25

Een einde

Op het eind vloeien alle verhalen en alle mensen tot een geheel samen.

Mijn geheugen is goed en mijn geest is scherp, maar toch zijn er momenten geweest dat ik in deze memoires met namen heb geworsteld en ik moet toegeven dat er onderweg een of twee personen zijn geweest—een paar keer een moeder van een Thomas bijvoorbeeld—die ik noodgedwongen een pseudoniem heb moeten geven, of helemaal heb moeten weglaten. Het aantal mensen is gewoon veel te groot om te onthouden en 256 jaar is een lange tijd.

Bijna iedereen is nu trouwens dood. Jack Holby en ik wisten uit Engeland te ontsnappen zonder te worden gepakt en we reisden naar het vasteland waar we na een paar maanden uit elkaar gingen. Jack reisde door naar Scandinavië en ik heb nooit meer iets van hem gehoord. Ik ben blij dat ik hem niet heb verraden en ik heb over de dood van Dominique altijd een vreemd onbestemd gevoel gehad. Soms kun je beseffen dat iemand jouw liefde niet waard is, terwijl je toch van die persoon houdt. Je kunt met iemand een onverklaarbare band hebben die niet stuk te krijgen is, terwijl het voorwerp van je liefde toch het vertrouwen beschaamt dat je in hem of haar hebt gesteld. Soms is de persoon van wie je houdt blind voor jouw gevoelens, en hoeveel gesprekken jullie ook voeren, je kunt de woorden niet vinden om het uit te leggen.

Tomas, mijn broer die ik bij meneer en mevrouw Amberton had achtergelaten, groeide op en voegde zich in mijn nieuwe woonplaats München bij me. Daar waagde hij zich korte tijd als bankrover op het criminele pad en werd hij op zijn drieëntwintigste door een kassier doodgeknuppeld. Misschien had ik hem mee moeten nemen, zoals oorspronkelijk het plan was.

Ik heb in mijn leven een heleboel fouten gemaakt, maar in elk geval heb ik het op het eind goed gedaan. Want Tommy leeft. Hij is de dag na kerst begonnen en is al bij me gekomen met een tiental goede ideeën voor de toekomst. Ik ben officieel met werken gestopt. Hij redt het wel.

Mijn plannen voor die dag waren eenvoudig. In de stad waren de voorbereidingen van de nieuwjaarsfeesten in volle gang en het laatste waar ik zin in had was deelgenoot te worden van die gestoorde conferentie van dronkenlappen, profeten, terroristen en plebejers die de plotselinge aandrang voelden om samen met andere leden van hun soort een bepaald moment in de tijd speciaal te belichten. Ik kon me de scène maar al te goed voorstellen, want ik had het vaker meegemaakt.

Ik heb al tweemaal een eeuwwisseling gezien en nu wacht me er alweer een. Ik krijg nooit genoeg van het leven. De tegenwoordige mensen kunnen zich moeilijk voorstellen hoe het leven over honderd jaar zal zijn, net of het niveau van hun vooruitgang het maximaal haalbare is. Maar toen ik werd geboren reisde je per paard en wagen; nu reizen we naar de maan. We schreven met een pen, op papier, we stuurden brieven om met elkaar te communiceren; nu niet meer. We hebben een manier gevonden om te ontkomen aan juist datgene wat onze existentie ons heeft gegarandeerd—het leven op deze planeet.

En dus ging ik een eindje wandelen. Ik trok mijn jas aan en sloeg een das om, want de winter was ingevallen en ik voelde de kou opeens, en ik pakte in mijn hal een wandelstok uit een fraaie standaard, een huwelijkscadeau van de secretaresse van Bismarck voor mijn achtste huwelijk (toevallig met haar) en ik liep de straten van Londen op. Ik bleef urenlang lopen tot ik moe werd. Ik had de behoefte een willekeurige wandeling door de stad te maken en ik liep Charing Cross Road af naar Oxford Circus, toen naar Regent’s Park en de Londense dierentuin waar ik al jaren niet was geweest. Ik sloeg de richting van Kentish Town in en nam een broodje en een glas bier in een café dat feestelijk was versierd. Aan drie aaneengeschoven tafels zat een oud echtpaar dat zich op zijn eten concentreerde en gelukkig was met elkaars stille gezelschap; een man en een vrouw van middelbare leeftijd die geërgerd met hun vingers op de tafel roffelden en nu al gestrest en doodmoe keken; en een tienerstel, allebei met nieuwe kleren en een nieuw kapsel, nam ik aan. Het tweetal lachte, maakte grapjes, zat aan elkaar, betastte elkaar, kuste elkaar. Tijdens een van die kussen gleed de hand van de jongen zacht naar haar borst en ze sloeg hem lachend weg en hij stak met een brede lach zijn tong naar haar uit, balanceerde zijn duim op het puntje van zijn neus en wapperde dramatisch met zijn vingers, en beiden barstten in giechelen uit en ik moest ook lachen.

Ik wandelde door Camden Town, toen naar St. Pancras en terug via Russell Square en Bloomsbury waar, als voorbereiding voor de nachtelijke feestelijkheden, een grasveldje tegenover een reusachtig hotel van rood baksteen was afgedekt met een dekzeil. Ten slotte kwam ik op Tottenham Court Road en liep ik naar Whitehall. Ik ging St. James’ Park in waar de menigte zich al begon te verzamelen, voor mij het sein naar huis te gaan en snel ook. Toen naar de voorkant van het Queen Victoria Memorial waar ik een ogenblik naar het paleis bleef kijken en even terugdacht aan mijn drie bezoeken, een afgrijselijke romance, en de figuren die ik het gebouw had zien bezetten dat met een nerveus slikken het millennium tegemoetzag. En daarna terug naar mijn huis in Piccadilly waar ik de twintigste eeuw afsloot, die twee simpele woorden die, meer nog dan alle andere, vooruitgang en revolutie en hoop en ambitie leken te impliceren, en ik bereidde me voor op de komst van zijn opvolger.

‘s-Avonds tegen een uur of zes ging de telefoon. Ik pakte de hoorn behoedzaam op, klaar om elke uitnodiging die me op het laatste moment werd gedaan af te slaan. Maar het was Tommy. Hij belde vanuit hetzelfde ziekenhuis als waar hij enkele maanden eerder in coma had gelegen.

“Gefeliciteerd,” zei ik met een brede glimlach toen hij me het nieuws vertelde. “En hoe is het met Andrea? Goed?”

“Ze is moe. Maar dat gaat over. Het was een moeilijke bevalling. Tenminste, niet voor mij…”

Ik schoot in de lach. “Fantastisch,” zei ik. “Ik ben erg blij voor jullie beiden.”

“Dank u wel, oom Matt,” zei hij. “En ik wil u opnieuw bedanken voor wat u voor me hebt gedaan. Dit is een nieuwe start. Ik heb het gevoel of mijn leven vandaag opnieuw begint. Ik ben uit de serie, ik word weer gezond, ik heb een gezin, een fantastische baan.” Hij zweeg even en ik wist niet wat ik moest zeggen. Hij was me echt dankbaar en het gaf me een prettig gevoel dat het me ditmaal tenminste was gelukt. “Gewoon…dank u wel,” zei hij.

Ik haalde mijn schouders. “Geen dank,” zei ik. “Waar zijn ooms anders voor? Zeg, hoe gaan jullie hem noemen? Zoals je weet hebben we al een jaar of tachtig niet meer een gewone simpele ‘Tom’ gehad. Wat denk je ervan? Of misschien ‘Thomas’? Of is dat te plechtig voor een baby?”

Tommy lachte. “Ik denk dat we geen van beide namen gaan gebruiken,” zei hij en ik knipperde verbaasd met mijn ogen.

“Maar het is traditie,” zei ik. “Al je voorouders hebben hun—”

“We dachten zelf aan Eva,” zei hij snel.

“Eva?”

“Ja, het is een meisje, oom Matt. Sorry dat ik u moet teleurstellen, maar we hebben een meisje. Ik heb helaas de cirkel doorbroken. Denkt u dat u voor deze keer uit de voeten kunt met een nichtje?”

Ik lachte luid en schudde mijn hoofd. “Allemachtig,” zei ik, oprecht verbaasd over het nieuws. “Een meisje. Ik weet niet wat ik zeggen moet.”

Ik hing op en bleef enige ogenblikken staan, in gedachten verzonken. Eindelijk wist ik niet wat ik zeggen moest. Ik had nooit op een meisje gerekend, maar toch was het goed. Ik was blij voor hem. En voor haar. Het was een nieuwe start, een nieuwe lijn. Misschien zouden er van nu af geen Tommy’s meer komen. Ten slotte ontwaakte ik uit mijn dagdroom en liep ik langzaam naar de huiskamer terug. Ik bleef voor de badkamer staan en liep naar binnen, knipte het licht boven de wastafel aan door een rukje aan het koordje te geven waar het mee werd bediend. Ik draaide de kraan open en boog me voorover en liet het koude water even tussen mijn vingers door lopen. Ik rilde, maar toen ik met een handdoek in mijn hand even stil bleef staan, ving ik het beeld van mijn gezicht in de spiegel op. Er was geen twijfel mogelijk. Voor een man van mijn leeftijd zag ik er verschrikkelijk goed uit. Maar toen ik nauwkeuriger keek bemerkte ik enkele lijntjes onder mijn ogen waar een paar weken terug geen lijntjes waren geweest. En mijn haar, altijd een aantrekkelijke zweem grijs, maakte de indruk wit te worden. En onder mijn linkeroor verspreidde zich een plek die gevaarlijke overeenkomst vertoonde met een levervlek. Ik keek verbaasd naar mijn spiegelbeeld en hield de adem in.

Ik gaf een scherpe ruk aan het koordje en het licht ging uit.

 

EINDE