27
De tbi-ploeg was inmiddels opgestapt, maar nog steeds geërgerd belde ik Jim O’Conner om hem in te lichten over de diefstal van de botten. Hij klonk boos en aangeslagen. ‘Luister,’ zei ik, ‘ik vroeg me af of u me nog wat meer over de familie Kitchings kunt vertellen. Ik kan me maar niet aan het vermoeden onttrekken dat ten minste één van hen hier achter zit, maar ik weet alleen niet wie, of waarom.’
‘Ik denk dat we dit maar beter niet over de telefoon kunnen bespreken,’ was zijn reactie. ‘In verband met de drugsbestrijding hebben ze hier de afgelopen paar jaar allerlei moderne opsporingsapparatuur gekregen.’ Zelf had ik op een supermoderne atv gereden en had ik achter het gerechtsgebouw een helikopter zien staan. Dus ik wist wat hij bedoelde. ‘En ook op elektronisch gebied,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik bepraat geen dingen via de telefoon die anderen niets aangaan.’
‘Oké,’ zei ik. ‘Het is nu kwart over een. Ik moet nog even een boodschap doen, maar ik zou om halfdrie bij u kunnen zijn.’
‘Ik zal zorgen dat Waylon u bij de afslag opwacht.’
‘Liever niet,’ zei ik. ‘De laatste keer dat hij me oppikte, belandde ik met mijn hoofd voorover in een ton met dode kippen, bedekt met bloed, kots en uitgekauwde pruimtabak.’
Hij lachte. ‘’t Is anders wel een schitterend verhaal, toch?’ Dat kon ik niet ontkennen. ‘En hij heeft u ook uit de grot bevrijd,’ bracht hij me in herinnering. Ondanks mijn wantrouwen stemde ik toe Waylon nog één kans achter het stuur te geven.
Ik verslond net het laatste hapje van mijn lunch toen hij met zijn pick-up op het grind van het parkeerterrein bij het benzinestation stopte. Ik hees mezelf de cabine in en hij begroette me met een grijns. ‘ Howdy, doc. U ziet er nog patent uit na al dat speleologengedoe. Ben blij dat we u niet voorgoed uit Cooke County hebben verbannen.’
‘Ik ben terug. Maar ditmaal geen hanengevechten – en geen pruimtabak meer.’
Ik hoorde een astmatisch geluid uit zijn keel opstijgen dat zich vervormde tot een gegrinnik en explodeerde in een bulderend geschater dat de pick-up op zijn wielen deed schudden. Met een van zijn mammoetknuisten beukte hij op het stuur en vervolgens veegde hij met de mouw van zijn camouflagehemd de tranen uit zijn ogen. ‘Doc, ik wilde dat u uzelf had kunnen zien toen u voorover kukelde, zo die vulliston in. Man, man, dat was ’t mooiste wat ik ooit heb gezien! Dat, en de gezichten van de jongens toen ze zagen hoe u voorover flikkerde. Als ik daar een videootje van had, nou, dan weet ik zeker dat ik bij dat tv-programma voor de leukste homevideo’s mooi die tienduizend dollar zou winnen.’
Eerst de tbi , toen O’Conner, en nu Waylon weer. Kennelijk kwam ik er nooit van af. Mijn enige troost was dat mijn collega’s en studenten de afgang niet hadden gezien. ‘Nou, mocht je van iemand horen dat hij het wél op band heeft, dan betaal ik zelf die tienduizend dollar wel om hem uit de publiciteit te houden.’
Waylon leek even in gedachten verzonken, ongetwijfeld zijn geheugen afspeurend in de hoop op een naam te stuiten van iemand die inderdaad een band in bezit had.
Halverwege sloeg hij plotseling af, en we verruilden de rivierweg voor een smal, onverhard pad. ‘Wáy-lon!’ riep ik, ‘we gaan de verkeerde kant op!’
‘Ik moet heel even bij mijn neef Vern langs. Hij is degene voor wie ik inzette bij die hanengevechten. Kom op, doc, dit duurt maar een minuutje.’
‘O nee, niks daarvan,’ zei ik. ‘Deze weg heb ik al eerder met je bewandeld.’
‘Niks, hoor. Dat hanengevecht was bij Gnatty Branch. Dit hier is Laurel Branch.’
‘Je weet donders goed wat ik bedoel. Geen uitstapjes meer!’
‘Jezus, doc, ik voel me al zo rot. Maak het nou niet erger. Dit is heel belangrijk. Als ik dit niet doe, zijn voor Vern echt de rapen gaar. Serieus, we hebben het hier over een familienoodgeval. En trouwens, hier is het al.’ Met een schok kwamen we tot stilstand, en Waylon zette zijn machtige diesel af.
Ik keek door de voorruit. Dat ‘hier’ stelde anders weinig voor: een keerplekje vol geulen waarvandaan een smal pad het bos in leidde. Waylon stapte uit en liep het pad af. ‘Hé, wacht even!’ riep ik. Een kleine vijftig meter verder zag ik tot mijn verrassing waarschuwingsbordjes staan met kreten als keep out en no tresspassing . Glanzend prikkeldraad vormde een stekelige afzetting. Waylon plaatste er een voet bovenop, stapte eroverheen en gebaarde me hem te volgen.
‘Waylon, degene die deze versperring en deze bordjes heeft gemaakt, méént wat hij zegt, hoor.’
Hij lachte. ‘O, nou en of ie ’t meent. Alleen bedoelt ie niet ons. Wíj zijn familie.’
Het pad kronkelde langs een groepje dennen – allemaal dood dankzij een keverplaag van drie jaar geleden – waarop nog meer dreigende boodschappen te lezen stonden. Weifelend keek ik Waylon aan, maar die grijnsde slechts en gebaarde me hem te volgen. Ik naderde een groepje dennen. Waylon vertraagde zijn pas en stopte. ‘Doc, kijk goed uit waar u loopt. Zorg ervoor dat u niet achter dat lijntje blijft haken.’
‘Lijntje? Welk lijntje?’
‘Dat lijntje daar, zo’n dertig centimeter boven de grond, een paar stappen verder.’
Ik keek naar de plek waar hij naar wees. Een strak gespannen nylon draad, onzichtbaar tenzij er toevallig wat zonlicht op viel, hing op ongeveer kniehoogte dwars over het paadje. Links was het om de stam van een dode den geknoopt, rechts verdween hij in een berg vermolmd hout. Ik keek wat aandachtiger en ontwaarde twee zwarte ogen, omringd door donker staal. ‘Waylon, is dit wat ik denk dat het is?’
Hij knikte. ‘Dubbelloops Remington .twaalf. Voor als u niet kunt lezen.’
Waylon liep inmiddels al weer verder, en dus stapte ik voorzichtig over het draad heen om hem bij te houden. ‘Wat hebben we hier in vredesnaam te zoeken, Waylon, en waarom is je neef Vern zo asociaal?’
‘Hij verwacht een formulier waar ik hem bij moet helpen. Hij is maar een kleine boer, zeg maar, en hij houdt er niet van als mensen zich met zijn gewassen of zijn zaken bemoeien.’
‘Maar ons laat hij met rust? Of míj?’
‘Nee. Ik ben familie, en zolang u bij mij bent, zal u niks gebeuren. Sterker nog, hij heeft zelfs over u gehoord, wil u graag eens ontmoeten. Bukken, doc. Búkken!’
Ik bukte, precies op tijd om niet verstrikt te raken in een reeks vislijntjes met aan elk drie vishaakjes vlak onder elkaar en op ooghoogte. Als je de waarschuwingsbordjes niet had gelezen, dan had je je ogen toch niet nodig, maakte ik er maar van. Ik hernieuwde mijn voornemen om nooit meer met Waylon op pad te gaan, ook al moest ik het hele eind naar Knoxville teruglopen.
Het pad volgde de contouren van de heuvels en liep in een boog door een heuvelkom bezaaid met zwerfkeien variërend in grootte van tv-toestellen tot vrachtwagens. We liepen naar een smalle doorgang tussen twee rotsen, en Waylon stopte weer even. ‘Ziet u dat hoopje bladeren op die lage plek daar?’ Ik knikte. ‘Daar kunt u maar beter met een hoge boog overheen springen. Oké?’
‘Oké. Maar waarom moet ik dat doen?’
‘Omdat u liever niet gebeten wilt worden door een van die koperkoppen daar.’
Ik tuurde aandachtig en kon net de dikke, gevlekte huidpatronen van drie koperkopslangen zien die op het bedje van bladeren lagen opgekruld. ‘Hoe kon jij weten dat die beesten hier liggen?’
‘Vanwege de vishaakjes in hun staarten. Gaan ze tenminste niet de hort op, begrijpt u?’
‘Vishaakjes? Je bedoelt dat ze hier midden op het pad zitten? Verdomme, Waylon, hoeveel boobytraps kunnen we nog verwachten totdat we bij je neef zijn? En stel dat hij een paar nieuwe heeft verzonnen waar jij nog niets van afweet?’
‘Deze hier is de laatste. Van deze kant af bezien dan. En Vern heeft ’r heus niet meer gemaakt, want hij maakt ze niet, namelijk.’ Het klonk feitelijk, maar met een mengeling van bescheidenheid en de gepaste trots van een vakman die zijn werk toont. Ik had het kunnen weten.
We liepen verder door de heuvelkom, die zich geleidelijk aan verwijdde tot een dalletje. In het midden leek zich een open plek te bevinden, maar nu we dichterbij kwamen, zag ik dat het grootste deel ervan werd ingenomen door kleine bomen van zo’n drie à vier meter hoog. Aan de rand van de opening stond een huisje, meer een blokhut eigenlijk, en uit de roestige schoorsteenpijp kringelde rook omhoog. Opeens begreep ik het. Dit hier waren geen boompjes, maar enorme hennepplanten waarvan sommige met een stengel zo dik als mijn pols. Natuurlijk, waarom zou dit bospad anders zijn geboobytrapt met geweren en slangen? Dit weelderige, blauwgroene gebladerte dat zacht wuifde in de bries vormde de spil van de ondergrondse economie van Cooke County.
We waren nog minstens honderd meter van de hut verwijderd toen Waylon opeens hard floot. Vanuit de hut klonk een zwaar geblaf waarna een gammele hordeur openzwaaide en met een klap weer dichtviel. Een hond met een paar achterpoten zo lang als mijn eigen benen draafde ons tegemoet. Het beest stormde op Waylon af, verhief zich als een hengst op zijn achterpoten en legde zijn enorme voorpoten op Waylons schouders. De hond stond oog in oog met Waylon en likte hem vol op de mond. Waylon lachte en deed geen enkele poging de slobberende tong te ontwijken.
Toen het dier klaar was met zoenen, liet hij zich weer op alle vier de poten vallen en trippelde naar mij om mijn kruis te besnuffelen. Gelukkig wond de lucht hem niet genoeg op om ook mij op een tongzoen te trakteren. ‘Je kunt ’m maar beter uit de buurt van je vriendin houden. Een van de twee wordt geheid jaloers.’
Waylon gaf wat klappen tegen de ribbenkast van het dier. ‘Dit is mijn máátje, hè? Je zou het niet geloven, maar een jaar geleden paste hij nog in mijn handpalm. Niet echt een hond om mee op wasberen te jagen, blijkt achteraf, maar hij is een echte lieverd. Hè, Duke?’ Als in een reactie slobberde Duke blij over Waylons handpalm.
De deur piepte weer open en een broodmagere dwergversie van Waylon sjokte naar ons toe. ‘Hé, Vernon!’ riep Waylon. ‘Ik heb doc meegenomen. Je weet wel, die geniale bottensherlock waar ik je laatst over vertelde.’
Vernon knikte hallo. Ik knikte terug. ‘Jullie zijn toch niet gekomen voor een hanengevecht, hè?’ vroeg hij. Hij grinnikte om zijn eigen humor en ik wierp Waylon een dreigende blik toe.
Waylon toverde een portefeuille tevoorschijn. ‘Hier heb je tweehonderd. Ik hoopte dat ik wat beter bij kas zou zijn, maar zondag liep het wat minder dan ik had gedacht.’
Mijn schuld, zo realiseerde ik me. Als ik niet misselijk was geworden, had Waylon langer kunnen blijven en meer geld kunnen inzetten.
Vernon nam het geld aan, en schudde Waylon de hand. ‘Ik waardeer het. Luister, ik vind het rot om erover te zeuren, maar met Ralph is ’t nog altijd hommeles. M’n kleinste,’ verduidelijkte hij me. ‘Hij is lijkbleek, eet niks, hij pist bloed en hij schijt bloed. Sorry dat ik ’t zo moet zeggen, doc. Waylon, hij ziet er helemaal niet best uit. We zijn bang dat hij het niet zal redden.’
En met reden, dacht ik bij mezelf. De symptomen kwamen aardig in de buurt van leukemie, maar ik aarzelde om erover te beginnen. Misschien dat ik het later bij Waylon ter sprake kon brengen.
Waylon gaf Vernon een klap op de schouder en plette zijn neef in een gemeende omhelzing tegen zich aan waarbij de kleinere man nog maar nauwelijks zichtbaar was. Ergens op borsthoogte van de reus steeg een gedempte snik op. ‘Het komt allemaal goed,’ sprak Waylon. ‘Jullie houden de moed erin, en dan komt alles goed. Luister, ik moet doc nu naar Jim brengen.’
In de verte ving ik het staccato geklapwiek op van een naderende helikopter. Met een ruk keek Waylon op. ‘Shit, wegwezen, doc. We moeten hier weg voordat die heli landt!’
Hij beende weg van het pad en liep op een drafje naar een kluwen van omgevallen dennen. Ik volgde zo snel ik kon en hoopte maar dat we niet recht op een nieuwe reeks boobytraps afliepen. Achter ons hoorde ik wat geritsel, en ik zag dat Duke, de hond, ons achternaliep.
Nadat we ons verborgen hadden, liet Waylon zijn hand op de halsband van het dier rusten en we waagden een blik naar Vernons hut. Aan de rand van de open plek streek een ranke, zwart met gouden Bell JetRanger neer in een draaikolk van bladeren en stof. Op de zijkant van de romp prijkte een vijfpuntige ster en het opschrift cooke county sheriff . Terwijl de turbinemotor tot rust kwam, verscheen Orbin Kitchings uit de helikoptercabine. Zonder zich ook maar te bekommeren om de nog ronddraaiende rotorbladen vlak boven zijn hoofd liep hij met grote stappen op Vernon af.
Uit een ooghoek zag ik dat Waylon stilletjes met iets rommelde. Ik negeerde het, totdat mijn neus een bekende en gevreesde geur opving: hij had een blikje pruimtabak geopend en de geur dreef precies mijn kant op. Ik dwong mezelf niet te gaan kokhalzen en me te concentreren op de ruziënde gestalten op de open plek. Nu het gehuil van de turbine wegstierf, kon ik het gesprek volgen. ‘Maar meer heb ik niet!’ zei Vernon. Zijn stem klonk hoog en gespannen. ‘Ik speel heus geen spelletjes. Dit is al mijn geld. Mijn zoon is ziek en ik heb pas weer geld na de oogst. Kom dan nog maar eens terug.’
‘Shit, Vernon,’ blafte Orbin. ‘Ik ga hier echt geen tijd en brandstof aan verspillen. Vijfhonderd heb ik je gezegd!’ Verdomme, was mijn gedachte, had de tbi nu maar die helikopter getapt. Hopelijk dat dit bij de volgende trip wel het geval zou zijn.
‘Ik weet het, Orbin, en ik heb m’n best gedaan. Maar ik heb ’t pas weer als ik m’n oogst binnen heb. Als ’t weer goed blijft, is de opbrengst nog groter. Dan praten we over een paar duizend extra. Je moet me even de tijd gunnen.’
Er viel een stilte. ‘Wát zei je daar?’
‘Je... je moet even met me meedenken, Orbin.’ Vernons stem beefde. De hond naast ons voelde de wanhoop en begon te piepen, maar Waylon hield de halsband stevig vast.
Ik zag hoe de hulpsheriff met de rug van zijn hand Vernon een klap in het gezicht gaf, maar het geluid bereikte onze oren een fractie later. ‘Luister, pisvlek, ik moet helemaal niks! Ik geef geen ene reet om jou, om je snotneuzerige, zieke zoontje, je kreupele oma of wat voor jankverhaal dan ook. En je kunt grienen wat je wilt, maar dat zal mij aan m’n reet roesten. Is dat duidelijk?’ Ik zag hoe Vernon zachtjes knikte. ‘Ik hoor niks. Is dat duidelijk, vroeg ik!’
‘Ja, het is duidelijk...’
‘Mooi. Als ik over twee weken terugkom, dan kan die volle oogstmaan maar beter gloedvol aan de hemel staan, en kun jij maar beter klaarstaan met die duizend dollar.’
‘Ik... ik gaf je net tweehonderd, Orbin. Dat betekent dus dat je nog achthonderd van me krijgt.’
‘Hou je bek, man. Een strafboete omdat je te laat was. Duizend dollar. En wees maar blij dat ik je niet verlink bij de narcoticapolitie, of je eigenhandig uitrook.’
Naast me hoorde ik Waylon met lange halen snuiven van woede en de lucht langzaam uitblazen. Zijn weeïge adem, warm en riekend naar tabakslucht, dreef recht in mijn gezicht. Met een gevoel van naderend onheil klemde ik mijn kaken op elkaar, maar ditmaal was er geen ontkomen aan. Ik begon te braken. Allereerst was daar de Kentucky Fried Chicken die ik bij een snelheid van 130 kilometer per uur had verorberd, kort daarop gevolgd door de aardappelpuree en de biscuits and gravy . Duke rukte zich los uit Waylons greep en begon mijn lunch naar binnen te slobberen. Terwijl ik doorbraakte en kokhalsde, draaide Orbin zijn hoofd met een ruk in onze richting. ‘Wat is dat, verdomme?’ blafte hij. ‘Vernon, heb je daar soms iemand verstopt zitten om mij op de korrel te nemen?’ Waylon sloeg zijn hand voor mijn mond en Vernon piepte een wanhopige ontkenning. ‘Ik zweer je, ik schiet jullie allebei aan flarden, klootzakken.’ Ik hoorde boze voetstappen onze kant op komen.
‘Wacht!’ riep Vernon. ‘Het is m’n hond maar. Vanochtend heeft ie een dooie wasbeer opgevroten – en sindsdien doet ie niks anders als kotsen. Duke, kom eens hier jongen. Duke! Kom hier!’ Vernons bevel was net zo goed voor ons als voor Duke bedoeld. Waylon reikte omlaag, trok Duke weg van mijn braakspetters en duwde hem hard van ons vandaan. De hond strompelde de bosjes uit en rende terug naar de open plek. ‘Ah, daar ben je, Duke.’ Vernon klonk inmiddels wat minder angstig. ‘Nog altijd een beetje ziek, jochie? Ik hoop dat je je lesje wel hebt geleerd, hm? Dat je vooral geen aangereden wild moet eten.’
Terwijl ik nog steeds achter de gevallen den gehurkt zat, hoorde ik Orbin roepen: ‘Weg, hond! Weg, goddomme!’
‘Hij doet niks, hoor,’ zei Vern. ‘Hij wil alleen maar...’
‘Weg!’ Ik hoorde iets dofs, het geluid van een voet die tegen een vacht en een paar ribben schopt. Gejank doorkliefde de lucht. Verwarring. Ik tuurde voorzichtig over de stam.
‘Verdomme, Orbin Kitchings, je hebt helemaal geen reden om mijn hond te schoppen.’
Ik zag hoe de hulpsheriff opnieuw uithaalde naar Vernon, die nu met een plof op de grond viel. Op dat moment leek er diep in de kop van de hond een knop te worden omgezet. De zachtmoedige lobbes begon te grommen, de tanden te ontbloten en naar de hulpsheriff te happen. Uit verdediging begon Orbin verbeten naar het dier te schoppen, terwijl Duke met klappende kaken naar zijn schoenen hapte. Opeens vloog de hond achterwaarts door de lucht en wentelde zich om zijn as terwijl het geluid van een geweerschot onze oren bereikte. Duke plofte op de grond en na een moment van verbijstering wierp Vernon zich snikkend op het lichaam van het dier. De hulpsheriff verscheen naast hem en hield de loop van zijn pistool nu tegen het hoofd van Vernon gedrukt.
Naast me voelde ik dat Waylon overeind begon te krabbelen. Zijn hoofd zag paars van woede. Ik greep zijn arm, maar hij rukte zich los en trok een pistool uit zijn camouflagebroek tevoorschijn. Snel krabbelde ik nu ook overeind. ‘Niet doen, Waylon!’ siste ik in zijn oor. ‘Dan schiet hij Vernon neer, met ons erbij.’
Twee moordzuchtige ogen keken me aan. ‘Hij gaat eraan...’ mompelde Waylon. ‘Ik ga die zieke klootzak omleggen...’
‘Dat kun je niet máken!’
‘O nee? Let maar eens op, doc.’
‘Wacht!’ fluisterde ik. ‘Wil je Vernon soms dood hebben? Zelfs al zou je hem van hieraf kunnen raken, hoe weet je zeker dat hij die trekker niet overhaalt?’
Waylon verbeet zich. Zijn woeste blik gleed van mij naar de hulpsheriff en weer terug. Hij hurkte weer neer, plaatste zijn pistool op de boomstam en richtte voorzichtig op Orbin. Hij zat er zo bewegingloos bij dat ik me zelfs afvroeg of hij nog wel ademde. De hulpsheriff stapte weg van Vernon, maar hield de man op de grond nog altijd onder schot. ‘Vernon, je houdt je aan je woord, en verder wil ik niks meer horen. Als ik over twee weken terugkom, heb jij die duizend dollar, want anders knal ik je af, net als die hond daar.’ Hij liep achteruit, klom de helikopter in en hield zijn pistool door de deuropening naar buiten gericht. Pas toen de turbine weer op toeren kwam, trok hij het wapen naar binnen. Hij rukte de cockpitdeur hard dicht. Een paar seconden later was hij verdwenen, neerdwarrelende, dorre bladeren en vers verdriet achterlatend.