30
Vanaf het kantoor van DeVriess nam ik een taxi naar McGhee Tyson Airport en liet me afzetten voor de deuren naar de bagageafgifte. Daar was ook de balie van Hertz. Er was geen rij, dus liep
ik erheen. ‘Ik wil graag een auto huren,’ zei ik tegen de jonge vrouw achter de balie.
‘Hebt u een reservering?’
‘Nee. Is dat een probleem?’
Ik zag haar mondhoeken even opkrullen. ‘Hebt u soms de indruk dat we op dit moment de drukte niet aankunnen?’
Ik glimlachte. ‘Dit zou voor mij vandaag weleens het eerste beetje mazzel kunnen zijn,’ zei ik.
Ze voerde de gegevens van mijn rijbewijs en creditcard in haar computer in en vijf minuten later reed ik zuidwaarts over Alcoa Highway in een witte Ford Taurus, wat mij betrof het allersaaiste model dat sinds jaren in Detroit van de lopende band was gerold. Maar mijn voeten deden nog altijd zeer na de voettocht naar het kantoor van DeVriess, dus saai of niet, ik was blij met het voertuig.
Ik passeerde de afslag naar het Medical Center en de Bodyfarm, een plek waar Jess’ geest vanaf nu voor altijd zou rondwaren, stak de rivier over en nam de afslag naar Kingston Pike. De slingerende weg door de Sequoyah Hills voelde vreemd, waarschijnlijk omdat de Taurus anders aanvoelde dan mijn pick-up. Maar misschien ook omdat de wereld de afgelopen twee dagen zo radicaal was veranderd.
Omdat mijn pick-up in beslag was genomen, moest ik het zonder garageopener stellen, zo realiseerde ik me, en dus zou ik de huurwagen ’s nachts op mijn garagepad moeten laten staan, of eerst de garage in lopen, van binnenuit de deur opendoen en de auto naar binnen rijden. Al met al in een minuutje gepiept, maar het voelde als een megaklus. De Taurus leek me niet echt een verleidelijk object voor autodieven, die kozen liever een Audi, Mercedes, Jaguar en andere dure auto’s op naburige opritten in dit deel van de stad. Maar als veiligheidscompromis draaide ik me op de veranda nog even om en drukte op het vergrendelingsknopje waarna de deuren zich met een piepje op slot zetten.
Terwijl ik door de voordeur naar binnen stapte, hoorde en voelde ik het typische geknars van glasscherven onder mijn zolen. Ik knipte het licht in de hal aan en zag glas op de leistenen vloer – duizenden stukjes en splintertjes – en boven op wat scherven ook een steen. Met tape was er een briefje aan bevestigd. Ik trok het los en vouwde het open. ‘Nu is het jouw beurt om te branden’, stond er. Eronder was een aapje getekend te midden van rode en oranje vlammen. Ik scheurde het velletje doormidden en wilde het versnipperen, maar realiseerde me opeens dat dit weleens heel dom kon zijn. Ik herinnerde me de nieuwsuitzending op de avond na de demonstratie van creationisten, en mijn verbazing te zien dat Jess ter plekke werd geïnterviewd. Ook zag ik de woede van Jennings Bryan weer voor me terwijl hij luisterde naar het sarcastische commentaar van Jess aan het adres van zijn beweging en zijn standpunten. En ik wist ook nog wat ze over de obscene en bedreigende telefoontjes had gezegd die ze die avond had gehad. Had de bedreiger de daad bij het woord gevoegd? En was ik het volgende doelwit?
Ik trok mijn portemonnee tevoorschijn, viste het kaartje eruit dat John Evers me had gegeven en draaide zijn nummer. Bij de tweede zoemtoon nam hij op. ‘Rechercheur Evers? Met dr. Brockton. Moet u horen, ik ben net thuisgekomen en ik heb hier iets gevonden waarvan ik vind dat u het moet weten.’ Ik beschreef het briefje en hoe dit was bezorgd, en wees hem nogmaals op de dreigementen aan het adres van Jess.
‘Oké, als u een afsluitbaar zakje hebt, dan bergt u de steen en het briefje daarin op,’ adviseerde hij. ‘Laat het zakje daarna zo veel mogelijk onberoerd. Neem het mee als u en uw advocaat morgen bij ons langskomen.’
Ik nam een lange, hete douche, in de hoop dat het me wat zou ontspannen. Leunend tegen het betegelde muurtje liet ik mijn hoofd vooroverzakken zodat de straal mijn hoofdhuid, nek en schouders masseerde. Stukje bij beetje begonnen mijn spieren zich te ontspannen en ik merkte dat ik niet langer leunde maar langs de tegels langzaam omlaag zakte. De douchecabine was mistig en verzadigd met stoom die bijna vaste vorm kreeg, ondanks het feit dat ik het afzuigventilatortje had aangezet. Toen mijn benen te loom aanvoelden om nog te kunnen staan, draaide ik de kraan dicht, wikkelde ik mijn roze lijf in een grote handdoek en strompelde ik mijn slaapkamer in. Uit de bovenste la viste ik een schone boxershort, waarna ik me zwaar op het bed liet ploffen en ik met veel moeite mijn voeten door de broeksband en de beengaten dwong. Het vereiste al mijn kracht om weer overeind te komen en de short op te hijsen. Terwijl ik me vooroverboog om de sprei en de deken terug te slaan, voelde ik dat mijn ogen bijna dichtvielen.
En opeens was ik klaarwakker. Mijn hart bonkte. Zo klaarwakker als ik van mijn leven nog niet was geweest. Mijn witte kussensloop zat vol bloed. Ik staarde ernaar en rukte al het beddengoed weg. Ook beide lakens waren doordrenkt met bloed, voor het grootste deel geronnen, maar nog niet helemaal. In het midden van het bed lag een damesslipje.
Zelfs voordat de constatering zich in woorden liet vatten, wist ik dat het Jess Carters slipje was. En ook dat ik op het punt stond om te worden gearresteerd voor de moord op haar.
Ik strompelde mijn woonkamer in en drukte op de redial -knop van mijn telefoon waarmee ik zo-even nog, voordat ik onder de douche was gestapt, Evers had gebeld.
‘Evers,’ klonk het.
‘Nogmaals met dr. Brockton.’ Mijn stem klonk me iel en aarzelend in de oren. ‘Volgens mij moet u direct de technische recherche naar mijn adres sturen,’ zei ik.
‘Ik vind het vervelend om u uit de droom te helpen, doc, maar ik betwijfel of dat zin heeft. Als we echt mazzel hebben, treffen we misschien een vage vingerafdruk op die steen of dat briefje aan. Maar die kans is klein. Afgezien daarvan denk ik niet dat we nog veel zullen aantreffen.’
‘Dit gaat niet over die steen,’ zei ik. ‘Of dat briefje. Er ligt bloed in mijn bed. Veel. En ook een damesslipje.’
Er viel een lange stilte. ‘Waar bent u nu?’ vroeg Evers ten slotte. ‘U bent nog steeds in de slaapkamer?’ Ik antwoordde dat ik naar de woonkamer was gelopen om hem te bellen. ‘Blijf waar u bent,’ zei hij. ‘Ga zitten en blijf op uw plek.’
‘Oké, doe ik,’ antwoordde ik en hing op.
Ik moest nadenken, maar voelde me niet in staat dat op eigen kracht te doen. Bel Art, was de enige gedachte waar ik op kon komen. Nadat hij had opgenomen, vertelde ik over de bloederige lakens, het slipje en de rechercheur moordzaken die samen met de technische recherche in aantocht was. Hij zweeg.
‘Iemand is hard op weg om jou er finaal in te luizen,’ sprak hij ten slotte. ‘Al met DeVriess gepraat?’
‘Ja. Ik heb net twee uur geleden zijn kantoor verlaten.’
‘Heeft hij je zijn mobiele nummer gegeven?’
‘Ik geloof dat dat op zijn visitekaartje staat dat ik van hem kreeg.’
‘Bel hem. Je had hem als eerste moeten waarschuwen.’
‘Ik reageerde instinctief. En dus dacht ik meteen aan de politie. Jij stond als tweede op mijn lijst. Art, zullen ze me vanavond arresteren, denk je?’
‘Dat betwijfel ik. Niet vanavond. Als bekend forensisch expert ben je van een iets te zwaar kaliber voor hen. Ze zullen naar de officier van justitie stappen, die het aan een grand jury zal voorleggen. Maar die van Knox County komt driemaal per week bijeen, dus ze zouden het morgen al kunnen voorleggen, waarna er over een paar dagen al een arrestatiebevel tegen je klaarligt. Je had een relatie met haar, jij was degene die haar lichaam vond, op jouw eigen, afgesloten onderzoeksterrein bovendien, en nu liggen er bloed en een kledingstuk in je woning, wat doet vermoeden dat ze daar is vermoord.’
‘En dat is nog niet alles,’ voegde ik er vertwijfeld aan toe. ‘Evers beweert dat hij beelden van een bewakingscamera heeft waarop te zien is dat mijn pick-up het terrein op rijdt, drie uur voordat ik het lichaam vond en de politie belde.’
Aan de andere kant van de lijn viel een tergend lange stilte. ‘Dit ziet er slecht uit, Bill. Zelfs de domste smeris kan een grand jury er nog van overtuigen dat er een vermoedelijke verdenking bestaat. En Evers is bepaald niet de domste. Hang op en bel onmiddellijk Grease.’
Ik deed het. Toen ik hem vertelde dat de politie al onderweg was, vloekte hij. ‘Verdomme, doc, had mij toch eerst gebeld. Dan hadden we een betere manier kunnen bedenken om dit aan te pakken. Luister, ze zullen je om toestemming vragen om je huis te doorzoeken. Geef vooral geen toestemming. Waarschijnlijk moet je hen wel binnenlaten en hen de lakens uit je slaapkamer laten weghalen, maar laat hun weten dat ze zonder huiszoekingsbevel verder niets mogen doen. Dat zullen ze zo geregeld hebben, maar in elk geval geeft het ons een paar uur respijt. Bovendien zullen ze je uitgebreid willen verhoren. Zeg hun dat ik je op het hoofdbureau tref. Beantwoord geen enkele vraag, ik herhaal, geen enkele vraag, zolang ik nog niet naast je zit. Beloof me dat.’
‘Oké, dat beloof ik.’
‘Tot zo.’ Hij hing op.
Even later hoorde ik de sirene. Hij gaf uiting aan wat ik vanbinnen voelde, een aanzwellende uitbarsting van verdriet, woede en angst. De sirene werd luider en het schijnsel van blauwe zwaailichten flitste door mijn ramen naar binnen. Daarna hield het op. Maar dat gold niet voor het gehuil binnenin me.