Dandy Jack

Paul's Square was een groene oase in het hart van de stad, een groot grasveld met bloemperken en wilgebomen en middenin stond een fontein. Dit terrein werd omgeven door rijen ouderwetse huizen, die er nog zeer goed uitzagen en bewoond werden door advocaten, notarissen en doktoren.

Er hing een sfeer van voorname rust, waartoe ook de begrafenis­onderneming van Meehan zijn aandeel bijdroeg. Drie huizen aan de noordzijde waren volledig verbouwd en boden alle desbetreffende faciliteiten van een bloemenzaak tot een mortuarium. Aan de ene kant was een overdekte inrit, die toegang gaf tot een parkeerterrein en enkele garages, omgeven door hoge muren, zodat alle zaken discreet en onopvallend afgehandeld konden worden. Van deze faciliteit kon ook bij andere gelegenheden gebruik worden gemaakt. Toen de lijkwagen, een grote Bentley, even na enen het parkeer­terrein opreed, zat Meehan met Billy voorin, naast de chauffeur. Hij droeg zijn gebruikelijke duffelse overjas met de dubbele sluiting, zijn deukhoed en zijn zwarte das, want hij was persoonlijk bij een begrafenis aanwezig geweest.

De chauffeur liep om de wagen heen om het portier open te doen en Meehan stapte uit, gevolgd door zijn broer. „Dank je, Donner," zei hij.

Een jonge grijze hazewindhond stond te drinken uit een bak water bij de achterdeur. Billy riep: „Kom hier, Tommy!" Het dier keerde zich om, rende over het plein en sprong in zijn armen. Billy streelde hem over zijn oren en het beest begon hem enthousiast in zijn gezicht te likken. „Stil maar, brave jongen," zei hij met een stem vol toewijding.

„Ik heb je al eens meer gewaarschuwd," zei Meehan. „Je jas komt onder de haren te zitten."

Toen hij naar de achterdeur liep, kwam Varley uit de garage en bleef op hem staan wachten, de pet in de hand. Zijn gezicht vertrok zenuwachtig en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij scheen er beroerd aan toe te zijn.

Meehan bleef staan, met de handen in de zakken, en nam hem kalm op. „Je ziet er bedonderd uit, Charlie. Heb je iets uitgehaald?" „Ik niet, mr. Meehan," zei Varley, „maar die rotkerel van een Fallon..."

„Niet hier, Charlie," zei Meehan op gedempte toon. „Slecht nieuws hoor ik liever binnen."

Hij knikte tegen Donner die de achterdeur opendeed en hen voor liet gaan. Meehan liep naar een vertrek dat de ontvangkamer heette. Er was niemand, maar op een draagbaar midden in de kamer stond een doodkist.

Meehan stak een sigaret tussen zijn lippen en bukte zich om het koperen naamplaatje te lezen. „Voor wanneer is deze?"

Donner kwam naast hem staan en hield zijn aansteker gereed. „Half vier, mr. Meehan."

Hij sprak met een Australisch accent; zijn mond was enigszins scheef door een litteken, want een plastisch chirurg had hem van zijn hazelip afgeholpen. Dit gaf hem een vrij afstotelijk uiterlijk, maar dat werd weer enigszins goed gemaakt door zijn donkere uniform, dat naar maat was gemaakt. „Is het een crematie?"

Donner schudde zijn hoofd. „Een begrafenis, mr. Meehan." Meehan knikte. „Goed, daar moeten Bonati en jij dan maar voor zorgen. Ik vrees, dat ik het zelf te druk zal hebben." Hij keerde zich om en leunde op de kist. Billy stond tegen de muur en knuffelde zijn hond. Varley wachtte midden in het vertrek, de pet in de hand, met op zijn gezicht de uitdrukking van een veroor­deelde, die wacht tot het luik onder hem opengaat en hij in de eeuwigheid verdwijnt.

„Zie zo, Charlie," zei Meehan, „vertel me de ramp maar." Varley begon te praten maar omdat hij zo haastig sprak, struikelde hij telkens over zijn eigen woorden. Toen hij klaar was, bleef het lang stil. Meehans gezicht stond onbewogen. „Dus hij komt om twee uur hier?" „Dat heeft hij gezegd, mr. Meehan."

„En de bestelwagen? Heb je hem naar het autokerkhof gebracht, zoals ik had gezegd?"

„Ik ben erbij gebleven tot hij in elkaar was geperst, precies volgens uw orders."

Varley wachtte zijn vonnis af en zijn gezicht glom van het zweet. Meehan dwong zich tot een glimlach en tikte hem op zijn wang. „Goed zo, Charlie. Het was jouw schuld niet dat alles anders ging. Laat het verder maar aan mij over, het komt wel in orde." Varleys opluchting leek door zijn poriën naar buiten te komen. Hij zei onzeker: „Dank u, mr. Meehan. Ik heb echt mijn best gedaan, eerlijk waar. U kent me."

„Ga maar gauw eten," zei Meehan, „en dan weer terug naar de autowasplaats. Als ik je nodig heb, laat ik je wel roepen." Varley ging weg en deed de deur achter zich dicht. Billy grinnikte, onderwijl de oren van de hond strelend. „Ik heb je wel gezegd dat het verkeerd zou gaan. We hadden het veel beter zelf kunnen op­knappen, maar jij wou niet luisteren."

Meehan greep het lange blonde haar van de jongen beet, die een kreet van pijn gaf en de hond op de grond liet vallen. „Wil je dat ik vervelend ga worden, Billy?" zei hij zacht. „Is dat soms je be­doeling?"

„Echt niet, Jack," zei de jongen met een huilstem. Meehan duwde hem weg. „Doe je best dan maar. Zeg tegen Bonati dat hij hier komt en ga dan met een van de wagens Dikke Albert halen."

Billy likte zenuwachtig over zijn lippen. „Albert?" fluisterde hij. „Grote Goden, Jack, je weet dat ik niet tegen die griezelige kerel kan. Ik ben doodsbang voor hem."

„Mooi zo," zei Meehan. „Dat weet ik dan als je de volgende keer weer lastig wordt. Dan roepen we Albert om je weer in het gareel

te krijgen." Hij lachte honend. „Lijkt je dat wat?"

Billy sperde zijn ogen wagenwijd open. „Nee, Jack, asjeblieft niet,"

zei hij fluisterend. „Niet die Albert."

„Wees dan maar braaf." Meehan tikte hem op zijn wang en deed de deur open. „En nu weg wezen."

Billy ging de kamer uit en Meehan zei met een zucht tegen Donner: „Ik weet niet wat ik met die jongen moet beginnen, Frank. Ik weet het echt niet."

„Hij is nog jong, mr. Meehan."

„Hij denkt alleen maar aan grietjes," zei Meehan. „Meiden in minirokjes, die alles laten zien wat ze hebben." Hij huiverde van eerlijke afschuw. „Ik betrapte hem laatst op een middag zelfs met de werkster, een vrouw van minstens vijfenvijftig... en nota bene ook nog op mijn bed."

Donner deed er heel verstandig het zwijgen toe. Meehan deed een binnendeur open naar de rouwkapel. Het was er koel en fris, dank zij de airconditioning, en er hing een geur van bloemen. Op de band gespeelde orgelmuziek vormde een passende en devote omlijsting van het geheel.

Er waren zes nissen aan iedere kant. Meehan ontblootte het hoofd en ging de eerste nis binnen. Een eikehouten kist rustte op een baar en overal stonden bloemen. „Wie is dit?"

„Dat jonge meisje, die studente die door de voorruit van een sport­wagen is gevlogen," zei Donner. „O ja," zei Meehan, „die heb ik zelf gedaan." Hij lichtte even de doek van haar gezicht. Het meisje was een jaar of achttien, de ogen waren gesloten, de lippen half geopend en het gezicht was zo mooi opgemaakt, dat het leek alsof ze sliep. „U heeft goed werk geleverd, mr. Meehan," zei Donner. Meehan knikte zelfvoldaan. „Dat ben ik met je eens, Frank. Weet je, ze had bijna geen vlees meer op haar linkerwang, toen ik haar onder handen kreeg. Het gezicht van dit meisje leek wel een rauw stuk vlees, dat kan ik je verzekeren."

„U bent een echte kunstenaar, mr. Meehan," zei Donner en er lag gemeende bewondering in zijn stem. „Een echte kunstenaar, dat is

het juiste woord."

„Dat is een aardig compliment, Frank, en ik waardeer het zeer." Meehan draaide het licht uit en ging hem voor de deur uit. „Ik doe natuurlijk altijd mijn uiterste best, maar wanneer het zo'n jong meisje betreft, tja, dan denk je natuurlijk aan de ouders." „Dat is maar al te waar, mr. Meehan."

Ze kwamen nu in het grote voorportaal, waar de vroegere stijl be­houden was gebleven. Aan de muren hingen wedgwood wandbor­den, wit met blauw. Een glazen deur gaf toegang tot de ontvang­kamer aan de achterkant. Toen ze dichterbij kwamen, hoorden ze stemmen en iemand scheen te huilen.

De deur ging open en er verscheen een stokoud vrouwtje, dat hevig snikte. Ze droeg een hoofddoekje en een versleten wollen jas, die overal op de naden getornd was. Ze had een boodschappentas aan haar arm en hield in haar linkerhand een versleten leren portemonnaie. Ze had opgezette rode ogen van het huilen. De receptionist, Henry Ainsley, kwam achter haar aan. Hij was een lange, magere man met ingevallen wangen en schichtige ogen. Hij droeg een keurig pak van een onopvallende grijze kleur en een stemmige das, en zijn handdruk was vol sympathie. „Het spijt me heel erg," zei hij vrij scherp, „maar zo liggen de zaken. In ieder geval kunt u nu verder alles rustig aan ons overlaten." „Wat is er aan de hand?" vroeg Meehan en kwam dichterbij. Hij legde zijn handen op de schouders van het oudje. „Dat kan zo niet, moedertje, wat scheelt eraan?"

„Alles is in orde, mr. Meehan. Deze oude dame had het even te kwaad. Ze heeft net haar man verloren," zei Ainsley. Meehan negeerde hem en nam het vrouwtje mee naar binnen. Hij liet haar plaatsnemen in een stoel bij het bureau. „Zo, moedertje, vertel me nou alles maar eens."

Hij pakte haar hand en ze kneep hem stijf vast. „Negentig jaar is hij geworden en ik dacht dat ik hem nog lang zou houden, maar toen ik zondagavond uit de kerk thuiskwam, lag hij onderaan de trap." De tranen biggelden over haar wangen. „Hij was nog zo flink voor zijn leeftijd. Ik kon het gewoon niet geloven." „Dat begrijp ik, moeder, en nu wil je hem door ons laten begraven."

Ze knikte. „Veel geld heb ik niet, maar ik wil hem niet door de gemeente laten begraven. Ik wil een echte uitvaart. Ik dacht dat ik genoeg had aan mijn begrafenisverzekering, maar deze meneer zegt dat het zeventig pond kost."

„Weet u, mr. Meehan, de zaak zit zo," viel Ainsley haar in de rede. Meehan keerde zich om en keek hem koel aan. Ainsley slikte de rest van zijn woorden in. Meehan zei: „Heb je al betaald, moedertje?" „Jazeker," zei ze. „Ik ben voordat ik hier kwam bij de verzekering geweest met mijn polis en ze betaalden me vijftig pond uit. Ik dacht dat het genoeg zou zijn." „En die andere twintig pond?"

„Nou ja, ik had nog vijfentwintig pond op de spaarbank." „Juist, ja." Meehan richtte zich op. „Geef me de formulieren eens even," zei hij.

Ainsley stommelde naar het bureau en pakte een bundeltje papieren, die hij trillend overhandigde. Meehan bladerde ze even door. Plotseling verhelderde zijn gezicht. Hij legde zijn hand op de schou­der van het oudje en zei: „Ik heb goed nieuws voor je, moeder. Er is een fout gemaakt." „Een fout?" zei ze verbaasd. :

Hij pakte zijn portefeuille en nam er vijfentwintig pond uit. „Mr. Ainsley heeft er niet aan gedacht, dat we deze herfst een speciaal tarief bieden voor mensen met een ouderdomspensioen." Ze keek naar het geld met een verblufte uitdrukking op haar gezicht. „Een speciaal tarief? Maar dan toch niet door de gemeente, hé, want dat wil ik niet."

Meehan hielp haar overeind. „Om de drommel niet. Een eersteklas begrafenis, dat garandeer ik je. Kom, dan gaan we samen de bloe­men uitzoeken."

„Bloemen?" zei ze. „O, dat zou fijn zijn. Mijn Bill was dol op bloemen."

„Die zijn erbij inbegrepen, moedertje." Meehan keek over zijn schouder naar Donner. „Houd hem hier, ik ben zo terug." In de andere muur was een deur gemaakt die toegang gaf tot de naburige bloemenzaak. Meehan liet het oudje voorgaan; er kwam onmiddellijk een lange slanke jongeman op hen af. Hij droeg het

donkere haar tot op de schouders en hij had een opvallend mooie mond.

„En, mr. Meehan, waarmee kan ik u van dienst zijn?" Hij lispelde enigszins.

Meehan tikte hem op zijn wang. „Dat zal ik je zeggen, Rupert. Help deze dame bloemen uitzoeken, de mooiste die er zijn, voor een krans. Op kosten van de zaak, dat spreekt vanzelf." Rupert accepteerde dit alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. „Uitstekend, mr. Meehan."

„En, Rupert, laat een van de jongens haar dan even thuisbrengen, wil je?" Hij wendde zich tot het oude vrouwtje. „Tevreden, moeder?" Ze rekte haar hals uit en kuste hem op zijn wang. „U bent een goeie man. U bent een prachtkerel. God zegene u." „Dat doet Hij, moedertje, iedere dag van mijn leven," zei Dandy Jack Meehan en hij liep weg.

„De dood is iets om respect voor te hebben," zei Meehan. „Ik be­doel, neem nou deze oude vrouw. Ze heeft op het formulier inge­vuld dat ze drieëntachtig is, ik bedoel, dat is toch iets wonderbaar­lijks."

Hij zat in de draaistoel voor zijn bureau. Henry Ainsley stond voor hem en Donner stond bij de deur.

Ainsley bewoog nerveus en dwong zich tot een lachje. „Ja, ik begrijp wat u bedoelt, mr. Meehan." „O ja, Henry? Dat verbaast me."

Er werd op de deur geklopt en een klein kittig kereltje kwam binnen. Hij droeg een regenjas van buitenlands model, met een ceintuur. Het leek alsof hij uit Zuid-Italië afkomstig was, maar hij sprak het dialect van South Yorkshire. „Had u me nodig, mr. Meehan?"

„Jazeker, Bonati, kom erin." Meehan ging verder tegen Ainsley: „Ik verbaas me over jou, Henry. Volgens mij was dit een verzekerings­begrafenis. Ze hoort thuis in de arbeidersklasse. Ze krijgt vijftig pond op haar polis en jij berekent haar zeventig. Het goeie mens schokt dat bedrag omdat ze haar Bill niet zo maar onder de grond wil laten stoppen." Hij schudde zijn hoofd. „Jij geeft haar een kwi­tantie voor vijftig pond, en dat merkt ze niet omdat ze oud en ver­suft is, en je noteert rustig vijftig pond in de boeken." Ainsley trilde als een espeblad. „Mr. Meehan, luistert u alstublieft naar me. Ik zit hopeloos in de knoei de laatste tijd." Meehan stond op. „Is haar man al hier?" Ainsley knikte. „Sinds vanmorgen. Hij ligt in nis nummer drie. Er is nog niets aan hem gedaan."

,,Breng hem ook mee," zei Meehan tegen Donner en ging de kamer uit.

Hij liep naar nis nummer drie in de rouwkamer en draaide het licht aan. De anderen kwamen bij hem staan. De oude man lag in een o- pen kist, bedekt met een laken, dat nu door Meehan werd wegge­trokken. Hij was volkomen naakt en moest wel een bijzonder sterke kerel zijn geweest want hij had de borst en schouders van een zwaar­gewichtkampioen.

Meehan bekeek hem vol ontzag. „Hij moet een echte stier zijn ge­weest, dat is duidelijk. Moet je die knaap van een pik eens zien." Hij keerde zich om naar Ainsley. „Denk eens aan de vrouwen die hij heeft gehad. Denk eens aan zijn oudje. Goeie God, ik kan begrij­pen waarom ze zoveel van hem hield. Hij was een echte vent, deze ouwe kerel."

Zijn knie schoot met een ruk omhoog. Henry Ainsley weerde hem te laat af en zeeg met een onderdrukte kreun bewusteloos op de grond neer.

„Breng hem naar boven naar het kistenmagazijn," zei Meehan tegen Donner. „Ik ben in vijf minuten bij je."

Toen Henry Ainsley weer bij bewustzijn kwam, lag hij plat op zijn rug, de armen uitgestrekt. Donner stond op zijn ene hand, Bonati op de andere.

De deur ging open en Meehan kwam binnen. Hij bleef even naar hem staan kijken en zei toen: „Vooruit, til hem maar op." De kamer werd gebruikt voor het bergen van doodkisten, die er­gens anders gemaakt werden, maar er stonden wel een paar werk­banken en er hing timmergereedschap aan een rek tegen de muur.

„Genade, mr. Meehan," zei Ainsley smekend.

Meehan knikte tegen Donner; Bonati dwong Ainsley achterover op

een van de werkbanken, de armen uitgestrekt, de handpalmen naar

boven.

Meehan boog zich over hem heen. „Ik wil je graag een lesje geven, Henry, niet omdat je probeerde me twintig pond afhandig te maken. Dat is natuurlijk iets dat niet getolereerd kan worden, maar er is meer. Weet je, ik heb te doen met dat ouwe mens. Ze heeft in haar hele leven nooit iets bezeten. Het enige wat ze had gaat nu onder de grond."

Zijn ogen werden vochtig en er kwam iets dromerigs in zijn stem. „Ze deed me denken aan mijn eigen oudje, ik weet niet waarom, maar één ding weet ik wel en dat is dat ze respect verdient en dat haar ouwe recht heeft op een behoorlijke begrafenis." „U ziet het helemaal verkeerd, mr. Meehan," brabbelde Ainsley zenuwachtig.

„Nee, Henry, jij bent degene die het verkeerd ziet." Meehan zocht twee grote spijkers uit op het rek aan de muur. Hij probeerde de punt op zijn duim en sloeg de eerste toen met een hamer door Ainsleys rechterhand in de werkbank. Toen hij het­zelfde deed met Ainsleys linkerhand, raakte deze bewusteloos van de pijn.

Meehan zei tegen Donner: „Maak hem over vijf minuten maar los en zeg tegen hem dat er heel wat zwaait als hij morgen niet op tijd op zijn werk is."

„Het komt in orde, mr. Meehan," zei Donner. „En wat moet er met Fallon gebeuren?"

„Ik ga nu naar de balsemkamer. Als Fallon komt, laat je hem wach­ten in het kantoor tot ik gelegenheid heb gehad naar de flat te gaan, daarna breng je hem boven. Ik wil Albert ook graag meteen boven hebben."

„Gaat u hem met fluwelen handschoentjes aanpakken, mr. .Meehan?" „Wat dacht je, Frank, wat dacht je?"

Meehan lachte, tikte de bewusteloze Ainsley op zijn wang en ver­dween.

De balsemkamer lag naast de rouwzaal. Toen Meehan er binnen­ging, deed hij de deur achter zich op slot. Hij was het liefst alleen bij deze werkzaamheden. Hij kon zich dan beter concentreren en het hele gebeuren kreeg daardoor iets meer persoonlijks. Op een tafel in het midden van de kamer lag een lijk, bedekt met een laken. Op een wagentje ernaast lag Meehans gereedschap keurig uitgestald op een witte doek. Ontleedmessen, scharen, tangen, naalden van diverse grootte, slagaderbuizen, een grote spuit met een rubberbal en een glazen pot met enkele liters vloeibare bal­sem.

Onderaan de wagen was een plankje met allerlei kosmetische mid­delen; zalfjes en poeders voor verschillende doeleinden. Hij trok het laken weg en vouwde het netjes op. Het lijk was dat van een veertigjarige vrouw. Ze had donker haar en een knap ge­zicht.

Hij herinnerde zich het geval nu weer. Het was een hartkwestie ge­weest. Ze stierf midden in een zin, toen ze met haar echtgenoot de plannen voor kerstmis besprak.

Er lag nog een uitdrukking van vage verbazing op haar gezicht, zoals dat wel meer bij doden voorkomt; haar onderkaak hing omlaag en haar mond stond open van verbazing, alsof ze zich afvroeg waarom dit nu juist haar moest overkomen.

Meehan nam een lange gebogen naald en stak met grote behendig­heid een draad door de achterkant van de onderlip, daarna door het tussenschot van de neus en toen weer door de binnenkant van de lip. Toen hij de draad strak trok en vervolgens afhechtte, was de mond gesloten.

De ogen lagen diep in de kassen, maar dit werkte hij weg door watten onder de oogleden aan te brengen alvorens ze te sluiten. Hij deed ook watten tussen de lippen en het tandvlees en in de wangen, waardoor het gezicht er voller en natuurlijker uitzag. Hij werkte vol toewijding, met gefronst voorhoofd, en floot zachtjes tussen zijn tanden. Zijn ergernis over Ainsley was volkomen gewe­ken. Zelfs Fallon bestond niet meer voor hem. Hij bracht met zijn vinger wat crème aan op de koude lippen, deed een stap terug en kinkte voldaan. Nu kon hij met het balsemen beginnen.

Het lijk woog tegen de zestig kilo en dit betekende dat hij ongeveer zes liter van de gebruikelijke vloeistof nodig zou hebben: formal­dehyde, glycerine, borax en carbolzuur, met wat natriumcitraat om het vormen van stolsels tegen te gaan.

Dit was een simpel geval, zonder veel kans op complicaties en daarom besloot hij om, zoals gewoonlijk, met de okselader te be­ginnen. Hij strekte de linkerarm horizontaal uit, liet de elleboog steunen op een houten blok, greep een ontleedmes en maakte de eerste incisie halverwege de elleboogholte en het sleutelbeen.

Ongeveer een uur later, toen hij de laatste draad afhechtte, werd hij zich bewust van enig lawaai voor de deur. Er klonken boze stemmen en opeens vloog de deur open. Meehan keek over zijn schouder. Miller stond in de deuropening en Billy probeerde zich langs hem heen te dringen.

„Ik heb hem echt proberen tegen te houden, Jack." „Ga thee zetten," zei Meehan, „ik heb dorst en doe asjeblieft die deur dicht. Je ruïneert de temperatuur hier. Hoe dikwijls heb ik je dat al gezegd?"

Billy verdween en deed de deur zacht achter zich dicht. Meehan ging rustig door met zijn werk. Hij pakte een pot gezichtscrème en begon het gezicht van de dode uiterst voorzichtig in te smeren, zonder zich iets van Miller aan te trekken.

De inspecteur stak een sigaret op, maar toen Meehan de lucifer hoorde schrapen, zei hij zonder op te kijken: „Niet hier. Hier tonen we altijd nog enig respect."

„Is het waarachtig?" vroeg Miller, maar hij liet toch de sigaret op de grond vallen en trapte hem uit.

Hij kwam iets dichterbij. Meehan was nu bezig rouge op de juk­beenderen aan te brengen en het leek wel alsof de vrouw onder zijn handen weer tot leven kwam.

Miller bleef enige tijd vol geboeide afschuw toekijken. „Je bent wel

dol op je vak, hé Jack?"

„Heb je iets nodig?" vroeg Meehan kalm.

„Jou." „Dat is niets nieuws, wel?" zei Meehan. „Ik bedoel, er hoeft hier in de stad maar iemand te vallen en zijn been te breken of je staat bij me op de stoep."

„Vooruit dan maar," zei Miller. „We beginnen bij het begin. Jan Krasko ging vanmorgen naar het kerkhof om bloemen te brengen op het graf van zijn moeder. Hij doet dat nu al meer dan een jaar... trouw iedere donderdagmorgen."

„Dus die kerel schijnt toch een hart te hebben. Waarom kom je dat aan mij vertellen?"

„Tegen tien over elf heeft iemand hem een kogel door zijn hoofd

gejaagd. Een echt beroepskarwei, keurig netjes en heel openlijk,

zodat iedereen de boodschap kan begrijpen."

„En die boodschap is?"

„Doe wat Meehan zegt, of anders..."

Meehan deed rustig wat poeder op het gezicht. „Ik had vanmorgen een begrafenis," zei hij. „De oude Marcus van de manufacturen­zaak. Om tien over elf zat ik in de St.-Silvester en luisterde naar de preek. Vraag het maar aan Billy, hij was er ook, samen met nóg zo'n honderd anderen, onder wie de burgemeester. Hij had veel vrienden, de oude mr. Marcus, maar hij was ook een echte heer. Er zijn er tegenwoordig niet veel meer van zijn soort." Hij maakte de wenkbrauwen en oogharen wat glanzender met vaseline en stiftte de lippen rood. Het effect was werkelijk heel bij­zonder. De vrouw leek te slapen.

Miller zei: „Het kan me niets schelen, waar je was. Het gebeurde in opdracht van jou."

Meehan keerde zich naar hem om, onderwijl zijn handen aan een handdoek afvegend. „Bewijs het naar eens," zei hij kortaf. Miller had een gevoel alsof hij werd verstikt door alle ergernis en frustratie van de afgelopen jaren. Hij trok zijn das los en rukte aan zijn boord.

„Dit keer lap ik je erbij, Meehan," zei hij. „Ik breng je voor het gerecht, reken daarop. Dit gaat te ver."

Meehans ogen lichtten op, zijn hele persoonlijkheid kreeg een andere dimensie en er scheen een krachtdadige stroom van hem uit te gaan. „Denk jij mij iets te kunnen doen?" Hij lachte schamper, keerde zich om en wees naar de vrouw. „Kijk naar haar, Miller. Ze was dood, maar ik heb haar weer levend gemaakt. Dacht jij mij ook maar iets te kunnen doen?"

Miller deed onwillekeurig een stap achteruit. Meehan riep: „Voor­uit, donder op, jij!"

Miller verdween alsof de duivel hem op de hielen zat. Opnieuw heerste er stilte in het vertrek. Meehan haalde een paar keer diep adem pakte dan een pot crème en wendde zich tot de dode.

„Ik heb je het leven teruggegeven," fluisterde hij, „het leven." Hierna begon hij de crème in te masseren.