20 De slachting tegemoet

‘Mister, ze roepen ons op. Ze willen weten wie we zijn. Ze zeggen dat dit verboden gebied is.’ Goldfinger stond op en liep naar de cockpit. Bond zag dat hij de handmicrofoon nam. Zijn stem klonk helder boven het bescheiden gonzen van de tienpersoons Executive Beechcraft uit. ‘Goedemorgen. Met Gold van de Paramount Filmmaatschappij. We hebben toestemming om het terrein te verkennen voor een film over de beroemde actie van de Geconfedereerden in 1861, die eindigde met de gevangenneming van generaal Sherman in Muldraugh Hill. Ja, dat klopt. Cary Grant en Elizabeth Taylor in de hoofdrollen. Wat zegt u? Vergunning? Ja, natuurlijk hebben we een vergunning. Even. kijken.’ (Goldfinger raadpleegde geen enkel papier.) ‘Ja, hier heb ik het. Getekend door de chef speciale diensten in het Pentagon. Zeker, de commandant van het pantserdepot zal wel een afschrift hebben.’ Goldfinger legde zijn joviale gezichtsuitdrukking weer af, gaf de microfoon terug en liep de cockpit weer uit. Hij sloeg zijn armen over elkaar en stond op zijn passagiers neer te kijken. ‘Wel, heren en mevrouw, heeft u genoeg gezien, denkt u? U zult wel met me eens zijn dat het allemaal nogal duidelijk is en overeenkomt met uw exemplaar van de stadsplattegrond. Ik wil niet lager komen dan tweeduizend meter. Misschien kunnen we nog éen rondvlucht maken en dan teruggaan. Klusjesman, breng de verversingen rond.’

Er volgde gemompeld commentaar en er werden vragen gesteld die Goldfinger een voor een beantwoordde. Klusjesman, die naast Bond zat, stond op en liep naar achteren. Bond volgde hem, ging onder zijn starre, wantrouwende blik de w.c binnen en sloot de deur. Hij ging rustig zitten en dacht na. Op weg naar La Guardia had hij geen kans gehad. Hij had met

Klusjesman achterin een onopvallende Buick gezeten. De deuren waren door de chauffeur afgesloten en de ramen ook. Goldfinger was voorin gaan zitten en had het compartiment achter ze op slot gedaan. Klusjesman was een eindje opzij gaan zitten, met zijn vereelte handen als zware stukken gereedschap slagvaardig op zijn knieën. Hij had Bond niet uit het oog verloren tot de auto voor de omheining heen naar de hangars van de chartermaatschappijen was gereden en naast het privé-vliegtuig stond. Tussen Goldfinger en Klusjesman ingedrukt, had Bond geen andere keus gehad dan de trap naar het vliegtuig op te gaan en naast Klusjesman te gaan zitten. Tien minuten later waren de anderen gearriveerd. Er werden geen woorden gewisseld behalve een korte begroeting. Ze gedroegen zich allemaal anders - geen scherpe opmerkingen, geen onnodig gepraat. Het waren mannen die ten oorlog trokken. Zelfs Pussy Galore, in een zwarte regenjas met een zwartleren riem, zag eruit als een jonge s.s.-er. Een-of tweemaal had ze zich in het vliegtuig omgedraaid en Bond nogal peinzend aangekeken. Maar zijn glimlach had ze niet beantwoord. Misschien kon ze Bond niet goed plaatsen, wist ze niet wie hij was. Als ze in La Guardia terug waren zou het precies zo gaan.

Het was nu of nooit.Maar waar? Tussen het w.c.-papier? Maar dat zou misschien óf tg vroeg worden gebruikt, of in geen weken. Zou de asbak worden leeggemaakt? Misschien niet. Maar - dit in ieder geval.

Er werd aan de deurknop gerammeld. Bond riep: ‘Ik kom zo, aap.’ Hij stond op en lichtte de deksel op. Hij trok het pakje van zijn dij en bracht het over op de onderkant van de rand van de deksel. Het toilet zou stellig worden schoongemaakt zodra het vliegtuig weer in de hangar stond. De $ 5000 beloning staarden hem vrijpostig aan. Zelfs de haastigste schoonmaker kon het niet missen. Als niemand er maar gebruik van maakte. Maar Bond dacht niet dat een van de passagiers de klep zou oplichten. Het hokje was te nauw om er behoorlijk in te kunnen staan. Hij sloeg de klep zachtjes dicht, liet wat water in het fonteintje lopen, waste zijn gezicht, kamde zijn haar en verliet het toilet. Klusjesman stond boos te wachten. Hij wrong zich langs Bond, keek zorgvuldig het toilet rond, liep er weer uit en deed de deur dicht. Bond liep weer naar zijn plaats. Het S.O.S. zat in de fles en de fles dobberde op de golven. Wie zou hem vinden? En wanneer?

Iedereen, tot de eerste en tweede piloot toe, ging naar het toilet vóór ze weer landden. Steeds als er iemand naar buiten kwam, verwachtte Bond de koude neus van een revolver in zijn nek te voelen, barse woorden te horen en het papier ritselend te horen ontvouwen. Maar eindelijk zaten ze weer in de Buick en reden over de Triborough Manhattan binnen, en toen langs de rivier en al spoedig liepen ze door de goedbewaakte deuren van het magazijn naar binnen. Nu was het een wedstrijd — een wedstrijd tussen Goldfingers kalme, ongehaaste, efficiënte machinerie en de kleine lont die Bond had aangestoken. Wat was er buiten gaande? Drie dagen lang hield Bond’s fantasie zich bezig met wat er zou kunnen gebeuren - Leiter had het aan zijn chef doorgegeven, ze vlogen snel naar Washington, de FBI en Hoover en het leger en de president. Leiter drong erop aan dat men zich aan Bond’s instructies zou houden, dat men niets arg-waanwekkends zou ondernemen, geen inlichtingen zouden worden gewonnen, dat niemand een stap zou doen buiten een weloverwogen plan om dat op de bewuste dag zou worden uitgevoerd om de hele bende erin te laten lopen, zodat er niet éen ontsnapte. Zouden ze Bond’s voorwaarden accepteren of zouden ze het risico niet durven nemen? Hadden ze over de oceaan heen met M gepraat? Had M erop aangedrongen dat Bond er hoe dan ook uitgehaald moest worden? Nee, M zou wel wijzer wezen. Hij zou stellen dat Bond’s leven er niet op aan kwam. Dat de bende ten koste van alles moest worden opgerold. Ze moesten natuurlijk de twee ‘Japanners’ te pakken zien te krijgen, er het codebericht uitwringen waarop Goldfinger op de grote dag zou wachten. Zou het zo gaan, of was het een sof? Leiter weg voor een andere opdracht. ‘Wie is die 007? Een of andere maniak. Zeg Smith, handel jij dit even af, ja? Loop even naar dat magazijn om een kijkje te nemen. Sorry, Mister, geen vijfduizend ballen voor je. Hier, de busvergoeding naar La Guardia. Ik ben bang dat u er tussen genomen bent.’

Of, nog erger, was niet niets gebeurd? Stond het vliegtuig nog onbemand in een hoek van het vliegveld? Dag en nacht werd Bond door die gedachten gekweld terwijl het werk vorderde en de uren verstreken en de dodelijke machine rustig doordraaide. De dag kwam en vloog in koortsachtige activiteit voorbij.

En toen kwam ‘s avonds het briefje van Goldfinger:

Eerste fase operatie succesvol. Vervoer zoals vastgesteld om middernacht. Breng kopieën mee van alle kaarten, schema’s, operatiebevelen. G.

In gesloten formatie, met Bond en Tilly Masterton — hij in een witte doktersjas, zij in verpleegstersuniform - middenin, marcheerde Goldfinger’s contingent zonder luidruchtigheid de bijna verlaten hal van Pennsylvania Station door naar de gereedstaande extra trein. Iedereen, Goldfinger inbegrepen, droeg het voorgeschreven wit van de geneeskundige troepen en op het schemerachtige perron groepten de spookachtige gedaanten samen van ae gangstermacht. De stilte en ae spanning waren die van een noodploeg die zich naar de plaats van de ramp sjpoedt, en de brancards die werden ingeladen droegen veel bij tot het dramatische van het tafereel. De chef praatte zachtjes met de oudere artsen in de persoon van Midnight, Strap, Solo en Ring. Dichtbij hen stond Miss Galore met een twaalftal bleke verpleegsters die met neergeslagen ogen stonden te wachten alsof ze bij een open graf stonden. Zonder make-up, met hun exotische kapsels onder een donkerblauw rodekruiskapje, hadden ze hun rol zorgvuldig ingestudeerd. Ze gaven een prachtige voorstelling - plichtsgetrouw, vol mededogen en toegewijd aan het verlichten van menselijk lijden.

Toen de chef Goldfinger en zijn staf zag aankomen haastte hij zich naar hem toe. ‘Dr. Gold?’ Zijn gezicht stond ernstig. ‘Het nieuws dat we horen is heel slecht. Het zal vanavond wel allemaal in de krant staan. In Louisville worden alle treinen opgehouden, het depot van Fort Knox geeft geen antwoord. Maar we slepen u er wel door. Allemachtig, dokterl Wat is er daarginds toch aan dè hand? De mensen die uit Louisville komen, vertellen dat de Russen vanuit de lucht iets uitstrooien. De chef keek Goldfinger scherp aan. ‘Ik geloof natuurlijk niets van zulke onzin. Maar wat is het? Voedselvergif-tiging?’

Goldfinger zette een ernstig gezicht. Hij zei vriendelijk: ‘Beste man, daar zullen we achter moeten zien te komen. Daarom gaan we er gauw op af. Als ik een gissing moest maken, zou ik zeggen dat het een vorm van slaapziekte is -trypanosomiasis noemen wij het. Maar dat is maar een gissing.’

‘O ja?’ De chef was onder de indruk van de naam van de ziekte. ‘Nou, geloof me, dokter, we zijn allemaal erg trots op

u en op de mensen van de rampendienst. Hij stak zijn hand uit, die Goldfinger aannam. ‘Veel succes, dokter. En als u nu uw mannen en de verpleegsters wilt laten instappen, zal ik de trein zo snel mogelijk laten vertrekken.’ ‘Dank u, chef. Mijn collega’s en ik zullen uw diensten niet vergeten.’ Goldfinger maakte een buiginkje. Zijn contingent marcheerde verder. ‘Instappen!’

Bond bevond zich in een Pullmann met Tilly Masterton tegenover zich en de Koreanen en de Duitsers allemaal om ze heen. Goldfinger stond voorin de wagon opgewekt met zijn satrapen te praten. Miss Pussy Galore kwam voorbij. Ze negeerde het opgeheven gezicht van Tilly Masterton, maar liet zoals gebruikelijk een vorsende blik op Bond rusten. De deuren werden met een slag dichtgegooid. Pussy Galore bleef staan en leunde met haar arm op de rugleuning van de bank tegenover Bond. Ze keek hem aan. ‘Hallo, mooie jongen. Lang niet gezien.’ Bond zei: ‘Hallo, schoonheid. Dat uniform staat je goed. Ik voel me een beetje slapjes. Verpleeg me eens een beetje.’

De dieppaarse ogen namen hem nauwlettend op. Ze zei zacht: ‘Zal ik u eens wat vertellen, Mr. Bond? ik heb zo’n gevoel dat er met u iets niet in de haak is. Intuïtie, ziet u. Wat doen u en dat meisje hier eigenlijk?’ •We doen al het werk.’

De trein begon te rijden. Pussy Galore richtte zich op. Ze zei: ‘Dat kan wel zijn. Maar als er bij deze kraak iets mis gaat, wil ik wedden dat de Mooie Jongen weet hoe dat komt. Snap je?’

Ze wachtte Bond’s antwoord niet af, maar liep weg en voegde zich bij de generale staf.

Het was een verwarde, drukke nacht. De schijn moest worden opgehouden voor de vorsende, meelevende blikken van de conducteurs. De gesprekken gedurende de laatste minuten in de trein moesten de schijn hebben van ernstig medisch overleg - geen sigaren, geen vloeken, niet spuwen. De onderlinge naijver tussen de gangs moest onder strenge controle worden gehouden. De koude superioriteit van de Mafia, in het bijzonder jegens Jack Strap en zijn gemoedelijke, gemakzuchtige bende uit het Westen, zou tot geweld hebben kunnen leiden als de chefs niet voortdurend op de moeilijkheden bedacht waren geweest. Al deze kleinere psychologische details waren door Goldfinger voorzien en door-berekend. De vrouwen van de ‘Cement Mixers’ werden behoedzaam afgezonderd, er werd niet gedronken en de bendeleiders hielden hun mannen bezig met nadere instructies, kaarten en langdurige discussie over hun ontsnappingsplannen met het goud. Men bespioneerde voortdurend eikaars plannen en vaak werd Goldfinger erbij geroepen om te beoordelen wie er welke route naar de Mexicaanse grens, naar de woestijn, naar Canada zou nemen. Het verbaasde Bond dat een honderdtal van de grootste bandieten van Amerika, in deze toestand van opwinding en hebzucht, zo rustig konden worden gehouden. Het was Goldfinger die dat wonder had volbracht. Afgezien van de kalme en gevaarlijke aard van de man, waren het de minutieuze planning en het vertrouwen dat hij inboezemde die de zenuwen kalmeerden en een soort teamgeest tussen de wedijverende benden kweekten. Terwijl de trein door de vlakten van Pennsylvania denderde, vielen de reizigers een voor een in een onrustige slaap. Maar Goldfinger en Klusjesman niet. Die bleven wakker en waakzaam en Bond gaf weldra het denkbeeld op een van zijn geheime messen tegen Klusjesman te gebruiken en te trachten zijn vrijheid te veroveren als de trein bij een station vaart minderde.

Bond zat bij vlagen te dommelen, de woorden van de stationschef overpeinzend. De stationschef had zeker geloofd dat er in Fort Knox een ramp was geschied. Was het nieuws uit Louisville waar of hoorde dat bij de geheimhouding van het plan, nodig om elk lid van de samenzwering in de val te laten lopen? Als dat zo was, met hoeveel zorg was het dan voorbereid? Zou er iets misgaan? Zou er iemand iets verknoeien, zodat Goldfinger bijtijds was’ gewaarschuwd? Of als het nieuws waar was, als het gif had gewerkt, wat bleef Bond dan nog te doen over?

Eén ding stond voor Bond vast: op een gegeven moment zou hij in de drukte dicht bij Goldfinger gaan staan en hem met een van zijn verborgen messen de keel afsnijden. Hoe veel zou hij daarmee bereiken, afgezien van de persoonlijke wraakneming? Zou Goldfinger’s ploeg van een ander de order accepteren ae atoombom te laten exploderen? Wie zou sterk genoeg, kalm genoeg blijven om het commando over te nemen? Mr. Solo? Waarschijnlijk. De operatie zou misschien voor de helft slagen, men zou goud in overvloed kunnen meenemen, behalve Goldfinger’s mannen, die zonder hem geen leider zouden hebben. En intussen waren er, wat Bond ook nog kon doen,

al zestigduizend mensen dood? Had hij iets kunnen doen om dat te voorkomen? Had hij ooit kans gehad Goldfinger te doden? Zou het ergens toe hebben gediend een scène te maken op Pennsylvania Station? Bond staarde naar zijn donkere spiegelbeeld op de ruit, luisterde naar het bellen op de spoorwegovergangen en het getoeter van de trein, en raspte over zijn zenuwen met twijfels, vragen, verwijten.

21 De rijkste man in de geschiedenis

Langzaam brak over de eindeloze zwarte grasvlakte de rode morgenschemering aan en het zwart werd langzaam blauw naarmate de zon de schaduwen wegveegde. Om zes uur begon de trein vaart te minderen en spoedig gleden ze door de ontwaakte voorsteden van Louisville en kwamen met een hydraulische zucht in het echoënde, bijna verlaten station tot stilstand.

Een klein, eerbiedig groepje mensen stond hen op te wachten. Goldfinger, met door slaapgebrek zwartomrande ogen, wenkte een van de Duitsers, nam zijn zwarte artsenkoffertje op en stapte uit. Er volgde een kort, ernstig overleg, waarbij de stationschef van Louisville praatte, en Goldfinger er een paar vragen tussenwierp en ernstig knikte bij de antwoorden. Goldfinger liep somber naar de trein terug. Mr. Solo was opgedragen om rapport te maken. Bond hoorde Goldfinger droevig zeggen: ‘Ik vrees dat de toestand zo erg is als we al vreesden. Ik ga hiermee nu in de motorwagen zitten.’ Hij hield het zwarte koffertje omhoog. ‘Dan zullen we langzaam het geïnfecteerde gebied binnenrijden. Wilt u alstublieft tegen het personeel zeggen dat ze hun masker moeten gereedhouden? ik heb maskers voor de machinist en de stoker. Al het andere treinpersoneel stapt hier uit.’ Mr. Solo knikte plechtig. ‘Goed, professor.’ Hij sloot de deur van zijn compartiment. Goldfinger liep over het perron, gevolgd door zijn Duitse sterke arm, en het eerbiedige, hoofdschuddende groepje mensen.

Er volgde nu een korte pauze en toen reed de trein langzaam, bijna plechtig het station uit en liet de kleine groep ambtenaren achter, nu versterkt met vier nogal beteuterde conducteurs, met zegenend opgeheven handen. Vijfendertig mijl - nog een half uur! De verpleegsters brachten koffie en gebak rond, en (Goldfinger dacht aan

alles) voor hen vier zenuwen dat nodig hadden, twee tabletjes. De verpleegsters zagen bleek en zwegen. Er werden geen grapjes of gevatte opmerkingen gemaakt. De trein stond onder stroom van de spanning.

Tien minuten later minderde de trein plotseling vaart en de remmen sisten heftig. De koffie schudde over de kopjes. De trein stopte bijna. Toen volgde er een schok en de vaart nam weer toe. Een nieuwe hand drukte op de dodemansknop. Enkele minuten later liep Mr. Strap haastig de trein door. ‘Nog tien minuten! Ploeg A, B en C uitrusting omdoen. Alles gaat prachtig. Kalm blijven. Denk aan je plichten.’ Hij haastte zich verder naar de volgende compartimenten. Bona hoorde hem de mededeling herhalen.

Bond wendde zich tot Klusjesman. ‘Hoor eens, aap, ik ga

naar de w.c. en Miss Masterton waarschijnlijk ook.’ Hij zei

tegen het meisje: ‘Nietwaar,. Tilly?’

‘Ja,’ zei ze onverschillig, ‘dat moest ik maar doen.’

Bond zei: ‘Nou, ga je gang.’

De Koreaan naast het meisje keek Klusjesman vorsend aan. Deze schudde zijn hoofd.

Bond zei: ‘Als je haar niet laat gaan, ga ik erom vechten. Dat zou Goldfinger niet zo bevallen.’ Hij zei tegen het meisje: ‘Ga je gang, Tilly. Ik houd die apen wel in de gaten.’ Klusjesman uitte een aantal blaf-en gromgeluiden die de ander scheen te verstaan. De bewaker stond op en zei: ‘Goed, maar dan niet de deur op slot. Hij volgde het meisje door de wagon en bleef bij de deur staan wachten tot ze terugkwam.

Bij Bond deed Klusjesman hetzelfde. Eenmaal binnen, trok Bond zijn rechterschoen uit, trok het mes eruit en stak het tussen zijn broeksband. Hij zou nu éen schoen zonder hak hebben, maar dat zou nu niemand opvallen. Bond waste zich. Zijn gezicht in de spiegel was bleek en zijn blauwgroene ogen waren donker van spanning. Hij verliet de w.c. en liep weer naar zijn plaats.

Rechts in de verte doemde nu iets op en in de vroege morgen verrezen als een luchtspiegeling lage gebouwen. Langzaam omlijnden ze zich tot hangars en een plompe verkeerstoren. Godman Field! Het gedender van de trein vertraagde. Een paar keurige moderne villa’s, deel uitmakend van een nieuwe woonwijk, gleden voorbij. Ze schenen onbewoond. Links verscheen nu het zwarte lint van Brandenburg Station Road. Bond rekte zich uit. Het blinkende moderne

stadsbeeld van Fort Knox zag er in de lichte mist bijna week uit. Boven de tanden van de daken was de lucht zo helder als kristal - geen spoor van xook, geen ontbijt werd bereid! De trein ging langzamer rijden. Op Station Road was een ernstig ongeluk gebeurd. Twee wagens schenen recht op elkaar in gereden te zijn. Uit een vernielde deur hing een man. De andere auto lag op zijn rug als een dode tor. Bond’s hart bonsde. Het eerste seinhuisje schoot voorbij. Over de handles was iets wits gedrapeerd. Het was het overhemd van een man. In het hemd hing zijn lichaam slap neer, het hoofd lag lager dan het raam. Een rij moderne bungalows. Een man in een hemdje en een broek lag plat op zijn gezicht middenop een keurig gazon. De lijnen in het gemaaide gras waren prachtig recht tot dichtbij de man, waar de maaimachine een lelijke krul had getrokken en toen op zijn kant in de vers-gespitte aarde van een bloemperk tot rust was gekomen. Een waslijn die was gebroken toen een vrouw ernaar had gegrepen. De vrouw lag aan het ene uiteinde van de lijn in een stapel wasgoed. En nu reed de trein stapvoets de stad binnen en overal, in iedere straat, op ieder trottoir, lagen de mensen - alleen, in groepjes, in schommelstoelen in de serre, middenop kruispunten waar de verkeerslichten nog zonder haast hun gekleurde signalen gaven, in auto’s die hadden kunnen stoppen en in andere die winkels binnen waren gereden. Dood! Óveral dode mensen. Geen beweging, geen geluid, dan dat van de voeten van de ijzeren moordenaar terwijl de trein over het kerkhof sloop.

Nu heerste er zenuwachtige drukte in de wagons, Billy Ring kwam er met een brede grijns aanlopen. Hij bleef bij Bond staan. ‘Tjongejonge,’ zei hij verrukt, die ouwe kan er wat van. Jammer dat er een paar mensen net een autotochtje aan het maken waren toen ze het te pakken kregen. Maar je weet wat ze zeggen: waar gehakt wordt vallen spaanders.’ Bond glimlachte moeilijk. ‘Zo is dat.’

Billy Ring liet zijn geluidloze o-vormige lach zien en ging zijns weegs.

De trein denderde Brandenburg Station door. Nu lagen er overal hopen mensen - mannen, vrouwen, kinderen, soldaten. Het perron lag ermee bezaaid. Ze lagen met hun gezicht naar boven, in het stof, opzij. Bond zocht naar een beweging, een wakend oog, een trekkende hand. Niets! Wacht eens! Wat was dat? Door het gesloten raam kwam nauwelijks hoorbaar een zacht, schreiend geluid. Bij de loket-ten stonden drie kinderwagens, de moeders lagen ineengezakt op de grond. Natuurlijk! De babies in de kinderwagens hadden melk gedronken, niet het dodelijke water. Klusjesman stond op. De gezichten van de Koreanen stonden onverschillig, alleen hun ogen schoten zenuwachtig heen en weer als nerveuze dieren. De Duitsers waren bleek en nors. Niemand lette op iemand anders. Zwijgend liepen ze achter elkaar naar de uitgang en bleven afwachtend op een rij staan.

Tilly Masterton greep Bond bij zijn mouw. Haar stem beefde. ‘Weet je zeker dat ze alleen maar slapen? Ik dacht dat ik bij sommigen een soort… schuim op hun lippen zag.’

Bond had hetzelfde gezien. Het was roze schuim. Hij zei: ‘Ik denk dat sommigen een zuurtje in hun mond hadden of zo toen ze in slaap vielen. Je weet dat die Amerikanen altijd ergens op moeten kauwen.’ Hij vervolgde zachtjes: ‘Blijf bij me uit de buurt. Er wordt misschien geschoten.’ Hij keek haar scherp aan om zich ervan te overtuigen dat ze hem begreep.

Ze knikte stom, zonder hem aan te kijken. Ze fluisterde uit haar mondhoek: ‘Ik ga naar Pussy, die zal op me passen.’

Bond glimlachte en zei: ‘Gped.’

De trein schokte langzaam over een paar wissels en kwam tot stilstand. De diesel liet een hoornstoot horen. De deuren zwaaiden open en de verschillende groepen betraden het perron langs het spoor van het depot.

Nu ging alles met militaire stiptheid. De verschillende ploegen plaatsten zich in slagorde, eerst een stoottroep met machinepistolen, daarachter de brancardploegen om de bewaking en het andere personeel uit het depot te dragen (wat nu overigens een overbodige finesse was, bëdacht Bond), dan Goldfinger’s puinploeg — tien man in speciale beschermende kleding -vervolgens een gemengde ploeg van reservechauffeurs en verkeersregelaars, dan de verpleegstersploeg, nu allen gewapend met pistolen; de verpleegsters moesten zich nu op de achtergrond houden met een zwaargewapende reserve-froep, die moest afrekenen met elke onverwachte tussen-omst van mensen die, zoals Goldfinger het genoemd had, ‘wakker zouden kunnen worden’.

Bond en het meisje waren ingedeeld bij de commandogroep die bestond uit Goldfinger, Klusjesman en de vijf bendeleiders. Ze moesten plaats nemen op het platte dak van de twee diesellocomotieven die nu, volgens plan, achter de spoorweggebouwen stonden, overzicht hiedend op het hele depot en de toegangswegen. Bond en het meisje moesten de kaarten, de tijdtabellen en de chronometer hanteren, en Bond moest op fouten en vertragingen letten en ze dadelijk onder Goldfinger’s aandacht brengen, zodat hij ze per walkie-talkie kon rechtzetten. Als de bom zou exploderen, zouden ze dekking zoeken achter de locomotieven. De diesel toeterde twee keer en terwijl Bond en het meisje hun positie op het dak van de eerste diesel innamen, stak de stoottroep de twintig meter terrein over tussen de spoorlijn en Bullion Boulevard. Bond ging zo dicht mogelijk naast Goldfinger zitten. Goldfinger keek door een veldkijker. Zijn mond bevond zich dichtbij de microfoon die op zijn borst hing. Maar Klusjesman stond tussen hen in, een solide berg van vlees, en zijn blik liet Bond en het meisje geen moment los. Het drama interesseerde hem verder niet. Bond, die deed alsof hij zijn plastic kaartemap aandachtig bestudeerde en een oogje op de stopwatch hield, mat afstanden en hoeken. Hij keek naar de vier mannen en de vrouw op de andere locomotief. Ze staarden gefascineerd naar het tafereel vóór hen. Nu zei Jack Strap opgewonden: ‘Ze zijn de eerste hekken al gepasseerd.’ Bond die de helft van zijn aandacht aan zijn eigen plannen besteedde, wierp snel een blik op het slagveld.

Het was een buitengewone aanblik. In het midden stond het enorme, plompe mausoleum, de zon glinsterde op het gepolijste graniet van de muren. Op de wegen die het grote terrein waarop het stond omringden, stonden dubbele rijen trucks en transportwagens; de herkenningsvlaggen van de gangs wapperden van het eerste en het laatste voertuig van elke kolonne. De chauffeurs ervan lagen tegen de bescher-, mende muur van het depot, terwijl de kleine, gedisciplineerde ploegen uit de trein door de hoofdingang naar binnen gingen. Buiten deze beweeglijke wereld heerste absolute stilte en onbeweeglijkheid, alsof de rest van Amerika de adem inhield tijdens het plegen van deze gigantische misdaad. En buiten lagen de soldaten zoals ze waren neergevallen - de schildwachten bij hun huisje, hun machinepistool nog omklemmend, en binnen de muur twee groepen soldaten in battledress. Ze lagen op een hoop door en over elkaar heen. Vóór het depot, tussen Bullion Boulevard en

de hoofdingang, waren twee pantserwagens op elkaar ingereden, dien nu aan elkaar geklonken stonden, met éen zware mitrailleur naar boven en een andere naar de grond gericKt. Uit de toren van een van de pantserwagens hing slap het lichaam van een soldaat.

Wanhopig zocht Bond naar een teken van leven, een enkele beweging, een aanwijzing dat dit alles een zorgvuldig voorbereide hinderlaag was. Niets! Geen kat bewoog zich, er was geen geluid te horen uit de gebouwen die de achtergrond vormden van het tafereel. Alleen de ploegen haastten zich naar hun taak of stonden nu volgens plan in afwachtende positie.

Goldfinger zei rustig in zijn microfoon: ‘Laatste brancard weg. Bomploeg klaar. Voorbereiden op dekking zoeken.5 Nu haastten de troepen en de brancard-dragers zich naar de uitgang, dekking zoekend achter de muur. Er volgde een pauze van vijf minuten om de omgeving te ontruimen vóór de bom-ploeg, die nu aaneengesloten bij de hoofdingang stond te wachten, naar binnen zou gaan. Bond zei ijverig: ‘Ze zijn een minuut vóór op het tijdschema.5

Goldfinger keek over Klusjesmans schouder. Zijn fletse ogen vlamden. Hij staarde Bond aan. Hij siste tussen zijn tanden: ‘Ziet u, Mr. «Bond, u had ongelijk en ik had gelijk. Nog tien minuten en ik ben de rijkste man ter wereld, de rijkste man uit de geschiedenis! Wat zegt u daarvan?5 Hij spuwde de woorden uit.

Bond zei gelijkmoedig: ‘Dat zal ik u vertellen als die tien minuten om zijn.’

‘O ja?’ zei Goldfinger. ‘Misschien wel.’ Hij keek op zijn horloge en zei snel iets in de microfoon. Goldfinger’s ploeg schreed langzaam door de hoofdingang, hun zware last hing, gedragen door vier schouders, in een net.

Goldfinger keek langs Bond heen naar de groep op het dak van de tweede diesel. Hij riep triomfantelijk: ‘Nog vijf minuten, heren, dan moeten we dekking zoeken.’ Hij vestigde zijn blik op Bond en voegde er zacht aan toe: ‘En dan nemen we afscheid, Mr. Bond. En bedankt voor uw hulp en die van het meisje.’

Bond zag uit zijn ooghoek iets bewegen - iets in de lucht. Het was een zwarte, wervelende plek. Het had de top van zijn vlucht bereikt en toen klonk de oorverdovende knal van een seinschot.

Bond’s hart maakte een sprong.

Een snelle blik deed hem waarnemen dat alle dode soldaten ineens weer levend werden, dat de mitrailleurs naar de hekkend zwaaiden om de toegang te dekken. Ergens klonk uit een luidspreker: ‘Blijf staan waar u staat. Leg uw wapens neer.’ Maar bij de achterhoede klonk éen schot en toen brak de hel los.

Bond greep het meisje om haar middel en sprong met haar naar beneden. Het was een sprong van drie meter. Bond brak zijn val met zijn linkerhand en drukte het meisje met zijn heup overeind. Toen hij begon te rennen, dicht langs det rein, hoorde hij Goldfinger schreeuwen: ‘Houd ze tegen en schiet ze dood.’ Links sloeg een kogel uit Goldfingers pistool in de grond. Maar Goldfinger zou met zijn linkerhand moeten schieten. Het was Klusjesman die Bond te vrezen had. Terwijl Bond met de hand van het meisje in de zijne over het perron rende, hoorde hij snelle voeten achter zich. Het meisje stribbelde tegen. Ze gilde boos: ‘Nee, nee, ik wil bij Pussy blijven. Bij haar ben ik veilig!’ Bond schreeuwde terug: ‘Houd je mond, gek kind! Rennen als de bliksem. Maar ze ging aan hem hangen, vertraagde zijn gang. Ze wist haar hand uit zijn greep te bevrijden en wilde een openstaande wagondeur binnenglippen. Nu is het verkeken, dacht Bond. Hij trok het mes uit zijn broeksband en hield het voor Klusjesman gereed. Tien meter verder vertraagde Klusjesman nauwelijks zijn gang. Met éen hand nam hij zijn gekke, dodelijke hoed af, hij mikte even en de zwarte stalen schijf zoefde door de lucht. De rand trof het meisje precies in haar nek. Zonder éen geluid viel ze achterover voor Klusjesman neer. Het obstakel was juist groot genoeg om de trap die Klusjesman tegen Bond’s hoofd had willen geven, af te wenden Hij liet de schop overgaan in een sprong en zijn linkerhand sneed als een zwaard door de lucht naar Bond toe. Bond dook en sloeg zijn hand omhoog en opzij. Het mes gleed ergens tussen de ribben naar binnen, maar de snelle beweging van Klusjesman’s lichaam sloeg het mes bijna uit zijn hand. Het viel rinkelend op het perron. Nu kwam Klusjesman weer op hem af, schijnbaar ongedeerd. Hij hield zijn handen gestrekt en zette zijn voeten naar buiten voor een nieuwe trap. Zijn bloed kookte. Zijn ogen waren rood en het speeksel liep uit zijn hijgende open mond. Boven het geknal en geratel van de vuurwapens buiten

het station uit, klonken er drie stoten op de signaalhoorn van de diesel. Klusjesman gromde boosaardig en sprong. Bond liet zich in zijn volle lengte opzijvallen. Iets gaf hém een geweldige slag op zijn schouder en hij schoot spartelend omhoog. Nu, dacht hij, toen hij de grond raakte, de doodsklap. Hij krabbelde onhandig overeind, met zijn hoofd in zijn schouders gedoken om de schok te breken. Maar er volgde geen slag en Bond’s omfloerste ogen zagen de gestalte van Klusjesman over het perron vliegen. De motorwagen van de diesel reed al. Klusjesman had de deur bereikt en sprong naar de treeplank. Even hing hij te spartelen om steun onder zijn voeten. Toen verdween Hij in de cabine en de enorme gestroomlijnde locomotief meerderde vaart.

Achter Bond vloog een deur open. Hij hoorde voeten over het perron gaan en de kreet ‘Santiago!’ - Saint James, de strijdkreet van Cortez die Leiter eens schertsend aan Bond had toegewezen.

Bond draaide zich snel om. De stroharige Texasser, gekleed in zijn marine-battledress uit de oorlog, kwam het perron op, gevolgd door een twaalftal mannen in kaki. Hij droeg een éenmansbazooka in de stalen haak die hij als hand aanwendde. Bond rende naar hem toe. Hij zei: ‘Schiet mijn vos niet, rotzak. Geef mij dat ding.’ Hij ontgriste Leiter de bazooka en liet zich op het perron vallen, met gespreide benen. Nu was de diesel tweehonderd meter verder en stond op het punt de brug over de Dixie Highway te passeren. Bond schreeuwde: ‘Uit de weg!’ klikte de veiligheidspal weg en mikte nauwkeurig. De bazooka trilde een beetje en de tien pond zware pantserraket was onderweg. Er volgde een steekvlam en een rookwolk. Van de achterkant van de wegrijdende locomotief vlogen wat stukjes metaal. Maar toen was hij de brug over, nam de bocht en was verdwenen. ‘Niet slecht voor een amateurtje,’ was Leiters commentaar. De achterste motor is misschien defect, maar die dingen hebben twee motoren en hij kan op éen motor rijden.’ Bond stond op. Hij keek glimlachend in de blauwgrijze roofvogelogen. ‘Jij stomme idioot, waarom heb je dat spoor niet geblokkeerd?’

‘Hoor eens, als je klachten hebt over de enscenering, moet je bij de president wezen. Hij heeft persoonlijk het bevel over de operatie genomen. Er vliegt een verkenningsvliegtuig rond. Ze zullen de diesel vast wel zien en vanmiddaig

hebben we de oude Goldfinger achter de tralies. Hoe konden we weten dat hij in de trein zou blijven zitten?’ Hij zweeg plotseling en gaf Bond een stomp tussen zijn schouderbladen. ‘Verdomd, ik ben blij dat ik je zie. Deze mannen en ik waren er speciaal om jou te beschermen. We hebben rondgesnuffeld en naar je gezocht en voor de moeite hebben ze van twee kanten op ons geschoten.’ Hij draaide zich om naar de soldaten. ‘Is ‘t niet waar, mannen?’ Ze lachten. ‘Nou en of, kap’tein.’

Bond keek de Texasser, met wie hij zoveel avonturen had beleefd, met sympathie aan. Hij zei ernstig: ‘God zegene je, Felix. Je bent er altijd goed in geweest om mij het leven te redden. Het was ditmaal op het nippertje. Ik ben bang dat het voor Tilly Masterton te laat is.’

Hij liep naar de trein met Felix op zijn hielen. Ze lag nog waar ze was neergevallen. Bond knielde naast haar neer. Aan haar slap neerhangende hoofd had hij het al gezien. Hij voelde haar pols. Hij stond weer op en zei zacht: ‘Arm kind, ze had geen hoge dunk van mannen.’ Hij keek Leiter verontschuldigend aan. ‘Felix, ik had haar kunnen redden als ze me maar had willen volgen.’

Leiter begreep het. Hij legde zijn hand op Bond’s arm en zei: ‘Natuurlijk, kerel. Trek het je niet zo aan.’ Hij wendde zich weer tot zijn mannen. ‘Twee van jullie brengen het meisje naar het kantoor daar. O’Brien, jij gaat naar de ambulance. Als je dat gedaan hebt, ga je naar de commandopost en vertelt ze de feiten. Zeg dat we Commander Bond te pakken hebben en dat ik hem dadelijk kom brengen.’ Bond stond op het lichaam van het dode meisje neer te kijken. Hij zag het stralende, trotse meisje met de gespikkelde zakdoek om haar hoofd in de voortrazende TR3. Nu was ze er niet meer.

Hoog boven zijn hoofd zoemde een wervelende vlek in de lucht. Hij had zijn hoogste punt bereikt en hing even stil. Toen klonk de scherpe knal van het seinschot. Het was het staakt-het-vuren.