6
Er klonk een roffeltje op mijn voordeur. Voordat ik aanstalten kon maken om naar de deur te lopen, ging deze al rammelend open en hoorde ik de stem van Jess Carter. ‘Bill? Ik ben er, en ik heb honger. Waar zit je? En waar is het eten?’
‘Hier, in de keuken,’ riep ik. ‘Gewoon rechtdoor naar achteren.’ Haar hoge schoenen klosten over de leistenen vloer van de hal. Ik weet dat het materiaal voor zolen slechts dient om slijtvast te zijn, maar ik heb het altijd fascinerend gevonden dat vrouwenschoenen zich veel luider aankondigen dan mannenschoenen. Deze ontwerpstrategie, als je daarvan mag spreken, mist haar uitwerking niet, althans niet op mij.
Ze verscheen in de deuropening van de keuken, met in elke hand een linnen boodschappentas, die ze neerzette op het granieten aanrecht. ‘Nog steeds geheelonthouder?’ Ik knikte. ‘Dat dacht ik al. Ik heb er rekening mee gehouden.’ Ze reikte in een van de tassen en trok er een flesje wodka en een fles cranberry-cocktailsap uit.
‘Wat zit er in die andere tas? Sigaren voor na het eten?’
Ze trok een gezicht. ‘Gatver, nee. Iets veel lekkerders. Je had het over steak, asperges en aardappelen, maar geen woord over een toetje.’ Uit de tweede tas diepte ze een lage, brede doos op. Op het deksel prijkte een foto van een goudbruine vruchtentaart die trots als ‘Razzleberry’ werd aangeprezen.
‘Razzleberry? Wat voor bessensmaak is dat?’ vroeg ik. ‘Nooit van gehoord.’
‘Twee bessensmaken dus,’ antwoordde ze. ‘Framboos- en bramensmaak. Stuk voor stuk al heerlijk, en gecombineerd helemaal. Het perfecte koppel, zou je kunnen zeggen. Een beetje zoals wij, zeg maar.’ Ze keek me recht aan en haar linkerwenkbrauw schoof minstens tweeënhalve centimeter naar boven, zo leek het, terwijl de rechter perfect op zijn plaats bleef.
Ik lachte. ‘Hoe krijg je dat in hemelsnaam voor elkaar?’
‘Wat? Dit?’ Ze deed het nog eens, ditmaal met haar rechterwenkbrauw.
‘Ja. Waanzinnig. Hoe heb je dat geleerd?’
‘Vooral veel oefenen. Terwijl mijn studiegenoten lijken aan het ontleden waren, oefende ik mijn gezichtsgymnastiek in de spiegel, ter perfectionering van onontbeerlijke vaardigheden als deze.’ Nu vormde één kant van haar mond zich plotseling tot een glimlach terwijl de andere kant als een clowneske frons omlaag hing. Het was alsof twee onzichtbare handen de beide kanten van haar gezicht in tegenovergestelde richting trokken. Verbijsterd schudde ik mijn hoofd. ‘Je prikkelt gewoon afzonderlijke spiergroepjes,’ legde ze uit. ‘Net als buikdansen, maar dan meer “highbrow”, zeg maar.’ Om haar woordspeling te benadrukken herhaalde ze haar wenkbrauwentrucje.
Ik probeerde het ook en voelde mijn hele gezicht verwringen. Ze keek me quasi-ontsteld aan. Ik deed een tweede poging, en ditmaal voelde ik mijn hoofdhuid opschuiven en mijn oren bewegen. ‘Au. Volgens mij verrekte ik een spiertje waarvan ik niet eens wist dat ik het had.’
Ze schudde haar hoofd en gaf een klopje op mijn arm. ‘Kom, kom. Ieder mens heeft zo zijn talenten. Ik weet zeker dat jij binnenkort het jouwe zult ontdekken.’
‘Hm. Gaan we paternalistisch doen?’
‘Niemand kan zonder een beschermheer of -vrouw in zijn leven.’
Ik trok de kastdeur open, pakte een hoog glas, deed er wat ijsblokjes uit het vriesvak in en gaf het haar. Ze zette het op het aanrecht, schonk het halfvol met wodka en voegde er ten slotte het cranberrysap aan toe.
‘Je hoeft niet af te meten?’ vroeg ik.
‘Het is geen labwerk, hoor. De foutmarge is ruim zat.’ Ze nam een grote slok en glimlachte tevreden. ‘Ah, precies wat de dokter voorschrijft. Je weet zeker dat ik je niet kan verleiden?’
‘Tamelijk zeker,’ antwoordde ik. ‘Zelfs in nuchtere staat kan ik je amper bijbenen. Onder invloed kan ik het wel schudden.’
‘Niet als ik méér onder invloed kom,’ zei ze, en ze nam nog een slok.
Ik vatte het op als een teken dat het hoog tijd was om met de steak aan de slag te gaan. Ik trok de koelkast open, haalde de steaks tevoorschijn en sloeg het witte, vetvrije pakpapier open. Het waren grote, dikke lappen, bijna net zo dik als breed, en met spek omwikkeld. Ik had ze gekocht bij de Fresh Market, de supermarkt aan de rand van Sequoyah Hills. Sequoyah is de chicste buurt van Knoxville, tenzij je ook een paar van de wijken van Farragut, aan de westkant, meerekent. Gewoonlijk deed ik altijd boodschappen bij Kroger – niet de Fellini Kroger, maar eentje die veel dichterbij en meer alledaags was – maar het vlees van de Fresh Market was gewoon het beste dat je in deze stad kon krijgen. Genoeg waard om er zelfs een Sequoyah Hill-prijs voor te betalen.
Mijn huis stond weliswaar ín Sequoyah Hills, maar was niet ván de wereld die Sequoyah Hills heette, om maar eens het onderscheid te gebruiken waarmee Jezus de verhouding van zijn volgelingen tot de wereld uitlegde. Mijn bungalow kenmerkte zich als een typisch alledaags onderkomen – extraordinair, zo noemde ik hem soms, die samen met nog een stuk of vijf andere bungalows een bescheiden kring vormde. Het enige opmerkelijke aan de andere bungalows was de manier waarop ze door honderden villa’s werden omringd. Zodra het in onze buurt weer eens ostentatief uit de hand dreigde te lopen – een chic huisconcert of een politieke fundraiser in het Versaillesachtige paleis bij mij om de hoek, bijgewoond door sprankelende gasten in formele kledij – troostte ik me met de gedachte dat onze bescheiden onderkomens als de paard-en-wagens van de pioniers waren, opgesteld in een kring ter bescherming van het eigen goed. Als deze kring ooit werd doorbroken, zou het waarschijnlijk niet lang duren voordat alle bungalows in de straat tegen de vlakte gingen, om plaats te maken voor een of ander gestuukt geval van drie, vier maal de omvang, dat zich met moeite tussen de al even anabole buurpercelen zou persen. Niet dat ik gefrustreerd was of zo.
Ik liet de twee steaks op een bord ploffen, bestrooide beide kanten met peper en zout, wreef ze wat in en besprenkelde de bovenkanten met wat worcestersauce voor een beetje pit.
Jess knikte waarderend. ‘Je gaat ze lekker bakken?’
‘Proberen, in elk geval.’
‘Op welke manier?’
‘Op de grill, natuurlijk. Ik ben immers een vent.’
‘Gas of houtskool?’
‘Het zou zonde zijn om zo’n goeie steak op gas te bakken,’ zei ik.
‘Inderdaad. Gas is mooi voor een crematorium, maar een steak schreeuwt gewoon om dat beetje extra smaak van die kankerverwekkende houtskoolstoffen.’
‘Je hebt inderdaad een goed oog voor het verdorvene. Heeft iemand je dat al eens verteld?’
Ze keek naar haar drankje. ‘Oeps. Mij is zelfs weleens verteld dat het een van mijn grootste talenten is,’ was het antwoord. Ze keek weer op en ik zag een gekwetste blik.
‘Ik maakte maar een grapje,’ zei ik. ‘Wie bedoelde dat niet als grapje dan? En waarom maakt het je opeens zo terneergeslagen?’
‘Mijn ex. De meest recente, om helemaal precies te zijn.’
‘Een paar jaar geleden stelde je me voor aan een advocaat annex echtgenoot, bedoel je die?’ Ze knikte. ‘Hoeveel exen heb je nog meer rondlopen?’
‘Nog één, meer niet. Tenminste, als je het over echtgenoten hebt.’
‘En de andere wederhelften meegerekend?’
Ze sloeg haar ogen ten hemel. ‘Dan moet ik even nadenken. Allemaal opgeteld: vier of vijf halfserieuze relaties, en nog een vrouw voor het experiment.’
In de tientallen jaren sinds mijn laatste afspraakjes was de wereld nogal veranderd. ‘Een paar maanden geleden vertelde je me nog dat je een blije lesbo was. Was zij het “experiment”?’
Ze schoot in de lach. ‘Nee, dat was alleen maar om je op afstand te houden voor het geval je iets met me van plan was. Je leek nog altijd zo in beslag genomen door het verlies van je Kathleen dat ik wist dat je nog niet aan een ander toe was. Of misschien wilde ik zelf gewoon even niet in al dat verdriet verzeild raken.’
‘En nu?’
‘Nu lijk je er aardig overheen te zijn, of in elk geval het ergste achter de rug te hebben. Nog niet bruisend van levenslust, maar ja, voor iemand met jouw beroep valt dat ook niet mee. Je lijkt me nu... in balans.’
‘En leek ik een paar maanden geleden in balans, toen het net misging met dat etentje?’
‘Voldoende in balans,’ luidde haar oordeel. ‘In de kern stabiel, nog wat beverig aan de randjes, maar voor wie geldt dat niet?’ Ondertussen hield ze haar hoofd wat schuin, haalde ze licht haar schouders op, maar glimlachte ze nadrukkelijk. Ik kon zweren dat ik mezelf inderdaad wat beverig voelde, maar diep vanbinnen opwekkend stabiel. Ik deed een stap naar haar toe en streek even met een hand over haar wang. Op haar beurt wreef ze zacht haar wang op en neer. Ik sloot mijn ogen om te genieten van het gevoel van haar huid tegen mijn hand. ‘Dus je vond het niet erg dat ik mezelf bij je te eten heb uitgenodigd?’ Met nog altijd mijn ogen dicht schudde ik mijn hoofd. ‘Dus waarom vroeg je me al die maanden geleden niet meer uit nadat ik moest afzeggen?’
In werkelijkheid was ik toen doodsbang geweest, maar ik wilde nu cool overkomen. ‘Ik speelde verstoppertje,’ zei ik, en ik hoorde mijn stem hees overslaan als een jongen die net aan zijn puberteit is begonnen. Hoezo cool? Ik moest lachen. ‘Ik heb weleens gehoord dat een vrouw niets interessanter vindt dan een man die zich onverschillig gedraagt.’
Ik voelde een pets in mijn gezicht, maar het was een speelse pets. Ik opende mijn ogen en zag Jess hoofdschuddend voor me, maar met een vette grijns op haar gezicht. ‘Jij bent een waardeloze leugenaar,’ oordeelde ze. ‘Als leugenaar stel je helemaal niets voor. Maar als man deug je helemaal.’
Ze kwam wat dichterbij en draaide haar gezicht naar me toe. Misschien was er toch niet zo heel veel veranderd in al die jaren, want het kostte me geen moeite om deze uitnodiging tot een kus correct te interpreteren. Met haar hoge schoenen aan reikte ze met haar mond net iets lager dan de mijne. Net laag genoeg om lekker een hand in haar nek te leggen en mijn vingers door haar dikke kastanjebruine haar te laten spelen.
Eventjes ontwaarde ik een aangename tinteling op kruishoogte, maar opeens was het verdwenen. Nu voelde ik het weer, en ik besefte dat het niet vanbinnen kwam, maar dat het iets was wat zich tegen me aan drukte.
‘Hè, verdomme!’ verzuchtte ze. ‘Het is mijn pieper.’ Ik voelde hem nog eventjes trillen. Ze deed een stap naar achteren en liet een hand in een van de zakken van haar spijkerbroek glijden. Terwijl ze de pieper tevoorschijn trok, zoemde deze nogmaals, als een boos insect, een cicade die hulpeloos op zijn rug ligt, stelde ik me voor. ‘Shit. Moordzaken. Ik moet ze terugbellen.’ Uit haar andere broekzak viste ze een mobieltje tevoorschijn en sloeg het open. ‘Centrale!’ bitste ze, en ik hoorde het apparaatje een melodietje afspelen terwijl het gehoorzaam het bijbehorende telefoonnummer draaide. ‘Met dr. Carter,’ zei ze. ‘Jullie hebben iets voor me?’ Al luisterend schrok ze even en schudde ze haar hoofd. ‘Verdomme. Hoe laat kwam de melding? Oké, ik ben er over een uur. Zeg dat ze het parkterrein afzetten, de media op afstand houden en vooral overal af moeten blijven.’ Ze sloeg haar mobieltje weer dicht en pakte haar tassen op. ‘Een moord in Riverfront Park.’
‘Is dat het park dat langs de rivier de Tennessee helemaal vanuit het centrum naar de Chickamauga Dam loopt?’
‘Ja. Zo’n twaalf kilometer. Deze vond plaats vlak bij het centrum, op een steenworp afstand van het zeeaquarium en het kunstmuseum.’
‘Wat is er gebeurd? Een uit de hand gelopen beroving van een toerist?’
‘Nee. Iemand uit de buurt. Een jogger met een hond. Die is ook dood.’ Er verscheen een bevreemde blik op haar gezicht. ‘Misschien doe ik dit werk inmiddels te lang, Bill. Ik ben geschokt.’
Ik streek even over haar arm. ‘Dat laat zien dat je nog niet bent afgestompt.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Het is vanwege die hond.’
Ze maakte aanstalten om te vertrekken, draaide zich plotseling om en gaf me snel een kusje op mijn mond. ‘Sorry dat ik er opeens vandoor moet. Ik had echt zin in dat etentje. En het toetje.’
Ze kloste weer naar de hal en verdween door de voordeur. Op het moment dat die weer in het slot viel, piepte de magnetron ten teken dat de houtskool op temperatuur was. Ik pakte het bord met de twee steaks en liep naar de veranda van de achtertuin.