Fallon begreep onmiddellijk wie Miller was. Hij wachtte met gebogen schouders, de handen in de zakken van zijn jas, de voeten enigszins gespreid, klaar voor iedere onverwachte beweging. Er ging een stille kracht van hem uit die bijna tastbaar was. Pater da Costa voelde dit heel duidelijk aan en de gedachte aan wat hier misschien stond te gebeuren vervulde hem met grote afschuw. Hij plaatste zich snel tussen Fallon en de twee naderende politiemannen. Anna bleef aarzelend en onzeker staan, een paar meter achter de communiebank.
Miller stond stil, met zijn hoed in zijn hand, en Fitzgerald stond een
paar passen achter hem. Er viel een benarde stilte, totdat da Costa
zei: „Ik geloof dat u mijn nicht al ontmoet hebt, inspecteur. Hij
heeft rechercheur Fitzgerald bij zich, kindje."
„Miss da Costa," zei Miller heel officieel en wendde zich tot Fallon.
Pater da Costa zei: „En dit is mr. Fallon."
„Inspecteur," zei Fallon luchtig.
Hij wachtte, een gefixeerde glimlach om zijn lippen, en toen Miller in dat strakke, bleke gezicht keek, met die donkere ogen, voelde hij een rilling over zijn rug lopen, alsof er iemand over zijn graf liep..., maar dat was natuurlijk je reinste onzin. Plotseling kwam er in het wilde weg een gedachte bij hem op en onwillekeurig deed hij een stap terug. Het bleef stil. Iedereen wachtte af. De regen kletterde tegen de ramen.
Het was Anna die de spanning verbrak. Ze deed een stap naar de communiebank en struikelde. Fallon was met een sprong bij haar en ving haar op.
„U heeft zich toch niet bezeerd, miss da Costa?" vroeg hij vlotweg. , Nee, dank u, mr. Fallon, het was gewoon dom van me." Haar lachje klonk volkomen overtuigend. Ze keek in Millers richting. „Ik heb de laatste tijd pech met het orgel. Ik vrees dat het zijn beste dagen heeft gehad, net als de kerk zelf. Mr. Fallon is zo vriendelijk geweest ons zijn deskundige hulp aan te bieden." „Is het waarachtig?" zei Miller.
Ze ging verder tegen pater da Costa: „Vindt u het goed als we nu meteen beginnen, oom? Ik weet dat mr. Fallon zijn tijd hard nodig heeft."
„Wij gaan wel naar de sacristie, als u het goedvindt, inspecteur," zei pater da Costa. „We kunnen ook naar de pastorie gaan, als u dat liever wilt."
„Eigenlijk zou ik liever even hier willen blijven hangen," antwoordde Miller. „Zelf speel ik alleen maar piano, maar ik mag altijd graag orgelmuziek horen. Ik neem aan dat mr. Fallon hiertegen geen bezwaar heeft?"
Fallon lachte hem vriendelijk toe. „Helemaal niet, inspecteur, publiek brengt altijd het beste in ons allemaal naar boven." Hij nam Anna bij haar arm en liep met haar tussen de koorbanken door naar het orgel.
Achterin de donkere kapel van St.-Martin de Porres keek Meehan geboeid toe. Billy fluisterde hem toe: „Ik zei je toch al dat die vent gek is? Hoe kan hij zich alle donders hieruit redden?" „Met zijn vingers, Billy, met zijn vingers," zei Meehan. „Daar wil ik een duizendje om verwedden." Er klonk eerlijke bewondering in zijn stem toen hij eraan toevoegde: „Weet je, ik geniet van iedere verdomde minuut. Het is verrukkelijk om een echte prof aan het werk te zien." Hij zuchtte. „Er zijn er nog maar weinig over van ons soort."
Fallon trok zijn jas uit en hing hem over de rugleuning van de dichtstbijzijnde koorbank. Hij ging op de kruk zitten, nadat hij hem zo gesteld had dat hij goed bij de pedalen kon. Anna stond aan zijn rechterkant.
„Heb je geprobeerd om te spelen zonder het trompetregister, zoals
ik je had aangeraden?" vroeg hij.
Ze knikte. „Het maakte inderdaad erg veel verschil."
„Mooi zo. Ik zal flink hard spelen, dan kunnen we precies horen
wat er nog meer niet goed klinkt. Wat dacht je van de prelude en
fuga in D grote terts van Bach?"
„Die heb ik alleen maar in brailleschrift."
„Dat maakt niets uit. Ik speel hem wel uit mijn hoofd." Hij keerde zich om naar pater da Costa en de twee politiemannen achter de communiebank. „Ik weet niet of het u interesseert, maar dit schijnt Albert Schweitzers lievelingsmuziek te zijn."
Niemand gaf antwoord. Ze stonden allemaal in afwachtende houding. Fallon draaide zich weer om naar het orgel. Het was lang geleden — verdomd lang — maar plotseling leek het, op een of andere raadselachtige manier, alsof hij gisteren nog had gespeeld. Hij stelde met volkomen zekere gebaren de zwelkast in en trok alle registers open, behalve de Vox Humana en de Celeste en van het grote orgel de diaposons en een viervoets register. Hij keek Anna ernstig aan. „Wat het pedaalorgel betreft, zou ik liever niet de rietpijpen gebruiken bij dit instrument. Alleen de zestienvoets diapason en de bourdon en misschien een tweeëndertigvoets register om een mooie volle klank te krijgen. Hoe denk jij daarover?"
Ze kon niet zien dat er een sarcastisch lachje op zijn gezicht lag, maar ze hoorde wel iets spottends in zijn stem. Ze legde haar hand op zijn schouder en zei luid: „Dat is in ieder geval een interessant begin."
Ze schrok, toen hij met gedempte stem zei: „Waarom kwam je tussenbeide?"
„Dat is toch volkomen duidelijk?" antwoordde ze zacht. „Om die twee politiemannen te helpen. Begin nou maar gauw te spelen." „God moge het je vergeven, maar je bent een gemene leugenaarster," zei Fallon en begon te spelen.
Hij begon met een stijgend loopje, niet te snel, liet iedere noot duidelijk tot zijn recht komen; zijn linkervoet wipte op en neer op de pedalen en hij speelde de heldere, krachtige muziek met zo'n meesterlijke beheersing, dat Miller zijn plotseling vermoeden onmiddellijk liet varen, want dit was werkelijk vakmanschap. Pater da Costa stond als versteend bij de communiebank, volkomen meegesleept door Fallons schitterende spel, nu hij de inleiding met beide handen voortzette op het daverende grote orgel. Hij wisselde de muziek met handen en voeten af en het manuaal gaf antwoord op de pedalen, totdat zijn linkerteen vier maten lang de bastoon A aanhield en zijn handen de prachtige accoorden uit het instrument toverden.
Miller tikte pater da Costa op de schouder en fluisterde hem in het oor: „Schitterend, maar ik heb niet veel tijd, pater. Kunnen we nu even praten?"
Pater da Costa knikte onwillig en ging hem voor naar de sacristie. Fitzgerald volgde hen; de deur viel door de tocht met een klap achter hem dicht.
Fallon hield op met spelen. „Zijn ze weg?" vroeg hij zacht.
Anna da Costa keek hem nietsziend aan, vol ontzag, en betastte zijn
wang. „Wie ben je?" fluisterde zij. „Wat ben je?"
„Een deksels moeilijke vraag voor iedere man," antwoordde hij,
keerde zich weer naar het orgel en zette opnieuw de aanhef in.
In de sacristie konden ze nog de gedempte orgelmuziek horen, die met een merkwaardige kracht door de oude muren heendrong. Pater da Costa ging op de rand van de tafel zitten. „Een sigaret, sir?" Fitzgerald hield hem een oude zilveren sigarettenkoker voor. Pater da Costa nam er een en kreeg ook een vuurtje aangeboden.
Miller nam hem eens goed op. Hij zag de massieve schouders, dat
verweerde tanige gezicht en die verwarde grijze baard. Opeens
besefte hij met een lichte ergernis dat hij die man eigenlijk graag
mocht. Juist om deze reden besloot hij volkomen officieel te blijven.
„En, inspecteur?" vroeg pater da Costa.
„Bent u van opinie veranderd, sir, na ons laatste gesprek?"
„O nee, totaal niet."
Miller had moeite zijn ergernis te bedwingen en Fitzgerald kwam sussend tussenbeide. „Heeft iemand u op de een of andere manier
gedwongen of bedreigd, sir, sinds vanmorgen?"
„Helemaal niet, inspecteur," verzekerde pater da Costa hem in alle
eerlijkheid.
„Betekent de naam Meehan iets voor u?"
Pater da Costa dacht even na en schudde toen zijn hoofd. „Nee, ik geloof van niet. Verwachtte u van wel?"
Miller knikte tegen Fitzgerald en deze haalde uit zijn aktentas een foto te voorschijn die hij de priester overhandigde. „Jack Meehan," zei hij. „Dandy Jack voor zijn vrienden. Deze foto werd in Londen genomen op de stoep van het hoofdbureau van politie in West End, nadat hij was vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs in verband met een schietpartij in East End verleden jaar." Meehan droeg de welbekende overjas, lachte overmoedig, wuifde met zijn hoed en hield zijn linkerarm om de schouders van een bekend fotomodel.
„Dat meisje dient alleen maar voor de publiciteit," zei Fitzgerald. „Op seksueel gebied heeft hij een heel andere smaak. Op de achterkant van de foto staat alles wat we officieel van hem weten." Pater da Costa begon vol belangstelling te lezen. Jack Meehan was achtenveertig jaar, kwam in 1943 bij de marine op achttienjarige leeftijd, deed dienst op mijnenvegers en werd in 1945 tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld en oneervol ontslagen, omdat hij bij een vechtpartij de kaak van een onderofficier had gebroken. In 1948 had hij zes maanden gezeten vanwege een kleine smokkelaffaire en in 1954 werd hij beschuldigd van deelname aan een complot tot een roofoverval op de posterijen, maar moest wegens gebrek aan bewijs worden vrijgelaten. Sedertdien was hij meer dan veertig keer door de politie verhoord in verband met strafbare feiten. „U schijnt niet veel succes te hebben gehad," zei pater da Costa met een fijn lachje.
„Jack Meehan is helemaal niet grappig," zei Miller. „Ik ben al vijfentwintig jaar bij de politie, maar hij is de ellendigste kerel waarmee ik ooit te maken heb gehad. Herinnert u zich nog de gebroeders Kray en Richardson met zijn treiterbende? Meehan is nog erger dan al die beroerlingen bij elkaar. Hij heeft een begrafenisonderneming hier in de stad, maar achter deze gevel van burgerfatsoen leidt hij een organisatie die alles te maken heeft met drughandelaren, prostitutie, gokgelegenheden en bescherming van misdadigers in bijna alle grote steden van Noord-Engeland." „En u ziet geen kans hier een einde aan te maken? Dat verbaast me heel erg."
„Een schrikbewind, pater. De gebroeders Kray wisten dit jarenlang vol te houden, maar ze waren niet meer dan beginnelingen, vergeleken bij Meehan. Hij heeft bij diverse gelegenheden kerels laten neerschieten, doorgaans een schot in de benen met een jachtgeweer. Dat is niet dodelijk, maakt alleen maar kreupel. Hij laat die lui graag rondlopen, bij wijze van waarschuwing." „Weet u dit volkomen zeker?"
„Ik kon het helaas nooit bewijzen. Ik heb ook niet kunnen bewijzen dat hij de hand had in het beroerdste geval van georganiseerde kinderprostitutie dat we ooit hebben gehad, of dat hij een keer iemand heeft gestraft door hem te kruisigen met spijkers van vijftien centimeter lengte en een ander heeft gedwongen zijn eigen uitwerpselen op te eten."
In een flits zag pater da Costa zichzelf weer terug in dat kamp in Noord-Korea, het eerste kamp waar je fysiek murw werd gemaakt. Hij lag halfdood in de latrine en een Chinese laars drukte zijn gezicht in een hoop stront. De bewaker had ook geprobeerd hem te dwingen ervan te eten, maar hij had koppig geweigerd omdat hij dacht dat het toch gedaan was met hem.
Hij kwam met een schok in de werkelijkheid terug. „U denkt dat Meehan opdracht heeft gegeven tot die moord van vanmorgen?" „Vast en zeker. Krasko was, om het in nette termen te zeggen, een zakenconcurrent in de ruimste betekenis van het woord. Meehan probeerde hem onder zijn vleugels te nemen, maar hij weigerde. Volgens Meehan vertikte hij het om redelijk te zijn." „En er moest een scherpschutter komen om hem openlijk de wereld uit te helpen?"
„Om de anderen een voorbeeld te stellen," zei Miller. „Eigenlijk is juist het feit dat Meehan zo iets durft te doen een aanwijzing dat hij al ver heen is. Hij weet dat ik weet dat hij achter deze geschiedenis
zit, maar dat is precies wat hij wil. Hij wil dat ik en iedereen dat weet. Hij denkt dat hij volkomen vrijuit gaat." Pater da Costa keek fronsend naar de foto en Fitzgerald zei: „Als u ons zou helpen, pater, zouden we hem dit keer wel te pakken kunnen krijgen."
Pater da Costa schudde zijn hoofd. Zijn gezicht stond ernstig. „Het spijt me, inspecteur, het spijt me werkelijk."
Miller zei geprikkeld: „Pater da Costa, we kunnen uit uw vreemde gedrag alleen maar opmaken dat u de man kent die we zoeken en dat u hem in feite probeert te beschermen. Inspecteur Fitzgerald, die katholiek is, heeft me een mogelijke verklaring aan de hand gedaan. Dat wat u weet zou gebonden zijn door het biechtgeheim, als ik me goed uitdruk. Is deze veronderstelling juist?" „Geloof me, inspecteur, als ik kon zou ik u graag helpen," zei de priester.
„Dus u blijft weigeren?" „Ik vrees van wel."
Miller keek op zijn horloge. „Goed dan, pater. Ik heb een afspraak over twintig minuten en ik verzoek u mij te vergezellen. Geen dreiging en geen dwang. Alleen maar een verzoek." „O," zei pater da Costa. „Mag ik misschien vragen waar we heen gaan?"
„Naar de lijkschouwing van Janos Krasko in het gemeentelijk lijkenhuis."
„O," zei pater da Costa opnieuw. „Vertelt u me eens, inspecteur, is dit bedoeld om me uit te dagen?" „Die beslissing is aan u, pater."
Pater da Costa stond op en voelde zich plotseling doodmoe. Hij had weinig moed om weerstand te bieden, hij had schoon genoeg van de hele geschiedenis. Het was heel merkwaardig, maar het enige waarvan hij zich duidelijk bewust was, scheen de gedempte orgelmuziek te zijn.
„Ik heb avondmis, inspecteur, en daarna moet ik eten uitdelen in het asiel. Ik kan niet lang wegblijven."
„Hoogstens een uur, sir. Ik laat u met de auto terugbrengen, maar we hebben nu geen tijd meer te verliezen."
Pater da Costa deed de sacristiedeur open en ging hen voor, de kerk
in. Hij bleef bij het altaar staan. „Anna?" riep hij.
Fallon hield op met spelen en het meisje keerde zich om. „Ik ga even
weg, kindje, met inspecteur Miller."
„En de mis dan?" zei ze.
„Ik ben zo weer terug. Misschien kan mr. Fallon na de mis terugkomen, dan kunnen we over het orgel praten." „Heel graag, pater," riep Fallon opgewekt.
Pater da Costa liep met Miller en Fitzgerald door de kerk, langs de kapel waar de twee broers nog steeds in het donker wachtten, en door de voordeur naar buiten.
De deur sloeg hard dicht door de wind en daarna bleef het stil. Fallon zei zacht:
„Nou, alles wel bekeken, mag ik zeggen dat jij mijn leven hebt gered. Hij verdacht me niet zo'n klein beetje, die brave hoofdinspecteur." „Maar nu niet meer," zei ze. „Niet na dit orgelspel. Je was geweldig." Hij grinnikte zachtjes. „Vroeger misschien, geef ik met gepaste bescheidenheid toe, maar nu niet meer. Mijn handen zijn niet meer wat ze geweest zijn, om maar één ding te noemen." „Schitterend," zei ze. „Er is geen ander woord voor." Ze was werkelijk diep geroerd en scheen de werkelijkheid te zijn vergeten. Ze tastte naar zijn handen, met een glimlach op haar gezicht. „Dat van die handen is maar onzin." Ze nam ze in de hare en haar glimlach verdween als bij toverslag. „Je vingers?" fluisterde ze en betastte ze aan alle kanten. „Wat is ermee gebeurd?" „O, dat?" Hij trok zijn handen weg en bekeek de lelijke misvormde vingertoppen. „Een stelletje kerels, die bepaald geen vrienden van me zijn, hebben de nagels eraf getrokken. We hadden een kleine onenigheid."
Hij stond op en trok zijn jas aan. Ze bleef zitten met een hevig ontdaan gezicht en stak in het wilde weg haar hand uit, alsof ze hem wilde aanraken. Hij hielp haar opstaan en sloeg haar mantel om haar schouders. „Ik begrijp het niet," zei ze.
„Ik hoop, bij God, dat je het nooit zult hoeven begrijpen," zei hij zacht. „Kom mee, dan breng ik je even naar huis."
Ze liepen de altaartreden af en gingen weg door de sacristie. De deur sloeg achter hen dicht. Na een korte stilte stond Billy Meehan op. „Goddank, eindelijk. Kunnen we nu weg?"
„Jij wel, maar ik niet," zei Meehan. „Ga Fallon achterna en blijf als
een klit aan hem hangen."
„Ik dacht dat Varley dat zou opknappen?"
„En nu zeg ik dat jij dat mag doen. Zeg maar tegen Varley dat hij
buiten op me wacht."
„En jij dan?" zei Billy mopperig.
„O, ik wacht hier tot de priester terugkomt. We moeten nodig eens samen praten." Hij zuchtte diep en rekte zich eens flink uit. „Het bevalt me hier best. Lekker rustig in het donker hier, met al die flikkerende kaarsen in de verte. Zo iets zet je aan het denken." Billy bleef treuzelen, alsof hij probeerde een zinnig antwoord te bedenken. Meehan zei geprikkeld: „Vooruit, donder op, christus nog an toe. Ik zie je later wel weer."
Hij leunde achterover, kruiste zijn armen over zijn borst en deed zijn ogen dicht. Billy ging weg door de hoofdingang om zijn opdracht uit te voeren.
De regen kletterde neer op de grafstenen. Terwijl ze over het pad naar de pastorie liepen, trok Fallon haar arm door de zijne. „Soms denk ik dat die regen nooit zal ophouden," zei ze. „Het duurt nu al dagenlang." „Ik weet het," zei Fallon.
Toen ze bij de voordeur kwamen, maakte Anna hem open en bleef even onder de luifel staan. Fallon bleef onderaan de stoep wachten en keek naar haar omhoog.
„Ik begrijp helemaal niet hoe alles in elkaar zit," zei ze. „Ik begrijp niets van jou, van wat er vandaag is gebeurd en van alle omstandigheden... nu ik jou heb horen spelen. Er klopt iets niet. Ik zie het verband niet."
Hij lachte haar vriendelijk toe. „Ga jij nou maar naar binnen, beste kind, en blijf niet langer in de kou staan. Blijf maar veilig in je eigen kleine wereldje." „Dat kan nu niet meer," zei ze. „Ik ben nu medeplichtig geworden, noemen ze dat niet zo? Ik had alles kunnen zeggen, maar ik heb gezwegen."
Het was verschrikkelijk voor hem om dit te moeten horen. Hij zei schor: „Waarom heb je dat niet gedaan?"
„Dat had ik mijn oom beloofd, weet je dat niet meer? Ik wil hem voor niets in de wereld verdriet doen."
Fallon liep zachtjes weg. Ze riep vanaf de stoep: „Mr. Fallon, bent u daar nog?"
Hij antwoordde niet. Ze bleef nog even staan twijfelen, ging toen naar binnen en deed de deur dicht. Fallon keerde zich om en liep weg. Billy stond enigszins verdekt opgesteld bij een Victoriaans huis en had hen samen gadegeslagen, of eigenlijk had hij alleen maar op Anna gelet. Ze was anders dan de meeste meisjes die hij kende. Ze was onopvallend en een echte dame, maar ze had een bijzonder goed figuur. Er schuilde veel warmte achter dat koele uiterlijk, daarvan was hij overtuigd, en het feit dat ze blind was gaf hem een vreemd gevoel van binnen en zijn perverse verbeelding bezorgde hem even later een erectie.
Fallon bleef staan en stak een sigaret op in de beschutting van zijn handen. Billy trok zich behoedzaam terug.
„Ziezo, Billy," zei Fallon, „nu ga ik naar huis terug. Als jij er nu tóch bent, kun je me mooi even naar Jenny's huis rijden." Billy weifelde even, maar kwam toen onwillig naar voren. „Je vindt jezelf verdomd link, hè?"
„Er is niet zoveel voor nodig om linker te zijn dan jij, jochie," zei Fallon, „trouwens, onthou maar goed dat ik knap nijdig word als ik je hier ooit nog eens zie rondhangen."
„Ach, barst, jij," zei Billy woedend. Hij keerde zich om en liep snel naar het hek. Fallon liep lachend achter hem aan.
Het gemeentelijk lijkenhuis leek wel een fort met de zes meter hoge muren van rode baksteen, die nieuwsgierige ogen buiten hielden. Toen Millers wagen bij de hoofdingang kwam, stapte de bestuurder uit en zei iets door een spreekbuis aan de muur, waarna hij weer achter het stuur ging zitten. Even later schoof het brede ijzeren hek automatisch open en konden ze het binnenplein oprijden. „We zijn er, pater," zei Miller. „Dit is het modernste mortuarium van heel Europa, althans dat wordt beweerd." Hij en Fitzgerald stapten het eerste uit en daarna volgde de priester. Het gebouw was een en al glas en beton, uiterst functioneel maar toch stijlvol. Ze liepen over een betonnen oprit naar de achteringang en een man in een witte overall deed hen open.
„Goedemorgen, inspecteur," zei hij, „professor Lawlor komt dadelijk bij u in de kleedkamer. Hij wil graag zo gauw mogelijk beginnen." Begeleid door het zachte gezoem van de air-conditioning, volgden ze de man door een doolhof van smalle gangen. Miller keek achterom naar da Costa en zei terloops: „Ze beweren dat hier de allerzuiverste lucht beschikbaar is, maar je moet natuurlijk nog wel kunnen ademen."
Deze opmerking vroeg niet om een antwoord en pater da Costa gaf zich dan ook geen moeite. De man in het wit deed een deur open, liet hen binnengaan en verdween.
Er was een rij wasbakken en in de hoek een douche en er hingen witte overalls en jassen op de haken aan de muur. Hieronder stonden diverse paren witte laarzen van verschillende grootte. Miller en Fitzgerald ontdeden zich van hun regenjas en de inspecteur nam een paar witte jassen en gaf er een aan de priester. „Trekt u deze maar aan. Laarzen zijn overbodig." Pater da Costa deed wat van hem verlangd werd en even later ging de deur open en kwam professor Lawlor binnen. „Kom mee, Nick," zei hij, „alles wacht op jou." Opeens zag hij de priester en zette grote ogen op. „Hallo, pater."
„Ik wil pater da Costa graag laten kijken, als jij er geen bezwaar tegen hebt," zei Miller.
Professor Lawlor was gehuld in een witte overall en laarzen en frummelde ongeduldig aan zijn lange lichtgroene rubberhandschoenen. „Als hij me maar niet in de weg loopt, maar we moeten opschieten, want ik moet om vijf uur college geven op de medische faculteit."
Hij ging hen voor langs een korte gang en door een rubber klapdeur naar de lijkenzaal. De T.L.-verlichting was hier zo schel dat het bijna pijn deed aan de ogen. Er stonden zes operatietafels van roestvrij staal op een rij.
Janos Krasko lag op zijn rug op de tafel vlakbij de deur. Hij was volkomen naakt en het hoofd steunde op een houten blok. Twee assistenten stonden bij een wagentje waarop een serie medische instrumenten keurig lag uitgestald. Wat pater da Costa het meest verraste, was het gesloten televisiecircuit. De ene camera was opgesteld bij de operatietafel, de andere stond te wachten op een rijdende wagen.
„U ziet het, pater," zei Miller, ,,de wetenschap gaat met rasse schreden vooruit. Tegenwoordig wordt zo'n geval als dit in kleur op de videoband opgenomen."
„Is dat eigenlijk wel nodig?" vroeg Pater da Costa. „Absoluut noodzakelijk, vooral als de verdediger weinig houvast kan vinden en zijn eigen deskundige getuigen meebrengt, dat wil zeggen, een of andere bekende patholoog die zelf een theorie heeft opgezet over het gebeurde."
Een van de assistenten bevestigde een microfoon om de hals van de professor. Miller knikte en zei: „De medische professie houdt koppig vast aan zijn opinie, pater, dat heb ik helaas in de praktijk wel geleerd."
Lawlor glimlachte ijzig. „Nou niet bitter worden op je oude dag, Nick. Heeft u wel eens meer een lijkschouwing meegemaakt, pater?" „Niet zoals u het nu bedoelt, professor."
„Juist, ja. Als u zich onpasselijk voelt, weet u waar de kleedkamer is, en gaat u een flink stuk achteruit alstublieft... jullie allemaal." Hij keerde zich om en zei tegen de cameramensen en zijn staf: „Mooi zo, heren, laten we beginnen."
Dat het geen nachtmerrie werd voor pater da Costa was waarschijnlijk te danken aan Lawlor, aan hem en aan de algehele sfeer van klinische vaardigheid.
De professor was inderdaad briljant en onderscheidde zich in elk opzicht. Hij was een kunstenaar met het ontleedmes en leverde
constant commentaar met de droge, afgemeten stem hem eigen. „Alles wat hij zegt wordt opgenomen," fluisterde Miller, „ter begeleiding van de videoband."
Pater da Costa keek geboeid toe, toen Lawlor rondom de schedel een incissie maakte. Hij greep het haar stevig beet en het trok het hele gezicht, met ogen en al, als een rimpelig rubber masker naar voren.
Hij gaf een wenk aan de assistent, die hem een elektrisch zaagje overhandigde dat hij aanzette. Lawlor begon voorzichtig het schedeldak door te zagen.
„Dit noemen ze een de Soutter," fluisterde Miller. „Het werkt op basis van trillingen. Een cirkelzaag zou te snel werken." Van stank viel weinig te bespeuren, want alles werd weggezogen door de ventilators in de zoldering boven de tafel. Lawlor zette de zaag af en gaf hem weer terug. Hij lichtte het schedeldak op, legde het op de tafel, tilde voorzichtig de hersens op en legde ze in een heel gewoon rood plastic bakje dat een van de assistenten klaar hield. Deze bracht het bakje naar de gootsteen, waar Lawlor het nauwkeurig woog. Hij zei tegen Miller: „Ik onderzoek dit straks nog wel verder, als ik al het andere klaar heb, goed?" „Prima," zei Miller.
Lawlor ging terug naar het lijk, vroeg om een groot mes en sneed het lichaam van boven tot onder open. Er was bijna geen bloed te zien, alleen een dikke laag geel vet en daaronder helrood vlees. Hij sneed het aan alle kanten stuk, alsof het een oude jas was en werkte snel en efficiënt, zonder een ogenblik op te houden. „Is dit eigenlijk wel nodig?" vroeg pater da Costa. „We weten toch dat hij alleen een hoofdwond had."
„De lijkschouwer eist een verslag tot in de kleinste bijzonderheden," zei Miller. „De wet zegt dat hij daar recht op heeft, dus dat verwacht hij dan ook. Het is niet zo wreed als je denkt. Een paar jaar geleden hebben we zo'n geval gehad. Een oude man werd dood gevonden in zijn eigen huis. Kennelijk een hartaanval. Toen Lawlor hem openmaakte, werd dit bevestigd en als hij niet was verder gegaan, zou de zaak hiermee zijn afgedaan." „Was er dan nog meer?" „Er werden gebroken halswervels ontdekt, meen ik. De juiste bijzonderheden weet ik niet meer, maar het was duidelijk dat iemand de oude man hardhandig had toegetakeld. Hierdoor kwamen we iemand op het spoor die altijd oude mensen begluurde en lastig viel. Zo'n kerel die ergens aanbelt en zegt dat hij de riolering moet controleren en dan tien pond probeert af te persen." „Wat is er met hem gebeurd?"
„Het hof verklaarde doodslag bewezen en veroordeelde hem tot vijf jaar, dus over niet al te lange tijd komt hij vrij. Het is een rare wereld, pater." „Wat had u dan gewild?"
„Ik had hem liever zien hangen," zei Miller botweg. „Weet u, ik noem dit een toestand van oorlog. De kwestie is maar, wie het langste leeft. Liberale principes zijn allemaal erg prachtig, zolang je een grond voor die principes blijft behouden." Dit klonk volkomen redelijk en er viel niet veel tegen in te brengen. Pater da Costa ging even opzij, toen de assistenten diverse organen in plastic bakjes naar de gootsteen droegen. Elk orgaan werd eerst gewogen en daarna aan Lawlor doorgegeven, die het snel met een groot mes op een hakbord in schijfjes sneed. Hart, longen, lever, nieren, darmen, alles werd op dezelfde manier razend snel verwerkt, en de camera op de wagen naast hem nam alles op. Ten slotte was hij klaar en legde het mes neer. „Dat is alles," zei hij tegen Miller. „Er valt niets noemenswaards te vermelden. Als ik een sigaretje heb gerookt, stort ik me op de hersenen." Hij zei lachend tegen da Costa: „Hoe vond u het?"
„Een heel merkwaardige ervaring," zei pater da Costa. „Ik zou het vrij onrustbarend willen noemen."
„U bedoelt, de ontdekking dat een mens alleen maar een lap rauw vlees is?" vroeg de professor. „Is dat wat u zelf denkt?" „Komt u maar kijken."
Lawlor liep naar de operatietafel, gevolgd door de priester. Het lichaam lag helemaal open en was volkomen leeg en schoon. Eén holle ruimte tussen borstkas en penis.
„Herinnert u zich dat gedicht van Eliot ,The Hollow men'? Daar
heeft hij dit mee bedoeld, ten minste zo heb ik het altijd begrepen." „En u denkt dat dit alles is?" „U dan niet?"
Een van de assistenten legde het schedeldak terug en trok het haar er weer overheen. Het was verrassend om te zien, hoe het gezicht weer in de plooi viel. Zeer merkwaardig.
Pater da Costa zei: „Het menselijk lichaam is toch eigenlijk een prachtig stuk werk. Ongelooflijk functioneel. Er is geen enkele taak die de mens niet kan verrichten; hij speelt alles klaar wat hij wil. Bent u het met me eens, professor?" „Mij lijkt van wel."
„Soms vind ik het raadsel ongelooflijk angstaanjagend. Ik bedoel, is dit nu alles wat er overblijft van Einstein, bijvoorbeeld, of van Picasso? Een schoongemaakt karkas en een paar schijfjes rauw vlees die rondslingeren op de bodem van een plastic emmer?" „O nee, pater," zei Lawlor met een vermoeid lachje, „bespaar me uw filosofie, ik heb meer te doen." Hij wendde zich tot Miller. „Heb je genoeg gezien?" „Het lijkt me wel," zei Miller.
„Mooi zo. Neem deze advocaat van de duivel alsjeblieft met je mee en laat mij de zaak rustig afwerken. Het volledige verslag krijg je niet eerder dan morgen. Hij lachte opnieuw tegen pater da Costa. „Het zal u wel duidelijk zijn, dat ik u geen hand kan geven, maar val rustig binnen als u toevallig langskomt. Er is hier altijd wel iemand." Hij lachte om zijn eigen grap en lachte nog steeds, toen ze teruggingen naar de kleedkamer. Een van de assistenten ging mee om ervoor te zorgen dat de jassen die ze hadden gedragen in de vuile was verdwenen, dus ze kregen geen gelegenheid om te praten. Miller ging de anderen voor naar buiten. Hij voelde zich moe en teleurgesteld, want hij begreep wel dat hij had verloren. Het ellendige was dat hij eigenlijk niet wist wat hij nu moest doen, want hij hoopte nog altijd te kunnen vermijden om langs de officiële weg te werk te moeten gaan.
Het regende nog steeds, toen ze de binnenplaats opliepen. Ze kwamen bij de auto, Fitzgerald deed het portier open en liet eerst pater da Costa en toen Miller instappen. Zelf ging hij voorin zitten, naast de bestuurder.
Toen ze zich in het verkeer ingevoegd hadden, zei Miller: „Ik wilde u de realiteit laten beseffen, maar het heeft, geloof ik, niet veel geholpen, hé?"
De priester zei: "Toen ik twintig was, ben ik als parachutist afgeworpen in de bergen van Cretan, verkleed als boer. Allemaal heel romantisch, nachtelijke actie en zo meer. Toen ik bij de dorpsherberg kwam, werd ik met een revolver bedreigd door een Duitse geheime agent, die lid was van de Feldgendarmerie."
Miller kreeg belangstelling voor het verhaal. „Dus iemand had u verraden?"
„Dat moet wel, ja. Hij was geen onaardige kerel. Hij zei dat het hem speet, maar hij moest me vasthouden tot de Gestapo kwam. We hebben samen een borrel gedronken. Ik zag kans hem op zijn hoofd te slaan met een wijnfles."
Pater da Costa staarde voor zich uit, met zijn gedachten in het verleden.
„Hij schoot mij in mijn linkerlong en ik wurgde hem met mijn blote handen." Hij hield zijn handen omhoog. „Ik heb sedertdien elke dag voor hem gebeden."
Ze sloegen de straat in naast de kerk en Miller zei mat: „Juist, ja, ik begrijp wat u duidelijk wilde maken." De wagen hield stil langs het trottoir en met een zekere formaliteit in zijn stem zei Miller: „In wettelijke termen gesproken, bent u door uw houding in deze zaak achteraf medeschuldig. Dit is u duidelijk?" „Volkomen."
„Goed," zei Miller. „Ik zal u zeggen wat ik van plan ben. Ik ga me tot uw superieuren wenden in een laatste poging om u tot rede te brengen."
„Dan kunt u zich het beste wenden tot monseigneur O'Halloran. Ik heb hem zelf al proberen te bereiken, maar hij is de stad uit. Hij is morgenochtend weer terug, maar u hoeft er niet op te rekenen dat dit u zal helpen."
„Dan zal ik de officier van justitie verzoeken een arrestatiebevel uit te vaardigen."
Pater da Costa knikte berustend. „U moet nu eenmaal doen wat u
goed lijkt, dat begrijp ik, inspecteur." Hij deed het portier open en stapte uit. „Ik zal voor u bidden."
„Hij zal voor me bidden!" Miller perste zijn kaken op elkaar toen ze wegreden. „Heb je ooit zo iets gehoord?" „Ik weet het, sir," zei Fitzgerald. „Hij is een heel bijzondere kerel, vindt u niet?"
Het was kil en vochtig in de kerk, toen pater da Costa door de hoofdingang binnenkwam. Het was bijna tijd voor de mis. Hij voelde zich moe, doodmoe. Het was een afschuwelijke dag geweest, de ergste sedert zijn verblijf, vele jaren geleden, in het Chinese krijgsgevangenenkamp in Chong Sam. Hij wou dat Fallon en Miller en al die anderen in het niets konden verdwijnen, gewoon zouden ophouden te bestaan.
Hij doopte zijn vingers in de wij waterbak en zag rechts van hem, in de kapel van St.-Martin de Porres, een lucifer aanflikkeren. Iemand stak een kaars op, iemand met een bekend gezicht. Even bleef het stil en toen kwam de duivel te voorschijn uit het duister; pater da Costa omgordde zijn lendenen en trok ten strijde.