17

Om tien voor elf wandelde ik om de hoek van Circle Drive naar het McClung Museum, waar mijn college forensische antropologie om elf uur zou beginnen. Buiten voor het museum leek een soort manifestatie aan de gang te zijn. Het kleine plein voor de ingang stond vol met mensen met spandoeken. Naarmate ik dichterbij kwam, realiseerde ik me dat het een demonstratie was, en wat ik voor spandoeken had aangezien, bleken protestborden in neonkleuren te zijn.

In gedachten liep ik de lopende exposities in het museum na, me afvragend welke tot enige controverse kon hebben geleid. De tentoonstelling van negentiende-eeuwse samoeraizwaarden, prenten en andere kunstvoorwerpen? Vast niet. ‘UT Goes to Mars’, foto’s, video’s en maquettes die documenteerden welke rol een aantal faculteiten speelde in de Mars Rover-landingen van de nasa ? Onwaarschijnlijk; ik had niets gelezen over liefhebbers van, pak hem beet, Venus die bij de nasa lobbyden om net zo veel aandacht. ‘The Origins of Humanity’, een collectie die uit onder andere fossiele resten van menselijke voorouders bestond, alsmede twee levensgrote reconstructies van vroege hominiden? Hm. Gezien mijn eigen aanvaring met het wespennest van het creationisme zou dat het weleens kunnen zijn, realiseerde ik me.

Toen ik dichtbij genoeg was om de protestborden van de posters te kunnen lezen, viel mijn oog op een verontrustend vertrouwd woord op veel van de borden. Het was mijn eigen naam, en met een schok realiseerde ik me dat de posters niet protesteerden tegen een tentoonstelling, maar tegen mij, Bill Brockton, Darwins luidste lokale spreekbuis. dr. brockton is niet geëvolueerd stond er op een aantal borden. brockton steekt de draak met god’s schepping las ik op een paar andere, een combinatie van dubieuze theologie en belabberd apostrofgebruik. Op een aantal borden was slechts een gestileerde tekening van een vis te zien, het eeuwenoude symbool van christelijkheid. En iemand in een gorillapak liep zelfs met een levensgrote foto van mijn hoofd, geplakt op het getekende lijf van een chimpansee. Een tv-ploeg maakte close-ups van de demonstranten terwijl ze in een ovaal heen en weer marcheerden, waardoor ze de doorgang naar de museumdeuren versperden.

Een stuk of vijf agenten van de universiteit hielden tactvol afstand. Ik stapte schuchter op de dichtstbijzijnde diender af om zo veel mogelijk te horen over de groep. ‘Wanneer is dit allemaal begonnen?’ vroeg ik hem, ‘en wie zijn die lui? Het lijken me geen studenten.’ Op het gorillapak na was hun kleding behoudender dan zo’n beetje alles wat ik in decennia was tegengekomen op de universiteit. De jongens en mannen droegen een donkere pantalon, een wit overhemd en veterschoenen; de meisjes en vrouwen een lange jurk en plompe schoenen, en er was in geen velden of wegen een gepiercete navel of tatoeage te bekennen.

‘Ze verschenen een minuut of twintig geleden,’ antwoordde de agent. ‘En ze moeten op de hoogte zijn geweest van uw collegerooster. Er kwam een kerkbus voorgereden op Circle Drive, die leegliep en vervolgens wegreed om ergens, ik weet niet precies waar, te parkeren.’

‘Hebt u ook gezien van welke kerk ze zijn?’

‘Ik had er nog nooit van gehoord. “True Gospel Fellowship”, of misschien “True Fellowship Gospel”? Ook de plaats kende ik nog niet. Een of ander stadje in Kansas.’

‘Kansas,’ herhaalde ik. ‘Ik had het kunnen weten.’

‘Die kerel in dat apenpak lijkt de cheerleader te zijn,’ zei de agent, ‘maar volgens mij heeft die vent daar aan de zijkant het voor het zeggen.’

Ik volgde zijn blik. Zich afzijdig houdend van het kluitje demonstranten, met de handen ineengevouwen voor een grijs pak met een dubbele rij knopen, stond een keurige man van middelbare leeftijd. Het donkere haar boven zijn imposante voorhoofd was hier en daar al wat zilvergrijs en was achterovergekamd; ik wist niet of het van nature zo golvend was of dat het met veel zorg gestileerd was om natuurlijk te lijken. Vanonder de randen van zijn colbertmouwen piepten dubbele manchetten en gouden manchetknopen, en de omslagen van zijn broek vielen over mooi gestroomlijnde schoenen die met een Italiaans accent gewag maakten van geld.

Via een ruime omweg wist ik hem van achteren te benaderen. ‘Leuke borden,’ zei ik, terwijl ik me behoedzaam aan zijn zijde posteerde. ‘Vooral die met die foto.’ Hij gniffelde even bestudeerd en wendde zich tot me om een praatje te maken. Toen hij mijn gezicht zag, oogde hij een moment geschrokken, maar hij hervond al snel zijn kalmte. ‘Ik ben Bill Brockton, antropoloog en aanhanger van de evolutieleer,’ stelde ik me voor. ‘Ik vermoed dat u Jennings Bryan bent, de advocaat en een voorstander van het creationisme?’

‘Niet creationisme,’ reageerde hij vriendelijk. ‘Intelligent design, alstublieft.’ Hij glimlachte licht, alsof hij in mij een waardig tegenstander erkende. ‘De vermaarde dr. Brockton. Neemt u het me alstublieft niet kwalijk dat ik u niet de hand schud. Het zou voor mij, voor de zaak, het een en ander bemoeilijken als de kranten of de tv er verslag van deden.’

‘Tja, ik zou het vreselijk vinden om problemen te veroorzaken,’ reageerde ik. ‘Zelfs als ze simpel zijn, worstel ik er al mee.’

‘Ik ken andere verhalen,’ zei hij.

‘Nou. Mocht het u interesseren, het spijt me dat ik die jongen in de collegezaal in verlegenheid heb gebracht.’

‘Mij niet,’ zei hij. ‘U hebt ons een enorm plezier gedaan.’

‘Dat zie ik, ja. Ook dat spijt me.’ Weer die bescheiden glimlach.

Langs de demonstratie had zich inmiddels een menigte van minstens honderd zielen verzameld, en de tv-ploeg registreerde plichtsgetrouw hun meegenomen beeltenissen. Een aantal was enkel toeschouwer, maar ik herkende de meesten van hen als mijn studenten. Ik keek op mijn horloge; het was één minuut voor elf, en punctualiteit had ik er bij mijn studenten altijd ingestampt. ‘Meneer Bryan, u zult me moeten verontschuldigen,’ zei ik. ‘Ik moet college geven.’ Ik stapte naar voren, in de richting van het museum en de demonstranten. Na nog geen drie meter te hebben gelopen hoorde ik Bryan achter me roepen: ‘Daar is hij!’

Alle hoofden, alle camera’s zwenkten in mijn richting. Ik bleef doorlopen. Toen ik misschien op een meter of zes genaderd was, begon de demonstrant in het gorillapak als een chimpansee te krijsen. Het moest een vooraf afgesproken signaal zijn geweest, want meteen diepten zijn kameraden overrijpe bananen uit hun zakken en tassen op, die ze naar mij begonnen te gooien. De meeste projectielen misten me, maar een paar raakten mijn schouders en borst, en eentje viel met een klets open op mijn hoofd. Bananenpulp drupte van mijn gezicht op mijn kraag. Op het moment dat dit spervuur begon, waren mijn voeten gestopt met bewegen; ik stond als aan de grond genageld. Iemand in het groepje haalde ergens een roomtaart vandaan en overhandigde die aan Gorillaman; als een aap holde hij naar voren en plette hij de taart in mijn gezicht. Ook hier zat banaan in verwerkt, en tot mijn verrassing smaakte hij niet eens zo slecht.

Terwijl ik een zakdoek tevoorschijn haalde en de taartresten uit mijn ogen veegde, zag ik de agenten op me af rennen. Met hun rug naar me toe vormden ze een kring en strekten ze hun armen en handen uit. De cameraman van de tv-ploeg repte zich naar de rand van de kring en zoomde in op mijn druipende gezicht. Ik keek naar de demonstranten, van wier gezichten een mengeling van vreugde en haat viel af te lezen, en wierp een blik op de menigte toeschouwers en studenten, die inmiddels groter in getal waren dan de posters. Plotseling baande een jonge vrouw zich een weg door de menigte, en met een inderhaast gemaakt bord hoog boven haar hoofd geheven kwam ze op me af gehold. Het was Miranda Lovelady, en op haar bord stond een tekening die ik herkende van een bumpersticker op haar auto: een gestileerde afbeelding van een vis, met op zijn lijf het woord darwin ; en onder dat vissenlijf waren poten gegroeid.

Vanuit de groep studenten klonk nu gejuich op, en allemaal schaarden ze zich achter Miranda. De agenten waaierden uit in een wigformatie, en wij – de politie, de studenten en ik – marcheerden dwars door de menigte demonstranten het gebouw in.

Om de taart van mijn gezicht en hals te wassen maakte ik een pitsstop in de toiletten. Daarna gaf ik anderhalf uur college. Nog nooit had ik me trotser of meer bevoorrecht gevoeld om hoogleraar te zijn.

Macaber complot
titlepage.xhtml
macaber_complot_split_0.xhtml
macaber_complot_split_1.xhtml
macaber_complot_split_2.xhtml
macaber_complot_split_3.xhtml
macaber_complot_split_4.xhtml
macaber_complot_split_5.xhtml
macaber_complot_split_6.xhtml
macaber_complot_split_7.xhtml
macaber_complot_split_8.xhtml
macaber_complot_split_9.xhtml
macaber_complot_split_10.xhtml
macaber_complot_split_11.xhtml
macaber_complot_split_12.xhtml
macaber_complot_split_13.xhtml
macaber_complot_split_14.xhtml
macaber_complot_split_15.xhtml
macaber_complot_split_16.xhtml
macaber_complot_split_17.xhtml
macaber_complot_split_18.xhtml
macaber_complot_split_19.xhtml
macaber_complot_split_20.xhtml
macaber_complot_split_21.xhtml
macaber_complot_split_22.xhtml
macaber_complot_split_23.xhtml
macaber_complot_split_24.xhtml
macaber_complot_split_25.xhtml
macaber_complot_split_26.xhtml
macaber_complot_split_27.xhtml
macaber_complot_split_28.xhtml
macaber_complot_split_29.xhtml
macaber_complot_split_30.xhtml
macaber_complot_split_31.xhtml
macaber_complot_split_32.xhtml
macaber_complot_split_33.xhtml
macaber_complot_split_34.xhtml
macaber_complot_split_35.xhtml
macaber_complot_split_36.xhtml
macaber_complot_split_37.xhtml
macaber_complot_split_38.xhtml
macaber_complot_split_39.xhtml
macaber_complot_split_40.xhtml
macaber_complot_split_41.xhtml
macaber_complot_split_42.xhtml
macaber_complot_split_43.xhtml
macaber_complot_split_44.xhtml
macaber_complot_split_45.xhtml
macaber_complot_split_46.xhtml
macaber_complot_split_47.xhtml
macaber_complot_split_48.xhtml