13

Terwijl Art Bohanan en ik de kronkelende weg langs de rivier in Cooke County afreden, vertoonden de heuvels al hun eerste herfstkleuren. We hadden de portierraampjes van onze pick-up, eigendom van de universiteit, omlaag gedraaid en het gezoem van de banden ging vergezeld van het knisperende geluid van dode plataanbladeren, die altijd als eerste vielen. Ik praatte Art bij over wat ik tot dusver te weten was gekomen, wat niet al te veel was. ‘Hoe dan ook,’ concludeerde ik, ‘de sheriff lijkt O’Conner als de moordenaar te willen beschouwen, maar zelf ben ik daar nog niet zo zeker van. Op mij komt O’Conner namelijk niet echt over als een Lester Ballard-type.’

‘Wát voor type?’

‘Lester Ballard.’

‘Wie is Lester Ballard?’

‘Art, je stelt me teleur. Lees je dan nooit eens iets anders dan politierapporten? Binnen de literatuur van de zuidelijke staten geldt Lester Ballard als een van de grote romanpersonages.’ Uit een van mijn jaszakken trok ik een versleten exemplaar van Child of God tevoorschijn, dat ik een uur daarvoor in de tweedehandsbak van de universiteitsboekwinkel had opgeduikeld. Veelbetekenend zwaaide ik met het boek voor zijn neus. ‘Lester is dol op vrouwen. Dode vrouwen. Hij bewaart ze in grotten. Dan blijven ze langer vers.’

‘Niks nieuws onder de zon. Dus jij denkt dat er een verband bestaat tussen dit boek en de moord? Na-aperij? De ware misdaad als imitatie van rare fictie?’

‘Nee, dat denk ik niet. Wat ik wél denk, is dat Jim O’Conner te slim en te belezen is om een moordzuchtige hillbilly te kunnen zijn. Ik durf er mijn salaris om te verwedden dat hij weet wie die vrouw is. Hij schrok in elk geval behoorlijk toen hij in gedachten het een en ander op een rijtje zette. Dus, als hij niet de moordenaar is, waarom vertelt hij ons dan niet wat hij weet?’

‘Oké, dan is hij misschien wél de dader. Dat hij toevallig over moderne Southern literature wauwelt, maakt hem nog niet tot een jan fatsoen.’

‘Weet ik. Maar op mij komt hij gewoon niet over als een moordenaar. Noem het antropologische intuïtie.’

‘Een hoop antropologen vonden Ted Bundy anders ook een hartstikke toffe vent.’

‘Oké, laat maar zitten. Oordeel zelf maar. Zeg, je vertelde dat je had gesproken met je goede vriend bij het legerarchief. Wat heeft hij in O’Conners dossier aangetroffen?’

‘Hij was een commando. Heeft zich onderscheiden door zijn moed en inzet. Leidde in Noord-Vietnam een missie om een neergehaalde piloot te redden. Kreeg een Purperen Hart, een Zilveren Ster, en werd voorgedragen voor een Medaille van Eer. Stel dat hij voor het presidentschap zou gaan, dan zou zijn tegenkandidaat hem afschilderen als een lafaard, maar als het aan mij lag zou hij de man zijn die in de jungle over me mocht waken.’

‘Nou, zo meteen kun je met eigen ogen oordelen of hij er ook zo uitziet.’

Of niet. Opeens leek het vooruitzicht van de ontmoeting waarvoor ik Art speciaal had meegenomen twijfelachtig. Zo’n honderd meter verderop eindigde de weg pardoes tegen een haag van groen. Links en rechts werd het grindpad geleidelijk aan ingeklemd tussen twee rotswanden. Inmiddels reed ik stapvoets. ‘En nu?’ vroeg ik.

Art haalde zijn schouders op. ‘Je weet zeker dat je ook zo bent gekomen?’

‘Nou, ik wist tamelijk zeker dat ik het zeker wist. Ik weet dat we tussen deze twee dennen van de weg af gingen; ik weet dat we ongeveer vierhonderd meter terug bij die grote plataan zijn gestopt zodat Waylon me kon blinderen. Daarna heb ik alleen nog maar de binnenkant van zijn pet mogen bewonderen. Maar ik heb verder niet gemerkt dat we nog zijn gestopt of ergens zijn afgeslagen.’

‘Nou, dan stel ik voor dat we maar doorrijden.’

‘Maar waarheen? Hoe? De weg loopt hier dood.’

‘Je rijdt gewoon verder totdat je niet meer kunt, en dan zien we wel weer.’

We kropen vooruit. De muur van groen was een kluwen van woekerende klimop. Nu we naderbij kwamen, zag ik dat de weg daar eigenlijk niet eindigde, maar onder het groen leek te verdwijnen. Links van het pad klaterde een beekje dwars door een klimopgordijn. Ik keek Art aan, en hij grijnsde. ‘Wat nou klimop,’ riep hij. ‘Gas erop!’

Voorzichtig reed ik verder. De pick-up dook onder de overhangende slierten door. Ze kronkelden over de voorruit, krabden over het dak en grepen zich als serpentachtige monsters met glibberende en meppende geluiden vast aan de spiegels, ruitenwissers en de antenne. De motor begon te zwoegen, niet vanwege de klimop, maar omdat de weg opeens steil omhoog voerde. Even meende ik boven me een web van draden of kabels te zien, een soort elastisch prieel dat tussen de twee samenkomende rotswanden was gespannen om het kluwen van klimop te ondersteunen.

Na een stuk van zo’n vierhonderd meter, waaraan geen eind leek te komen, eindigde de tunnel van groen bij een tweede klimopgordijn en doemde er een kleine, diepe vallei op – een hangende vallei, zo had ik wel eens gehoord. Het leek als iets uit het aards paradijs. Maar deze vallei had ik al eens eerder gezien. Dit was de vallei waar Jim O’Conner een havik op de thermiek had zien zweven; de vallei waar ook ik als door een windvlaag was gegrepen en meegesleurd. Terwijl Art en ik voor het verweerde huis stopten, viel mijn oog op een roerloze gestalte in een van de schommelstoelen op de veranda. Het was O’Conner – ineengedoken en een heel stuk ouder. Ik knikte even naar Art en we stapten uit.

Voordat ik ook maar met mijn ogen kon knipperen, voelde ik de loop van het geweer achter mijn oor. Waylon bleek verrassend snel en tersluiks voor een reus. ‘Laat maar, Waylon, maar toch bedankt,’ mompelde O’Conner. ‘Doctor Brockton, wat een aangename verrassing. Wat brengt u weer terug bij ons?’

Ik hield even een waarschuwend vingertje omhoog naar Art, van wie ik vermoedde dat hij een pistool in zijn enkelholster had verstopt en nu naar een kans zocht het ding te gebruiken. ‘Meneer O’Conner, het spijt me dat ik zo kom binnenvallen. Ik weet dat de mensen in de bergen gesteld zijn op hun rust en hun omgeving, en dat ik beide onaangekondigd verstoor. Maar deze moordzaak heeft een paar lastige vragen opgeworpen die u misschien kunt beantwoorden. Die vermoorde jonge vrouw verdient het dat iemand het voor haar opneemt en bovendien kom ik niet verder zonder een beetje hulp.’

Hij keek zwijgend voor zich uit. Ik praatte verder. ‘Ik heb een collega bij me, Art Bohanan. Art werkt bij het politiekorps van Knoxville. Hij is hier niet als agent, maar als mijn vriend. En als het aan hem ligt ook de uwe.’

O’Conner draaide zijn hoofd een beetje en bekeek Art aandachtig. Die keek op zijn beurt terug, zonder angst en zonder uitdaging. Daarna keek O’Conner me weer aan. ‘Heeft geen zin,’ was zijn antwoord. ‘Ze is er niet meer. Het voor haar opnemen zal haar echt niet terugbrengen.’

‘Nee, dat klopt. Maar ze verdient toch iets van gerechtigheid?’ sprak ik. ‘Iemand is verantwoordelijk voor haar dood, ook al is hij er zelf ook niet meer.’

Mistroostig schudde hij het hoofd. ‘Ik geloof niet dat ik het in me heb om dit alles weer op te rakelen. Vermist of vermoord, ze is er niet meer. Klaar. En met alle respect, maar het gaat u niks aan.’

Wat me nu te doen stond, ging niet echt van harte. ‘Nou, er zit toch iets meer aan vast, en met alle respect, maar het gaat me wel degelijk iets aan. Ik zit met een tweede slachtoffer.’

Hij wendde zijn hoofd af, staarde even over de vallei en keek me weer aan. ‘Wat voor slachtoffer?’

Ik zette me schrap. ‘Meneer O’Conner, ze droeg een kind. Toen ze werd vermoord, was ze vierenhalve maand zwanger.’

Ik hoorde een hard gesnuif, zo’n geluid waarvan je weet dat iemands hart wordt verscheurd. Ik durfde hem niet aan te kijken.

Art nam het woord. ‘Meneer O’Conner, ik heb uw militaire staat van dienst eens bekeken. In juni 1972 vertrok u naar Vietnam. Was ze toen al zwanger?’

‘Nee!’ Als verdoofd schudde hij zijn hoofd. ‘Hoe kon ze zwanger zijn? We hadden nog nooit... We wilden nog even wachten. Zíj wilde wachten. Ik heb er zelfs nooit aan gedacht om... O, jezus!’

Art gunde hem een momentje om te kalmeren. ‘En toen u weer thuiskwam?’

‘Ik heb haar nooit meer gezien. Ze was al weg toen ik thuiskwam. Ik weet niet eens wanneer ze is vertrokken, ik wist niet eens dat ze mijn identiteitsplaatje bij zich had, totdat doctor Brockton me dat onlangs vertelde. Na mijn bevordering heb ik het haar toegestuurd, maar ze heeft me nooit teruggeschreven dat ze het had ontvangen. Ik kreeg opeens geen brieven meer. Het was alsof de aarde haar had opgeslokt.’

En dat was ook zo.

‘Hoe oud was ze toen u naar Vietnam ging?’

‘Tweeëntwintig.’

Het kwam exact overeen met de kenmerken van haar skelet. Voor de zekerheid moest ik even op iets terugkomen. ‘Meneer O’Conner, beweert u dat u nooit seksuele omgang met haar hebt gehad?’

‘Nooit. Ze wilde als maagd het huwelijk in gaan. Nu klinkt dat raar, maar voor haar was het echt belangrijk.’

‘Bent u bereid dna af te staan om te bewijzen dat u niet de vader van het kind bent?’

Somber staarde hij me aan. ‘Is dit goed genoeg?’ Hij knipte een zakmes open en trok de punt over de muis van zijn hand. Ik zag een snee, daarna bloed. Uit een broekzak haalde hij een zakdoek tevoorschijn, depte die tegen het bloed en gaf hem aan mij. Ik aarzelde. ‘Pak aan, doc,’ zei hij. ‘Geen aids, geen hepatitis, geen syfilis. Zo zuiver als verse sneeuw.’

Art haalde ergens een plastic zakje vandaan, stopte het bebloede doekje erin, sloot het en gaf het aan mij.

Er viel een lange stilte en het drong tot me door dat ik hem veel slechter nieuws had gebracht dan ik eigenlijk had beseft. Niet alleen bleek de vrouw van wie hij ooit hield een slachtoffer van een moord, maar bovendien was ze zwanger geweest. Van een andere man. Een man voor wie ze haar zo gekoesterde maagdelijkheid had opgeofferd. ‘Het moet een schok voor u zijn, het spijt me.’ Hij knikte somber. ‘Vergeef me dat ik bot ben, maar ik weet niet hoe ik het anders moet vragen. Ze moet dus met íemand seksueel contact hebben gehad. Op z’n minst één keer. Enig idee wie dat geweest zou kunnen zijn? Degene die haar zwanger heeft gemaakt, zou wel eens de moordenaar kunnen zijn. Enig idee wie?’

Hij tuurde naar de lucht en zijn ogen dwaalden heen en weer, zoekend naar iets van lang geleden en ver weg wat zich niet wilde laten vangen. Opeens bevroor zijn blik. Even sperden zijn ogen zich open. Daarna kneep hij ze bijna dicht en ik zag een blik zo zwart en dreigend als een naderende zomerse donderbui. ‘Weet de sheriff hiervan?’ vroeg hij.

‘Hij weet dat ze werd vermoord, en dat ze uw identiteitsplaatje droeg. Maar nog niet dat ze zwanger was. Dat ga ik hem wel vertellen, overigens.’

Er viel weer een stilte, lang genoeg voor mij om ergens in de verte het kraaien van een haan op te vangen.

‘U hebt gelijk, doctor Brockton. Ze verdient gerechtigheid. En haar baby ook. Vertelt u sheriff Kitchings maar wat u mij hebt verteld. En ik zou maar wat graag stiekem willen meekijken.’

Zwijgend reden Art en ik de vallei uit in de richting van de tunnel van klimplanten. Toen we even later weer in het daglicht verschenen, verbrak ik de stilte. ‘En?’

‘Hij is niet de dader.’

Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn verlangen me te verkneukelen. ‘Wat fluistert jou dat in?’

‘Dat identiteitsplaatje is een goed alibi, op het eerste gezicht althans. Hij kan het pas na zijn tijd in Vietnam naar haar hebben gestuurd, want hij werd pas eerste luitenant nadat hij die piloot had gered. En bovendien komt hij niet op me over als een moordenaar. Noem het smerisintuïtie.’

Ik grijnsde, totdat O’Conners dreigende blik weer op mijn netvlies verscheen. ‘Maar hij weet wie het gedaan heeft.’

‘Ik denk dat hij dénkt dat hij het weet.’

‘De sheriff?’

Met een peinzende blik dacht Art een tijdje na. ‘De chronologie maakt het moeilijk. Hoe oud is Kitchings?’

‘Rond de veertig, schat ik.’

‘Maar het bewijs lijkt erop te duiden dat ze 32 jaar geleden werd vermoord. Je denkt dat de kleine achtjarige Tommy Kitchings een lekkere meid van 22 eerst bezwangerde, en haar strot dichtkneep toen haar buik begon te bollen?’

‘Niet erg waarschijnlijk, nee,’ moest ik toegeven. ‘Dus waarom wijst O’Conner ons dan in de richting van de sheriff?’

‘Misschien denkt hij dat de sheriff het weet, of dat hij iemand beschermt.’

Dat laatste zou in elk geval Kitchings’ aarzeling omtrent de identiteit van de vrouw verklaren. Maar toch klopte het niet helemaal, en ik had even een moment nodig om uit te pluizen waarom. ‘Maar dat slaat nergens op,’ zei ik. ‘Als de sheriff erbij betrokken is, of als hij iemand dekt, waarom heeft hij mij er dan bij gehaald?’

‘Goeie vraag. Misschien is hij er niet bij betrokken. Of juist wel, maar kwam hij er later pas achter. Pas toen jij hier en daar aan wat draadjes begon te pulken en zijn pak opeens begon te rafelen.’

‘Hm. Heb je nog even tijd voor een informeel bezoekje aan een van je collega-wetsdienaars?’

Heel even bespeurde ik een wat zorgelijke blik, maar daarna wierp hij me een ongemakkelijke grijns toe. ‘Wat nou klimop. Wie A zegt, moet ook B zeggen.’

Even later stopten we voor het gerechtsgebouw. Het zonlicht weerkaatste tegen de granieten blokken. Maar toen we naar de ingang liepen, schoof er een wolk voor de zon. Het graniet kreeg opeens een donkere, sinistere kleur. Net als de suv ’s en de goud met zwarte helikopters achter het gebouw. ‘O jee,’ waarschuwde ik, ‘geen goed voorteken.’ Bij de voordeur aangekomen greep ik Arts arm even vast. ‘Wacht even. Ik ben zo terug.’ Ik liep terug naar een oud, scheef bankje onder een stervende eik. Het afgeleefde bankje werd bezet door twee evenzo afgeleefde heertjes die met een mesje stukjes cederhout aan het bewerken waren. Geurige houtsnippers lagen bij hun voeten en bedekten hun stevige schoenen tot aan hun enkels. Ik knikte beleefd terwijl ik naderbij kuierde. ‘ Howdy fellas !’ groette ik, een paar decibellen harder dan normaal.

‘We zijn alleen maar oud, hoor. Niet doof,’ sprak een van hen.

‘Wat zeg je?’ klonk het hees uit de ingevallen, tandeloze mond van nummer twee.

Ik richtte mijn aandacht op de eerste spreker, bij wie ik de beste kans leek te hebben. ‘Volgens mij zijn jullie aardig op de hoogte van het reilen en zeilen in Cooke County. Misschien kunnen jullie me helpen? Ik zoek een naam van vroeger?’

‘Nou, seniel ben ik ook niet, maar ik kan niks beloven.’

‘Het gaat om een meisje uit deze streek. Blond, lang. Behoorlijk lang. Ze woonde hier eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Moet toen zo rond de twintig zijn geweest.’

‘Meneer, ik heb ’r geen idee van.’

Zijn maat kwam piepend en hijgend tot leven. ‘Hè hè, jíj niet nee. Jij woont hier pas twintig jaar. Jij weet geen ene moer van Cooke County.’ Peinzend brabbelde hij verder. ‘Met blond haar? Ongeveer een meter tachtig? Mocht er wezen, zeg maar?’ Ik knikte hoopvol, hoewel ik, afgaand op haar wasachtige dodenmasker, dat laatste niet kon garanderen. Zijn stoppelige onderkaak maalde heen en weer. ‘Bonds.’

‘Pardon?’

‘Bonds. Zo heette ze. Haar voornaam ben ik kwijt. Maar ze mocht er wezen, ja zeker. En of ik dat nog weet. Beetje dartel, zo’n meissie dat een beetje getemd moet worden, zo van: je weet dat je een paar keer stof gaat happen, maar ook dat het de moeite waard zal zijn, als je me vat.’

‘Weet u wat er met haar is gebeurd?’

‘Van de ene op de andere dag de hort op. Weggelopen. Tenminste, dat hoor je dan, hè? Waarom weet ik niet. Had van mij niet gehoeven. Het werd een beetje een dooie boel toen ze eenmaal weg was.’ De herinneringen maakten dat zijn onderkaak nog wat verder maalde.

Ik bedankte hem en liep terug naar Art, die op de stenen trap op me wachtte. Een hese stem riep me na. ‘De sheriff weet misschien haar voornaam nog! Tenminste, zou wel moeten. Ze was familie.’

Tom Kitchings was net bezig een geweer schoon te maken toen ik met een ruk de deur opentrok en zijn kantoor binnenstormde. Verschrikt keek hij op, en hij schrok nogmaals toen hij de blik op mijn gezicht zag. ‘Rustig, doc. Je moet een vent met een geweer nooit aan het schrikken maken. Wat is er aan het handje? Hebt u dat skelet bij u?’

‘Nee, ik kwam – ben hier gekómen – om te horen waarom u over deze zaak tegen me hebt gelogen.’

Hij legde het geweer op zijn bureau en keek me behoedzaam aan. ‘Ho even, professor. Daar zegt u me nogal wat. Kunt u dat bewijzen?’ Hij wierp een blik naar Art, die nu achter me stond. ‘Wie is dit?’

‘Dit is Art Bohanan, criminalist bij het korps van Knoxville.’

‘Wat heeft hij in vredesnaam in mijn district te zoeken?’

Art gaf kalmpjes antwoord. ‘Gewoon een dagje uit, voor de gezelligheid.’

‘Nou, ga maar fijn ergens anders een dagje uit. Ik heb gehoord dat er niet ver hiervandaan een groot staatsbos is waar verdomd veel interessants te zien valt.’

‘Nou, misschien een leuke tip voor op de terugweg,’ antwoordde Art joviaal.

‘Dan zou ik nu maar opstappen.’

Opeens sloeg ik zo hard met mijn vlakke hand op het bureau dat we allemaal schrokken. Ik ook. ‘Godverdomme, hoe heet ze, sheriff? U weet donders goed wie ze is!’

Met een vuurrode kop keek hij me woest aan. ‘Ik ben anders nog niet klaar met het doorspitten van de oude dossiers...’

‘Die hoeft u helemaal niet door te spitten! Uw eigen trouwbijbel is al genoeg. Achternaam Bonds. Wat is er gebeurd, sheriff? Werd ze een schande voor de familie, en moest ze worden opgeruimd?’

Kitchings vloog overeind. ‘Waar haalt u het lef vandaan om zomaar binnen te vallen en mij en mijn familie te beledigen! Donder op uit mijn kantoor, uit mijn county, en bemoei u verdomme niet met mijn zaken!’

‘Reken maar van wel, verdomme. Dit is een moordzaak en ik sta niet toe dat u die onder het tapijt veegt omdat het u toevallig niet zint dat de boel opeens een bepaalde richting op wijst.’

De sheriff griste zijn geweer van zijn bureau en bracht het omhoog. In een reflex greep ik de loop en probeerde het wapen uit zijn handen te rukken. Opeens verstijfde de sheriff. Ik keek op en zag Art Bohanan naast hem. Met zijn ene hand hield hij de sheriff bij zijn haren vast en in zijn andere had hij een pistool dat hij tegen Kitchings’ slaap hield. ‘Oké, laten we allemaal even tot tien tellen en kalmeren,’ was Arts raad. ‘Sheriff, laat dat geweer los.’ De sheriff gehoorzaamde. ‘Bill, zet dat ding daar bij de deur.’ Ik deed het. ‘Goed. Dan rijden we nu netjes terug naar Knoxville,’ ging Art verder. ‘En als we ook maar iemand in de achteruitkijkspiegel zien opdoemen, dan prik ik als een bok op een haverkist meteen door naar de fbi , de tbi en een paar undercoveragenten bij wie de grootste schurk uit Cooke County tot een moederskindje verbleekt.’

Kitchings snoof met de kaken stijf opeen. ‘Luister goed, doc. Ik ben bezig met een arrestatiebevel voor Jim O’Conner. Ik sleep hem voor de rechter wegens moord, en ik zal Williams langs sturen om de overblijfselen op te halen als bewijsmateriaal.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik geef ze aan de officier van justitie, als hij ze dagvaardt, maar niet aan u.’

‘U doet precies wat deze meneer zegt,’ sprak opeens een stem achter me. Ik draaide me om en zag een jongere, slankere versie van Tom Kitchings. Hij was gekleed in het tenue van hulpsheriff met een bronzen plaatje waarop te lezen viel: orbin kitchings, chief deputy . Zijn oog tuurde langs de loop van het geweer van de sheriff, dat hij op mijn hoofd gericht hield. ‘Laat dat pistool zakken,’ beval hij Art. ‘En wel nu meteen.’ Art gaf geen krimp. ‘Laat zakken, stadsmeneertje, of ik knal zijn hersens aan gort.’

Je kon een speld horen vallen. Ten slotte verbrak Art de stilte. ‘Dat zal je echt niet lukken, hulpsheriff.’

‘Zult u achter komen.’

‘Je kunt die trekker overhalen, maar er zal niets gebeuren,’ legde Art kalm uit. ‘De patroonkamer is leeg. De sheriff hier was net bezig dat geweer schoon te maken. Misschien dat er nog wat patronen in het magazijn zitten, maar zodra jij dat ding geladen hebt, heb ik al twee kogels in jou en de sheriff gepompt.’ Ik zag de sheriff eventjes knikken naar zijn broer en ik hoopte maar dat het als een bevestiging bedoeld was van Arts legepatroonkamertheorie. ‘Leg neer, hulpsheriff, en ga daar staan, met je handen voor je lichaam.’

‘Oké, Orbin. Doe wat hij zegt,’ zuchtte Kitchings.

Orbin gehoorzaamde.

Kitchings begon te praten en hij klonk nu als een andere persoon, een stuk onzekerder en een stuk vermoeider dan de figuur die zo-even nog had geprobeerd me onder schot te nemen. ‘Ik weet echt niet wat er aan de hand is, doc. U hebt gelijk, ze was mijn nicht. Leena Bonds – Evelina, eigenlijk. Zo heette ze. Toen haar ouders stierven, woonde ze een paar jaar bij ons en daarna is ze ervandoor gegaan. Tenminste, dat hebben we altijd gedacht. Tot nu. Leena en Jim O’Conner hadden iets met elkaar. Man, ik geloof dat ze zelfs met hem was verloofd. Voor mij, voor iedereen, maakt dat hem tot hoofdverdachte.’

‘Niet als hij in Vietnam zat toen ze werd gewurgd,’ wierp ik tegen.

‘Weet u dan wanneer dat gebeurde?’

‘Niet exact, maar O’Conners identiteitsplaatje suggereert dat het ergens na zijn vertrek naar Vietnam moet zijn geweest.’

‘Dus misschien gebeurde het toen hij weer thuis was. Enig bewijs van het tegendeel?’

‘Niet dat ik weet. Maar ik neem aan dat een dna -test zal aantonen dat het niet zijn kind was dat ze droeg.’

De onthulling kwam als een donderslag bij heldere hemel. Niet dat ik het nieuws over Leena’s zwangerschap op deze manier ter sprake had willen brengen, maar ja, een krachtmeting met deze twee wetsdienaars had ik ook niet verwacht.

Tom Kitchings liet zich zwaarmoedig tegen een dossierkast vallen en keek alsof hij een vuistslag had geïncasseerd. ‘Ze was zwanger?’

‘Ja. Vierenhalve maand, afgaande op het foetusskelet.’

De sheriff was nog altijd volkomen verbijsterd. Zijn broer nam het woord. ‘Tja, dan wordt het motief opeens wel duidelijk, heren. Soldaat Jim komt thuis, ziet dat z’n wijfie in de stad de bloemetjes buiten heeft gezet en ondertussen zwanger is geraakt. Hij gaat door het lint. Hem voor moord aanklagen zal misschien niet meevallen, maar ik kan jullie garanderen dat we inmiddels genoeg hebben voor doodslag.’

‘Ik geloof niet dat hij het heeft gedaan,’ zei ik.

De sheriff duwde zichzelf van de dossierkast en boog zich met beide handen plat op zijn bureau naar me toe. ‘Niks persoonlijks, doc, maar wat u denkt zal mij aan mijn reet roesten. U mag dan een prima bottendetective zijn, maar hier bent u een buitenstaander. U weet helemaal niks over Cooke County of Jim O’Conner en over waar hij wel of niet toe in staat is. Ik kom met een arrestatiebevel, en met een dagvaarding voor die botten. En de eerste de beste keer dat u zich weer met deze zaak loopt te bemoeien, reken dan maar dat ik dat als héél persoonlijk zal opvatten...’

Wat mij betrof, was dit een goed moment om af te taaien. Ik keek even naar Art, die het met me eens leek te zijn, want hij bewoog zijn hoofd even in de richting van de deur. ‘Sheriff,’ zei ik terwijl ik achterwaarts naar de deur liep, ‘ik verheug me op die dagvaarding. Orbin, leuk kennis met je te hebben gemaakt. Heren, een prettige dag verder.’

‘En onthoud,’ vulde Art aan, ‘we houden één oog op de binnenspiegel en één hand op de meldradio.’

Snel liepen we naar buiten. Toen we de trap van de ingang bereikten, zei Art: ‘Haal de pick-up, rij achterom en pik me daar op.’ Ik wilde nog vragen waarom, maar hij kapte me af. ‘Doe het nou maar. Ik leg het zo meteen wel uit.’

Met gierende banden reed ik achteruit van mijn parkeerplek, ragde de pook in zijn eerste versnelling, en scheurde wederom met gierende banden de hoek om naar het parkeerterrein aan de achterkant van de rechtbank. Uit een ooghoek zag ik weer de twee oude mannetjes. Ze waren niet langer met hun houtsnijwerkjes in de weer maar staarden me met geopende, bijna tandeloze monden aan.

Ik reed het parkeerterrein op en zag Art bij de deur van de helikopter staan. Terwijl ik met piepende remmen stopte, liet hij een flesje in zijn zak glijden en sprong naast me op de stoel. ‘Wat was je aan het doen?’ vroeg ik.

‘O, niks,’ was zijn antwoord. ‘Gewoon een beetje tijd winnen.’ Hij trok het flesje weer uit zijn zak en ik herkende de vorm: superlijm.

‘Je hebt de sloten vol laten lopen?’ Hij grijnsde trots. ‘De auto’s? De heli?’ Hij knikte opgetogen. ‘Die gasten zijn zo meteen wóédend.’

‘Woedender nog dan toen ze ons overhoop wilden knallen?’ Kijk, daar had hij een punt.

Ondanks Arts strategische vondst verspilde ik geen tijd. Voortrazend over de weg langs de rivier keek ik zo vaak ik kon in de binnenspiegel zonder van de weg te raken of wagenziek te worden. ‘Hou je radio alvast maar gereed, voor het geval dat,’ raadde ik Art aan.

‘Welke radio?’

‘Die radio die je bij je had om hulp in te roepen.’ Ik keek hem aan, maar hij schudde zijn hoofd en hield twee lege handen omhoog. ‘Maar wat was dat dan voor heldhaftig verhaal over de fbi en tbi als ze ons zouden volgen?’

‘Dat, mijn vriend, heet bluf. Succesvolle, mag ik wel zeggen.’ Maar zelf was ik een stuk minder in mijn sas met Arts speltactiek dan hijzelf. ‘Hallo, wat had ik anders moeten zeggen?’ was zijn verweer. ‘“O, kom ons alstublieft niet achterna, want dan zijn we er gloeiend bij?” Nou, ik ben blij dat jij op dat moment even niet aan het woord was, zeg.’ Opnieuw scoorde Art een punt.

In gespannen stilte reden we verder, totdat we invoegden op de I-40 en de mijlpaaltjes met 160 kilometer per uur voorbijvlogen. Voor het eerst in mijn leven hoopte ik dat ik door de politie zou worden aangehouden. ‘Art, ik ben even de kluts kwijt,’ zei ik. ‘Ik heb nog nooit eerder een zaak gehad waarbij ik de goeden niet van de kwaden kon onderscheiden.’

Hij knikte. ‘Ik weet nog dat ik dat voor het eerst meemaakte. Ik werkte nog maar pas bij Moordzaken. Op een dag wordt er in de achterbuurten van Knoxville een cokedealer neergeschoten. Door een rivaal, aldus de agent van de narcoticapolitie. Maar toch beginnen wat dingetjes aan me te knagen. Er verschijnen geen dealers die op het territorium azen. De verdwenen coke – nieuw, te gek spul, naar het schijnt – komt niet in Knoxville op straat terecht, maar kort daarna in Memphis. Wat blijkt, een van die agenten heeft de dealer in een hinderlaag gelokt en de coke verkocht aan een dealer in Memphis, die hij kende. Behoorlijk eng als je je realiseert dat je je eigen mensen niet eens meer kunt vertrouwen.’

‘Nou en of. Dus wat moet ik doen?’

‘Hangt ervan af. Wat wil je dat er gebeurt?’

‘Ik wil weten wie die vrouw heeft vermoord. Ik wil haar recht doen, voorzover dat mogelijk is.’

Hij knikte. ‘Ik had niet anders verwacht. Doe dan gewoon wat je altijd doet: spreek namens het slachtoffer, vertel de waarheid en gebruik je hersens. O, en kijk vanaf nu vooral wat vaker achterom.’

‘Meer niet? Dat is alles wat je voor me hebt, meesteragent?’

‘Hé, ook voor mezelf. Maar het lijkt te werken. Tot nu toe.’

‘Een hele geruststelling. Geen wonder dat ik wilde dat je meeging.’

‘Helemaal correct. Maar wacht, er is meer. Ik ben niet alleen een steun in de rug en een levensredder, maar ook nog eens een superverzamelaar van bewijsmateriaal.’ Hij reikte in het borstzakje van zijn overhemd, trok een opgevouwen zakdoek tevoorschijn en gaf hem aan mij.

‘Deze zakdoek is superbewijsmateriaal?’

‘Hè? Nee, Sherlock, kijk wat erin zit.’

Ik vouwde hem open. Tussen de plooitjes zag ik een plukje mensenhaar. ‘Van wie is dat?’

‘Vers van het hoofd van sheriff Thomas Kitchings. Weet je nog toen ik daar je vege lijf redde? Toen ik mijn pistool tegen zijn hoofd drukte, had ik zijn krulletjes behoorlijk goed beet. Ik dacht, nu ik hier toch ben, kan ik net zo goed wat plukjes meenemen als souvenir. Werkt die oud-student van je nog steeds op het forensisch lab van het Pentagon?’

‘Bob Gonzales? Ja, hoezo?’

‘Misschien interessant om eens te kijken of er enig verband bestaat met jouw holenvrouw of de baby.’

‘Nogmaals, hoezo? De sheriff heeft net bekend dat ze zijn nicht was. En jij hebt me er al van overtuigd dat hij toen te jong was om de verwekker te zijn.’

‘Bill, dit is Cooke County. Zeg nooit “nooit’’. Je weet nooit wat er aan het licht komt.’

‘Oké. Jij bent de supercriminalist. En nog bedankt voor het redden van mijn vege lijf.’

‘Je zegt het maar, alleen de komende paar dagen even niet, graag. Ik ben nog steeds bezig met die kinderontvoering.’

‘Vordert het een beetje?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Voor geen meter. We zijn nu drie weken bezig, zonder ook maar een spoor, en we schaduwen die klootzak al bijna net zolang. Dat kind is waarschijnlijk al dood sinds de avond dat hij haar ontvoerde, tenzij we ons hevig in de lul hebben vergist. We hebben nu speurhonden ingezet om naar een lijk te zoeken.’

Er schoot me even niets opbeurends te binnen.

Gedurende de dag was het geleidelijk aan bewolkter geworden, maar opeens – net toen we over de grote brug over de French Broad River reden – straalde het zonlicht in een waaier van bundels vanachter een torenhoge cumuluswolk omlaag. De nabijere wolken en de beboste rivieroevers staken zo fel af tegen de paarszwarte achtergrond van een naderende donderbui in het westen dat het me de adem benam. ‘Het licht van God,’ zo noemde mijn moeder het altijd.

Zelf wist ik allang niet zeker meer of ik nog in God geloofde, maar één ding geloofde ik nog wel: ondanks de duistere krochten kan de wereld een prachtige plek zijn.

Het lijkenhuis
titlepage.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_0.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_1.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_2.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_3.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_4.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_5.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_6.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_7.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_8.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_9.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_10.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_11.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_12.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_13.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_14.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_15.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_16.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_17.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_18.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_19.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_20.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_21.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_22.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_23.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_24.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_25.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_26.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_27.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_28.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_29.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_30.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_31.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_32.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_33.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_34.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_35.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_36.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_37.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_38.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_39.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_40.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_41.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_42.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_43.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_44.xhtml
awb_-_het_lijkenhuis_split_45.xhtml