23

Zachtroze

Mijn eerste kennismaking met de wereld van het televisieamusement dateerde niet van de jaren negentig van de vorige eeuw toen we onze satellietzender begonnen, maar van het eind van de jaren veertig toen ik in Hollywood woonde, niet ver van het huis waar ik eerder die eeuw Constance had ontmoet. Na de beurskrach van 1929 was ik naar Hawaï verhuisd en daar had ik tot vlak na de oorlog vrij comfortabel geleefd. Maar toen kreeg ik genoeg van het luie leventje en had ik behoefte aan een nieuwe uitdaging. Ik keerde daarom met Stina, mijn jonge vrouw die ik op Hawaï had ontmoet, naar Californië terug en betrok een prettige bungalow niet ver van de heuvels, met uitzicht op het zuiden.

Mijn besluit Hawaï te verlaten had ik niet alleen voor mezelf genomen. Stina’s drie broers waren in de laatste maanden van de oorlog gesneuveld en hun dood was een vreselijke klap voor haar geweest. We woonden in hetzelfde dorp als waar zij en haar broers waren opgegroeid en ze begon te hallucineren, verbeeldde zich dat ze hen op elke straathoek of in elke openbare gelegenheid zag, was ervan overtuigd dat hun geest was teruggekomen om aloha te zeggen. Ik raadpleegde een arts en die opperde dat een verandering van omgeving misschien de aangewezen remedie was en ik besloot met haar naar een deel van de wereld te gaan dat in elk opzicht lijnrecht het tegenovergestelde was van het kalme, vreedzame wereldje dat ze altijd had gekend en haar te laten kennismaken met een stad die qua glamour en pretentie zijn gelijke niet had.

Stina en ik hadden elkaar in 1940 ontmoet tijdens een protestbijeenkomst tegen Roosevelts klaarblijkelijke plannen Amerika bij de oorlog te betrekken. Ik was er als belangstellende toehoorder aanwezig. Omdat ik zelf verscheidene oorlogen had meegemaakt, om maar te zwijgen van het feit dat een paar van mijn neven hun leven op het slagveld hadden verloren, kende ik de verwoestende uitwerking die oorlogen op mensen konden hebben. Ik was in die tijd ertegen gekant dat Amerika bij iets betrokken raakte wat ik als een klein, lokaal conflict aan het Europese front beschouwde. Natuurlijk weten we nu, gezegend met wijsheid achteraf, dat deelname de enige juiste stap was, maar toentertijd hoorde ik mijn mening herhaald worden door het ranke meisje op het podium dat het woord voerde toen ik de zaal betrad. Ze leek me niet ouder dan vijftien. Haar huid was van een glad, gekarameliseerd bruin en haar lange haar hing dik langs haar gezicht. Mijn eerste gedachte was dat ze, als haar uiterlijk niet te veel zou veranderen wanneer de puberteit was uitgeraasd, een uitzonderlijk mooie vrouw zou zijn. Maar toen vroeg ik me uiteraard af hoe een jong meisje het publiek zo in haar ban kon houden en realiseerde ik me dat ik haar te jong had geschat. In werkelijkheid was ze bijna twintig, een heel stuk jonger dan ik—zelfs wanneer mijn uiterlijk een exacte afspiegeling van mijn leeftijd zou zijn geweest—maar ik werd door haar betoverd, ondanks het feit dat ik me meestal aangetrokken voel tot vrouwen die hun directe jeugd achter zich hebben gelaten en de eerste bloei van de middelbare leeftijd zijn ingegaan.

Stina was fel gekant tegen alles wat met de oorlog te maken had. Ze noemde Churchill despotisch en Roosevelt incompetent. Ze verklaarde dat op datzelfde moment in het Witte Huis een oorlogskabinet bijeen was om het land te betrekken in een nodeloze strijd tegen een derderangs macht (Duitsland) die gewoon uit was op vergelding voor de ellende die het verdrag van Versailles van twintig jaar eerder het land had bezorgd. Ze sprak gedreven, maar haar woorden concentreerden zich meer op haar geloof in haar anti-militaristische principes dan op een duidelijk inzicht in de vraag waarom deze bewuste oorlog anders was dan andere. Niettemin maakte ze indruk op de zaal en ik zorgde ervoor dat ik haar na afloop te spreken kreeg om haar te complimenteren met de effectiviteit van haar publieke optreden.

“Uw accent?” vroeg ze. “Dat kan ik niet thuisbrengen. Waar komt u vandaan?”

“Ik ben geboren in Frankrijk,” zei ik ter verklaring. “Maar ik heb zowat mijn hele leven gereisd. Ik denk dus dat het een mengelmoesje van dialecten is geworden.”

“Maar u beschouwt zich nog als Fransman?”

Ik dacht erover na. Het was niet iets waar ik ooit echt bij had stilgestaan, net of mijn nationaliteit, na al die jaren, een randverschijnsel van mijn bestaan was geworden. “Ik denk het wel,” zei ik. “Ik ben er geboren en heb er een groot deel van mijn kindertijd en jeugd doorgebracht. Maar ik ben er sindsdien maar een paar keer terug geweest.”

“Houdt u dan niet van Frankrijk?” vroeg ze en ze keek verbaasd. Het is me in mijn leven wel vaker opgevallen wat een romantisch beeld veel mensen hebben van de Fransen en hun vaderland. De beslissing om buiten Frankrijks grenzen te wonen vinden sommigen verwarrend. Gewoonlijk degenen die er zelf nooit hebben gewoond.

“Laten we het er maar op houden dat ik elke keer wanneer ik er terug ben, in problemen terecht schijn te komen,” zei ik, verlangend van onderwerp te veranderen. “En u? Hebt u altijd op Hawaï gewoond?”

Ze knikte. “Altijd,” zei ze. “Mijn ouders zijn dood, maar mijn broers en ik…we kunnen ons gewoon niet voorstellen dat we hier weg zouden gaan. Hier voelen we ons thuis.”

Ik zuchtte. “Ik heb persoonlijk nooit een plek kunnen vinden waar ik me thuis voel,” zei ik. “Trouwens, als ik die wel zou vinden weet ik niet eens of ik het wel zou beseffen.”

“U bent nog jong,” zei ze lachend en dat was in verschillende opzichten een ironische opmerking. “U hebt nog alle tijd.”

Stina’s broers waren heel voorkomende mannen en naarmate ik haar beter leerde kennen raakte ik ook meer op hen gesteld en ik bracht menige gezellige avond bij hen thuis door, kaartend, of luisterend naar het gitaarspel van haar oudste broer Macal waar hij een meester in was, of gewoon de hele avond zittend op de veranda met een glas vruchtensap of plaatselijke wijn. Hoewel haar broers in het begin tegen het leeftijdsverschil opzagen, of althans, tegen het leeftijdsverschil dat in hun perceptie tussen ons bestond, werden we vrij snel vrienden, want het waren intelligente mannen en ze zagen dat ik geen kwade bedoelingen of onaangename intenties met hun zus in de zin had. Integendeel, onze romance kwam op een natuurlijke manier tot bloei en toen we ten slotte besloten te trouwen waren ze blij voor ons en streden ze om het voorrecht haar te mogen weggeven.

Onze huwelijksnacht was de eerste die we samen doorbrachten, want Stina zou het nooit anders hebben gewild, en uit respect voor haar broers en haar wierp ik de vraag na haar eerste weigering nooit meer op. We besloten onze wittebroodsweken op de eilanden door te brengen, want we waren er gelukkig. We namen een kano mee om langs de paradijsjes te peddelen die over de zee verspreid lagen. Het was een heerlijke tijd, de dichtste benadering van de onbedorven hof van Eden die ik ooit op aarde heb meegemaakt.

Maar toen raakte Amerika, en in het bijzonder Hawaï na de aanval op Pearl Harbor, toch bij de oorlog betrokken en ondanks de bezwaren die de familie tegen de oorlog had namen Stina’s drie broers elk als soldaat in het Amerikaanse leger dienst. Stina was er kapot van, maar aanmerkelijker groter was haar kwaadheid, want ze vond dat haar broers verraad pleegden aan alle principes die zij eens hadden gehuldigd. Maar elke broer legde haar apart uit dat juist het tegendeel het geval was, ze vonden nog altijd dat de oorlog verkeerd was en dat de Amerikanen er niet bij betrokken hadden moeten raken, maar omdat ze er wel bij betrokken waren geraakt en omdat Japan al een aanval binnen hun landsgrenzen had uitgevoerd, en nog wel zo dicht bij hun eigen huis, was de enige juiste stap zich voor het leger te melden. Wees tegen het principe, maar geef niettemin gehoor aan de oproep de wapens op te nemen. Niets kon hen op andere gedachten brengen. Stina smeekte me hen over te halen te blijven, maar ik probeerde het nauwelijks, want ik wist dat ze principiële mannen waren en zodra ze eenmaal een besluit hadden genomen—vooral een besluit dat met zo veel innerlijke strijd gepaard was gegaan—zouden ze er niet op terugkomen. En zo vertrokken ze en zo liet de een na de ander voor het eind van de oorlog het leven.

Stina werd niet volledig geestesziek. Hoe angstig en verontrustend de hallucinaties ook voor haar waren, het waren geen tekenen van een aftakelend brein of een zieke geest. Het waren eerder beelden die door haar verdriet werden opgeroepen en Stina wist dat zelfs wanneer ze haar broers duidelijk voor zich zag, ze het niet echt waren, maar louter pijnlijke herinneringen aan een gelukkiger tijd waarmee ze in het reine moest zien te komen. En daarom besloten we te vertrekken. We zouden een poosje weggaan uit Hawaï en ons in Californië vestigen; daar zou ik weer aan de slag gaan en zij zou voor het huishouden zorgen. Er werd even over kinderen gesproken, maar dat had geen gevolg. We zouden een leven leiden dat het tegenovergestelde was van het leven dat ze tot dusver had gekend en van het leven waarin ik de voorafgaande twintig jaar zo gelukkig was geweest, en verder moesten we maar afwachten of het ons terug zou brengen naar de vroegere gelukkige staat die we eens hadden gesmaakt.

Ik was de kunst nog niet verleerd om de juiste kringen te vinden waarin ik me diende te bewegen en het duurde niet lang of ik raakte bevriend met Rusty Wilson, een van de directeuren van het televisienetwerk NB c. We maakten op de golfbaan met elkaar kennis en begonnen regelmatig met elkaar te spelen, want de ene was niet beter dan de andere en de uitslag van onze partijtjes bleef altijd tot aan de achttiende hole ongewis. Ik vertelde hem over mijn verlangen weer eens een betaalde betrekking te vinden en aanvankelijk was hij een beetje huiverig er met mij over te spreken, ongetwijfeld omdat hij bang was dat ik alleen maar vriendschap met hem had gesloten om een baan te vinden.

“Weet je, Rusty,” zei ik ter verklaring, want ik wilde hem die gedachte zo snel mogelijk uit het hoofd praten, “niet dat ik het geld nodig heb. Eerlijk gezegd ben ik vrij gefortuneerd en als ik zou willen zou ik geen dag meer hoeven te werken. Maar ik verveel me dood, dat is het gewoon. Ik moet iets omhanden hebben. Ik heb de laatste”—ik wilde zeggen: ‘twintig a dertig’, maar ik veranderde het noodgedwongen—“twee a drie jaar vrij genomen en mijn vingers jeuken om weer aan de slag te gaan.”

“Wat heb je voor ervaring?” vroeg hij, opgelucht dat het me niet gewoon om een belegde boterham ging. “Heb je ooit in de showbusi-ness gewerkt?”

“God ja,” zei ik lachend. “Je zou kunnen zeggen dat ik mijn hele leven in de kunst heb gezeten. Ik heb verschillende projecten begeleid, gewoonlijk als zakelijk directeur. Maar de meeste in Europa. In Rome kreeg ik de bouw van een opera toevertrouwd die de opera’s van Wenen en Florence naar de kroon moest steken.”

“Ik haat opera,” zei Rusty minachtend. “Geef mij maar elke dag een swingend stukje Tommy Dorsey.”

“Ik heb meegewerkt aan een tentoonstelling in Londen die zes miljoen bezoekers heeft getrokken.”

“Ik haat Londen,” zei hij en spoog op de grond. “Het is er koud en klam. En verder?”

“De Olympische Spelen, de opening van verschillende grote musea, ik was bijvoorbeeld betrokken bij de Met—”

“Oké, oké,” zei hij en hij hief een hand om me het zwijgen op te leggen. “Het is me helemaal duidelijk. Je hebt niet stilgezeten. En nu wil je televisie proberen, nietwaar?”

“Ik heb het nooit eerder gedaan,” zei ik ter verklaring. “En ik vind het leuk om alles een keertje te proberen. Luister, ik weet hoe je allerlei soorten amusement van de grond krijgt en ondertussen binnen een budget moet blijven. Ik ben goed in dat soort dingen. En ik leer snel. Ik wil je wel vertellen, Rusty, dat niemand, maar dan ook niemand, zo lang in dit vak zit als ik.”

Veel overredingskracht was er niet nodig. We mochten elkaar graag en gelukkig geloofde hij de opsomming van mijn vorige functies op mijn woord en vroeg hij me niet naar referenties, of naar telefoonnummers die hij kon bellen om de mensen te spreken met wie ik eerder had gewerkt. En dat was maar goed ook, want ze waren allemaal al dood en begraven. Hij nodigde me uit naar NBC te komen en gaf me een rondleiding door het studiocomplex en ik stond versteld van wat ik er allemaal zag. Er waren op het moment dat ik er was verschillende programma’s in productie en ik zag de ene geluiddichte studio na de andere, met allerlei soorten publiek dat de blik gericht hield op de jongen met de cue-card waarop vermeld stond wanneer ze moesten lachen, applaudisseren of goedkeurend met de voeten stampen. We zagen de montagekamers en ik werd voorgesteld aan een paar regisseurs, maar die namen amper notitie van me. De meesten waren zwetende, kalende mannen van middelbare leeftijd met een sigaret in de mond en een bril met hoornen montuur op hun neus. Ik merkte dat de muren vol hingen met overwegend foto’s van filmsterren—Joan Crawford, Jimmy Stewart, Ronald Colman—en niet met hun evenknieën uit het televisievak en ik vroeg waarom dat was.

“Zo krijg je hier een Hollywood-sfeertje,” legde Rusty uit. “Dan hebben de acteurs iets om over te dromen. Er zijn twee soorten televisiesterren: de sterren die naar de film willen doorstoten, en de sterren die in de film niet meer aan de bak komen. Je bent hetzij onderweg naar boven, hetzij onderweg naar beneden. Eigenlijk is het voor niemand een gezonde baan.”

We sloten onze rondgang af in zijn kantoor, een vorstelijk ingericht vertrek dat uitkeek op het studiocomplex van NBC waar acteurs, technici, secretaresses en aankomende sterren met ongelooflijke snelheid heen en weer holden. We namen elk plaats op een dikke, gestoffeerde bank rond een tafel met glazen blad die voor het haardvuur stond, op een meter of zes van zijn mahoniehouten bureau, en ik merkte dat hij het leuk vond mij trots zijn luxe en positie te tonen.

“Twee dagen geleden zat ik op dezelfde plaats als waar ik nu zit,” vertelde hij. “En wie denk je dat daar zat waar jij nu zit, smekend om een eigen tv-programma?”

Ik schudde mijn hoofd. “Wie dan?” vroeg ik.

“Gladys George,” zei hij triomfantelijk.

“Wie?” vroeg ik opnieuw, want de naam zei me niets.

“Gladys George,” herhaalde hij. “Gladys George!” schreeuwde hij nu, alsof zo een tipje van de sluier voor me zou worden opgelicht.

“Sorry, ik weet niet wie het is,” zei ik. “Ik heb nog nooit van—”

“Gladys George was een paar jaar geleden een filmster,” vertelde hij. “Ze kreeg halverwege de jaren dertig een Oscarnominatie voor Valiant is the World for Carrie.”

Opnieuw schudde ik mijn hoofd. “Sorry,” zei ik ter verklaring. “Ik heb die film niet gezien. Ik zou inderdaad vaker naar de bioscoop moeten gaan.”

“De Drie Stooges maakten er een paar jaar later nog een pastiche van. Die moet je gezien hebben. Violent is the World for Curly? God jongen, wat was dat een giller.”

Ik lachte vriendelijk. “Nou,” zei ik zacht, maar in werkelijkheid zei het me nog steeds niets, maar ik vond het niet verstandig om blijk te geven van zo veel onwetendheid van de bedrijfstak waar ik een baan in wilde hebben. “Een echte dijenkletser. Violent is the…eh…”

“Gladys George zou het helemaal gaan maken,” vervolgde hij, zonder acht te slaan op mijn pogingen de naam van de film op te diepen, “maar ze kon niet met Louis B. Mayer door één deur. Ze vertelde iedereen die het maar horen wilde—en geloof me, dat waren er heel, heel veel—dat hij een verhouding had met Luise Rainer, achter de rug van haar man. Iedereen wist dat Mayer en Clifford Odets geen dikke vrienden van elkaar waren—hij had hem een paar jaar eerder een vuile rooie genoemd—maar dat verhaal klopte niet. Gladys was gewoon nijdig dat Mayer de beste rollen altijd aan Luise of Norma Shearer of Carole Lombard gaf, of aan een of ander juffie met wie hij op dat moment de koffer indook. Enfin, het kwam Mayer ter ore en daarna gaf hij haar geen werk meer; maar hij hield haar wel onder contract, alleen maar om het haar in te peperen. Ze is er nog maar pas onderuit gekomen, maar een andere studio wil haar met geen vinger aanraken. Daarom kwam ze naar mij.”

“O,” zei ik, terwijl ik mijn best deed die opeenvolging van gebeurtenissen bij te houden. Ik bedacht dat ik nog veel over Hollywood moest leren, dat de stad vegeteerde op inside-roddels zoals de bovenstaande en dat ze carrières kon maken en breken. “Dus heb je haar een programma gegeven?”

“Ben je mal,” zei hij en hij schudde heftig zijn hoofd. “Je dacht toch niet dat ik gek was? Dat soort meisjes betekent voor een man als ik alleen maar een ding: G.E. Donder.”

Ik dacht er even over na. “O,” herhaalde ik, nu met een glimlach. Hij wilde ermee zeggen, zo nam ik aan, dat er constant mensen bij hem kwamen aankloppen voor een baantje. Dat op de bank waarop ik zat die week al een honderdtal andere mensen had gezeten en dat ik hem alleen maar warm hield voor de volgende. Dit allemaal, de hele rondleiding, de enorme afmetingen van de geluidsstudio’s, zijn vorstelijke kantoor, het geuren met namen, de beslissingsmacht over wie wel of niet in Hollywood kon werken—dat werd allemaal speciaal voor mij opgevoerd. Ik stond op en reikte hem de hand, nam aan dat hij eigenlijk wilde zeggen dat er aanmerkelijk meer bij kwam kijken dan een paar partijtjes golf om een baan in zijn studio te krijgen. “Bedankt voor de rondleiding,” zei ik.

“Wat doe je?” vroeg hij toen ik me omdraaide en aanstalten maakte naar de deur te lopen. “Waar ga je heen? Het mooiste moet nog komen.”

“Luister eens hier,” zei ik, want ik ben geen man die met zich laat sollen, “als je geen baan voor me hebt, even goede vrienden. Ik wilde alleen maar weten of—”

“Geen baan voor je? Maar Matthieu!” zei hij lachend en hij klopte weer op de zitplaats tegenover hem. “Ga zitten, beste vriend. Ik denk dat ik precies het goeie baantje voor je heb gevonden. Aangenomen tenminste dat je alles bent wat je beweert dat je bent. Ik ga je een kans geven, Matthieu, en ik venvacht niet van je dat je me teleurstelt.”

Ik lachte en ging weer op de bank zitten en daar vertelde hij me wat zijn idee was.

De Buddy Rickles Show was een enorme kaskraker. Het was een dertig minuten durende komedie op primetime die de NBC elke donderdagavond om acht uur uitzond. Hoewel het programma nog pas ruim een seizoen draaide, was het een van de populairste op de buis en ongeacht alles wat de andere zenders op hetzelfde tijdstip ertegenover zetten, het won altijd met vlag en wimpel.

Het was een familiekomedie. Buddy Rickles zelf, momenteel weliswaar door praktisch iedereen vergeten behalve door een goed ingevoerde kenner van de showbusinessgeschiedenis, had vanaf het midden van de jaren twintig tot aan het midden van de jaren veertig bijrollen gespeeld. In de films waarin hij had gestaan had zijn naam nooit bovenaan op de aftiteling geprijkt, maar hij had niettemin de beste vriend gespeeld van James Cagney, Mickey Rooney en Henry Fonda en hij had eens op het witte doek de degens gekruist met Clark Gable, om de hand van Olivia de Havilland (hij verloor). Maar op een gegeven moment was het aanbod van werk opgedroogd en toen NBC hem deze serie aanbood had hij het niet alleen aangenomen, maar er vrijwel in zijn eentje een succes van gemaakt.

Het concept was vrij eenvoudig: Buddy Rickles (zijn personage had dezelfde naam als hij, op een kleine verandering na—hij heette Buddy Riggles) was een doorsnee huisvader en woonde in een voorstad ergens in Califbrnië. Zijn vrouw Marjorie was huismoeder en samen hadden ze drie kinderen, Elaine (zeventien) die tot grote schrik van Buddy net belangstelling voor jongens begon te krijgen, Timmy (vijftien) die altijd op zoek was naar mogelijkheden om te spijbelen en Jack (acht) die de betekenis van woorden op een steeds hilarischer manier door elkaar husselde. Elke week raakte een van de kinderen bij iets betrokken wat in principe rampzalige gevolgen voor hem zou kunnen hebben, maar dan brachten Buddy en Marjorie redding en leerden ze hun net op tijd voor het avondeten hun misstap inzien. Het programma was niet baanbrekend, maar het publiek vond het gewoon leuk en dat was op de eerste plaats de verdienste van de schrijvers.

De Buddy Rickles Show werd geschreven door Lee en Dorothy Jackson, een schrijversechtpaar van midden veertig dat in de voorafgaande tien jaar het ene succesprogramma na het andere had geschreven. Ze waren populair en gaven in hun huis extravagante feesten waarvoor iedereen die een naam te verliezen had, een uitnodiging te pakken probeerde te krijgen. Dorothy stond bekend om haar scherpe tong en Lee stond bekend om zijn drankzucht, maar samen werden ze als een van de gelukkigste echtparen in de showbusiness beschouwd.

“Ik ben op zoek naar een nieuwe producer voor de Buddy Rickles Show,” zei Rusty die middag op zijn kantoor. “Er zijn er al twee, maar ik moet er een derde bij hebben. Ze hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid en de laatste vent was niet geschikt voor de baan. Wat denk je?”

Ik ademde luidruchtig uit en dacht na. “Ik moet open kaart met je spelen,” zei ik. “Ik heb het programma nooit gezien.”

“We hebben de blikken met alle filmrollen hier in de studio liggen. We regelen wel een middag voor je en dan kun je de hele serie van begin tot eind zien. Wat ik zoek is iemand die zich bezighoudt met het image van het programma bij het publiek. Iemand die alle publiciteit en verzoeken van de media voor zijn rekening neemt. Iemand die ons publiciteit bezorgt, zodat de serie nog succesvoller zal zijn. Over een halfjaar ga ik vlak erachteraan een nieuw programma zetten, dus ik wil dat hij dan nog altijd nummer één staat. De donderdagavond moet voor iedereen de Buddy Rickles-avond zijn, snap je?”

“Ja,” zei ik en ik zag het steeds meer zitten. “Dat zou me wel lukken.”

“Mooi zo, maar kun je gisteren beginnen?”

De baan was moeilijker dan ik had gedacht. Hoewel de serie al een succes was—de tekst was geestig en puntig, het acteren was ongecompliceerd en sprak het Amerikaanse publiek aan—was het team dat de serie produceerde wars van enige zelfgenoegzaamheid. Rusty Wilson was geen directeur die zich op de achtergrond hield en hij belegde regelmatig een vergadering met de drie producers van de Buddy Rickles Show om onze plannen en ideeën voor de toekomst te bespreken.

Aan het begin van het derde seizoen ontstond er enige beroering toen ABC tegenover ons programma een splinternieuwe quiz zette waarin gewone mensen de kans kregen in de loop van een bepaalde periode een miljoen dollar te winnen. Maar het programma sloeg niet aan, want de zenders waren in die tijd vergeven van de quizzen en we werden weer heer en meester over ons uitzenduur.

Buddy Rickles zelf was een vreemde snuiter. Hoewel hij immens populair was bij het Amerikaanse publiek hield hij niet zo van publiciteit en vermeed hij zowel het talkshowcircuit als interviews met de gedrukte media, met uitzondering van de allerbelangrijkste. Toen we hier ten slotte mee instemden besprak hij ze altijd van tevoren met mij en verlangde hij dat ik erbij kwam zitten. Dat verbaasde me, want hij was een kundig man en had mijn hulp net zomin nodig als ik een levensverzekering.

“Ik wil niet dat ze te veel van mijn leven weten,” zei hij ter verklaring. “Per slot van rekening heeft elk mens recht op een privéleven.”

“Tuurlijk,” zei ik. “Maar je weet hoe die bladen zijn. Als je iets te verbergen hebt komen ze er binnen de kortste keren achter.”

“Daarom blijf ik liever op de achtergrond. De mensen moeten maar gewoon naar het programma kijken. Als ze het leuk vinden, prachtig, meer is niet nodig. Ze hoeven toch immers niet meer over me te weten?”

Ik had er mijn twijfels over, maar ik kon niet bedenken wat hij dan wel te verbergen had. Hij was gelukkig getrouwd met Kate, een vrouw van vijfendertig, en ze hadden twee kleine kinderen die regelmatig bij ons op de set kwamen. Omdat hij al zo’n tijd in het vak zat, kon er volgens mij de afgelopen twintig jaar niets zijn gebeurd wat niet allang op de een of andere manier bij het grote publiek bekend was. Ik nam aan dat hij gewoon op zichzelf wilde zijn en besloot hem zijn privacy te laten. En hoewel de fanzines meer toegang tot hem wilden hebben, beperkte ik het contact en ik gaf hun ter compensatie gewoon meer interviews met de andere sterren van de programma.

Nadat Stina enkele maanden over de dood van haar broers had gerouwd vertoonde haar stemming geleidelijk een verbetering. Ze begon meer belangstelling voor mijn werk te krijgen en probeerde zelfs een paar keer naar een aflevering te kijken, maar ze kon die nooit uitzitten, want ze vond het verhaal meer dan stupide. Op Hawaï was televisie niet erg populair en dus begon ze steeds meer belangstelling voor de lokale politiek te krijgen, net als indertijd toen we elkaar op de antimilitaristische protestbijeenkomst ontmoetten.

“Ik heb een baan,” liet ze me op een avond aan tafel weten en ik legde verrast mijn mes en vork neer. Ik wist zelfs niet dat ze ernaar op zoek was geweest.

“Echt waar?” zei ik. “Als wat?”

Ze lachte. “Het stelt niet veel voor,” zei ze. “Gewoon als secretaresse. Bij de Los Angeles Times. Ik heb vanochtend een sollicitatiegesprek gehad en ze hebben me aangenomen.”

“Maar dat is prachtig,” riep ik uit, blij dat ze eindelijk weer interesse voor iets begon te krijgen en haar rouwperiode afsloot. “Wanneer begin je?”

“Morgen. Vind je het niet erg?”

“Waarom zou ik? Je zou het als een mooie opstap kunnen beschouwen. Je hebt altijd al belangstelling gehad voor politiek. Eigenlijk zouden ze jou moeten opleiden tot verslaggever. Er zullen bij zo’n krant vast mogelijkheden zijn voor jonge mensen.”

Ze haalde haar schouders op en ging er niet verder op in, maar ik vermoedde dat ze het al had overwogen. Stina was geen vrouw die zich tevreden zou stellen met een kantoorbaantje wanneer ze iets kon doen waar meer actie bij kwam kijken. Ze had een alerte en creatieve geest en zou de bedrijvigheid en drukte zoals die van de Los Angeles Times heerlijk vinden.

“Ik ken er wat mensen,” zei ik toen me een paar showbusiness-verslaggevers te binnen schoten met wie ik regelmatig te maken had. “Het is vast erg leuk er te werken. Misschien moet ik ze maar eens opbellen. Om hun te zeggen dat je er bent. Hun te vragen voor jou hun ogen open te houden.”

“Nee, Matthieu,” zei ze, terwijl ze een hand op de mijne legde, “laat mij maar mijn eigen weg zoeken. Ik red me heus wel.”

“Maar ze zouden jou kunnen voorstellen aan anderen,” wierp ik tegen. “Zo leer je makkelijker mensen kennen. Kun je vrienden maken.”

“En omdat ik ben getrouwd met de producer van de Buddy Rickles Show zullen ze denken dat ze dan makkkelijk toegang kunnen krijgen tot het programma en tot de zender. Nee, het is beter als ik gewoon mijn eigen weg zoek. Trouwens, voorlopig ben ik nog maar gewoon secretaresse. We zien wel hoe het loopt.”

We waren op een feest bij Lee en Dorothy Jackson thuis waar veel van de belangrijkste namen uit de televisiewereld acte de présance gaven. Robert Keldorf was er met zijn nieuwe vrouw Bobbi—met een ‘i’, zoals ze telkens zei wanneer je haar naam in de mond nam—en hij vertelde iedereen in geuren en kleuren dat hij kort tevoren presentator Damon Bradley had weggelokt van Eye to the Alphabet. Lorelei Andrews zat tijdens het feest voornamelijk aan de bar. Een sigaret bungelde slap aan haar lip en ze beklaagde zich tegen iedereen die het maar wilde horen over de manier waarop Rusty Wilson haar had behandeld. Onnodig te zeggen dat ik met een grote boog om haar heen liep.

Stina, in een strapless lichtblauwe creatie gemaakt op basis van een jurk die Edith Head had ontworpen voor Anne Baxter in All about Eve, zag er oogverblindend uit. Het was de eerste keer dat ze kennismaakte met een groot aantal mensen met wie ik dagelijks werkte en ze vond de glamour prachtig, haar open gingen wijd open wanneer ze alweer een oogverblindende jurk langs zag komen. Jammer genoeg zeiden de mensen haar niets. Ze keek zo zelden tv dat ik haar zou kunnen voorstellen aan Stan Perry in eigen persoon en ze hem met een glimlach zou hebben gevraagd of ze nog een cocktail kon krijgen.

“Matthieu,” zei Dorothy, terwijl ze met uitgestoken armen van de andere kant van de kamer op ons afschreed om me met haar genegenheid te smoren. “Wat leuk dat je er bent. Nog steeds even smakelijk, merk ik.” Ik lachte. Dorothy speelde graag de rol van de extravagante vrouw die mensen die ze mocht bedolf onder sprankelende complimentjes, maar iedereen die ze niet kon uitstaan doorboorde met haar scherpe tong. “En jij moet Stina zijn,” voegde ze er plagerig aan toe, terwijl ze mijn ranke vrouw zorgvuldig inschatte en haar lieflijke vormen, bronzen huid en grote, hazelnootkleurige ogen opnam. Ik hield mijn adem in en hoopte dat ze iets aardigs zou zeggen, want ik was erg op Dorothy gesteld en wilde niet dat er een hatelijke sfeer tussen ons zou ontstaan. “Je hebt echt de adembenemendste jurk van het hele feest aan,” zei ze met een glimlach en ik slaakte een zucht van verlichting. “Heus, ik zit er hard over te denken in mijn blootje te gaan lopen om weer de aandacht te krijgen die je van me hebt gestolen, lelijk kreng.”

Stina lachte, want Dorothy had deze woorden hartelijk gezegd en haar tegelijkertijd vriendschappelijk over een arm gewreven. Dat was een andere gewoonte van Dorothy: haar lukrake beslissing zich over een naïfte ontfermen en die persoon naar haar evenbeeld te vormen.

“Let er maar niet op wanneer ik een wit voetje bij je man probeer te halen,” riep ze uit. “Maar aan de andere kant, ik ben de schrijver en als ik er niet was zou hij geen programma hebben.”

“Maar Lee is natuurlijk ook de schrijver,” voegde ik eraan toe om haar een beetje te plagen. “En stel je voor, de Buddy Rickles Show zonder Buddy Rickles zelf?”

“Kom maar mee, Stina, als dat tenminste je echte naam is,” zei Do-rothy ondeugend en ze knipoogde naar me toen ze mijn vrouw bij een arm pakte en meenam. “Ik wil je aan een jonge vent voorstellen op wie je vast hopeloos verliefd zult worden. En denk je eens in hoeveel alimentatie je van deze man kunt vragen wanneer je eindelijk van hem verlost bent. Hij moet zowat tegen zijn pensioen aan zitten!”

Ze moest eens weten, dacht ik, maar ik was blij dat ze Stina aan de mensen ging voorstellen, want het zou ridicuul zijn geweest wanneer het de echtgenoot was die zijn vrouw aan iedereen in de kamer voorstelde. Het was beter als de gastvrouw het deed en er een hele show van maakte. Stina zou het prachtig vinden, mensen konden met haar kennismaken en Dorothy zou het gevoel hebben dat ze zich van een van haar officiële taken kweet.

Ik liep naar de serredeuren en keek naar buiten. Tot mijn vreugde zag ik Rusty en Buddy daar staan (wat zijn het toch een Amerikaanse namen, dacht ik), ze waren in gezelschap van een ouder echtpaar en het viertal was diep in gesprek. Ik besloot me ongevraagd bij hen te voegen en ik kuchte zacht toen ik door de deuren op hen afliep. Het gazon achter het huis van de Jacksons strekte zich glorieus voor me uit en de smalle lichtspotjes aan weerszijden zonden een huivering van helder licht naar de fontein in het midden, waardoor hij glanzend straalde en een juweel van schoonheid werd. Het geklater van water, altijd een van mijn lievelingsgeluiden, sloot volmaakt aan bij de koele avondlucht en ik was blij toen ik zag dat er geen geërgerde blik in mijn richting werd geworpen omdat ik het gesprek binnendrong, maar dat Rusty juist blij keek en me gebaarde erbij te komen.

“Matthieu, ben je daar, leuk je te zien,” zei hij, terwijl hij me de hand schudde.

“Hallo, Rusty, Buddy,” zei ik en ik knikte naar hen en wachtte tot ik werd voorgesteld aan de twee anderen die zenuwachtig draaiend naast me stonden.

“We hadden het over politiek,” zei Rusty. “Jij bent toch geïnteresseerd in politiek?”

“Nauwelijks,” zei ik. “Ik probeer het niet te volgen. Ik merk elke keer dat wanneer ik me met actuele kwesties inlaat, ze mij naar hun hol sleuren en een gevangene van me maken.” Er viel een stilte en ik vroeg me af of ik zulke bloemrijke taal niet beter aan Dorothy kon overlaten. “Ik bemoei me met mijn eigen zaken,” voegde ik er zacht aan toe.

“We hadden het juist over McCarthy,” zei Rusty en ik kreunde.

“Moeten we echt?” vroeg ik. “We zijn nu niet op de zaak.”

“We moeten wel, want het is belangrijk,” zei Buddy gedecideerd en dat verbaasde me, want ik had hem voor een man gehouden die geen enkele politieke opvatting erop na hield. Sterker nog, het zou me hebben verbaasd als hij had geweten hoe de man heette die in het Witte Huis zat, om maar te zwijgen van zijn afgevaardigde in de Senaat of het Congres. “Als er nu niet iets aan wordt gedaan, is het te laat.”

Ik haalde mijn schouders op en keek naar de man en de vrouw die links van me stonden, en beiden maakten gelijktijdig een hoofse buiging, net of ze Japanners waren, dan wel ik een koning. “Julius Rosen-berg,” zei hij en hij stak me een hand toe die ik stevig drukte. “Mijn vrouw Ethel.” Ze boog zich voorover en gaf me een zoen op mijn wang. Het kwam nogal onverwacht, maar ik vond het lief van haar, vooral toen ze daarop een lichte blos kreeg.

“Aangenaam,” zei ik. “Matthieu Zéla. Ik ben een van de producers van de—”

“We weten wie u bent,” zei Julius Rosenberg kalm en hij tikte snel zijn vingertoppen tegen elkaar, een gebaar waarmee hij me voor zich innam. Ik keek naar Rusty die direct verder begon te praten.

“Weet je,” zei hij, naar het gesprek terugkerend, “ik geef je op een briefje dat McCarthy het hoofd van Acheson met Kerstmis op een paal heeft gestoken. Figuurlijk dan.” We schoten allemaal in de lach. Als senator Joseph McCarthy de kans had gekregen, zou hij, zo vermoedden we, de metafoor overbodig hebben gemaakt. “Hij heeft hard steun nodig. De grote vraag is alleen, zal Truman hem steunen?”

“Truman kan amper zijn plaatselijke voetbalelftal steunen,” mompelde Buddy voorspelbaar, maar ik was het niet met hem eens. Ik had president Truman nooit ontmoet en wist niets van hem af, behalve wat ik in de krant las en op de tv zag, maar ik hield hem voor een eerlijk man, iemand die achter zijn vrienden zou staan.

“Maar kijk dan eens naar Alger Hiss,” zei Julius Rosenberg, nadat ik die mening had verkondigd. “Heeft hij Alger Hiss gesteund?”

Ik haalde mijn schouders op. “Dat is heel wat anders,” zei ik. “Het was aan Acheson om Hiss te steunen, niet aan Truman, en dat deed hij dus precies.”

“En dat is precies de reden waarom onze vriend Joe zich opmaakt om hem het vuur na aan de schenen te leggen,” zei Ethel Rosenberg met diepe stem, een stem die veel dieper was dan die van haar man of van een van ons. De stem kwam zo diep vanuit haar borst opdreunen dat ik me afvroeg of ze wel een vrouw was. We zwegen allemaal en keken haar aan toen ze ons haar versie van de zaak Hiss gaf, een lange en moeilijk geconstrueerde monoloog die ze in het verleden, zo vermoedde ik, bij meer dan een gelegenheid had afgestoken.

Haar versie van de gebeurtenissen luidde ongeveer als volgt: Alger Hiss had bij Buitenlandse Zaken gezeten en was recentelijk, tijdens een proces waar op een verontrustende manier duidelijk werd waartoe het land in staat was wanneer het zich vastbeet in een kwestie waar het angst voor had, veroordeeld wegens spionage. In Washington groeide het gevoel—we hoorden er voortdurend over—dat communisten zich slinks hadden ingegraven in het hart van elke grote zaak, onderneming en overheidsinstelling van het land, inclusief de amusementsindustrie—vooral de amusementsindustrie—en Joe McCarthy was op persoonlijke kruistocht getogen om hen uit hun schuilplaats te jagen, of om onschuldigen het etiket ‘Rooie’ op te plakken. Hoewel Ethel Rosenberg niet tot de intimi van Hiss behoorde, had ze hem goed genoeg gekend om te weten dat hij maar één misdrijf had begaan, namelijk tijdens zijn eerste proces niet de waarheid spreken, een geval van meineed dat bij zijn tweede proces tot zijn veroordeling leidde, en ze geloofde dat McCarthy het hele land met zijn kruistocht te gronde zou richten. Haar man en zij waren uiteraard prominente communisten—daar kwamen ze die avond min of meer rond voor uit—en ik had het idee dat hun fanatieke haat jegens de Commissie voor On-Amerikaanse Activiteiten van het Huis van Afgevaardigden op zichzelf al een soort McCarthyisme was, maar dan onder een andere naam.

“De man die Hiss de das om deed was die afgevaardigde uit Cali-fornië,” zei Julius Rosenberg. “Als die enge glibber er niet was geweest zou alles op zijn pootjes terecht zijn gekomen.”

“Nixon,” zei Rusty en hij spuugde de naam van de destijds nog weinig bekende volksvertegenwoordiger er minachtend uit.

“Nu speelt hij net als de rest onder één hoedje met McCarthy en zijn ze eropuit Acheson te pakken te krijgen. En op het moment dat het hun lukt, belanden we allemaal in de gevangenis.”

“Wat heeft Acheson ermee te maken?” vroeg ik argeloos en daarmee bewees ik dat ik eigenlijk geen aandacht had geschonken aan wat er toentertijd speelde, want Dean Acheson was Trumans minister van Buitenlandse Zaken. Na de arrestatie van Hiss had hij het met aanzienlijk politiek en zelfs persoonlijk risico voor hem opgenomen en tegenover journalisten verklaard dat hij hem niet de rug zou toekeren, ongeacht de uitkomst van de rechtszaak, en hij had eraan toegevoegd dat hij een man was die niet snel vriendschappen sloot, maar nog minder snel vriendschappen opzegde. Het spreekt vanzelf dat hij met deze opmerking zowel Nixon als McCarthy precies in de kaart speelde.

“Maar ik snap niet waarom we ons er druk over zouden moeten maken,” zei ik naïef. “Die senator zal morgen vast vergeten zijn. Vandaag heeft hij de dag van zijn leven, maar zoals bij elke dag volgt daarna altijd de nacht.”

Buddy lachte en schudde zijn hoofd, net of ik niet goed wijs was en ik kneep mijn ogen half dicht toen ik hem aankeek en me afvroeg wat me hier precies ontging. Rusty pakte me bij een arm en leidde me weer naar binnen waar het feest in volle gang was. Achter me vloeide het drietal tot een geheel samen.

“Weet je, Matthieu,” zei hij, terwijl hij me naar een hoek leidde en daar op beheerste, kalme toon verder sprak, “er zijn mensen om je heen die geen communist zijn, maar die niet werkeloos blijven toekijken hoe McCarthy hetzelfde met hun carrière doet als wat hij heeft gedaan met die van anderen. Je hebt de zwarte lijsten gezien, nietwaar, je hebt—”

“In de filmindustrie, dat klopt,” wierp ik tegen. “Maar toch niet bij ons?”

“Het komt,” zei hij en hij hief waarschuwend een vinger. “Let op mijn woorden, Matthieu, het komt. En wanneer het zover is, zullen we merken wie onze echte vrienden zijn.” Bij het horen van zijn woorden liep er een rilling over mijn rug, want ik had het gevoel (een gevoel dat me niet vreemd was) of ik een toeschouwer was bij een omvangrijker drama, een drama dat zich voor mijn ogen afspeelde, en ik bleef nerveus slikkend achter toen hij wegliep.

“Weet je wat Hugh Butler tegen Acheson zei?” zei hij bij het weglopen, nu op een paar passen van me vandaan. Ik schudde mijn hoofd. “Nadat Acheson het voor Hiss had opgenomen, stond Butler in de Senaat op en ontplofte hij zowat toen hij schreeuwde: ‘Verdwijn! Verdwijn! U bent de belichaming van alles wat hier in Amerika jarenlang mis is!’ Dat is wat hier rondwaart, Matthieu. Niet angst voor communisten of Rooien of hoe je ze ook maar wilt noemen. Gewoon pure ouwe retoriek. Je verheft je stem luid genoeg en krachtig genoeg en dan, vroeg of laat, knoopt iemand je op.”

Hij knipoogde, draaide zich om en zette zonder zelfs maar een maat te missen statig met Dorothy Jackson een wals in. Toen ik me van hem afdraaide zag ik dat hij, terwijl ze dansten, zijn hoofd tegen haar oor aanvleide; zijn lippen fluisterden, haar ogen letten op elk woord dat hij zei, haar hoofd analyseerde ze en borg ze weg om er later over na te denken. Een huivering trok door me heen en even gingen mijn gedachten terug naar het Schrikbewind in het Parijs van 1793. Zo was het begonnen.

In de loop van de daaropvolgende twee jaren werd de situatie er slechter en slechter op. Veel schrijvers en acteurs van wie ik wist dat ze tot de allerbesten in het vak behoorden, moesten voor de Commissie voor On-Amerikaanse Activiteiten verschijnen en werden over hun vaderlandsliefde aan de tand gevoeld. Sommigen ontkenden alles en gingen vrijuit; anderen verklaarden onschuldig te zijn en belandden toch in de gevangenis; weer anderen haalden de ondervragers de wind uit de zeilen door met veel vertoon te laten zien hoe Amerikaans ze wel niet waren. Zo herinner ik me dat ik op een ochtend tijdens de presidentsverkiezing net op het moment dat de heksenjacht begon, de krant opsloeg en een foto zag van de Republikeinse kandidaat Thomas Dewey die op zijn laatste podium het communisme veroordeelde, geflankeerd door de filmsterren Jeanette MacDonald, Gary Cooper en Ginger Rogers. De laatste liet haar rabiaat republikeinse en anticommunistische opvattingen niet lijden onder het feit dat de Democratische kandidaat Truman en zij uit dezelfde stad kwamen (Independence, Missouri).

Stina deed het bij de Los Angeles Times vrij goed en werd na enige tijd verslaggever. Aanvankelijk versloeg ze het saaie plaatselijke nieuws waar de ervaren verslaggevers geen trek in hadden, maar in de loop der tijd verbreedde haar werkterrein zich en nu en dan lachte het geluk haar bij het maken van haar reportages toe. Ze versloeg de drie maanden durende busstaking waarbij ze zich niet zozeer concentreerde op het getouwtrek over de klachten van de chauffeurs, als wel op de mensen wier leven erdoor werd beïnvloed en ze wist een aantal ontroerende portretten te schrijven. Ze won zelfs een lokale journa-listenprijs voor een serie over de armoedige onderwijsomstandighe-den in het centrum van Los Angeles en begon omstreeks diezelfde tijd belangstelling te krijgen voor televisieverslaggeving. Hoewel ze hier aanvankelijk geen geluk in had (want ze weigerde bij NBC te komen, omdat ze vond dat ze de baan dan niet kreeg op grond van haar eigen capaciteiten, maar op grond van de positie die ik er bekleedde), kreeg ze ten slotte een betrekking bij een plaatselijke zender.

Onze serie werd steeds populairder, maar ten slotte vlakten onze kijkcijfers af en zaten we qua populariteit op ons maximum. Omstreeks die tijd werd de Buddy Rickles Show genomineerd voor enkele Golden Globes en het hele team was aanwezig bij een diner in het Beverly Wilshire Hotel, blij dat we even verlost zouden zijn van de schijnbaar eindeloze serie nieuwe verhalen en ongefundeerde geruchten over wat er in Washington allemaal met onze collega’s gebeurde, in de hoofdstad van het land en de veronderstelde zetel van Vrouwe Justitia.

Uiteindelijk wonnen we ondanks onze vier nominaties geen enkele onderscheiding en de sfeer aan onze tafel was gedrukt, want de kans was groot dat dit lopende seizoen ons laatste zou zijn en dat we allemaal binnen afzienbare tijd weer op zoek zouden moeten gaan naar werk. Aan het volgende tafeltje zat Marlon Brando te spelen met zijn onderscheiding voor On the Waterfront en ik hoorde dat Jane Hoover hem aan het praten probeerde te krijgen over de stroom hoorzittingen die op dat moment over ons heen spoelde, maar hij hapte niet. Hij was beleefd en vriendelijk, maar hij had sinds de getuigenis van Elia Kazan eerder dat jaar geweigerd zich over de Commissie uit te laten. Ik had gehoord dat hij verbijsterd was geweest, niet in staat een natuurlijke afkeer voor Kazans handelwijze te verzoenen met een oprechte adoratie voor zijn mentor en ik had met hem te doen, want Jane was geen vrouw die zich gemakkelijk liet afschepen. Ik glipte naar de bar en daar trof ik Rusty Wilson aan die zijn verdriet om zijn misgelopen onderscheidingen stond te verdrinken.

“Dit is voor ons voor de laatste keer, Mattie,” zei Rusty en ik kromp een beetje in elkaar. De laatste tijd was hij me steeds vaker zo gaan noemen, ondanks mijn pogingen hem ervan af te brengen, want het riep herinneringen op aan lang vervlogen tijden. “Volgend jaar om deze tijd staan we hier niet meer, let op mijn woorden.”

“Matthieu, Rusty. En je moet niet zo pessimistisch zijn,” mompelde ik. “Je zult heus wel met een nieuw programma komen. Zelfs een groter succes. Je veegt ze allemaal van tafel.” Ik zei dit wel, maar eigenlijk geloofde ik het zelf niet. Rusty had in de loop van het voorafgaande jaar een aantal nieuwe programma’s aan het schema toegevoegd, maar ze waren allemaal geflopt. Iedereen gokte erop dat hij voor de aanvang van het nieuwe seizoen ontslagen zou worden.

“Ik denk dat we allebei weten dat het niet zo is,” zei hij bitter, feilloos mijn gedachten lezend. “Met mij is het hier afgelopen.”

Ik zuchtte. Ik voelde weinig voor een gesprek dat heen en weer golfde tussen zijn sombere profetieën en, als tegenwicht, mijn optimistische kijk op de toekomst. Ik bestelde voor ons beiden nog iets te drinken en leunde met mijn rug tegen de bar, liet mijn blik over de honderden mensen gaan die op de dansvloer door elkaar krioelden, een ware Noachitische ark van beroemdheden die elkaar kussen in de lucht gaven en elkaars jurken en sieraden bewonderden. Opera-gebouwen lagen nu een heel eind achter me.

“Heb je gehoord dat Lee en Dorothy zijn opgeroepen?” vroeg hij ten slotte en ik draaide me met een ruk om, zette verbaasd mijn glas met een klap op de bar neer.

“Nee,” zei ik en mijn ogen gingen wijd open. Een nadere uitleg hoefde je destijds niet te geven. De simpele zin: ‘x is opgeroepen’ vertelde alles wat je hoefde te weten over de toekomstige carrièremogelijkheden van x.

“Net vandaag,” zei hij, terwijl hij zijn glas whisky in één keer ach-teroversloeg en zijn gezicht van pijn vertrok. “Over twee dagen moeten ze naar Washington om te worden gehoord. Dus die komen niet meer terug. We kunnen de rest van de serie net zo goed zelf schrijven.”

Ik liet deze nieuwe informatie op me inwerken; ik kon me niet heugen ooit zoiets vreselijks te hebben gehoord. “Ze hebben helemaal niets gezegd,” zei ik en ik rekte mijn hals om te zien of ik onze twee schrijvers aan ons tafeltje zag zitten. “Ze hebben er met geen woord over gerept.”

“Ze wilden niemand ongerust maken, denk ik,” zei hij. “Stel je voor, uitgerekend vanavond.”

“Maar toch…dit kan heel gevaarlijk worden. Ik bedoel, ze zullen geen van beiden een centimeter toegeven.”

“Je weet hoe Dorothy is,” zei Rusty schouderophalend. “De Commissie zal ze in verband proberen te brengen met de Rosenbergs.”

Ik lachte. “Belachelijk,” zei ik. “Welke relatie zouden Lee en Dorothy met hen kunnen hebben?”

Hij keek me nu verbaasd aan. “Weet je het dan niet meer?” vroeg hij.

“Wat niet meer?”

“De Rosenbergs. Wij kenden ze allemaal. Jij hebt ze zelf ook een keertje ontmoet.” Ik keek hem verbaasd aan, maar pas toen hij het uitlegde herinnerde ik me de merkwaardige kleine man en vrouw op het feest bij Lee en Dorothy Jackson, een paar jaar terug. Sindsdien waren ze een soort cause célèbre geworden en hun zaak, hoewel nu afgesloten, was nog steeds aanleiding voor veel discussie. Ze waren in opspraak geraakt toen hun naam in verband werd gebracht met Klaus Fuchs, een fysicus die werd betrapt op het doorspelen van Amerikaanse atoomgeheimen aan de Russen. Van de Rosenbergs werd beweerd dat het communistische spionnen waren die zich ten doel hadden gesteld het Amerikaanse nucleaire systeem onklaar te maken en tegelijkertijd de Russen te helpen een veel krachtiger systeem te ontwikkelen. Hoewel het bewijs moeilijk te leveren was geweest leek de rechtbank, die vervuld was van anticommunistische angst, niet erg te malen om de noodzaak ervan en werden de Rosenbergs wegens landverraad veroordeeld. Kort erop werden ze als vijanden van de staat terechtgesteld.

Ik kon moeilijk geloven dat het ogenschijnlijk zo onschuldige echtpaar dat ik op dat feest had ontmoet de nu beruchte Julius en Ethel Rosenberg waren en het verbaasde me dat het nooit eerder bij me was opgekomen, al moet ik eerlijkheidshalve eraan toevoegen dat ik nauwelijks tien woorden met de een of met de ander had gewisseld.

“Dus wat is de relatie tussen hen en Dorothy en Lee?” vroeg ik hem en hij keek zenuwachtig om zich heen, bang dat iemand hem zou horen en hij er zelf door meegesleurd zou worden.

“Het waren vrienden van elkaar, goede vrienden,” zei hij. “De Jacksons zijn geen communisten, maar ze hebben wel aan allerlei politieke groeperingen geroken. Maar het zijn geen Rooien. Absoluut niet. Eerder zachtroze, eigenlijk. Ze willen graag alles een beetje uitproberen, maar ze zijn veel te ongedurig om zich ooit ergens helemaal in te storten. Ze hebben allebei een kleurrijk verleden en als Joe McCarthy dat allemaal gaat zitten oprakelen is het gebeurd met ze. Niet dat het zo moeilijk voor hem zal zijn al die dingen te ontdekken. Hij heeft overal spionnen zitten. Wacht maar, het is enkel een kwestie van tijd en dan zullen ook jij en ik worden opgeroepen.”

Ik dacht over zijn woorden na. Ik vroeg me af of mijn Frans staatsburgerschap me bescherming zou bieden tegen de onderzoeken van de Commissie. Eerlijk gezegd zonk het zogenaamde kleurrijke verleden van de Jacksons in het niet bij het mijne. Hoewel ik me nooit bijzonder veel heb geïnteresseerd voor politiek—want ik ben getuige geweest van de uiteindelijke teloorgang van alle politieke bewegingen—kon ik nooit in alle eerlijkheid zeggen dat ik geen contact gehad had met alle mogelijke vormen van staatsbestel, want ik heb in mijn leven met alle te maken gehad. Ik was niet bang voor wat komen zou, maar het baarde me wel zorgen dat door de overijverige manie van één opportunist een eind kon komen aan het leven en de carrière van zo veel mensen.

“Ga je met ze mee?” vroeg ik Rusty. “Naar Washington, bedoel ik. Voor geestelijke bijstand?”

Hij snoof. “Ben je gek? Vind je niet dat ik al genoeg problemen aan mijn hoofd heb om ook nog als Rooie te worden bestempeld?”

“Maar het zijn je vrienden,” wierp ik tegen. “Je zult toch wel de kans te baat nemen om de commissie te laten zien dat je solidair bent met je vrienden? Je hebt een verantwoordelijke functie. Als je je stem laat horen en zegt dat ze onschuldig zijn, dan—”

“Luister, Matthieu,” zei hij koel, terwijl hij een hand op mijn arm legde en ditmaal de koosnaam achterwege liet, “ik stap op dit moment voor geen goud in een vliegtuig naar Washington. En al ga je op je hoofd staan, je kunt me niet op andere gedachten brengen, dus ik zou me de moeite maar besparen als ik jou was.”

Ik knikte en voelde me verdrietig worden. Als hij twee vrienden die hij veel langer kende dan hij mij kende al op zo’n manier behandelde, hoefde ik er niet op te rekenen dat hij mij ooit loyaliteit zou tonen. Aan onze vriendschap kwam op dat moment een eind en ik draaide me van hem af.

“De komende dagen hoefje er niet op te rekenen dat je me vaak in de studio’s zult zien,” zei ik toen we afscheid van elkaar namen. “Want jij mag er dan niet heen gaan om ze te steunen, ik ga in elk geval wel.”

De ondervraging van Dorothy en Lee was al aan de gang toen ik voor de hoorzittingen van de Commissie het Huis van Afgevaardigden betrad. We hadden de avond ervoor in de stad met elkaar gegeten en geprobeerd niet over het komende derdegraadsverhoor te praten, maar het viel niet mee het onderwerp helemaal te vermijden. Niemand had het over Rusty—ik vermoedde dat ze al een soort aanvaring met hem hadden gehad voordat ze van Californië naar Washington vertrokken—maar zijn geest waarde rond als de spookverschijning die naderend onheil verkondigt. Stina probeerde het gesprek een luchtige wending te geven door verhalen te vertellen over haar ontberingen bij het verslaan van diploma-uitreikingen op scholen voor haar lokale televisiezender, maar de stemming was gedrukt en we dronken veel, in een poging de barsten in het gesprek weg te plamuren.

Het gevolg was dat ik me de volgende morgen versliep—helemaal niets voor mij—en dat ik pas na elven in de commissiekamer aankwam, ongeveer anderhalf uur nadat de zitting was geopend. Gelukkig waren mijn vrienden nog maar net opgeroepen en dus had ik niet veel gemist, maar toch verwenste ik mezelf, want ze zaten helemaal vooraan, met hun rug naar me toe, en ik wilde dat ze zouden zien dat ik er was en naast hen stond.

“Het is gewoon een amusementsprogramma,” zei Lee op het moment dat ik ging zitten, naast een grote dikke vrouw die luidruchtig uit een zak pepermuntjes at. “Meer is het niet. Er is geen sprake van een verborgen boodschap.”

“U wilt de Commissie dus vertellen dat u niets van uw eigen persoonlijkheid of opvattingen in de personages van de…Buddy Rickles Show legt?” De man die sprak was een magere, bleke senator uit Ne-braska en hij moest een stuk papier raadplegen om zich ervan te vergewissen dat hij het over het juiste programma had. Een vijftal mannen zat naast elkaar achter een reusachtige eikenhouten tafel en secretaresses liepen tussen hen heen en weer en legden aantekeningen of kopieën van relevante informatie voor hen neer. Ik zag senator McCarthy de centrale plaats in zijn team bezetten. Hij was een dikke, bolvormige man die hevig transpireerde onder de lichten en camera’s die op hem waren gericht. Hij scheen zich amper van Dorothy of Lee bewust te zijn en was verdiept in de Washington Post van die dag en schudde van tijd tot tijd zijn hoofd om aan te geven dat hij het niet eens was met wat de krant schreef.

“Onbewust misschien,” zei Lee voorzichtig. “Ik bedoel, wanneer je schrijft ga je—”

“Dus u geeft toe dat u in dit televisieprogramma waar elke week miljoenen mensen in het hele land naar kijken, inderdaad uw persoonlijke opvattingen ventileert? Dat geeft u dus toe?”

“Je kunt ze nauwelijks opvattingen noemen,” pareerde Dorothy. “We hebben het hier over een tv-serie, met als grootste dilemma van de personages of ze hun auto zullen opknappen, dan wel het geld zullen gebruiken voor een werkster voor twee ochtenden per week. Het is gewoon een script voor een televisiekomedie, meer niet. Je kunt het niet bepaald het Communistisch Manifest noemen.”

Ik kromp even in elkaar toen ze dat zei en ik denk dat zij het ook deed, want dit was wel het slechtste voorbeeld dat ze had kunnen aanvoeren om haar stelling te bewijzen. De senator van Nebraska keek haar dreigend aan, vroeg zich af of hij even zou wachten tot ze zou proberen onder die opmerking uit te komen, of dat dit een mooie kans was om in de aanval te gaan. Uiteindelijk ging hij in de aanval.

“Hebt u het Communistisch Manifest dan gelezen, mevrouw Jackson?” vroeg hij en er volgde een spervuur van camerashots toen ze ingespannen naar een antwoord zocht.

“Ik heb ook de bijbel gelezen,” zei ze voorzichtig. “En de grondwet van de Verenigde Staten. Hebt u die gelezen, meneer?”

“Jazeker.”

“Ik heb een heleboel gelezen,” vervolgde ze. “Ik ben schrijfster. Ik hou van boeken.”

“Maar zou u zeggen dat u vooral van het Communistisch Manifest houdt?”

“Natuurlijk niet. Ik wilde er alleen maar mee zeggen dat ik—”

“Mevrouw Jackson,” schalde opeens de stem van senator McCarthy en alle ogen gingen in zijn richting. Hij stond erom bekend dat hij ongelooflijk weinig geduld met zijn getuigen had en de door de televisie verslagen zittingen begonnen al schade te berokkenen aan het beetje geloofwaardigheid dat hij in deze fase nog bezat. “Ik mag u verzoeken de tijd van deze commissie niet te verdoen met een nodeloze dwarsdoorsnede door uw ongetwijfeld goedgevulde boekenkast. Is het waar dat u vriendschappelijk met Julius en Ethel Rosenberg omging, dat u met hen samenspande om de wettige regering van de Verenigde Staten omver te werpen en dat hetzelfde onfortuinlijke lot als van die twee landverraders wellicht ook u en uw man zou hebben getroffen wanneer er geen sprake was geweest van gebrek aan bewijs?”

“Gebrek aan bewijs is tegenwoordig nauwelijks reden voor vrijspraak, senator,” zei Dorothy scherp.

“Mevrouw Jackson!” brulde hij als antwoord en zelfs ik sprong in mijn stoel op, “ging u vriendschappelijk om met Julius en Ethel Rosenberg? Waren zij in uw huis aanwezig bij al de keren dat u manieren besprak waarop u—”

“We gingen niet vriendschappelijk met ze om,” schreeuwde ze boven het rumoer uit. “Het is best mogelijk dat ze er waren, maar we waren niet met elkaar bevriend. Ik kende ze amper. En voor de rest is er geen spat bewijs dat—”

“Bent u momenteel lid van de communistische partij?” vuurde hij terug en dat was meestal de vraag waarmee hij de doodsteek inleidde.

“Nee, dat ben ik niet,” zei ze uitdagend.

“Bent u ooit lid geweest van de communistische partij?” vroeg hij op dezelfde toon en onwillekeurig aarzelde ze.

“Ik ben nooit lid geweest,” zei ze voorzichtig.

“Maar u geeft toe dat u hun bijeenkomsten hebt bijgewoond? Hun geschriften hebt gelezen? Hun smerige ideeën hebt verspreid om de gedachten van de Amerikaanse jeugd te vervuilen, opdat—”

“Zo is het nooit gegaan,” zei ze en ze begon terrein te verliezen, want ze had zich in een hoek laten drijven en alle aanwezigen wisten het. Ze was dan wel nooit lid van de partij geweest, ze had zich natuurlijk wel in hun organisatie verdiept en had over hun idealen gelezen.

“Dus u was lid van de communistische partij,” schreeuwde senator McCarthy, net of ze het zojuist had toegegeven. Hij sloeg met een hand op het bureau en de volgende paar minuten was het gewoon niet mogelijk om wijs te worden uit wat het tweetal allemaal tegen elkaar zei, want ze brulden steeds harder en harder om hun argumenten over het voetlicht te krijgen.

“Ik heb nooit gezegd dat ik—”

“U was een koelbloedige—”

“En bovendien zet ik een vraagteken bij de—”

“U spande samen met—”

“Ik dacht niet dat ik onder—”

“U bent het vleesgeworden voorbeeld van alles wat—”

De zitting eindigde chaotisch. Veiligheidsbeambten van de Senaat begeleidden Dorothy en Lee toen ze van hun stoel opstonden en leidden hen via een achterdeur de commissiekamer uit. De senator van Ohio riep de volgende getuige op en het stormachtige proces van regeren ging verder.

Na die dag ging alles in een stroomversnelling. Lee en Dorothy werden op de zwarte lijst gezet en mochten niet meer in de showbusiness werken. We trokken twee nieuwe schrijvers aan, maar de serie had zijn langste tijd toch al gehad en toen het onderzoek naar Buddy Rickles zelf begon zat er voor ons niets anders op dan voorgoed met de productie te stoppen.

Binnen enkele maanden waren Lee en Dorothy uit elkaar. Hij kreeg een verhouding met de dochter van een kantoorartikelenmiljonair en nadat hij was gescheiden en hertrouwd bracht hij de rest van zijn leven in die branche door. Dorothy kwam nooit meer over de tijd van de heksenjachten heen. Ze was er zo aan gewend geraakt het middelpunt van de belangstelling te vormen, feestjes te organiseren en altijd de vrouw te zijn uit wier mond de gevatste opmerkingen kwamen, dat haar verbanning uit de wereld van de glamour hard aankwam. Stina en ik zagen haar uiteraard erg vaak, maar wij waren de enigen. Voor de rest was iedereen die nog in de showbusiness zat bang geworden om vriendschappelijk om te gaan met de mensen die al op de zwarte lijst stonden, en de meesten die hetzelfde lot hadden moeten ondergaan waren uit Amerika vertrokken, naar Londen of Europa waar ze een veel milder systeem aantroffen.

Tegen de tijd dat de zwarte lijsten werden opgeheven was Dorothy niet meer de vrouw die ze eens was geweest en ze raakte aan de drank. Na mijn vertrek uit Amerika verloor ik haar uit het oog, maar ik stelde me altijd voor dat ze in een verzorgingshuis zou eindigen, nog helemaal opgemaakt, nog steeds aan de drank, nog steeds schrijvend, nog steeds McCarthy en Rusty Wilson verwensend. Rusty was kort na het einde van de Buddy Rickles Show met pensioen gegaan en NBC had hem met een aangename gouden handdruk naar de ouderdom en vergetelheid gestuurd.

Stina en ik bleven nog een paar jaar in Californië, ook toen ik uiteindelijk stopte met het produceren van televisieprogramma’s. Ons huis stond er, maar we reisden veel en beleefden gelukkige tijden tot het uitbreken van de oorlog in Vietnam. Toen begonnen de herinneringen aan haar dode broers weer door het hoofd van mijn vrouw te spoken en werd ze opnieuw een vurig politiek activiste. Ze trok door het land om campagne tegen de oorlog te voeren en verloor ten slotte het leven bij een oproer in Berkeley toen ze roekeloos voor een legervoertuig sprong in een poging het tot staan te brengen. Haar dood deed me veel verdriet, want we hadden in de loop van twintig jaar gelukkige tijden gekend en ik pakte mijn koffers en vertrok weer met een zwaar gemoed uit Californië.

Ditmaal besloot ik terug te keren naar Engeland en naar een arbeidsloos leven. In de jaren zeventig en tachtig woonde ik aan de zuidkust, niet ver van Dover, en terwijl ik daar door de straten wandelde en mijn jeugd herbeleefde had ik vele gelukkige dagen. Na tweehonderd-en-nog-wat jaren herkende ik nauwelijks iets terug, maar gek genoeg had ik in de stad nog altijd het gevoel dat ik er thuis was en die paar tientallen jaren waren rijk aan avontuur en geluk, en omstreeks de tijd dat mijn verblijf daar ten einde liep smaakte ik het grote genoegen mijn neef Tommy opeens tot een ster te zien uitgroeien. Maar uiteindelijk wist ik dat ik weer verder moest, want ik begon rusteloos te worden, zoals vaker na een verblijf van enkele tientallen jaren, en in 1992 keerde ik naar Londen terug, niet zeker nog wat ik in de toekomst zou gaan doen. Ik besloot een klein souterrain te huren in de wijk Piccadilly, want ik wilde me niet te veel aan de stad binden voor het geval zich elders een andere gelegenheid zou voordoen en het was puur toeval dat ik met de oprichting van onze satellietzender weer in de wereld van de televisie terechtkwam. En daar heb ik dus deze laatste zeven jaren gewoond.