26

Ik had nooit kunnen geloven dat een dag zo langzaam voorbij kon kruipen. Maar ja, de nachtmerrieachtige wending die zich tien uur geleden op de Bodyfarm had voorgedaan, zou ik ook nooit hebben verwacht. En wat ik nog wel geloofwaardig achtte, had niets meer met de realiteit van doen.

Miranda was bezig met het schoonmaken van het dijbeen. Ze kweet zich van haar taak alsof haar leven, of zelfs haar doctorstitel, op het spel zou staan als er zelfs maar een restje zacht weefsel zou achterblijven voordat ze het bot in de stoomketel zou plaatsen om het te laten uitkoken. We waren inmiddels meer dan een uur bezig in de snijzaal van het lijkenhuis om de botten van het onderzoeksobject – het lichaam dat zo schaamteloos en obsceen de levenloze Jess had omhelsd – van zacht weefsel te ontdoen.

Rond het middaguur had Garland Hamilton haar lichaam overgebracht en om halfvijf had de politie de plek van het misdrijf vrijgegeven. Tegen vijven waren alle agenten en voertuigen verdwenen, en daarmee tevens de cameraploegen. Al meteen toen het parkeerterrein weer leeg was, waren Miranda en ik in de pick-up van de vakgroep naar de poort gereden en hadden we de resten van ons onderzoeksobject verzameld om ze naar de snijzaal te brengen en ze daar verder schoon te maken. In zekere zin weet ik de dood van Jess aan dit onderzoek, en ik wilde zowel mezelf als het instituut van alle sporen zuiveren. Bovendien, Jess was er nu niet meer en we hadden al vastgesteld dat Craig Willis ongeveer een week dood moest zijn geweest toen de wandelaar het verminkte lichaam op de hoge, steile rivierwand even buiten Chattanooga had gevonden.

Miranda noch ik had tot nu toe ook maar een woord gesproken tijdens ons werk. Ikzelf was volkomen overweldigd door de schok en het verdriet door de moord op Jess. Ik voelde me een drenkeling die bijna definitief kopje onder ging. De simpelste handelingen, een deur openen, een lichtschakelaar omdraaien, een zin uitspreken, leken volkomen vreemd, verwarrend en uitputtend. Miranda had Jess bij lange na niet zo goed gekend als ik. Wie weet hield ze zich stil uit respect vanwege al het verdriet dat ik uitstraalde, hoewel ook zij misschien te geschokt was om te willen praten. Een nabije confrontatie met de dood lijkt mensen in overdreven versies van henzelf te veranderen, net als dat een paar drankjes dat doen: de treiteraar wordt gemeen, de treurwilg wordt jankerig, de kletsmajoor weet niet meer van ophouden. Niet verwonderlijk dus dat twee introverte wetenschappers in stilzwijgen vervielen nu een gemeenschappelijke collega, en een geliefde van een van hen, was vermoord.

Maar er was nog een verklaring voor de gespannen stilte die overheerste, die bijna voelbaar was, alsof het een derde persoon betrof: in de grote autopsieruimte, aan het andere eind van de gang, werd op dat moment het lichaam van Jess Carter onderzocht. Door Garland Hamilton. Volgens een medewerker, die me bij mijn binnenkomst met een bedroefd gezicht had begroet, was Garland twee uur geleden begonnen. Ik vermoedde dat, tenzij hij iets opmerkelijks vond, hij snel klaar zou zijn.

Dat Jess’ toegetakelde lichaam werd onderzocht door een lijkschouwer van wie ik wist dat hij slordig en incompetent te werk ging, maakte het alleen maar erger. Wie weet liet hij belangrijke aanwijzingen links liggen, of interpreteerde hij ze verkeerd, waardoor het politieonderzoek om het misdrijf te doorgronden en zo de dader aan te wijzen op losse schroeven kwam te staan. Of misschien zag hij aanwijzingen die er helemaal niet waren, net als toen hij tijdens zijn autopsie van Billy Ray Ledbetter een snee in de rug aanzag voor – of eigenlijk verkeerd interpreteerde als – een diepe, dodelijke steekwond die een zigzagpatroon over de ruggengraat vertoonde en vervolgens tussen twee ribben in het lichaam doordrong, waar het steekwapen een long had geperforeerd.

Terwijl ik wat weefsel rondom het foramen magnum wegschraapte, de grote opening aan de schedelbasis waar de ruggengraat in past, glipte het scalpel uit mijn hand. Ik probeerde het te grijpen, en de schedel gleed uit mijn linkerhand en viel met een klap ondersteboven in de roestvrijstalen spoelbak. Ik staarde ernaar. De bovenkant van de schedel bedekte de afvoer, en het water uit de kraan begon de bak inmiddels te vullen. Ik kon even niet bedenken wat ik moest doen. Als verlamd staarde ik naar het stijgende water. Inmiddels sijpelde het de gebarsten oogkassen in, vervolgens de neusholte, daarna kietelde het de rij beschadigde tanden van de bovenkaak. Miranda verscheen naast me en legde zacht een hand op mijn rug. Ze boog zich over de spoelbak en draaide met haar andere hand de kraan dicht. ‘Niks aan de hand,’ zei ze kalm. ‘Je hoeft dit niet te doen. Waarom ga je niet naar huis?’

‘Ik wil niet naar huis,’ antwoordde ik. ‘Ik weet dat ik me daar niet prettig voel.’

‘Voel je je hier wel prettig?’

‘Niet echt. Maar ik vind het hier minder erg dan thuis.’

‘Blijf dan,’ opperde ze. ‘Maar probeer niet alles kapot te maken. Als jij nou eens de botten van de overige lange ledematen schoonmaakt en die schedel aan mij overlaat?’ Zonder mijn antwoord af te wachten, pakte ze de schedel en droeg hem naar haar eigen spoelbak.

‘Ik heb met haar geslapen,’ zei ik, nog altijd in de inmiddels lege spoelbak starend. ‘Met Jess. Vorige week, toen ik naar Chattanooga ging om Craig Willis’ lichaam en de plaats delict te bekijken. Ze nodigde me uit bij haar thuis, die avond, en we zijn met elkaar naar bed gegaan.’ Ik keek opzij naar Miranda en zag dat ze licht bloosde. Ze boog zich over de schedel en begon met een tandenborstel weefselrestjes uit de holten weg te schrobben.

‘Waarom vertel je me dit?’

‘Geen idee. Omdat het voor mij heel belangrijk was. Het was het beste wat me sinds jaren is overkomen. Het voelde als een nieuw begin van iets. En nu is dat er niet meer. Is zij er niet meer.’

Ze keek nu naar me en haar gêne had plaatsgemaakt voor mededogen. ‘Jij kunt er anders niets aan doen, hoor.’

‘Nee, dat weet ik. En jij ook niet, trouwens. Je probeert mij wat op te beuren, en dat waardeer ik, maar ik kan me niet aan de gedachte onttrekken dat het misschien toch iets met mij te maken heeft.’

‘Zoals?’

‘Zoals... Ik weet het niet. Misschien dat als ze niet iets met mij was begonnen, haar ex niet in razernij was uitgebarsten. Misschien dat als ze niet in mijn werkkamer was geweest op de dag dat Craig Willis’ moeder opeens binnenstormde, die gestoorde tante haar nooit zou hebben gezien en Jess dus niet met die vervelende dingen over haar zoon zou hebben geassocieerd.’

‘Misschien dat als ze niet iets met jou was begonnen, ze compleet door het lint zou zijn gegaan en een kleuterschool overhoop zou hebben geschoten,’ wierp Miranda tegen. ‘Misschien dat als ze die dag vijf minuten eerder van je kantoor was weggereden, ze een kettingbotsing op de I-75 had veroorzaakt waarbij de onderzoeker om het leven kwam die op het punt stond om een middel tegen kanker te ontdekken.’

‘Welke onderzoeker? Waar heb je het over?’

‘Waar ik het over heb, is dit. Als jij een “stel dat”-spelletje gaat spelen – een gigantische verspilling van tijd en energie, overigens, en bovenal het toppunt van narcisme – moet je het wel van twee kanten bekijken. Als jij jezelf als toevallige schurk wilt zien, dan moet je je ook als onbewuste held durven inbeelden, als iemand die een of andere megaramp wist te voorkomen door gewoon te doen wat je hebt gedaan. En wie weet,’ voegde ze eraan toe, ‘misschien hebben al die natuurkundigen wel gelijk, zijn er inderdaad triljoen parallelle universums. Met daarin alle onwaarschijnlijke scenario’s die we voor waar aannemen, en alle wilde samenzweringstheorieën waarvan we denken dat ze inderdaad kloppen.’

Inmiddels was ik de draad van haar verhaal kwijt, maar ze had me in elk geval even uit het moeras van mijn ellende getrokken. Lang genoeg om emotioneel gezien wat op adem te komen, zoals een zwemmer tussen twee slagen door even lucht hapt.

Er werd op de deur geklopt en Garland Hamilton liep naar binnen. Hij keek gespannen, wierp een blik naar me, en keek Miranda nadrukkelijk aan. ‘O,’ zei ze. ‘Ik moet even weg... nog even... iets doen.’ Ze zette de schedel op een blad met tissues en haastte zich snel naar de deur.

‘Vertel maar op,’ zei ik. ‘Kom maar op, over Jess.’

‘Zeker weten?’ Ik knikte. ‘Ze stierf als gevolg van een pistoolschot in het hoofd,’ deelde Hamilton mee. ‘Klein kaliber, waarschijnlijk een .22, misschien een .25. De jongens van ballistiek zullen dat wel kunnen uitzoeken. Geen uitgaande wond. De kogel ketste in de schedel af en heeft het hersenweefsel dus behoorlijk beschadigd. Het goede nieuws, denk ik, is dat ze na het schot bijna onmiddellijk is gestorven.’

‘Vanwaar dat “na het schot”, Garland? Is er nog meer slecht nieuws, behalve dat iemand haar vermoordde?’

‘Het kan zijn dat ze is verkracht,’ was zijn antwoord. ‘In haar vagina werden spermasporen aangetroffen.’

Het raakte me als een mokerslag. Misschien was ze inderdaad verkracht, maar wie weet had hij slechts de sporen van mijn eigen liefdesspel met Jess aangetroffen van enkele nachten geleden. Even overwoog ik hem op deze mogelijkheid te wijzen, maar het voelde te persoonlijk. Een inbreuk op niet alleen mijn eigen privacy, maar ook op die van Jess.

‘Verder nog dingen gevonden die misschien belangrijk zijn? Huidschilfers onder vingernagels? Haar? Vezels?’

‘Haar nagels leken schoon, maar ik heb wel een paar haren en wat vezels gevonden. Bill...’ Hij aarzelde even. ‘Ik weet dat je niet bepaald wegloopt met mijn werk, maar ik heb hier mijn uitertste best gedaan. Ik denk niet dat een andere patholoog grondiger zou zijn geweest. De politie beschikt over een kogel, een dna -monster, haar en wat vezels. Ik heb het gevoel dat ze de dader snel genoeg zullen vinden. Als patholoog zeg ik dat Jess een vriend en bondgenoot van de politie was. Ze was als familie. Ze gaan alles op alles zetten.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei ik.

‘Reken maar.’

Toen ik mijn woonstraat in Sequoyah Hills in reed, was het inmiddels negen uur in de avond. Het voelde echter als drie uur in de ochtend. Mijn hart en longen leken zich met cement te hebben gevuld en ik had zo’n hoofdpijn dat ik letterlijk kotsmisselijk was, en elke keer dat ik met mijn ogen knipperde, was het alsof een stukje schuurpapier over mijn hoornvlies streek.

Ik rondde de bocht en mijn huis kwam in zicht. Plotseling trapte ik op de rem, en mijn pick-up kwam gierend tot stilstand op het asfalt. Vier suv ’s – elk toebehorend aan een van de vier tv-stations van Knoxville – stonden voor mijn huis geparkeerd. Cameramensen en verslaggevers kletsten met elkaar op mijn garagepad. Terwijl ik peinsde over wat te doen, richtte een van de cameramannen zijn lens op me, waarna de anderen zijn voorbeeld volgden. Al snel waren alle vier de videocamera’s op mijn wagen gericht en ik voelde me als een dier dat weet dat er op hem wordt gejaagd.

Ten slotte overwon ik mijn angst en haalde ik mijn voet van de rem. Stapvoets reed ik naar mijn oprit. Terwijl ik die opreed, werden de camera’s op de schouder genomen en werd mijn wagen omsingeld. De reporters volgden op de voet om vooral niet het beeld te blokkeren. Ik haalde diep adem, opende het portier en stapte uit.

‘Dr. Brockton, wat kunt u ons vertellen over de moord op de Bodyfarm?’ luidde de eerste vraag al voordat mijn voeten het asfalt raakten.

‘Ik ben bang dat ik daar niets over mag zeggen,’ antwoordde ik. ‘Op last van de politie.’

‘Kunt u ons zeggen wie het slachtoffer is?’

‘Helaas, dat mag ik niet. Ze moeten eerst de nabestaanden op de hoogte brengen voordat de identiteit kan worden vrijgegeven.’

‘Kent u het slachtoffer?’

‘Ik... Het spijt me, daar kan ik niet op ingaan.’

‘Is het een man of een vrouw? Daar kunt u ons toch wel iets over vertellen?’

‘Nee.’

‘Hoe is hij vermoord, is zíj vermoord?’ Maar ditmaal schudde ik slechts mijn hoofd en liep ik over het ronde pad naar mijn voordeur terwijl cameramannen snel voor me uit liepen om mijn gezicht te kunnen filmen.

Ik liet de sleutel in het slot glijden en opende mijn voordeur. Op dat moment vuurde de reporter die de eerste vraag had gesteld zijn laatste vraag op me af: ‘Wordt u door de politie als een verdachte beschouwd, dr. Brockton?’

Ik stond als aan de grond genageld. Staand in de deuropening draaide ik me om naar de acht gezichten en vier lenzen. ‘Goeie god, nee zeg. Natuurlijk niet,’ antwoordde ik. En daarmee stapte ik mijn woning in en sloot ik de deur achter me.

Macaber complot
titlepage.xhtml
macaber_complot_split_0.xhtml
macaber_complot_split_1.xhtml
macaber_complot_split_2.xhtml
macaber_complot_split_3.xhtml
macaber_complot_split_4.xhtml
macaber_complot_split_5.xhtml
macaber_complot_split_6.xhtml
macaber_complot_split_7.xhtml
macaber_complot_split_8.xhtml
macaber_complot_split_9.xhtml
macaber_complot_split_10.xhtml
macaber_complot_split_11.xhtml
macaber_complot_split_12.xhtml
macaber_complot_split_13.xhtml
macaber_complot_split_14.xhtml
macaber_complot_split_15.xhtml
macaber_complot_split_16.xhtml
macaber_complot_split_17.xhtml
macaber_complot_split_18.xhtml
macaber_complot_split_19.xhtml
macaber_complot_split_20.xhtml
macaber_complot_split_21.xhtml
macaber_complot_split_22.xhtml
macaber_complot_split_23.xhtml
macaber_complot_split_24.xhtml
macaber_complot_split_25.xhtml
macaber_complot_split_26.xhtml
macaber_complot_split_27.xhtml
macaber_complot_split_28.xhtml
macaber_complot_split_29.xhtml
macaber_complot_split_30.xhtml
macaber_complot_split_31.xhtml
macaber_complot_split_32.xhtml
macaber_complot_split_33.xhtml
macaber_complot_split_34.xhtml
macaber_complot_split_35.xhtml
macaber_complot_split_36.xhtml
macaber_complot_split_37.xhtml
macaber_complot_split_38.xhtml
macaber_complot_split_39.xhtml
macaber_complot_split_40.xhtml
macaber_complot_split_41.xhtml
macaber_complot_split_42.xhtml
macaber_complot_split_43.xhtml
macaber_complot_split_44.xhtml
macaber_complot_split_45.xhtml
macaber_complot_split_46.xhtml
macaber_complot_split_47.xhtml
macaber_complot_split_48.xhtml