28
Evers zette me achter in zijn auto voor de terugrit naar het hoofdbureau. Op de achterbank voelde het verre van goed. Mijn vraag waarom hij me had aangehouden, werd weggewuifd. ‘We praten verder in de verhoorkamer, met de microfoon op tafel,’ was het enige wat hij zei. Dat hij het woord ‘verhoorkamer’ gebruikte, vatte ik op als een slecht voorteken.
Het bleek dezelfde ruimte te zijn als de ‘spreekkamer’.
Het enige wat verschilde was de sfeer, die nu duidelijk vijandig was. Horace Bingham wachtte al, in dezelfde stoel als een halfuur geleden. Het zou mij zelfs niet hebben verbaasd als hij in de tussentijd niet eens was opgestaan. Hij bestudeerde een notitieblok en keek niet op toen we binnenkwamen.
Zwijgend wees Evers naar de stoel tegenover de videocamera en hij legde zijn microcassetterecorder weer op tafel. ‘Net als zo-even gaan we ook nu het gesprek opnemen, dr. Brockton,’ zei hij en drukte de opnameknop in. ‘Dit is het verhoor van dr. William Brockton met betrekking tot de moord op dr. Jessamine Carter.’ Weer dat woord, ‘verhoor’. Evers noemde de datum en het tijdstip en zette het recordertje tussen ons in.
‘Dr. Brockton, laten we even teruggaan naar afgelopen vrijdagavond in het restaurant.’
‘Goed,’ zei ik. ‘Ik weet niet wat ik u daar verder nog over kan vertellen, maar ik zal mijn best doen.’
‘Wie van u twee zag haar ex-man voor het eerst aan een belendend tafeltje, dr. Carter of u?’
‘Hij zat aan de bar,’ verbeterde ik hem, ‘niet aan een tafeltje. Zij zag hem het eerst. Ik heb hem ooit eens ontmoet, een paar jaar geleden, maar ik zou hem nu niet hebben herkend.’
‘Ze stond daarna op en ging bij hem zitten.’
‘Een paar minuutjes, ja.’
‘Daarnet had u het nog over tien minuten.’ Evers keek Horace aan. ‘Wat waren zijn exacte woorden?’
Horace bladerde door zijn notitieblok en las het citaat vervolgens hortend en monotoon voor. ‘Tien minuten. Misschien een kwartier. Het leek een eeuwigheid.’ Had ik dat werkelijk gezegd? En had Horace al mijn woorden genoteerd?
Evers keerde zich weer naar me toe. Een van zijn knieën stootte tegen de mijne. Hij ging wat verzitten zodat onze benen naast elkaar stonden. Maar daardoor kwam hij ook wat dichterbij. Onaangenaam dichtbij. ‘Een eeuwigheid,’ herhaalde hij. ‘Dat lijkt me anders behoorlijk lang, nietwaar, dr. Brockton? Wat dacht u die hele tijd?’
‘Weet ik niet. Kan ik me niet meer herinneren. Ik denk dat ik me afvroeg wat hij daar te zoeken had en dat ik liever had gewild dat hij niet was komen opdagen. Ik maakte me zorgen over wat voor uitwerking het op Jess zou hebben, en op ons tweeën. Ik vond het vervelend dat ons eten koud begon te worden, herinner ik me.’ Ik probeerde een beetje te glimlachen om de spanning wat te breken, maar daar trapte hij niet in, waardoor de glimlach dubbel zo geveinsd voelde.
‘Waren er nog andere gasten aanwezig?’
‘Zeker. Het was vrijdagavond. Het zat behoorlijk vol.’
‘Hebben die gemerkt dat uw date u aan de kant zette voor die vent aan de bar?’
‘Ze heeft me niet aan de kant gezet, en ze was ook niet echt mijn date.’
‘Nee? U had een seksuele relatie met deze vrouw, u nam haar mee uit eten naar een chic restaurant. Dat noem ík een date. Hoe noemen jullie professorentypes het dan?’
‘Ik beschouwde het helemaal niet als een romantisch avondje. Ik wilde haar opbeuren, zodat ze zich wat beter zou voelen nadat ze in mijn kantoor was aangevallen.’
Evers keerde zich weer tot ‘brandkraan’ Horace. ‘Hoor je dat? Hij beschouwde het helemaal niet als een romantisch avondje. Heb je nog met die serveerster gesproken?’ Horace knikte. ‘Wat zei ze ook alweer over hoe dat hij zich gedroeg? Ze antwoordde dat het wel twee tortelduifjes leken, toch?’
Horace bladerde wat terug in zijn notitieblok. ‘Ze zei: “Hij pakte steeds haar hand vast. Hij kuste haar hand. Ik kreeg de indruk dat ze iets te vieren had of zo”. Dat zei ze.’ Zijn stenovaardigheden waren opmerkelijk. Art had Horaces rol in dit detectiveduo duidelijk onderschat.
Evers keek me weer aan en kwam nog iets dichterbij. Zijn knie raakte nu bijna mijn kruis. Vanaf de hoek van de tafel boog hij zich naar me toe en keek hij me recht in de ogen. Hij bleef me strak aankijken terwijl hij even in de richting van zijn collega knikte. ‘En vertelde ze nog hoe keurig de goede doctor zich gedroeg terwijl zijn geliefde een tête-à-tête met haar ex had en hoe hij zich gedroeg toen ze weer bij hem kwam zitten?’
‘Ze zei: “Eerst leek hij nerveus, en daarna steeds meer geïrriteerd”,’ las Horace hardop. ‘“Ik vroeg hem of hij nog iets wilde bestellen, een kop koffie of een drankje, en ik kreeg bijna de volle laag. Toen ze eindelijk weer aan haar tafeltje ging zitten, leek het of ze ruzie hadden. Geen knallende ruzie, in een bistro als deze doe je dat niet, maar van dat onderdrukte gekift waarbij je elkaar dingen toesist, waarbij de vrouw uiteindelijk altijd degene is die moet huilen. Alleen leek het in dit geval precies andersom.” Dat was hoe hij zich volgens haar gedroeg.’
Ik voelde dat ik kwaad werd, en probeerde me te beheersen. Het was duidelijk dat Evers me expres wilde opnaaien, me uit mijn evenwicht wilde brengen in de hoop dat ik iets zou zeggen wat hij tegen me kon gebruiken, precies wat ik juist wilde vermijden. ‘En wat had ze over de ex-man te vertellen?’ vroeg ik op mijn beurt. ‘En over hoe hij zich gedroeg terwijl ze een etentje met een andere man had?’
Evers sloeg keihard met zijn vlakke hand op tafel. Het klonk bijna als een pistoolschot, en ik schrok overeind. Ook het cassetterecordertje maakte een sprongetje. ‘Ik stel hier de vragen, dr. Brockton, niet u! Maar nu u er toch naar vraagt, zal ik u eens het een en ander vertellen. We hebben Preston Carter al ondervraagd. We kijken altijd eerst naar de echtgenoot of de ex. En hij heeft iets wat u ontbeert, dr. Brockton. Kunt u raden wat?’ Ik haalde mijn schouders op en schudde van nee. Ondertussen bekroop me een onaangenaam gevoel over wat het zou kunnen zijn, maar ik wilde het woord niet in de mond nemen. ‘Hij heeft een álibi,’ verduidelijkte Evers. ‘Hij is waarnemend officier van justitie, en hij beschikt over een verdomd goed alibi.’
Evers pakte het cassetterecordertje op, sprak het tijdstip in en ook dat er een korte pauze werd ingelast. Daarna keek hij naar Horace en gaf hij een knikje in de richting van de deur. Zonder een woord te zeggen stonden de twee op en liepen de kamer uit. Zachtjes klikte de deur achter hen dicht, maar in het kille, kale kamertje klonk het bijna oorverdovend.
Ik trok mijn mobieltje tevoorschijn en drukte op redial . Art had me het laatst gebeld, dus werd automatisch zijn nummer gedraaid. Neem alsjeblieft op, bad ik, en mijn smeekbede werd verhoord. ‘Art, ik knijp hem,’ zei ik.
‘Wat scheelt eraan?’
‘Kan ik je niet precies uitleggen, maar ik heb een naar voorgevoel.’ Ik vertelde hem hoe Evers me het vuur na aan de schenen had gelegd, mijn pick-up tot bewijsmateriaal had verklaard, me opnieuw had ondervraagd en me nog net niet de moord op Jess in de schoenen had geschoven.
‘Je hebt gelijk,’ zei Art. ‘Ziet er niet goed uit. Bill, ik vind het rot om het je te moeten zeggen, maar ik denk dat je maar beter een advocaat in de arm kunt nemen.’
‘Waarom? Ik heb niets gedáán! Denk je soms dat ze denken dat ík Jess heb omgebracht? Dat ze op het punt staan me te arresteren?’
‘Waarschijnlijk niet. Nog niet, althans. Maar ondertussen lijkt het er wel op dat Evers heeft besloten jou de duimschroeven aan te draaien.’
‘Verdomme, Art, als ik een advocaat inhuur, dan lijk ik toch bij voorbaat schuldig?’
‘In zijn ogen wel, ja. En voor een rechercheur moordzaken is schuldig lijken en schuldig zijn bijna hetzelfde. Evers zoekt naar de best passende theorie. En als hij heeft besloten dat jij de dader bent, dan zal hij in alle hoeken en gaten naar stukjes bewijs speuren die zijn theorie ondersteunen. Alles wat op het tegendeel wijst, zal hij negeren of zo verdraaien dat zelfs onschuldige zaken belastend worden. Niet omdat hij jou persoonlijk een loer wil draaien, maar omdat hij een moordpuzzel wil oplossen. En om wat voor reden dan ook begin jij steeds meer op de sleutel tot die puzzel te lijken.’
Ik wist dat Art gelijk had. Al jarenlang had ik met types als Evers gepraat, geluisterd terwijl ze verschillende theorieën opperden en weer verwierpen. Het stelde me in staat een stapje terug te doen en de zaak – in een korte vlaag van helderheid, althans – vanuit Evers’ perspectief te bezien. ‘Dus ik moet echt aan een advocaat?’
‘Jij moet aan een advocaat.’
‘Wie moet ik bellen?’
‘David Eldredge is een goeie. Slim. Gerespecteerd. Net als Herb Greene. Herb heeft me drie à vier keer een kruisverhoor afgenomen bij een paar moordzaken. Hij is grondig. Beetje saai, wel. Een zwoeger. In elk geval geen Clarence Darrow. Hij zal de jury niet voor je kunnen winnen.’
Een onaangename gedachte zoemde door mijn hoofd. Ik probeerde haar weg te wuiven, maar ze liet zich niet verjagen. ‘Er schiet me nog een andere naam te binnen,’ zei ik, ‘hoewel ik al huiver bij de gedachte...’
‘Ik ook,’ reageerde Art. ‘Maar hij is de eerste aan wie ik dacht. Ik kon mezelf er alleen niet toe brengen om zijn naam te noemen.’
Tegelijk flapten we het eruit: ‘Grease.’
‘Art, ik zweer je, ik zou nooit hebben gedacht dat ik ooit nog eens zo diep zou vallen. Maar ja, ik had dit ook nooit verwacht.’
‘Zelf had ik nooit gedacht dat ik hem nog eens zou aanbevelen,’ vulde Art aan. ‘Maar hoe je het ook wendt of keert, ondanks de vreselijkste cliënten heeft hij wel de meeste zaken gewonnen.’
‘Ja, maar dan kun je net zo goed met een bord over straat lopen met daarop mijn gezicht en de tekst ik ben de dader boven een foto van Jess’ lichaam.’
‘Maakt niet uit,’ meende Art. ‘Stel dat het de verkeerde kant op gaat en je hebt een advocaat ingehuurd die je respecteert, dan zul je misschien rustig slapen in je cel. Ga je voor Grease, dan kun je er rekening mee houden dat je de rest van je nachten zult liggen woelen, maar wel in je eigen bed. Tuurlijk, iedereen zal ervan uitgaan dat je schuldig bent. Dat wil nog niet zeggen dat ze gelijk hebben. Laat je niet kisten en bel de klootzak.’
‘Ik zal erover nadenken. Eerst maar eens kijken hoe het verdergaat als Evers terug is en weer vragen gaat stellen.’
‘Oké. Bel me vandaag nog terug. Ik weet even niet hoe ik je kan helpen, maar daar ga ik over nadenken.’
‘Dat laatste heb je al gedaan,’ zei ik. ‘Bedankt.’
‘Daar zijn vrienden voor. Moet ik het nog voor je zingen?’
‘Liever niet, nee. Ik spreek je.’ Met flinke tegenzin hing ik op. Arts stem voelde als een reddingslijn, en het viel niet mee om die los te laten. Maar ik hoorde de deurknop al bewegen en ik wist dat ik geen andere keus had.
Evers en Bingham slenterden naar binnen en gingen zitten. Evers zette het recordertje weer aan. Ik voelde hoe zijn ene knie zich tussen de mijne wrong.
‘Dr. Brockton, in uw eerste verklaring, op de plaats delict, vertelde u ons dat u rond ongeveer acht uur gisterochtend bij de Bodyfarm arriveerde.’
‘Dat klopt,’ zei ik.
‘En ook tijdens ons vraaggesprek, hier in deze kamer, ongeveer een uur geleden, nietwaar?’
‘Volgens mij wel, ja. Ik weet tamelijk zeker dat het rond achten was, met een minuutje meer of minder. Worden bij een melding via het alarmnummer niet automatisch de datum en het tijdstip vastgelegd?’
Hij negeerde mijn vraag. ‘En daarvoor, uw voorlaatste bezoek?’
‘De voorlaatste keer dat ik op de Bodyfarm was?’
‘Ja. Wanneer? Denk goed na.’
Dat deed ik. ‘Afgelopen donderdagmiddag. Aan het einde van de dag. Even na vijven. Ik was daar om te kijken hoe het met dat onderzoekslichaam gesteld was. Het lichaam tegen de boomstam.’
‘U was daar dus het laatst op de dag vóór uw etentje met dr. Carter?’
‘Ja. Hoezo?’
‘En u zegt dus dat u daar tussen donderdagavond en maandagochtend – gisterochtend dus – acht uur niet aanwezig bent geweest?’
‘Dat klopt.’
Weer gaf Evers met zijn vlakke hand de tafel een optater. ‘U líégt, dr. Brockton! En ik vind níéts irritanter dan wanneer er tegen me gelogen wordt.’
‘Niks daarvan!’ riep ik wanhopig terug. ‘Waarom denkt u dat ik lieg?’
Hij zwenkte op zijn stoel en keek Horace aan alsof hij nog nooit eerder zo diep was beledigd. ‘Hoor je dat?’ Horace knikte ernstig. ‘Zal ik hem vertellen waarom ik denk dat hij liegt?’ Horace haalde zijn schouders op, maar terwijl hij Evers aanstaarde knikte hij opnieuw. Evers keek me weer aan. Zijn gezicht hing nu zo dicht voor het mijne dat ik de poriën op zijn neus kon tellen. ‘Waarom ik denk dat u liegt, doctor, is dat ik zojuist de video-opnamen van de bewakingscamera heb bekeken waarop uw pick-up te zien is. Úw pick-up, die om vijf uur vanochtend door de poort van de Bodyfarm naar binnen rijdt. Drie uur voordat u het alarmnummer belde om te melden dat u haar lichaam had aangetroffen.’
‘Dat kan niet,’ zei ik.
‘Hou me niet voor de gek, verdomme!’ tierde hij. Vlokjes spuug vlogen tegen mijn gezicht. ‘Het staat verdomme op de band! Úw pick-up, doctor!’
Ik veegde mijn gezicht schoon. Evers’ speeksel vermengde zich met een laagje zweet dat opeens mijn voorhoofd bedekte.
‘Ik was er níét,’ verweerde ik mezelf. ‘Om vijf uur in de ochtend was ik thuis, in bed.’
‘Kunt u dat tegenover de rechter bewijzen?’
‘Moet dat dan? Wilt u zeggen dat ik een verdachte ben?’
‘Niet “een” verdachte, doctor. Dé verdachte.’
‘Moet ik een advocaat inhuren?’
‘Hebt u er een nódig?’
‘Als u mij als een moordenaar beschouwt, dan denk ik dat ik er een nodig heb, ja.’
Opeens leunde hij achterover, weg van mijn gezicht. Zittend duwde hij zijn stoel naar achteren en trok hij zijn knieën tussen mijn benen vandaan. Hij haalde diep adem, tuitte zijn lippen en blies de lucht uit. ‘Kijk, het punt is dit, doc,’ klonk het op vermoeide, spijtige toon. ‘Als u niet langer met me wilt praten totdat u over een advocaat beschikt, dan hebt u dat recht. Absoluut. Zeker weten. Maar als ik deze cassetterecorder uitzet en dit verhoor nu beëindig, dan is daarmee mijn jacht op u geopend, met beide pistolen getrokken. En hoe. Als u me nu alles vertelt – wat er verkeerd ging, hoe het escaleerde, wat u ertoe bracht – misschien dat ik u dan kan helpen. Wie weet komt het tot strafvermindering in ruil voor een bekentenis van doodslag. Ik kan verder niets beloven, maar kan het wel aanbevelen. Dit bod is eenmalig, en eindigt zodra we ophouden met praten.’
Ik staarde hem aan, keek vervolgens naar het uitdrukkingsloze gezicht van Horace, en weer naar Evers. ‘U vraagt mij dus een moord te bekennen die ik niet heb begaan?’
‘Ik vraag u uitleg te geven over een moord die u wél hebt begaan.’
‘En mij beschuldigen, me in mijn gezicht spugen, op de tafel meppen, uw knie tegen mijn kruis duwen, dat zou u niet willen omschrijven als “met beide pistolen getrokken”?’
Hij glimlachte op een wat sinistere manier en schudde langzaam het hoofd. ‘God nee, dr. Brockton. Verre van dat. Ik ben nog niet eens begonnen. U vond mij intimiderend? Dat was slechts het minimum. Vanaf nu wordt het het maximum. Wat jij, Horace?’
Die dacht even na en grimaste vals. ‘Jullie kunnen ook gewoon op één lijn gaan zitten. Als ik u was, doc, zou ik de zaak gewoon proberen op te helderen. Vertel ons de waarheid. Maak het niet nóg moeilijker voor uzelf.’
Mijn blik gleed van de een naar de ander, en op beide gezichten bespeurde ik vijandigheid en vastberadenheid. Ik zuchtte eens diep, en nog een keer. ‘Goed,’ antwoordde ik. ‘Ik wil inderdaad dingen ophelderen. Maar wat ik nu ga zeggen, valt me zwaar.’ Evers en Horace bogen wat naar me toe. Beide rechercheurs zaten nu bijkans bij me op schoot. ‘De waarheid is dat ik dr. Jess Carter enorm hoog had zitten. De waarheid is dat ik haar niet heb vermoord. En de waarheid is bovendien – en dit valt me nog het zwaarst om tegen twee politiefunctionarissen te moeten zeggen – dat ik in afwezigheid van een advocaat geen vragen meer zal beantwoorden.’
Voor de derde keer liet Evers zijn vlakke hand hard op het tafelblad neerdalen. Maar deze keer gaf ik geen krimp. Hij griste het recordertje op. ‘Dit verhoor werd afgebroken toen de verdachte een beroep deed op zijn recht op een advocaat,’ sprak hij in het microfoontje, waarna hij het tijdstip inblafte en het apparaat met een harde klik uitzette.
Evers stond zo woest op dat zijn stoel achteroverviel. Met een ruk draaide hij zich om en beende hij het kamertje uit. Horace verhief zich iets trager van zijn stoel.
‘Zijn jullie klaar met me?’ vroeg ik.
‘We zijn nog niet eens met u begónnen,’ snoefde Horace. ‘Maar u kunt gaan, voorlopig. Laat uw advocaat zo spoedig mogelijk contact met ons opnemen.’ De middelste woorden hadden een sarcastisch toontje. Hij ging me voor naar de lift en gebruikte de liftsleutel om me van de derde verdieping naar de hal te laten zakken. ‘We zien u snel, doc. Zéér snel.’
Toen ik even later het parkeerterrein opliep, besefte ik dat ik geen wagen meer had. Die was als bewijsmateriaal immers in beslag genomen en zou op alles worden doorzocht wat maar tegen me kon worden gebruikt.