2

Toen ze haar ogen opende was het donker.

Maar het was niet zomaar donker, dacht Casey, terwijl ze zich inspande om al was het maar een straaltje licht op te vangen. Het was het zwartste zwart dat ze ooit had gezien, een muur van een ondoordringbare dichtheid waar ze niet over- of omheen kon kijken, die geen spoor van schakeringen of schaduw vertoonde. Alsof ze per ongeluk in een zwart gat in het heelal terecht was gekomen.

Waar was ze? Waarom was het zo donker?

‘Hallo? Is daar iemand?’

Was ze alleen? Kon iemand haar horen?

Er kwam geen antwoord. Casey voelde een lichte paniek in zich opkomen die ze door een aantal malen gecontroleerd en diep te ademen trachtte te beteugelen. Er moest een logische verklaring zijn, stelde ze zichzelf gerust; ze weigerde toe te geven aan haar angst, want ze wist dat als ze dat wel deed er weldra geen ruimte zou zijn voor nog iets anders, dat die angst dan tot monsterlijke proporties opgezwollen als een etterende buil zou openbarsten in haar lichaam om al zijn gif door haar aderen te verspreiden en in al haar vezels door te dringen.

‘Hallo? Is er iemand die me kan horen?’

Ze sperde haar ogen verder open, kneep ze toen samen, waarop ze ergens in haar hoofd Janine vermanend hoorde zeggen dat je rimpels kreeg als je je ogen tot spleetjes kneep. ‘Janine,’ fluisterde Casey, die zich vaag herinnerde dat ze samen gegeten hadden… Wanneer? Hoe lang geleden?

Niet lang, besloot Casey. Hadden ze elkaar niet net pas gedag gezegd? Ja, zo was het. Ze had met Janine en Gail aan South Street geluncht… Ze had een verrukkelijke lauwwarme salade met kip en papaya gegeten met een glas pinot grigio erbij… En toen was ze naar Washington Street gelopen om haar auto te halen. Maar verder?

Verder…niets.

Casey zag zichzelf in haar gedachten over het hellende beton van de oude parkeergarage naar haar auto lopen. Ze hoorde het geklak van de hakken van haar zwarte Ferragamo-pumps op de ongelijke vloer, en toen nog een ander geluid, een gerommel als van onweer in de verte. Het kwam dichterbij. Wat was het? Waarom kon ze het zich niet herinneren?

Wat was er aan de hand?

Precies op dat moment besefte Casey dat ze zich niet kon bewegen. ‘Wat…’ begon ze en hield toen op. De bonk paniek in haar binnenste zaaide onmiddelijk uit naar haar keel en beroofde haar van haar stem. Waarom kon ze zich niet bewegen? Was ze vastgebonden?

Ze probeerde haar handen op te tillen, maar ze voelde ze niet. Ze probeerde met haar voeten te trappen, maar ook die wist ze niet te lokaliseren. Het was alsof ze niet bestonden, alsof ze een hoofd was zonder torso, een lichaam zonder ledematen. Als er nu maar licht was. Als ze maar wat kon zien. Iets wat haar een idee kon geven van haar penibele toestand. Ze wist niet eens of ze lag of zat, besefte ze, terwijl ze haar hoofd probeerde te draaien. Toen dat niet lukte probeerde ze het op te richten.

Ik ben ontvoerd, bedacht ze. Ze bleef zich inspannen om te begrijpen in wat voor situatie ze zich bevond. Een of andere gek had haar meegesleurd uit de parkeergarage en haar levend in zijn achter tuin begraven. Had ze niet ooit zo'n soort film gezien, heel lang geleden? Kiefer Sutherland was de held en Jeff Bridges de schurk. En Sandra Bullock speelde toch de bijrol van Kiefers vriendin, de arme stakker die bij een benzinestation met chloroform werd bedwelmd en bijkwam in een doodskist onder de grond?

O god, o god, o god. Had een of andere gek die film gezien en besloten hem na te spelen? Kalm blijven. Kalm blijven. Kalm blijven…

Casey worstelde om haar inmiddels hortende ademhaling weer rustig te krijgen. Als ze inderdaad was ontvoerd, als ze inderdaad in een kist in de koude grond lag, betekende dat dat ze maar een beperkte voorraad lucht had en dat ze er heel zuinig mee moest zijn. Maar het voelde niet alsof er gebrek was aan zuurstof, bedacht ze toen. En ze had het ook niet koud. Of warm. Of wat dan ook.

Ze voelde helemaal niets.

‘Oké, oké,’ fluisterde ze. Ze probeerde iets van haar adem in het duister te onderscheiden. Maar weer zag ze helemaal niets. Casey sloot haar ogen en telde zwijgend tot tien voordat ze ze weer opende.

Niets.

Niets behalve ondoordringbare, grenzeloze duisternis.

Was ze dood?

‘Dit kan niet. Dit is onmogelijk.’

Natuurlijk was dit onmogelijk, realiseerde ze zich ineens. Een golf van opluchting sloeg door haar heen. Het was een droom. Een nachtmerrie. Wat was er mis met haar? Waarom was ze daar niet eerder op gekomen? Ze had zichzelf een hoop nodeloze treurnis en verspilde energie kunnen besparen. Ze had steeds al kunnen weten dat ze aan het dromen was.

Het enige wat ze nu hoefde te doen was zichzelf wekken. Kom op, sukkel. Je kunt het. Word wakker, verdorie. Wakker worden!

Maar ze kon zich niet eens herinneren dat ze naar bed was gegaan.

‘Maar dat moet. Ik moet naar bed zijn gegaan.’ Kennelijk was de hele dag een droom geweest. Had ze om negen uur vanochtend geen afspraak met Rhonda Miller gehad om te praten over haar ideeën voor de inrichting van de nieuwe flat van de Millers met uitzicht op de rivier. Had ze geen uren gespendeerd aan het bekijken van het grote assortiment materialen aan Fabric Row. Had ze niet met haar vriendinnen in Southwark geluncht. Hadden ze niet gepraat over Janines kapsel of haar onplezierige ontmoeting met Richard Mooney. ‘De etterbak’ had Janine hem genoemd.

Sinds wanneer kon ze zich haar dromen zo levendig en tot in detail herinneren, vroeg Casey zich af. Zelfs terwijl ze nog aan het dromen was? Wat was dit voor rare nachtmerrie? Waarom kon ze er niet uit wakker worden?

Word wakker, spoorde ze zichzelf aan. En toen zei ze het hardop: ‘Word wakker.’ En nog eens, luider: ‘Word wakker!’ Ze had wel eens gelezen dat je met een harde gil wakker kon schrikken, een gil die je als bij toverslag van het ene bewustzijnsniveau in het andere deed belanden. ‘WORD WAKKER!’ schreeuwde ze uit alle macht. Ze hoopte maar dat ze Warren niet liet schrikken, die ongetwijfeld vredig naast haar lag te slapen in hun grote bed, met zijn armen losjes om haar heen geslagen.

Misschien was dat de reden dat ze zich niet kon bewegen. Misschien was Warren boven op haar in slaap gevallen, of misschien was ze verstrikt geraakt in hun met dons gevulde dekbed, zat dat als een cocon om haar heen, zodat ze haar armen en benen niet kon bewegen of voelen. Maar terwijl Casey deze dingen allemaal bedacht wist ze ook wel dat ze niet klopten. Ze had de nabijheid van haar man altijd kunnen bespeuren. Maar nu bespeurde ze niets, voelde ze niets.

Warren Marshall was één meter tachtig lang en zijn prachtig gespierde lichaam, dat hij dankte aan drie keer per week trainen in de trendy fitnessclub in de chique wijk Rosemont waar ze woonden, woog tegen de vijfentachtig kilo. Casey bespeurde niets dat op zijn aanwezigheid wees, nog geen spoortje van zijn zuivere, mannelijke geur.

Nee, besefte ze, terwijl ze de paniek in haar binnenste opnieuw voelde groeien, Warren was er niet. Er was helemaal niemand. Ze was volkomen alleen.

En ze droomde niet.

‘Alsjeblieft,’ jammerde ze. ‘Laat iemand me komen helpen.’

Haar woorden echoden in haar oren, veroorzaakten niet meer dan wat lichte rimpelingen in de overweldigende oceaan van stilte om haar heen. Casey lag roerloos in haar zwarte gat, vergeefs wachtend tot haar ogen zich aan het donker zouden aanpassen, huilend in het niets.

Ze viel in slaap en droomde dat ze kind was en met haar vader aan het golfen was. Ze was pas tien geweest toen hij haar voor het eerst had meegenomen naar de Merion Golf Club, de exclusieve privégolfbaan waar hij lid van was. Hij had daar uren met haar doorgebracht en haar geduldig geholpen haar slag te verbeteren, trots aan iedereen die maar in de buurt was verkondigend dat ze een natuurtalent was. Ze was twaalf toen ze voor het eerst de honderd passeerde, vijftien toen ze door de negentiggrens brak en twintig toen ze de eerste van haar twee hole-in-ones sloeg. Ze herinnerde zich dat ze haar zusje had aangeboden te helpen bij het golfen, maar dat Drew daar niets van wilde weten en er de voorkeur aan gaf als een wilde in het rond te zwaaien, haar clubs op de grond te gooien en volledig over haar toeren van de baan af te stormen. ‘Laat haar maar,’ hoorde Casey haar vader zeggen. ‘Jíj bent de sportvrouw van de familie, Casey.’ Hij had haar niet voor niets naar Casey Stengel vernoemd, bracht hij haar in herinnering. ‘Ja, ja, oké, ik heb de verkeerde sport uitgezocht,’ zei hij lachend, zoals hij wel vaker deed, waarop haar moeder haar lichtblauwe ogen ten hemel sloeg en zich afwendde om een geeuw te onderdrukken, omdat ze hem dit al zó vaak had horen zeggen dat ze er niets grappigs meer in kon ontdekken. Zo ze dat ooit had gekund.

‘Goed, kan iemand me vertellen wat de stand van zaken is?’ hoorde Casey haar vader nu zeggen.

Casey voelde de lucht bij haar hoofd ineens wervelen, alsof iemand vlak bij haar gezicht met een tamboerijn schudde.

‘Ja, dokter Peabody,’ zei haar vader.

Wie was dokter Peabody? Hun huisarts was dokter Marcus, al zolang ze zich kon herinneren. Dus wie was deze dokter Peabody? En wat had die in haar droom te zoeken?

Op dat moment realiseerde Casey zich dat ze niet meer sliep en dat de stem die ze had gehoord niet die van wijlen haar vader was, maar van iemand die springlevend was en niet ver bij haar vandaan stond. Ze opende haar ogen. Het was nog steeds stikdonker, zodat ze niemand kon onderscheiden. Maar ze was in elk geval niet meer alleen, besefte ze vol dankbaarheid. En de stemmen waren van dichtbij gekomen. Vroeg of laat zou iemand tegen haar opbotsen. Ze hoefde alleen maar haar eigen stem te gebruiken om die persoon de richting aan te geven.

‘Ik ben hier!’ schreeuwde ze.

‘De patiënt,’ antwoordde iemand zonder aandacht aan haar geschreeuw te schenken, ‘is een vrouw van tweeëndertig die bijna drie weken geleden, op zesentwintig maart om precies te zijn, het slachtoffer is geworden van een aanrijding waarbij de bestuurder ervandoor is gegaan.’

‘Hé, u daar!’ riep Casey. ‘Dokter Peabody, zo heet u toch? Ik ben hier!’

‘Ze wordt kunstmatig in leven gehouden en heeft meervoudig letsel opgelopen, waaronder meervoudige fracturen van bekken, benen en armen, die operatieve behandeling vergden,’ vervolg de de arts. ‘Het externe fixatiemateriaal zal nog ten minste een maand moeten blijven zitten, evenals het gips om haar armen. Ernstiger was nog een inwendige bloeding met bloedophoping in de buikholte als gevolg. De chirurgen hebben een laparotomie uitgevoerd en een gescheurde milt geconstateerd. Daarop werd de milt verwijderd.’

Waar had de man het in godsnaam over, vroeg Casey zich af. Over wíé had hij het? En waarom ging zijn stem zo op en neer; was hij het ene moment heel duidelijk en het volgende zo zwak? Was het wel de stem van een man? En waarom klonk hij zo omfloerst, alsof er een dikke laag stroop omheen lag? Bevonden ze zich soms onder water? ‘Hé!’ riep ze. ‘Kunnen jullie het daar misschien een andere keer over hebben? Ik wil hier heel graag weg.’

‘Gelukkig heeft een MRI uitgewezen dat er geen breuk in rug of hals is opgetreden, waardoor er spinale paralyse had kunnen ontstaan…’

‘“Gelukkig” is misschien een beetje een raar woord in dit verband, vindt u ook niet, dokter Peabody?’ kwam de eerste stem ertus sen. ‘Als je bedenkt dat de patiënt de rest van haar leven misschien in coma zal blijven.’

Welke patiënt, vroeg Casey zich af. Wie waren die lui? Bevond ze zich soms in een kelderschacht in een ziekenhuis? Was het daarom zo donker? Hoe was ze daar gekomen? En waarom hoorde niemand haar? Waren ze verder bij haar vandaan dan ze eerst had gedacht?

‘Ja, meneer. Ik wilde niet de indruk wekken dat…’

‘Wilt u misschien verdergaan, dokter Benson?’

Dokter Benson? Wie was dokter Benson nu weer?

‘Er werd een subdurale bloeding vastgesteld bij de patiënt,’ zette een andere stem het gesprek voort, hoewel het moeilijker werd de ene stem van de andere te onderscheiden, ‘en dokter Jarvis heeft een gat in de schedel geboord en een drain aangelegd.’

‘Wat is de prognose?’

‘Over het algemeen goed, in de meeste gevallen dan, vooral wanneer de patiënt jong is en in zo goede conditie als mevrouw Marshall…’

Mevrouw Marshall? Mevrouw Marshall? ‘Ho eens even, dat is mijn naam.’ Over wie hadden ze het? Was er nog een mevrouw Marshall? Of was dit soms een practical joke die Janine had bedacht? ‘Hoor eens, heren, jullie hebben je lol gehad, maar nu moet het maar eens uit zijn. Wil iemand me alsjeblieft vertellen wat er gaande is?’

‘… maar de patiënt heeft ook een zware hersenkneuzing opgelopen, met een coma tot gevolg. We hebben de afgelopen weken verscheidene MRI's uitgevoerd waaruit blijkt dat de subdurale bloeding aan het oplossen is, maar het is nog te vroeg om vast te stellen of het letsel permanent is of niet.’

‘Vertelt u me dan eens, dokter Rekai,’ zei de leidinggevend arts, ‘wat de prognose op termijn is.’

‘Op dit moment is het nog te vroeg om iets met zekerheid te kunnen zeggen,’ was het antwoord. ‘De hersenen van de patiënt hebben een forse opdonder gehad, om het zo maar eens te zeggen.’

‘Hoe durf je?’ foeterde Casey, verontwaardigd als ze was over de oneerbiedige uitdrukking. Een of andere arme vrouw lag in coma, maar ze praatten op een totaal ongevoelige, nonchalante manier over haar toestand.

‘Hoe lang denkt u dat ze aan de apparatuur blijft liggen?’ vroeg iemand.

‘Het is zeer onwaarschijnlijk dat haar familie op dit moment zal willen besluiten tot het staken van het kunstmatig in leven houden van de patiënt. En het ziekenhuis zou een poging daartoe op dit moment ook zeker niet toestaan. De patiënt heeft een sterk hart, en haar lichaam functioneert, dus we weten dat haar hersenen ook functioneren, zij het dat er minder hersenactiviteit is. Casey Marshall kan jaren aan de beademing liggen, maar ze zou evengoed morgen wakker kunnen worden.’

‘Casey Marshall?’ herhaalde Casey ongelovig. Wat zei hij daar? Dat er meer dan één Casey Marshall bestond, was toch bijna…

‘Is het feit dat ze gisteren even haar ogen opende van enige betekenis?’ vroeg iemand.

‘Helaas niet,’ was het onmiddelijke antwoord. ‘Het is niet ongebruikelijk dat een comateuze patiënt de ogen opent. U weet dat het een onwillekeurige actie is, net als knipperen met de ogen. Ze kan niets zien, ook al reageren haar pupillen wel op licht.’

Opnieuw bespeurde Casey bewegingen om zich heen, al kon ze niet uitmaken wat voor bewegingen. Over wat voor licht hadden ze het?

‘En hoe zit het met de trachea?’

‘Morgenmiddag voeren we een tracheostomie uit.’

‘Een tracheostomie?’ vroeg Casey. ‘Wat is dát dan, verdorie?’

‘Dokter Benson, wilt u ons vertellen wat een tracheostomie precies inhoudt?’

‘Hoorde u me?’ Een golf van blijdschap sloeg door Casey heen. ‘U hoorde mijn vraag! Goddank, o godzijdank! Ik ben niet de vrouw over wie jullie het hebben, die arme vrouw die in coma ligt. Ik begon toch zo bang te worden.’

‘Een tracheostomie wordt normaal gesproken uitgevoerd bij een patiënt als die al meer dan een paar weken geïntubeerd is,’ antwoordde dokter Benson. ‘Als de patiënt zelfstandig kan ademen en het betrekkelijk goed maakt, zoals bij de patiënt het geval lijkt, dient een tracheostomie te worden uitgevoerd om te voorkomen dat de intubatiebuis de trachea aantast.’

‘En wat komt er precies kijken bij deze ingreep, dokter Zarb?’

Dokter Zarb? Dokter Rekai? Dokter Benson? Dokter Peabody? Hoeveel dokters waren er wel niet? Waarom kon ze geen van hen zien? En waarom bleven ze haar maar negeren? Ze was niet de vrouw over wie ze het hadden, dat arme mens dat in coma lag, misschien wel jaren in coma zou blijven. Nee, dat kon niet waar zijn. Misschien wel voor de rest van haar leven. ‘Lieve god, nee! Dat mag niet! Het was te afschuwelijk om zelfs maar aan te denken. Ik moet hier weg. Ik moet hier weg. Meteen.’

‘We maken een ostium, een incisie in de hals,’ verklaarde dokter Zarb prompt, ‘waarbij een buisje direct in de luchtpijp wordt ingebracht in plaats van via de mond. Wanneer de patiënt naderhand in staat is te ademen zonder hulp van de beademingsapparatuur, verwijderen we het buisje weer en geven we de trachea de gelegenheid zichzelf weer te sluiten.’

‘Is er veel kans dat dat in dit geval zo zal gaan, dokter Ein?’

‘Op dit moment valt er onmogelijk iets over te zeggen. Maar bij deze patiënt zijn er een aantal dingen die een gunstige invloed kunnen hebben: Casey Marshall is jong. Haar conditie is uitstekend. Haar hart functioneert bijzonder goed…’

Nee, ik wil dit niet horen. Het kan niet waar zijn. Het kan gewoon niet. Ik ben niet de vrouw over wie ze het hebben. Ik lig niet in coma. Nee. Het is gewoon niet waar. Alsjeblieft, God, haal me hier weg.

‘… en vergeet ook niet dat ze een dochter is van Ronald Lerner.’

Ik kan jullie horen! Hoe kan ik nu in coma liggen als ik jullie kan horen?

‘Voor diegenen onder u die nog te jong zijn om het zich te herinneren: Ronald Lerner was een zakenman met een twijfelachtige morele inslag die zijn fortuin heeft gemaakt op de aandelenmarkt en een aantal jaren geleden bij een vliegtuigongeluk is omgekomen. Hij heeft het overgrote deel van zijn zeer aanzienlijke bezit nagelaten aan de jonge vrouw die u hier in comateuze toestand voor u ziet, hetgeen niet alleen bewijst dat geld niet gelukkig maakt, maar ook dat het geen bescherming biedt tegen de grilligheden van het lot. Uiteraard is het wel zo dat Casey Marshall in staat is om de aller beste particuliere verpleging te betalen als ze eenmaal uit het ziekenhuis ontslagen is.’

Dit gebeurt niet echt. Dit kan niet waar zijn.

‘Zijn er nog vragen?’ vroeg iemand. Casey dacht dat het dokter Ein zou kunnen zijn, maar het kostte haar steeds meer moeite de stemmen uit elkaar te houden.

‘Wanneer kan de maagsonde eruit?’ meende ze iemand – dokter Peabody, dokter Zarb – te horen vragen. Wat is een maagsonde, dacht ze verwilderd.

‘Pas als de patiënt zelfstandig kan eten,’ was het antwoord, waaruit Casey opmaakte dat het een voedingsslangetje moest zijn dat met haar maag in verbinding stond.

Ik wil naar huis. Alsjeblieft, laat me naar huis gaan.

‘En het antibiotica-infuus?’

‘Op zijn vroegst over een week. De patiënt is uiterst gevoelig voor infecties als gevolg van alle ingrepen die ze heeft ondergaan. Hopelijk kunnen we haar met fysiotherapie laten beginnen zodra alle gips verwijderd is. Goed. Geen verdere vragen meer voor we verdergaan?’

Jawel! Begin nog eens helemaal bij het begin. Vertel alles wat er is gebeurd: het ongeluk, hoe ik hier gekomen ben, wat er verder met me gaat gebeuren. Jullie kunnen me hier niet zomaar in het donker achterlaten. Jullie kunnen niet zomaar weglopen en net doen alsof ik niet besta. Jullie moeten terugkomen. Ik kan jullie horen! Maakt dat dan helemaal geen verschil voor jullie?

‘Dokter Ein,’ zei iemand.

‘Ja, dokter Benson?’

‘De patiënt lijkt zeer onrustig. Haar gezicht is vertrokken en haar hartslag is versneld.’

Wat gebeurt er?

‘Het zou kunnen dat ze pijn heeft. We zullen de dosis Dilaudid, Demerol en Ativan die ze krijgt verhogen.’

Nee, ik wil geen medicijnen. Ik heb geen pijn. Ik wil dat jullie naar me luisteren, dat is wat ik nodig heb. Alsjeblieft, laat iemand toch naar me luisteren!

‘Daardoor zul je je prettiger gaan voelen, Casey,’ zei de dokter.

Nee, ik voel me niet prettiger. Ik voel me alleronprettigst.

‘Goed. Laten we verdergaan.’

Nee. Wacht… ga niet weg. Alsjeblieft, ga niet weg. Er is een enorme vergissing in het spel. Ik ben niet de vrouw over wie jullie het hebben. Dat is godsonmogelijk. Dit gebeurt allemaal niet echt. Jullie moeten terugkomen. Hoe moet ik jullie duidelijk maken dat ik niet in coma lig? Alstublieft, God, maak deze mensen duidelijk dat ik ze kan horen. Alstublieft… Als u dat doet, beloof ik dat ik een beter mens zal worden. Ik zal een betere vrouw zijn voor mijn man, een betere vriendin voor mijn vriendinnen, een betere zus voor Drew. Alstublieft! U moet me helpen. Ik ben zo verschrikkelijk bang. Ik wil niet de rest van mijn leven hier blijven liggen, zonder te kunnen zien, zonder me te kunnen bewegen, zonder te kunnen praten. Ik wil mijn man weer kunnen omhelzen en plezier maken met mijn vriendinnen. Ik wil alles weer in orde maken met Drew. Alstublieft. Laat dit alstublieft niet doorgaan zo. Dit kan toch gewoon niet waar zijn? Dit is niet waar.

Casey merkte dat haar gedachten waziger werden en langzamerhand oplosten. Dilaudid, Demerol, Ativan, dacht ze nog terwijl haar ogen dichtvielen.

Binnen enkele seconden sliep ze.