertraagde film in elkaar. Eerst bezweek de toren, toen stortte de steiger in en daarna het dak.

Miller greep Anna bij haar vrije arm en samen met de priester bracht hij Anna verder op in de straat in veiligheid. Toen ze bij de auto's stonden, ketste er boven hun hoofd een steigerpaal tegen de muur van een fabriek. Iedereen liet zich op de grond vallen. Pater da Costa was de eerste die weer overeind kwam en stond met ge­balde vuisten naar zijn kerk te staren. Toen de stofwolken waren verdwenen, zag hij dat een deel van de muren en de achteringang nog overeind stonden.

Een jonge agent kwam met een sterke lamp uit een van de politie­wagens. De priester nam hem de lamp af en zei tegen Miller: „Ik ga de kerk in."

Hij deed een stap naar voren, maar Miller greep hem bij zijn arm. „Dat is gekkenwerk!"

„Fallon was in de kerk," zei da Costa. „Hij redde ons leven, begrijpt u? Misschien leeft hij nog. Ik wil zekerheid hebben." „Fallon?" herhaalde Miller verbaasd. „Grote God, zit Fallon hier ook al achter?"

Pater da Costa liep haastig de treden op en duwde de kerkdeur open. De aanblik van de kerk was verschrikkelijk. Het was gedaan met de Goede Naam; dit was het einde, maar de zwaarste schade was in de buurt van de toren, of van dat wat eens de toren was ge­weest.

Pater da Costa liep door het middenpad en liet de lamp recht voor zich uit schijnen. Vóór het altaar lag een enorme berg puin, want hier waren zowel de toren als het dak neergekomen. De lamp scheen in een soort tunnel op iets wat een gezicht zou kun­nen zijn. Hij kroop er op handen en voeten door en liet het licht steeds voor zich uit schijnen.

Achterin de tunnel lag Fallon. Alleen hoofd en schouders waren te zien. De Christusfiguur van het grote kruis, dat boven het altaar hing, beschermde hem, althans voorlopig.

Pater da Costa kroop tot vlak naast hem. Het zware kruis boog door onder de last van het puin en kalk regende op zijn hoofd. „Martin?" zei hij. „Kun je me horen?"

Er klonk een schrapend geluid achter hem en Miller kwam naast hem. „Kom hier in godsnaam uit, pater," zei hij. „De hele bliksem­se boel kan elk ogenblik naar beneden komen." Pater da Costa hoorde hem niet eens. „Martin?"

Fallon sloeg zijn ogen op. „Is Anna veilig?" „Ja, Martin."

„Mooi zo. Het spijt me. Het spijt me allemaal verschrikkelijk." Het kruis boog iets verder door en puin en kalk vielen op de rug van de priester, die zich over Fallon boog om hem te beschermen. „Martin? Kun je me horen?" Fallon deed zijn ogen weer open.

„Ik wil dat je de oefening van berouw bidt. Zeg me na: Mijn Heer en mijn God, die de oneindige barmhartigheid zijt..." „Mijn Heer en mijn God," zei Fallon en stierf. Het bleef heel lang stil. Zelfs de puinmassa scheen tot stilstand te zijn gekomen. Miller kreeg opeens een gevoel dat hij hier niet hoor­de, dat hij geen recht had hier te zijn. Hij keerde zich om en begon terug te kruipen.

Achter hem knielde pater da Costa, het hoofd gebogen onder de wankele beschutting van het kruis, en begon de gebeden van de stervenden te bidden voor de ziel van de man die zich Martin Fallon had laten noemen.