3

‘Casey,’ hoorde ze iemand zachtjes zeggen. En toen nog eens, dringender: ‘Casey. Word wakker, lieveling.’

Met tegenzin liet Casey zich door de stem van haar man uit haar slaap losrukken. Ze deed haar ogen open, zag Warren die zich over haar heen boog. Doordat zijn gezicht zo dicht bij het hare was, leken zijn knappe trekken misvormd; het zag er opgezwollen uit, hij had iets weg van een gargouille. ‘Wat is er?’ vroeg ze, terwijl ze de vreem de droom waar ze middenin had gezeten uit haar hoofd probeerde te verdrijven. Ze zag op de wekkerradio dat het drie uur in de ochtend was.

‘Er is iemand in huis,’ fluisterde Warren, terwijl hij een ongeruste blik over zijn linkerschouder wierp.

Casey volgde zijn blik door het duister. Terwijl ze overeind ging zitten, begon haar hart te bonken.

‘Ik denk dat er iemand binnen is gekomen door een raam in de kelder,’ vervolgde Warren. ‘Ik heb geprobeerd het alarmnummer te bellen, maar de telefoon doet het niet.’

‘O god!’

‘Rustig maar. Ik heb het pistool.’ Hij stak het omhoog, de loop glansde in het schijnsel van de halve maan voor het raam.

Casey knikte, denkend aan de ruzie die ze hadden gehad omdat Warren per se een vuurwapen in huis wilde hebben. ‘Alleen ter bescherming,’ had hij gezegd, en nu leek het erop dat het een goed idee van hem was geweest. ‘Wat moeten we doen?’ vroeg ze.

‘We verstoppen ons in de kast en doen de deur op slot. Als iemand hem openmaakt, schiet ik eerst en dan praten we verder.’

‘God, wat vreselijk,’ zei Casey, die Gails stem opzette. ‘Zijn er echt mensen die zo praten?’

‘Op de tv,’ zei Warren.

Wat? Wat gebeurt er? Hoezo tv?

‘Ik geloof niet dat ik deze heb gezien,’ zei Gail.

Wat doet Gail in onze slaapkamer? Waarom heeft ze in ons huis ingebroken?

‘Ik denk niet dat iemand hem gezien heeft. Volgens mij is het zo'n direct-naar-videoproductie. De dokters denken dat het misschien Caseys hersenen prikkelt als de tv blijft aanstaan. Ik moet je zeggen dat het mij ook helpt om de tijd door te komen.’

‘Hoe lang ben je hier al?’ vroeg Gail.

‘Vanaf een uur of acht.’

‘Het is nu bijna één uur. Heb je wel iets gegeten?’

‘Een van de verpleegsters heeft me een uurtje geleden een kop koffie gebracht.’

‘Heb je verder niets gehad?’

‘Ik heb niet zo'n honger.’

‘Maar je moet iets eten, Warren. Je moet zorgen dat je op krachten blijft.’

‘Met mij gaat alles goed, Gail, ik hoef echt niks te eten.’

‘Ze komen eraan. Ik hoor ze op de trap. We hebben geen tijd meer.’

Waar heb je het over? Wie zijn er op de trap? Wat gebeurt er?

‘Kruip onder het bed. Gauw!’

‘Ik ga nergens heen zonder jou.’

Wie zijn die mensen toch?

‘Zo is het wel genoeg, wat een bagger,’ zei Warren.

Een klikgeluid. En daarna stilte.

Wat gebeurde er, vroeg Casey zich af, in verwarring gebracht door het besef dat ze niet wist of ze haar ogen open of dicht had. Had ze geslapen? Hoe lang dan? Had ze gedroomd? Waarom kon ze geen onderscheid maken tussen wat echt was en wat niet? Waren deze mensen háár Warren, háár Gail? Waar was ze?

‘Haar kleur is iets beter,’ zei Gail. ‘Is er al iets veranderd?’

‘Niet echt. Alleen is haar hartslag wat veranderlijker geweest dan eerst…’

‘Is dat een goed of slecht teken?’

‘De dokters weten het niet.’

‘Ze weten eigenlijk maar bar weinig, hè?’

‘Ze denken dat ze misschien meer pijn heeft en…’

‘Wat niet noodzakelijkerwijs een slecht teken hoeft te zijn,’ onderbrak Gail hem. ‘Ik bedoel, misschien betekent het wel dat ze aan het terugkomen is.’

‘Patiënten in een diep coma kunnen nog wel pijn voelen,’ zei Warren. Zijn stem klonk vlak. ‘Hoe eerlijk is dat?’ voegde hij eraan toe.

Casey kon hem bijna zijn hoofd zien schudden. Dit was onmiskenbaar háár Warren, dacht ze. Ze herkende het vertrouwde ritme van zijn stem, de milde cadans. O, Warren, je hebt me gevonden. Ik wist het wel. Ik wist wel dat je me niet alleen zou laten op deze afschuwelijke donkere plek.

‘Ik kan niet geloven dat dit Casey is,’ zei Gail. ‘De laatste keer dat ik haar zag was ze zo mooi, zo vol levenslust.’

‘Ze is nog steeds mooi,’ zei Warren. Casey hoorde iets defensiefs in zijn stem. ‘Het mooiste meisje van de hele wereld,’ voegde hij eraan toe. Zijn stem stierf weg.

Casey stelde zich voor dat zijn ogen zich met tranen vulden en wist dat hij zou vechten om ze niet te laten rollen. Kon ze zijn tranen maar wegvegen, dacht ze. Kon ze hem maar kussen en zorgen dat alles beter voor hem werd.

‘Waar hebben jullie meiden het die dag trouwens allemaal over gehad?’ vroeg hij. ‘Je hebt me eigenlijk maar weinig verteld over jullie lunch.’

‘Er viel ook niet veel over te vertellen,’ zei Gail, alle zinsdelen onderbrekend met een giecheltje. ‘Om je de waarheid te zeggen weet ik niet meer zo goed waar we het over hadden. De gebruikelijke dingen, neem ik aan.’ Ze lachte weer, maar het klonk eerder triest dan vrolijk. ‘Ik wist toen niet dat ik er eigenlijk meer aandacht aan had moeten schenken dan normaal. Ik wist niet dat het misschien de laatste keer zou zijn. O god.’ Een heftige snik doorkliefde de ruimte, als een donderslag bij heldere hemel.

O, Gail, alsjeblieft, niet huilen. Het komt allemaal goed. Ik word beter. Ik beloof het.

‘Sorry, ik vergeet het steeds weer,’ zei Warren. ‘Dit roept natuurlijk pijnlijke herinneringen bij je op.’

Casey maakte zich een voorstelling van Gail die haar beide schouders even optrok en vervolgens wat springerige krullen achter haar rechteroor stopte. ‘Mike lag twee maanden in een hospice voordat hij stierf,’ zei Gail. Ze had het over haar man, die leukemie had gehad en die ze vijf jaar geleden had verloren. ‘We konden alleen maar toekijken hoe hij wegteerde. Maar we hadden in elk geval een aantal jaren de tijd gehad om ons erop voor te bereiden,’ vervolgde ze. ‘Al kun je je op zoiets natuurlijk nooit echt voorbereiden,’ voegde ze er meteen aan toe. ‘Niet als iemand nog zo jong is.’

‘Casey gaat niet dood,’ zei Warren ferm.

Hij heeft gelijk. De artsen hebben een verkeerde diagnose gesteld. Dit is allemaal één grote vergissing.

‘Ik denk er zelfs niet over om haar van de beademing te laten halen.’

‘Haar van de beademing af halen?’ Dit keer was het Gail die deze vraag stelde. ‘Wanneer hebben de artsen voorgesteld om de beademing te staken?’

‘Dat hebben ze niet gedaan. Ze zijn het erover eens dat het veel te vroeg is om in die richting te denken.’

‘Natuurlijk is het veel te vroeg. Wie heeft het dan geopperd?’

‘Wie denk je?’

‘O…’ zei Gail. ‘Ik wist niet dat Drew hier pas nog is geweest.’

Is mijn zus hier geweest?

‘Wat dacht je? Natuurlijk niet. Ze is alleen maar vlak na het ongeluk hier geweest. Ze zegt dat ze er niet tegen kan om haar zus in deze toestand te zien.’

‘Dat klinkt echt als Drew,’ zei Gail.

‘Gisteravond belde ze om te vragen hoe het ermee was,’ vervolgde Warren. ‘Toen ik zei dat er niets veranderd was, vroeg ze hoe lang ik van plan was Casey op deze manier te laten lijden. Ze zei dat ze Casey heel wat langer kende dan ik en dat haar zus de rest van haar leven beslist niet als een plant zou willen doorbrengen…’

Een plant? Nee! De dokters hebben een ongelukkige fout gemaakt. Ze hebben iedereen onnodig bang gemaakt.

‘… in leven gehouden via buisjes en slangetjes.’

‘Dat is alleen zo tot ze weer uit zichzelf gaat ademen,’ zei Gail gedecideerd. Het was lang geleden dat Casey haar vriendin zo heftig had horen praten. ‘Casey komt hier doorheen. Haar breuken zullen helen, haar lichaam zal zich herstellen. Ze komt weer bij bewustzijn. Je zult het zien. Casey zal weer zijn zoals ze altijd was. Dit coma is alleen maar de manier waarop haar lichaam aan genezing werkt. We zouden dankbaar moeten zijn dat ze niet bij bewustzijn is, dat ze niet weet wat er aan de hand is…’

Alleen wist ze dat wel, was Casey gedwongen te erkennen, toen het besef van haar precaire toestand zich weer in alle hevigheid opdrong, zich als een gemene vlek in de donkere ruimte om haar heen verbreidde.

De patiënt is een vrouw van tweeëndertig die bijna drie weken geleden het slachtoffer is geworden van een aanrijding waarbij de bestuurder ervandoor is gegaan… Ze wordt kunstmatig in leven gehouden… meervoudig letsel opgelopen… operatieve behandeling… extern fixatie materiaal… inwendige bloeding… bloedophoping in de buikholte… de milt verwijderd…de patiënt zal de rest van haar leven misschien in coma blijven.

In coma voor de rest van haar leven.

‘Nee! Nee! Nee!’ gilde Casey, niet langer in staat de waarheid van zich weg te duwen. Ze kon nog zo haar best doen het te ontkennen, het weg te redeneren, net te doen alsof de dokters het bij het verkeerde eind hadden, maar de verschrikkelijke waarheid over haar toestand kon ze met geen mogelijkheid tegenhouden: dat ze een tweeëndertigjarige vrouw was die gevangen was in een coma waaruit ze mogelijk nooit zou bijkomen, een wreed coma waarin ze wel kon horen, maar niets kon zien, wel kon denken, maar niet kon communiceren, wel in leven was, maar niets kon doen. Ze kon verdomme niet eens ademen zonder hulp van een machine! Dit was nog erger dan in een bedompt ondergronds hol zitten, nog erger dan levend begraven zijn. Erger dan de dood. Was ze gedoemd de rest van haar dagen in dit duister, zweverig voorgeborchte van de dood door te brengen, niet in staat onderscheid te maken tussen wat er werkelijk gebeurde en wat ze zich verbeeldde? Hoe lang kon dit zo doorgaan?

Subdurale bloeding… gat in de schedel geboord… een zware hersenkneuzing… Casey Marshall kan jaren aan de beademing liggen, maar ze zou evengoed morgen wakker kunnen worden.

Hoeveel uren, dagen, weken kon ze hier liggen, in stikdonkere duisternis gehuld, terwijl ze steeds opnieuw stemmen boven haar hoofd hoorde, als voorbijtrekkende wolken? Hoeveel weken, maanden, jaren – god nee, toch geen jaren! – kon ze doorleven zonder met haar dierbaren te kunnen communiceren?

De hersenen van de patiënt hebben een forse opdonder gehad.

Hoe lang zou het duren voordat haar vrienden hun bezoeken staakten, en zelfs haar man zijn gewone leven weer zou oppakken? Gail sprak bijna nooit meer over Mike. En Warren was pas zevenendertig. Misschien zou hij nog enkele maanden bij haar blijven komen, misschien zelfs wel een jaar of twee, maar uiteindelijk zou hij toch in de maar al te gretige armen van een andere vrouw worden gelokt. Met de anderen zou het ook zo gaan, hun normale bestaan zou hen weer opslokken. Weldra zou er niemand meer naar haar omkijken. Zelfs de artsen zouden hun interesse in haar uiteindelijk verliezen. Ze zou worden weggestopt in een of ander revalidatiecentrum, ergens in een hoekje van een muffe gang worden achtergelaten, met steun rechtop gehouden in een rolstoel, met niets anders om naar te luisteren dan langs haar heen sloffende verdoolde voeten. Hoe lang zou het duren voordat ze gek werd van woede en frustratie, van pure verveling omdat niets nog onvoorspelbaar was?

Maar ze kon ook morgen wakker worden.

‘Ik zou morgen wakker kunnen worden,’ zei Casey. Ze probeerde troost te putten uit die gedachte. Te oordelen naar wat ze had gehoord was het ongeluk drie weken geleden gebeurd. Dus misschien was Gails optimisme niet geheel ongegrond. Misschien was het een goed teken dat ze kon horen, bleek hieruit dat ze op weg was naar herstel. Ze kon horen. Ze had haar ogen geopend. Misschien zou de duisternis zich morgen hebben opgelost, kon ze dan weer zien. Misschien als dat ding uit haar mond was…Was het er al uit? Hadden de artsen de tracheostomie waarover ze het hadden gehad al uitgevoerd? Wanneer dan? Hoe lang geleden? Misschien zouden haar stembanden weer gaan werken. Het lukte haar immers ook al om de stemmen die ze hoorde beter uit elkaar te houden. Ze liepen niet langer door elkaar heen, klonken niet meer alsof ze haar bereikten van achter een dikke muur. Misschien zou het morgen nog iets beter gaan. Misschien zou ze dan zelfs in staat zijn met haar ogen te knipperen in reactie op vragen die ze haar misschien zouden stellen. Misschien kon ze een manier vinden om de mensen duidelijk te maken dat ze bij bewustzijn was en kon horen wat er werd gezegd.

Misschien werd ze wel beter.

Maar misschien werd ze wel nooit beter dan ze nu was, besefte ze toen weer. Haar optimisme verliet haar als bij toverslag, als lucht die sissend uit de half opgeblazen ballon van een kind stroomt. In dat geval had haar zus gelijk.

Dan zou ze liever dood zijn.

‘Heeft de politie nog iets nieuws ontdekt?’ hoorde ze Gail vragen.

‘Niet dat ik weet,’ zei Warren. ‘Geen enkele garage in Philadelphia of omgeving heeft melding gemaakt van een auto met schade die overeenkomt met wat je bij een ongeluk als dit kan verwachten. Er hebben zich ook geen getuigen gemeld, ondanks alle publiciteit. Het lijkt wel alsof de auto die haar geschept heeft in het niets is opgelost.’

‘Hoe kan iemand zoiets vreselijks doen?’ vroeg Gail. ‘Het was erg genoeg dat hij haar aanreed, maar om haar daarna zomaar aan haar lot over te laten…’

Casey zag voor zich hoe Warren zijn hoofd schudde. Ze zag een lok van zijn zachte bruine haar over zijn voorhoofd vallen, tot over zijn ogen die nog donkerder bruin waren. ‘Misschien had de bestuurder gedronken. Waarschijnlijk raakte hij in paniek,’ theoretiseerde Warren. ‘Wie weet wat er in het hoofd van mensen omgaat?’

‘Maar je zou toch denken dat zijn geweten onderhand is gaan knagen?’ zei Gail.

‘Dat zou je denken, ja,’ zei Warren.

Het was weer enige tijd stil.

‘Ach, ja!’ riep Gail ineens uit.

‘Wat is er?’

‘Ik herinner me opeens weer iets waarover we het tijdens onze lunch hadden,’ verklaarde Gail, met een droevige ondertoon in haar stem.

‘Wat dan?’

‘Casey vertelde dat jullie het erover hadden gehad om aan kinderen te beginnen, dat ze aan het einde van de maand met de pil zou stoppen.’

Casey voelde zich meteen een beetje schuldig. Ze herinnerde zich dat het een geheimpje had moeten blijven. Ze had Warren beloofd er niemand iets over te zeggen tot het een onmiskenbaar feit was geworden. ‘Wil je soms dat iedereen je voortdurend gaat vragen hoe het ermee staat?’ had hij haar mild voorgehouden. Ze was het met hem eens geweest. Zou hij teleurgesteld zijn dat ze haar woord niet had gehouden? Zou hij er boos om zijn?

‘Ja,’ hoorde ze hem nu zeggen. ‘Ze was zo opgetogen. Maar ook een beetje nerveus, natuurlijk. Ik denk vanwege haar moeder.’

‘Ja, haar moeder was me er één.’

‘Ach, ja, dat was ik even vergeten, jij kende haar ook, toch?’

‘Ik denk niet dat íémand Alana Lerner echt kende,’ zei Gail.

‘Casey heeft het bijna nooit over haar.’

‘Er viel ook niet veel over haar te zeggen. Ze was het soort vrouw dat nooit kinderen had moeten krijgen.’

‘En toch kreeg ze er twee,’ merkte Warren op.

‘Alleen maar omdat meneer Lerner een jongen wilde. Ze trok zich weinig van haar dochters aan toen ze hen eenmaal geproduceerd had. Casey en haar zus werden vooral door kindermeisjes opgevoed.’

‘Die aan de lopende band ontslagen werden, heb ik begrepen.’

‘Omdat mevrouw Lerner ervan overtuigd was dat haar man met ze naar bed ging. Wat waarschijnlijk ook zo was. Hij maakte nooit een geheim van zijn avontuurtjes.’

‘Wat een familie…’

‘Het is echt een wonder dat Casey zo'n geweldige meid is geworden,’ zei Gail en ze begon te huilen. ‘Sorry.’

‘Je hoeft geen sorry te zeggen. Ik weet hoe gek je op haar bent.’

‘Wist je dat ze mijn bruidsmeisje was?’ vroeg Gail voordat Warren nog meer kon zeggen. ‘Ik trouwde met Mike, meteen toen ik van de middelbare school kwam, geloof het of niet. Ik was achttien. Achttien jaar, verdorie. Een kleuter was ik. Mike was tien jaar ouder dan ik, en had kort daarvoor te horen gekregen dat hij leukemie had. Iedereen zei dat ik mijn leven zou verpesten, dat ik gek was dat ik met hem ging trouwen. Iedereen behalve Casey. Ze zei: “Meid, ga ervoor!”’ Gails stem werd verstikt door zacht gesnik.

‘Ze wordt weer beter, Gail.’

‘Beloof je het?’ vroeg Gail in een echo van Caseys stilzwijgende vraag.

Maar voordat Warren kon antwoorden, was er ineens een uitbarsting van activiteit. Casey hoorde dat er een deur werd opengeduwd en dat er twee paar voeten in stevige schoenen naderden, vergezeld van stemmen. ‘Ik vrees dat we u moeten vragen een paar minuutjes buiten te wachten,’ kondigde een vrouwelijke stem aan. ‘We moeten de patiënt wassen en verleggen om te voorkomen dat ze doorligwonden krijgt.’

‘We zijn hooguit tien, vijftien minuten bezig,’ voegde een andere, hogere stem eraan toe.

‘Zullen we dan maar iets gaan eten in de kantine?’ stelde Gail voor.

‘Goed,’ zei Warren.

Casey hoorde de tegenzin in zijn stem, en bespeurde tegelijkertijd dat hij mee de kamer uit werd genomen.

‘Maakt u zich maar geen zorgen, meneer Marshall,’ zei de eerste verpleegster tegen hem, ‘Patsy en ik zullen goed voor uw vrouw zorgen.’

‘Ik ben zo weer terug, Casey,’ zei Warren.

Casey meende te merken dat hij dichterbij kwam, zich over haar heen boog en misschien zelfs even op haar hand onder het laken klopte. Verbeeldde ze zich dit alleen maar?

‘Wat een lieve man is het toch,’ zei Patsy, die haar stem een half octaaf liet dalen terwijl de deur dichtging. ‘Ik heb echt heel erg met hem te doen.’

‘Ja, ik zou niet graag in zijn schoenen staan,’ zei de andere verpleegster. ‘Over schoenen gesproken, heb je die van haar bekeken?’

‘Wat? Nee, Donna, niet echt.’

‘Heel chic. Heel duur.’

‘Dat was me niet opgevallen. Oké, mevrouw Marshall,’ zei Patsy, die haar aandacht weer op Casey richtte, ‘we zullen u weer eens even helemaal mooi maken voor die knappe man van u.’

Casey hoorde lakens ritselen en ondanks het feit dat ze niets voelde, had ze zich nooit eerder zo bloot gevoeld. Droeg ze een zieken huishemd of had ze een nachthemd aan dat uit haar eigen kast afkomstig was? Hád ze wel iets aan? Raakten die vrouwen haar aan? En waar precies?

‘Hoe lang denk je trouwens dat hij zal blijven komen?’ vroeg Donna, Caseys eigen gedachten van zojuist verwoordend. ‘Zodra hij beseft dat ze niet beter…’

‘Ssst, dat moet je niet zeggen,’ zei Patsy vermanend.

‘Hoezo? Ze kan me toch niet horen.’

‘Dat kun je niet zeker weten. Ze heeft haar ogen open gehad, toch?’

‘Dat zegt helemaal niets. Ik hoorde een van de artsen zeggen dat het meestal een slecht teken is als ze hun ogen opendoen. Het kan duiden op het begin van een vegetatieve toestand.’

‘Nou, laten we maar hopen dat ze het mis hebben.’

Casey vroeg zich af hoe Donna en Patsy eruitzagen. Ze stelde zich de een voor als lang en blond, en de andere als klein en donker. Of misschien lang en donker, mijmerde ze, in haar geest goochelend met gelaatstrekken en verschillende soorten hoofden en torso's met elkaar combinerend. Het ene moment stelde ze zich zuster Patsy voor met borsten à la Dolly Parton en zuster Donna zo plat als een dubbeltje. Of misschien had Patsy wel rood haar. Misschien was Donna's huid zwart en zacht als fluweel. Hoe ze er ook uitzagen, op één punt hadden ze gelijk: Warren Marshall was echt een geweldig knappe vent.

Casey lachte, in de wetenschap dat ze haar niet konden horen. Voor hen was ze een onbezield voorwerp. Niet meer, niet minder. Een lichaam dat regelmatig gedraaid moest worden om doorliggen te voorkomen, en gewassen moest worden om te zorgen dat het niet ging rieken. Een niet bijster interessant stilleven. Dat is wat ik geworden ben, dacht ze. Het lachen verging haar, stokte in haar keel.

‘Ach, moet je haar gezicht nu eens zien,’ zei Patsy ineens.

‘Wat is ermee?’ vroeg Donna.

‘Ze ziet er opeens zo droevig uit.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Donna.

‘Vind je dan niet dat haar ogen erg treurig staan?’

‘Ik vind dat ze er open uitzien. Punt uit. Zeg, ik ben klaar met de voorkant, help je me haar op haar zij te leggen?’

Casey was zich ervan bewust dat haar lichaam gemanipuleerd werd, dat haar hoofd de andere kant op werd gelegd, ook al kon ze er niet zeker van zijn dat dit echt gebeurde of dat ze het zich alleen maar verbeeldde.

‘Oké, ik ben klaar,’ zei Donna, nadat er weer een aantal minuten waren verstreken. ‘Jij ook?’

‘Ik denk dat ik nog even blijf om haar haar te kammen en haar een beetje mooi te maken. Ga jij maar vast.’

‘Best.’

‘We gaan je eens even heel mooi maken voor die knappe, liefhebbende man van je,’ zei Patsy, terwijl Donna de kamer uit ging. Casey stelde zich voor dat Patsy haar haren zachtjes borstelde. ‘Maar ach, je weet niet hoe het verder gaat, hè?’ vervolgde die. Bij het sluiten van de deur liet ze alle zachtheid uit haar stem verdwijnen, als een slang die zijn huid afwierp. ‘Want tja, het ís en blijft een man, natuurlijk. En een geweldige hunk van een vent ook nog. De meiden staan zich ongetwijfeld al bij bosjes te verdringen om hem aan de haak te slaan. Hij heeft trouwens ook wel oog voor de vrouwtjes, die knappe vent van je.’ Casey verbeeldde zich dat Patsy de borstel neerlegde en zich naar voren boog om in haar oor te fluisteren. ‘Dat weet ik omdat hij naar mijn kont zat te kijken,’ zei Patsy grinnikend. ‘Hoe lang denk je dat ik nodig heb om hem in bed te krijgen?’ Weer grinnikte ze. ‘Wat? Geloof je niet dat het me lukt? Wil je erom wedden soms? Om hoeveel? Tien ballen? Honderd? Ach, we maken er duizend van. Wat dondert het jou, je hebt toch geld zat.’

De deur ging open. ‘Patsy,’ riep Donna vanuit de deuropening. ‘Ze hebben ons nodig in 307.’

‘Okidoki,’ antwoordde Patsy opgewekt. ‘Ik ben toch klaar hier.’