34

De door klimplanten gevormde tunnel naar Jim O’Conners schuilplaats begon al net zo vertrouwd te raken als mijn eigen oprit. Ik had een uur eerder gebeld met het nieuws van een tweede diefstal van botten, plus een ontmoedigende inschatting van onze vooruitzichten om Leena terug te krijgen. ‘Ik was er vrij zeker van dat ze ergens in Cooke County was, in handen van iemand die een penning draagt,’ zei ik. ‘Maar nu heb ik geen idee wie haar heeft, waar ze is en of we haar ooit terug zullen krijgen.’

Hij nam het nieuws kalmer op dan ik had verwacht; hij probeerde me zelfs een hart onder de riem te steken. ‘Nou, ik hoop dat u die botten terugvindt en dat u de dief in de kraag vat. Maar bedenk: die botten zijn Leena niet. Ze zijn niets meer dan wat er van haar is overgebleven, lang geleden.’ En dit kwam van de man die ik, niet één maar twee keer, de schok van zijn leven had bezorgd: eerst met het nieuws van haar vondst, daarna met de onaangename verrassing van haar zwangerschap. Hij was een opmerkelijk veerkrachtig individu. ‘Luister, kom me eens opzoeken als u de tijd hebt,’ zei hij. ‘Ik moet u iets laten zien. Als antropoloog zult u het interessant vinden; misschien montert het u ook wel wat op.’ Meer wilde hij niet verklappen over de telefoon.

Onderweg maalden de mogelijkheden door mijn hoofd. Had hij iets gevonden wat licht kon werpen op Leena’s dood, op de identiteit van haar moordenaar? Maar zijn woordkeus bracht me in verwarring: ‘als antropoloog’ – wat hield dat in? Had hij een aanwijzing of een bewijsstuk van dertig jaar geleden opgegraven? Een baanbrekend artikel over grotten als grafkamers? Waarom zou ik er als antropoloog meer belangstelling voor hebben dan als een vent die – zowel bovengronds als ondergronds – door de heuvels van Cooke County was meegesleept?

Toen ik voor de met wingerds overwoekerde boerderij stopte, zag ik dat de kudzu de woning nog eens met een centimeter of zestig extra had verzwolgen. O’Conner leek zich er niet druk om te maken. Hij zat in dezelfde schommelstoel als waar ik hem bij onze eerste ontmoeting had aangetroffen. Ter begroeting bracht hij een hand omhoog, maar hij schommelde onverstoorbaar verder.

Terwijl ik de doorzakkende treden naar de veranda besteeg, strekte O’Conner zich uit om de armleuning van de schommelstoel naast de zijne een zwieper te geven. De beweging van de stoel volgend liet ik me erin zakken, waarna ik zijn ritme oppakte en we samen zwijgend schommelden. Na een minuutje reikte hij in zijn overhemdzak en haalde een foto tevoorschijn die hij aan mij gaf. De hoeken waren rafelig en de kleuren waren met de jaren flets geworden, maar het was overduidelijk wie het knappe, blonde meisje was dat naar de camera glimlachte. Het was Leena.

‘Die stuurde ze me toen ik in het buitenland zat. Hij zat bij de laatste brief die ik van haar heb ontvangen.’ Aandachtig bekeek ik haar gezicht; ze leek bijna precies zoals ik me haar had voorgesteld, maar in haar gezicht bespeurde ik een spoor van verdriet of angst dat ik niet had verwacht. Misschien was ook het leven voor haar al wat flets geworden. Of misschien verbeeldde ik me dingen, gezien de kennis die ik nu bezat.

‘Bezwaar als ik deze leen en er een kopietje van maak? Ik zal er goed voor zorgen.’

‘Nee, ga u gang. Als u er wat aan hebt. Nog een beetje opgeschoten met de zaak?’

‘Niet echt, tenzij je de inbraak en de ingestorte grot als een stap vooruit beschouwt. Misschien dat er ergens gefrustreerde studenten rondlopen die een aanslag op mijn leven als een stap in de goede richting zouden beschouwen, maar het werpt weinig nieuw licht op de moordzaak.’

‘Niet direct misschien. Maar er is iemand die geweldig nerveus is, bang dat u op het punt staat meer te weten te komen of uit te vogelen.’

‘Nou, ik wilde dat ik zo slim was als iemand lijkt te denken.’

‘Het antwoord zal vast en zeker snel komen bovendrijven. U moet het gewoon een tijdje laten pruttelen.’ Hij stond op uit zijn stoel. ‘Over pruttelen gesproken, wat zegt u van een kop thee?’

‘Lekker, alleen als jij ook neemt.’

O’Conner verdween door de hordeur om even later weer te verschijnen en mij een aardewerken mok aan te reiken, handgemaakt en bedrukt met de contouren van ragfijne varens. ‘Mooie mok,’ zei ik, me iets herinnerend van wat Kathleen me over vormen en glazuurlagen had geleerd. ‘Pottenbakker uit de omgeving?’

Hij glimlachte. ‘Uit de zeer nabije omgeving. Ik heb hem zelf gemaakt. Alles wat u in uw hand hebt, komt hiervandaan: de klei, de varens, het bronwater, de honing, zelfs de thee.’

‘Je bent een onvervalste oneman-biosfeer.’

‘Als het even kan, ben ik graag selfsupporting. Dat je in je eigen voedsel en gebruiksvoorwerpen kunt voorzien, geeft een diep gevoel van voldoening, tenminste, mij wel. Het helpt een vent om een of andere reden ook eerlijk te blijven.’

Voor een vermeende outlaw was O’Conner op-en-top het universele genie: filosoof, pottenbakker, imker, theeplanter. Ik nam een slokje van het dampende brouwsel, liet het door mijn mond walsen en werd verrast: dit was thee zoals ik die nog nooit had geproefd. Onder de honing zat een bittere, stevige smaak verborgen. Het smaakte naar de bergen, naar bladeren, wortels en bronnen. ‘Dat is interessant. Ik geloof dat ik het wel lekker vind, maar zeker weten doe ik het niet. Wat is het?’

Hij maakte een lichte buiging, dankbaar voor het zwakke compliment. ‘Ginseng. Of “ sang ”, zoals de meeste mensen het hier noemen. Als je vijfduizend jaar Chinese en indiaanse tradities mag geloven, word je er slimmer, gezonder, geiler en virieler van. Die meiden kunnen morgen in de collegezaal maar beter voor u uitkijken, doc.’ Visioenen van Sarah en Miranda schoten door mijn hoofd, en ik voelde dat ik rood werd. ‘Zie je wel,’ sprak O’Conner, ‘het werkt nu al.’

Ondanks mijn gêne moest ik lachen. ‘Nou, ik voel me anders niet slimmer.’

‘Het gaat pas werken na de derde of vierde kop. Het is thee, doc, geen toverdrankje.’

We schommelden verder en nipten van onze thee. Aan de overkant van het dal kroop een dikke mistnevel tegen de helling op. Daar waar het licht van de opkomende zon – die schuin over de bergkam op ons neerscheen – op de mist viel, werd de mist zacht en sliertig, om geleidelijk aan in het niets op te lossen. ‘Doc, denkt u dat wij mensen meer zijn dan een voorbijgaande sliert mist?’

Wilde hij nu over onze sterfelijkheid praten? ‘Het hangt er maar helemaal van af hoe je het bekijkt, Jim.’ Ik wees naar de overkant. ‘Voordat die mistflard oploste, dreef hij over dat groepje dennenbomen, ongeveer halverwege die helling. Ik zou zeggen dat die bomen daardoor een beetje extra zullen groeien. Wie weet geldt dat ook voor een aantal varens die rond de stammen van die bomen staan. Droog als het weer de afgelopen tijd is geweest, zou het wel eens heel goed kunnen zijn dat deze ochtendmist die varens in leven houdt. De volgende keer dat een pottenbakker wat bladeren nodig heeft als motief in een aardewerken mok’ – ik wiebelde even met de kop in mijn hand – ‘zullen ze er voor hem staan.’

Ik nam nog een slokje en merkte dat de smaak me steeds meer intrigeerde. ‘Ik hoor wel eens van studenten, jaren na hun afstuderen, als ze al werkzaam zijn bij een lijkschouwer, de politie of een museum, dat ik zo’n grote invloed heb gehad op hun loopbaan. Volgens mij laten we allemaal een stempel na op deze wereld, en op de mensen wier pad het onze kruist. Soms op manieren die we niet helemaal begrijpen.’ Met een vinger streek ik langs de varen op mijn mok. ‘Ik weet dat mijn vrouw haar stempel op mij heeft gedrukt, en hoe. Toen ze stierf, voelde het alsof een boom uit mijn hart werd ontworteld. Soms voel ik het nog steeds.’

Hij wendde zijn gezicht af, en ik vermoedde dat hij aan Leena dacht. ‘Jim, als antropoloog ben ik nieuwsgierig: wat wilde je me laten zien? Niet alleen je aardewerk, neem ik aan?’

‘Niet alleen de mokken, nee, maar ze zijn niet helemaal irrelevant. Hebt u ooit onderzoek gedaan naar de vraag welke waarde wij mensen hechten aan het vinden van het magische elixer, doc? De biochemische brandstoftoevoeging, zou je kunnen zeggen, die voor ons alles oplost? Geestdodende middelen als alcohol en wiet? Opkikkers als cocaïne, speed of xtc?’

Ik knikte. ‘Interessant, ja. Maar niet alleen wij mensen, ook de dieren. Olifanten zijn gek op gegist fruit. Daar worden ze dronken van. Orang-oetangs en chimpansees ook. Het zou me niet verbazen als er ergens in een Californische commune wiet rokende chimps worden ontdekt. Maar daar heb ik geen studie van gemaakt.’

‘Ik wel, min of meer,’ zei hij. ‘Niet zozeer wetenschappelijk als wel financieel. Mensen betalen een hoop geld voor iets wat ze een goed gevoel, een mooi uiterlijk of betere prestaties in bed bezorgt. Er wonen mensen in Cooke County die zelfs geen pot hebben om in te pissen, zoals mijn pa altijd zei. Maar sommigen verruilen hun voedselbonnen voor hasj of pep. Als je aan hun vraag kunt voldoen, valt er hier een hoop geld te verdienen.’

Ik dacht na over de vragen die de fbi - en de dea -agenten me hadden gesteld over O’Conner. ‘Sommige mensen vermoeden dat jij ook aan een zekere vraag voldoet,’ zei ik. ‘Je vraagt je algauw af wat er zoal heen en weer gaat over zo’n mooie grindweg die zo zorgvuldig gecamoufleerd is.’

Er verscheen een kille blik in zijn ogen, en ik vroeg me af of ik een gevoelige plek had geraakt. ‘U hebt gelijk; de zwarte handel in exotische middelen is in deze heuvels een traditie. Misschien zelfs een geboorterecht. Mijn vader had twintig jaar lang een whiskystokerij. Als jochie moest ik het eikenhout klieven dat hij brandde om het beslag te koken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is verdomme uiteindelijk zijn dood geworden.’ Hij tuurde in zijn mok en liet de inhoud wervelen. ‘In Vietnam rookte ik veel dope. Veel jongens namen zwaardere drugs. Wanneer we niet op patrouille waren – sterker nog, soms zelfs wanneer we wél op pad waren – waren we zo stoned als een garnaal. Dat hielp het draaglijk te houden, hoewel ik zweer dat ik niet snap hoe we het er levend van af hebben gebracht.’ Hij slaakte een diepe zucht. ‘Toen ik thuiskwam, begon ik marihuana te telen. En te verkopen.’

Hij viel stil, en ik merkte dat ik hem opeens een stuk minder hoog had zitten. ‘Maar het gekke is dat het me al vrij snel duidelijk werd dat wat ik deed of de persoon die ik werd me niet aanstond.’ Mijn achting voor hem daalde niet verder. ‘Het leven in Cooke County is hard, doc. De mensen hier hebben het zwaar, zelfs wanneer ze hun zaakjes voor elkaar hebben. Maak er wietrokers van en je weet zeker dat er nooit meer iets van ze terechtkomt. Daarmee zou ik niet zo’n goede buur zijn geweest.’

Ik glimlachte. ‘Mee eens. Maar zo denkt niet iedereen.’

‘Niet iedereen kan het zich veroorloven. Sommige mensen beschikken niet over het talent of de kansen om iets anders te doen dan hasj telen en steun trekken. Ik kan niet andermans leven runnen; ik heb mijn handen al vol aan mijn eigen leven. Wat wel legaal is en wat niet, daar maak ik me niet echt druk over, maar ik wil mijn geld in elk geval niet met marihuana verdienen.’

‘Dus wat ben je dan? Een rebel without a cause ? Een onwettige boer zonder een marktgewas?’

Een zonnige grijns brak door op zijn gezicht. ‘Zoals ik al zei, zult u dit vast wel interessant vinden.’ Hij nam me bij de arm en leidde me via een sober gemeubileerde voorkamer en een verrassend moderne keuken naar de met kudzu overwoekerde veranda achter het huis. Vanonder het gebladerte zag ik iets wat vanaf de woning volkomen onzichtbaar was geweest: de achterveranda vormde de ingang naar een tweede klimoptunnel. De huis-, tuin- en keukenversie van de gecamoufleerde oprijlaan.

‘Wat is dit, je ontsnappingstunnel?’ vroeg ik, maar hij gaf geen antwoord en bleef me gewoon meetrekken. We liepen van de veranda af en door een prieelachtig latwerk, dat zo’n meter of vijftig doorliep. Daarna werd het breder, en opeens stond ik in een enorme open ruimte van een paar voetbalvelden groot. In het veld waren op gelijke afstand van elkaar telefoonpalen geplaatst. De palen ondersteunden een netwerk van kabels, die op hun beurt een bladerdak van enkele hectares ondersteunden. Dit bladerdak van klimop filterde het licht en kleurde het hele veld. Het was bijna alsof we ons in een enorme onderzeese koepel bevonden, zo groen en bovenaards was het hier. Keurige rijen van planten, kniehoog en met donzige bladeren die de vorm van puntige druppels hadden, strekten zich aan onze voeten uit over een terrein dat zo’n beetje de helft van de dalbodem besloeg. Boven op elk vijftallig blad zat een knop van rode bessen.

Ik floot zacht. ‘Dit geeft het woord “broeikas” een heel nieuwe betekenis,’ zei ik. ‘Wat verbouw je hier onder al die klimop? Het lijkt niet echt op de wietplanten van neef Vern.’

Sang ,’ antwoordde hij. ‘Ruim vier hectare ginseng. Straatwaarde ongeveer drie miljoen dollar, als ik nu oogst. Vier miljoen als ik een jaar wacht. Het jaar daarop vijf.’

Ik snapte het niet helemaal. ‘Straatwaarde? Dat klinkt alsof je iets illegaals doet. Klopt dat?’

Hij lachte. ‘Sorry, oude gewoonte. Het is volkomen legaal om ginseng te telen, maar dit hier lijkt totaal niet op andere gecultiveerde ginsengsoorten.’

‘O, hoezo?’

‘Ginseng 101,’ zei hij. ‘Niet alle ginseng is gelijk. Er bestaat een enorme afzetmarkt voor ginseng, met name in China. De Chinezen verbouwen het al eeuwenlang. Maar de echte Chinese kenner haalt er zijn neus voor op. Amerikaanse ginseng, let op: wilde Amerikaanse ginseng, beter bekend als zwarte ginseng – dat is het neusje van de zalm. In het verleden vergaarden jezuïtische missionarissen een fortuin met het verschepen van ginseng naar China. Hetzelfde gold voor de Astors in New York. Zelfs Daniel Boone verkocht het met bootladingen tegelijk.’ Jim had kennelijk zijn huiswerk gedaan.

‘Ginseng groeit geweldig hier in de Smokies,’ ging hij verder. ‘Het gedijt op hellingen op het noorden, met veel schaduw, grond met precies de juiste pH-waarde, een speciale mengeling van spoormineralen. De beste lappen grond hebben zelfs een naam: de Suikerpot en de Goudmijn, bijvoorbeeld. Hoogwaardige grond, zelfs binnen het nationaal park, wordt als erfgoed beschouwd, als een familievermogen. De plekken worden goed geheimgehouden, en sommige oldtimers zouden niet aarzelen om eventuele plunderaars van “hun” stukje neer te knallen. Een paar jaar geleden werden een paar parkopzichters vlak bij Fontana Lake, aan de North Carolina-kant van het park, tijdens een actie tegen stropers in een hinderlaag gelokt en gedood.’

‘Ik herinner me daar iets over gelezen te hebben,’ zei ik. ‘Ik wist niet dat parkopzichter zo’n riskant beroep was.’

‘Veel families in de bergen hebben nog steeds een bloedhekel aan de overheid, omdat hun land tot nationaal park werd gemaakt. En reken maar dat ze die ginseng zullen blijven telen!’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Punt is: op lange termijn is het niet vol te houden. Er gaan tien of vijftien jaar overheen voordat een wilde ginsengwortel zijn hoogtepunt bereikt; er is slechts een paar uur voor nodig om er met een gevorkte stok of een schroevendraaier honderden op te graven. In het park zien complete hellingen eruit alsof ze door varkens zijn vernield.’

‘Maar als je het kunt verbouwen,’ zei ik gebarend naar het bewijs dat zich voor ons uitstrekte, ‘waarom doen de mensen dat dan niet in plaats van het te stropen?’

‘Om een aantal heel goede redenen, eigenlijk. Ten eerste is het telen van ginseng een vrij pietepeuterige bezigheid. Ik probeer het al een jaar of tien, met de hulp van een aantal tamelijk goede botanisten, en ik begin het nu pas een beetje door te krijgen. Ten tweede is het niet als marihuana; dat kan je in slechts één seizoen een gigantische winst opleveren. Je moet ginseng minstens vier jaar in de grond laten zitten voordat je het kunt oogsten, en gedurende die tijd levert het dus geen cent op. Maar de voornaamste reden is dat de prijs varieert.’

O’Conner reikte in een diepe zijzak van zijn grijze overallbroek en haalde een wortel tevoorschijn die hij aan mij gaf. ‘Ginseng, neem ik aan?’ Hij knikte. De wortel had vier vertakkingen, die opvallend goed overeenkwamen met de plaats en de proporties van de menselijke ledematen. De wortel leek vrij letterlijk op een houten popje.

‘U ziet zeker wel waarom zowel de Chinezen als de indianen het “mensenkruid” noemden?’

‘Inderdaad, het enige wat ontbreekt, is het hoofd.’

‘Bekijk de structuur eens.’ Ik bestudeerde de wortel; hij was glad en vlezig, zoals een peen of aardappel. ‘Deze komt uit Wisconsin, waar de meeste ginseng wordt geproduceerd voor de export naar China.’

‘Wisconsin? De staat waar ze zeggen: “Eet kaas of anders niks!”?’

Hij moest lachen. ‘Deze wortel hier weegt ruim een ons; hij is ongeveer vijf dollar waard.’ Uit een andere zak diepte hij een tweede exemplaar op dat hij mij aanreikte. Deze was dunner, donkerder en knobbeliger, met rondom ringvormige vernauwingen die van de nek tot de punten van de vier vertakkingen liepen. ‘Dit is wilde zwarte sang . Waylon heeft hem opgegraven; waar precies willen we waarschijnlijk niet weten.’

Ik woog hem in mijn handen; hij was ongeveer net zo zwaar als de eerste, misschien een fractie lichter.

‘Deze hier zal tweehonderd dollar opbrengen,’ zei hij. Ik keek van de ene naar de andere en probeerde te begrijpen waarom de een veertig keer zo veel waard kon zijn als de andere. O’Conner nam ze weer van me over. ‘De wilde is krachtiger. Althans, zo zien de kopers dat.’

‘Aha, de magie van de vrije markt,’ merkte ik op.

Hij knikte. ‘Er is geen manager voor nodig om uit te vogelen dat het stropen van deze wortel in het wild, bij een investering van nul, een verdraaid vette winst oplevert. Natuurlijk houden de stropers geen rekening met de milieukosten, of de incidentele boete of moord.’

Ik wees naar de gecultiveerde wortel. ‘Maar jij hebt een manier gevonden om rijk te worden van deze van vijf dollar per stuk?’

O’Conner bukte zich en trok een van zijn eigen planten uit de grond. Hij schudde het vuil eraf, een vreemde mix van zwarte leemaarde, witte piepschuimen korrels en een kleverige brij. ‘Hydrofiele gel,’ zei hij terwijl hij de wortel en zijn handen aan zijn broekspijp afveegde. ‘Slijmerig als snot, maar mijn irrigatiekosten zijn er dertig procent door gedaald.’ Hij gaf de plant aan mij. Hij was knobbelig en had vernauwingen.

Verward knipperde ik met mijn ogen. ‘Wat – je verbouwt wilde zaailingen?’ Hij lachte en schudde zijn hoofd. ‘Ik begrijp het niet,’ zei ik. ‘Je hebt deze hier verbouwd?’ Hij knikte. ‘Maar hij lijkt precies op die wilde.’

‘Bingo. Ik verbouw hier geen ginseng van twintig dollar per pond, doc. Ik verbouw wilde ginseng die duizend dollar per pond doet. Als het eruitziet als wilde sang en kwaakt als wilde sang , zal het ook verkopen als wilde sang .’

Als dit voor de hele vier hectares gold, was het onversaagde en geniale karakter van zijn plan adembenemend. ‘Hoe komt het dat jij dit soort wortels wel kunt telen, maar die kaaskoppen in Wisconsin niet?’

‘Dat kan ik u vertellen, doc, maar dan zal ik u daarna wel moeten ombrengen.’ Hij zag mijn gezicht, snoof even en gaf me een geruststellend klopje op de rug. ‘Zoals ik al zei, heb ik wat hulp gehad van een paar goede botanisten. We hebben een manier gevonden om de planten tijdens het groeiseizoen in vaste intervallen zowel chemisch als thermisch te laten “schrikken”, niet om ze echt te beschadigen, maar net voldoende om ze tot die vernauwingen en knobbels te dwingen. Een beetje zoals je nieuw hout behandelt: bleken en met een schot hagel onder handen nemen om het die verweerde, verwormde look te geven. Zo duurt het wel een jaartje langer om een volwassen, mensvormige wortel te krijgen, maar dat jaartje extra zal de opbrengst vertienvoudigen zodra we gaan oogsten.’

‘Heb je dit al op kopers uitgetest?’

Hij grijnsde. ‘Daar was ik vorige week dus mee bezig. Het product testen. Niet alleen bij kopers, ook bij apothekers. Die zeggen dat het in alle opzichten de gelijke is van wilde zwarte ginseng. De exporteurs hebben al toegezegd alles af te nemen wat ik ze kan leveren.’

Plotseling werd de zin van alle geheimzinnigheid me duidelijk. ‘Dus die camouflage met klimopplanten en de verborgen weg... je houdt de operatie verborgen zodat niemand weet dat het spul hier wordt geteeld?’

Hij knikte. ‘Plus dat de klimop voor de schaduw zorgt die de ginseng nodig heeft. Ik denk dat mijn beschutte plekje binnen een paar jaar wel ontdekt zal worden, maar tegen die tijd heb ik al miljoenen dollars opgestreken. Bovendien zal ik die kaaskoppen mijlenver voor blijven, zelfs als ik de prijs uiteindelijk wat zal moeten verlagen. Ik bedoel, kijk maar wat zij produceren.’ Vol minachting wees hij naar de gladde wortel in mijn hand. ‘Het is net een tomaat uit de supermarkt: de juiste grootte en kleur, maar een zielige vervanger van de aan de struik gerijpte, echte tomaat. Uiteindelijk zal Cooke County Black Ginseng – ik heb de naam al als handelsmerk laten registreren – de Vidalia-ui onder de ginseng zijn. De mensen zullen er altijd een goeie prijs voor betalen, want het zal de allerbeste ginseng zijn. Als het marketing- en businessplan werkt zoals het moet werken, hebben we binnen twee jaar honderd banen gecreëerd. En wie weet helpen we zo ook het stropen in de Smokies te verminderen, iets waar we wel trots op zouden zijn.’

‘Jij tart echt elke verwachting, Jim,’ zei ik. ‘De stereotiepe hillbilly zal nooit meer dezelfde zijn.’

Maar O’Conner luisterde niet naar me. Hij had opeens een stap opzij gedaan, boog zijn hoofd schuin in de richting van het huis en bracht beide handen achter zijn oren om het geluid dat hij had opgevangen beter te kunnen horen. ‘Wel, verdomme,’ vloekte hij binnensmonds en zette het op een lopen naar de klimoptunnel.

Tegen de tijd dat hij door de achterdeur verdween, hoorde ik het ook. ‘Verdomme,’ zei ik hem na en ook ik begon te rennen.

Bij de veranda voor het huis aangekomen, hoorde ik dat het zwakke geluid was aangezwollen tot het kenmerkende, ritmische en onheilspellende gedreun van een helikopter. Tenzij ik me vergiste, zou deze heli worden bestuurd door hulpsheriff Orbin Kitchings.

O’Conner schermde met een hand zijn ogen af tegen het zonlicht en staarde naar de opening van zijn hangende vallei. Naar het van de bergkammen weerkaatsende geluid te oordelen vloog de helikopter laag en kwam hij snel dichterbij. Plotseling verscheen hij in het zicht, omhoog klimmend uit het smalle ravijn bij het lagere eind van het dal, bijna alsof hij uit de aarde zelf opsteeg. Zwart met goud, ja, dit was onmiskenbaar de JetRanger van de sheriff, en hij kwam recht op ons af.

O’Conner vloekte opnieuw. Op het moment dat ik mijn mond opende om een geruststellende en waarschijnlijk misplaatste opmerking te maken, weerklonk er een knal. ‘Lieve hemel, er wordt geschoten,’ zei O’Conner, en zijn hoofd draaide naar de bergkam schuin achter het huis. Er klonk een tweede schot, en vanaf het staartstuk van de heli zag ik vonken door de lucht vliegen. ‘Boven op de bergkam,’ zei hij. ‘Dat klinkt als een zwaar wapen, en dat zijn geen waarschuwingsschoten – iemand daar probeert hem neer te halen.’

Alsof de piloot hem had gehoord, bleef de heli even hangen om vervolgens scherp naar links te wenden en in een heftige zigzagbeweging op ons af te vliegen. Orbin had bij het leger gevlogen, wist ik. Hopelijk herinnerde hij zich nog genoeg van zijn gevechtstraining om de sluipschutter te slim af te zijn.

In mijn hoofd begonnen alle radertjes nu hectisch te draaien, en mijn gedachten schoten terug naar mijn bezoekje met Waylon aan het wietveldje en naar de woede die hij had getoond toen Orbin de hond van Vernon neerschoot. ‘We moeten Waylon zien te vinden,’ drong ik aan. ‘Waar is hij?’ Als bij toverslag stopte Waylons pick-up goddank opeens voor de veranda. O’Conner gebaarde heftig in de richting van de bergkam, en op hetzelfde moment zagen we opnieuw een flits uit een geweerloop. Zonder een woord te zeggen scheurde Waylon naar de boomgrens, sprong uit zijn pick-up en sprintte de berghelling op.

Terwijl de kogels in de heli sloegen, zigzagde het toestel zich een weg naar de plek waar de schoten vandaan kwamen, alsof Orbin zijn belager recht in de ogen wilde kijken. Een kogel schampte van de hoofdrotor af en vonken vlogen door de lucht. Plotseling was de voorruit een spinnenweb van breuklijnen en de plastic koepel vloog aan stukken. De helikopter leek eventjes als verrast op te springen, dook toen voorover en naar links en viel pijlsnel naar de bodem van het dal.

Met verrassend weinig tegenstand stortte hij neer. Het resterende plexiglas van de ruiten verbrijzelde nu ook en het metalen staartstuk verschrompelde als een kartonnen buis. Na de klap was het nagenoeg stil – wat gekraak, wat naschokken, verder niets. Om een of andere reden verwachtte ik een alarmsignaal of een sirene, en dus kwam deze stilte akelig en verkeerd over. Maar op het moment dat O’Conner en ik naar het wrak renden, volgde een allesverzengende vlammenzee. Binnen enkele seconden werd de cockpit door het vuur verzwolgen, waardoor wij onmogelijk dichterbij konden komen en de piloot dus onmogelijk kon overleven.

O’Conner schermde zijn gezicht af en tuurde in de vlammen. ‘Jezus, wat een bende. Wat is hier in godsnaam aan de hand, doc?’

‘Wist ik het maar. Net als ik denk dat het niet nog erger kan, blijkt het toch te kunnen. Door de jaren heen heb ik een hoop slechte dingen gehoord over Cooke County, maar ik realiseerde me niet dat het stuk voor stuk understatements waren.’

O’Conner haalde een satelliettelefoon tevoorschijn – de dichtstbijzijnde gsm-mast stond enkele bergkammen verderop – en belde de meldkamer van de sheriff. Hij vertelde de telefoniste dat de heli van de sheriff zojuist was gecrasht en uitgebrand, en dat de piloot dood was. Hij gaf aanwijzingen, inclusief een beschrijving van de klimoptunnel, waarna de telefoniste hem verzocht dit te herhalen. Gevraagd naar zijn naam gaf hij die door, maar hij vertelde niet dat de helikopter was neergeschoten en bleef ook niet aan de lijn, ondanks het verzoek daartoe. ‘Zodra ze hier zijn, vertelt u ze maar over de schoten. Ik geloof niet dat het verstandig is dat ik hier ben als Tom Kitchings zijn broer dood in mijn voortuin aantreft.’ Hij draaide zich om en liep op een drafje naar het huis.

Ik stond op het punt achter hem aan te gaan toen Waylon uit de bossen verscheen en over de open plek op mij afstrompelde. ‘Ontsnapt,’ hijgde hij. ‘Een paar voetafdrukken liepen langs de achterkant van de bergkam. Er loopt daar een oude weg die houtkappers gebruiken. Toen ik zo’n beetje op de top was, hoorde ik een quad wegrijden. Het spijt me.’ Hij boog voorover en plaatste zijn handen op zijn knieën om weer op adem te komen. ‘Maar ik heb deze gevonden.’ Uit een van zijn zakken diepte hij een geknoopte bandana op die hij openvouwde; er bleken vijf koperen patroonhulzen van ongeveer vijf centimeter lang en in de vorm van miniatuur artilleriegranaten in te liggen. ‘Winchester .30-30,’ zei hij. ‘9,72 grams kogels; snelheid ruim 730 meter per seconde. Dezelfde munitie als die de helft van de hertenjagers hier gebruiken.’

‘Waylon, heb je ze aangeraakt?’

‘Nee meneer. Met mijn zakdoek opgepakt.’

‘Misschien zitten er nog vingerafdrukken op. Hou ze maar bij je totdat de sheriff en zijn mensen er zijn. Zorg dat je er een bewijsreçu voor krijgt.’

Voor het eerst sinds ik hem kende, oogde Waylon plotseling nerveus. ‘Doc, de sheriff kan ze denk ik beter van u krijgen dan van mij,’ zei hij. Ik trok verbaasd mijn wenkbrauwen op. ‘Hij zal bloed willen zien en het zou voor mijn gezondheid wel eens niet zo best uitpakken als ik degene ben die ze aan hem geeft. Kan ik ze aan u geven, zodat u ze aan hem geeft?’

‘Natuurlijk.’ Ik nam het bundeltje van hem over en bond de bandana weer dicht. Vervolgens pakte ik een notitieboekje tevoorschijn en krabbelde twee geïmproviseerde ontvangstbewijzen. Ik ondertekende ze en gaf er een aan Waylon. Het andere stopte ik weg voor later; dat moest worden getekend door degene die ze van mij in ontvangst zou nemen. ‘Bewaar die op een veilige plek,’ zei ik. Hij knikte.

Ik zocht O’Conner, maar die was in geen velden of wegen te zien. ‘Het lijkt erop dat Jim zich een poosje gedeisd wil houden,’ zei ik.

‘Dat lijkt me ook wel een goed idee. Mij mogen ze niet, die Kitchingsjes, maar Jim kunnen ze wel schieten.’

‘Denk je dat ze hem zullen vinden?’

‘Niet als hij dat zelf niet wil. Hallo zeg, hij heeft bij de commando’s gezeten en is in deze heuvels opgegroeid. Als hij wil, kan hij zich voor de rest van zijn leven verborgen houden en van het land leven.’

Waarschijnlijk had hij nog gelijk ook. ‘Luister eens, Waylon.’

‘Ja, doc?’

‘Ik ben blij dat jij het niet was, daarboven met dat geweer.’

Zijn gezicht veranderde wel vijf keer van uitdrukking. ‘Ik ook, doc. Maar van de andere kant ook weer niet. Snapt u wat ik bedoel?’

Ik wist wat hij bedoelde.

Het lijkenhuis
titlepage.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_0.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_1.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_2.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_3.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_4.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_5.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_6.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_7.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_8.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_9.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_10.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_11.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_12.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_13.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_14.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_15.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_16.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_17.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_18.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_19.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_20.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_21.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_22.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_23.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_24.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_25.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_26.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_27.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_28.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_29.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_30.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_31.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_32.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_33.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_34.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_35.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_36.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_37.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_38.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_39.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_40.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_41.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_42.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_43.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_44.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_45.xhtml