5 Nachtdienst
Het was een week later. Bond stond voor het open raam van het kantoor op de zevende verdieping van het grote gebouw in Regent’s Park dat het hoofdkwartier is van de Geheime Dienst. Londen lag te slapen onder een vollemaan die door een bank windveren langzaam over de stad gleed. De Big Ben sloeg drie uur. In de donkere kamer rinkelde een van de telefoons. Bond draaide zich om en liep snel naar het bureau in het midden en de lichtkring die daar door de leeslamp met groene kap op werd geworpen. Hij nam de zwarte telefoon uit het rijtje van vier. Hij zei: ‘Officier van dienst.’ ‘Station H, sir.’ ‘Geef maar door.’
Volgde het geknetter en gezoem van de zoals gebruikelijk slechte verbinding met Hongkong. Waarom waren er altijd zonnevlekken boven China? Een zangerige stem vroeg: ‘Universal Export?’
‘Ja.’ ,
Een donkere, nabije stem - in Londen - zei: ‘Hier is
Hongkong voor u. Spreekt u maar.’
Bond zei ongeduldig: ‘Maakt u alstublieft die lijn vrij.’
De zangerige stem zei: ‘Hier is Hongkong. Spreekt u maar.’
‘Hallo! Hallo! Universal Export?’
‘Met Dickson. Kun je me verstaan?’
‘Ja.’
‘Ik heb u een telegram gestuurd over dat verschepen van die mango’s. Weet u ervan?’
‘Ja, dat heb ik hier.’ Bond trok het dossier naar zich toe. Hij wist waar het over ging. Station H wilde een paar kleef-mijnen hebben om drie communistische spionnenjonken in de grond te boren die Macao gebruikte om Britse vrachtschepen te onderscheppen en ze te doorzoeken op vluchtelingen uit China.
‘Ik moet tegen de tiende van de maand betaling ontvangen.’ Dat moest betekenen dat de jonken weggingen, of anders dat de wachten op de jonken na die datum zouden worden verdubbeld, of iets anders dat de zaak dringend maakte. Bond zei kortaf: ‘Wilco.’ ‘Dank u. Goedendag.’
‘Goedendag.’ Bond legde op. Hij nam de groene telefoon
van de haak en draaide dienst Q en sprak met de afdelingsofficier van dienst. Het zou wel in orde zijn. Die morgen zou er een BOAC Brittannia vertrekken. Dienst Q zou er wel voor zorgen dat de kist in het vliegtuig kwam. Bond liet zich achteroverzakken. Hij nam een sigaret en stak hem aan. Hij dacht aan het slecht geventileerde kantoortje aan de waterkant in Hongkong, hij zag de zweetplekken op het witte overhemd van 279, die hij goed kende, en die zich daarnet gemeld had als Dickson. Nu zou 279 waarschijnlijk met zijn nummer 2 praten: ‘Het is in orde. Londen zegt dat het voor elkaar komt. Laten we het operatieschema nog even nagaan.’ Bond glimlachte wrang. Zij liever dan hij. Hij had het nooit graag tegen de Chinezen opgenomen. Er waren er veel te veel. Station H zou zijn hand misschien in een wespennest steken, maar M had besloten dat het tijd was de tegenstander te tonen dat de dienst in Hongkong nog niet was opgeheven.
Toen M hem drie dagen geleden had gezegd dat hij op de lijst stond voor de nachtdienst, was hij tegen het idee in opstand gekomen. Hij had naar voren gebracht dat hij niet genoeg op de hoogte was van het routinewerk van de posten, dat het een te verantwoordelijke taak was om die aan een man te geven die al zes jaar in de dubbelnul-groep zat en die alles wat hij ooit van dit bureauwerk had geweten, vergeten was. ‘Je komt er gauw genoeg weer in,’ had M onaandoenlijk gezegd. ‘Als je moeilijkheden hebt, heb je de afdelingshoofden van dienst of de chef, - of mijnentwege mijzelf.’ Bond had geglimlacht bij de gedachte dat hij M midden in de nacht wakker zou maken omdat de een of ander in Aden of Tokyo in de puree zat. ‘In ieder geval, mijn besluit staat vast. Ik wil dat alle oudere agenten het nodige routinewerk doen.’ Toen had M ijskoud naar Bond gekeken. ‘Trouwens, 007, onlangs had ik het ministerie van financiën op mijn dak. Hun verbindingsman vindt dat de dubbelnul-afdeling eigenlijk overbodig is. Hij beweert dat zoiets uit de tijd is. Ik heb niet de moeite genomen erover te gaan redekavelen,’ zei M mild. ‘Ik heb hem alleen gezegd dat hij zich vergiste.’ (Bond kon zich het tafereel voor de geest halen.) ‘Maar het zal je geen kwaad doen om wat extra werk te hebben nu je in Londen terug bent. Om verslapping te voorkomen.’ En Bond vond het best. Hij had de eerste week voor de helft achter de rug en tot nu toe was het gewoon een kwestie van gezond verstand geweest of van het doorgeven van routine-kwesties aan de verschillende afdelingen. Hij had geen hekel aan het vredige kantoor of aan het feit dat hij ieders geheimen kende en van tijd tot tijd door een van de knappe kantinemeisjes koffie en sandwiches kreeg toegestopt. Die eerste nacht had het meisje hem thee gebracht. Bond had haar ernstig aangekeken. ‘Ik drink nooit thee. Ik lust het niet. Het is bocht. Bovendien is het een van de hoofdoorzaken van het verval van het Britse Imperium. Wees eens lief voor me en maak me een kop koffie.’ Het meisje had gegiecheld en was naar de kantine teruggevlinderd om Bonds opmerkingen rond te vertellen. Van toen af had hij zijn koffie gekregen. De uitdrukking ‘een kopje bocht’ was in het gebouw gangbaar geworden.
De tweede reden waarom Bond dit lange intermezzo van nachtdienst wel beviel, was dat hij er tijd door kreeg een plan uit te werken waarmee hij al meer dan een jaar had gespeeld: het schrijven van een handboek over alle geheime methoden van ongewapend gevecht. De titel moest worden Blijf in leven! De inhoud zou bestaan in het beste dat er over dit onderwerp was geschreven door alle geheime diensten ter wereld. Bond had tegen niemand over het plan gerept, maar hij had gehoopt dat M, als hij het kon voltooien, zou toestaan dat het zou worden opgenomen in de korte lijst van dienst-handboeken waarin de trucs en methoden van de geheime dienst waren vervat.
Bond had de originele werken, of zonodig de vertalingen, geleend uit het archief. De meeste ervan waren aan vijandelijke agenten of organisaties ontnomen. Enkele waren door zusterorganisaties als de O.S.S., de C.I.A. en het Deuxième Bureau aan M aangeboden. Op dit moment trok Bond een bijzondere aanwinst naar zich toe: een vertaling van het handboek dat eenvoudigweg ‘Verdediging’ heette, en dat werd uitgereikt aan de agente van smersj, de sowjet-organisatie voor wraak en moord.
Die nacht was hij gevorderd tot halverwege hoofdstuk twee, waarvan de vrijvertaalde titel luidde ‘Opvangen en in bedwang houden’. Nu bepaalde hij zijn aandacht weer tot het boek en las een half uur lang wat er stond vermeld over de conventionele ‘Vanggreep met de vuist’, en zulke dingen meer.
Een half uur later wierp Bond het typoscript van zich af. Hij stond op, liep naar het raam en keek naar buiten. Het proza dat de Russen bezigden was van een weerzinwekkende
hardheid. Bond had er weer zo’n aanval van plotselinge afkeer van gekregen waarvoor hij tien dagen daarvoor op Miami Airport al bezweken was. Wat scheelde hem? Kon hij er niet meer tegen? Werd hij week, of alleen maar slap? Bond bleef even naar de maan staan kijken die door de wolken gleed. Toen haalde hij zijn schouders op en liep weer naar zijn bureau. Hij kwam tot de conclusie dat hij de varianten van fysiek geweld even zat was als een psychoanalyticus de geestesstoornissen van zijn patiënten zat moet worden. Bond las nog eens de passage die hem in opstand had gebracht: ‘Een dronken vrouw kan men gewoonlijk ook met duim en wijsvinger bij de onderlip pakken. Door hard knijpen en draaien zal de vrouw, als ze wordt meegetrokken, mee moeten gaan.’
Bond gromde. Het obscene raffinement van die ‘duim en wijsvinger’! Bond stak een sigaret op en staarde in de gloei-draad van de bureaulamp en richtte zijn geest op andere dingen, en hij hoopte dat er een bericht binnen zou komen of dat de telefoon zou gaan. Nog vijf uur voor het rapport aan de chef of aan M - als die eens een keer vroeg zou komen - moest worden ingediend. Er zanikte iets in zijn hoofd, iets dat hij wilde uitzoeken zodra hij er tijd voor had. Wat was het? Wat had hem eraan doen denken? Ja, dat was het: wijsvinger - Goldfinger. Hij moest eens kijken of er in het archief gegevens over de man waren.
Bond nam de groene telefoon van de haak en draaide het archief.
‘Geen flauw idee, sir. Ik zal het nagaan en u terugbellen.’ Bond legde de hoorn op.
Het was een wonderbaarlijke treinreis geweest. Ze had de sandwiches opgegeten en de champagne gedronken en daarna hadden ze, op het ritme van de reusachtige dieselmotoren die de kilometers aftelden, elkaar in de smalle couchette lang en langzaam bemind. Het meisje scheen te hongeren en dorsten naar lichamelijke liefde. Ze had hem die nacht nog twee maal wakker gemaakt door hem zacht en hunkerend te strelen, zonder iets te zeggen had ze haar handen uitgestoken naar zijn harde, magere lichaam. De volgende dag had ze de gordijntjes twee keer naar beneden getrokken om het harde licht buiten te sluiten en ze had hem bij de hand genomen en gezegd: ‘Houd van me, James,’ als een kind dat een snoepje wil hebben.
Nu nog hoorde Bond de kwikzilveren poëzie van de bel bij
de spoorwegovergangen, het getoeter vooraan de trein en het zwakke geroezemoes buiten op de stations als ze lagen te wachten tot de sensuele galop van de wielen weer werd voortgezet.
Jill Masterton had hem verteld dat Goldfinger heel rustig was geweest, dat zijn nederlaag hem koud liet. Hij had tegen het meisje gezegd dat hij binnen een week in Engeland zou zijn en dan graag dat spelletje golf op Sandwich zou spelen. Verder niets - geen bedreigingen of vervloekingen. Hij had gezegd dat hij het meisje met de volgende trein terugverwachtte. Jill had tegen Bond gezegd dat ze met de volgende trein terug zou gaan. Bond had er met haar over gekibbeld. Maar ze was niet bang voor Goldfinger. Wat kon hij haar doen? En het was een goede baan.
Bond had besloten haar de tienduizend dollar te geven die Mr. Du Pont hem onder gestamelde dank en felicitaties in handen had gestopt. Bond bracht haar ertoe het geld aan te nemen. ‘Ik wil het niet hebben,’ had Bond gezegd; ‘ik zou niet weten wat ik ermee moest doen. Gebruik het maar als appeltje voor de dorst als je er nog eens gauw vandoor wilt gaan. Het moest een miljoen zijn. Ik zal de afgelopen nacht en deze dae nooit vergeten.’
Bond had naar naar het station gebracht en haar eenmaal hard op haar lippen gekust en was weggegaan. Het was geen liefde geweest, maar toen zijn taxi van Pennsylvania Station was weggereden, was Bond een citaat te binnen geschoten: ‘Some love is fire, some love is rust, But the finest, cleanest love is lust.’ Hij had er ook geen spijt van. Hadden ze een zonde bedreven? Zo ja, welke dan? Een zonde tegen de kuisheid? Bond glimlachte bij zichzelf. Ook daarvoor bestond een citaat, nog wel van een heilige, van Augustinus: ‘O Heer, geef mij kuisheid. Maar nu nog niet.’
De groene telefoon ging. ‘Drie Goldfingers, sir, maar twee ervan zijn dood. De derde is een Russische agent in Genève. Die heeft een kapperszaak. Hij steekt de boodschappen in de rechterzak van het jasje van zijn klanten als hij ze afborstelt. Hij heeft bij Stalingrad een been verloren. Heeft u daar iets aan, sir? We hebben nog veel meer gegevens over hem.’ ‘Nee, dank je. Dat kan hem niet zijn.’
‘We kunnen bij de C.I.D. informeren. Dan hebben we morgen de gegevens. Heeft u een foto, sir?’
Bond dacht aan zijn Leica-filmpje. Hij had niet eens de moeite genomen het te laten ontwikkelen. Het zou wel zo gauw
gaan om liet gezicht van de man op de identicast te krijgen.
Hij zei: ‘Is de identicast-kamer vrij?’
‘Ja, sir. En ik kan hem voor u bedienen, als u wilt.’
‘Graag. Ik kom eraan.’
Bond gaf het schakelbord opdracht de afdelingshoofden te laten weten waar hij zich bevond, liep het kantoor uit en nam de lift naar het archief op de eerste verdieping. Het was ‘s nachts buitengewoon stil in het gebouw. Onder die stilte was het zachte gefluister van machinerieën en verborgen leven hoorbaar - het gedempte tikken op een schrijfmachine als Bond een deur passeerde, snel onderdrukte radiogeluiden als hij langs een andere deur kwam, en op de achtergrond het zachte zoemen van de ventilatoren. Het gaf je het gevoel dat je op een in de haven liggend oorlogsschip was. De officier van dienst van het archief zat al aan de knoppen van de identicast in de projectiekamer. Hij zei tegen Bond: ‘Kunt u me de voornaamste trekken van het gezicht geven, sir? Dan kan ik de plaatjes vast vóorselecteren.’ Bond vertelde het hem, liet zich in zijn stoel zakken en keek naar het verlichte scherm.
De identicast is een apparaat om bij benadering een portret op te bouwen van een verdachte - of van iemand van wie men misschien alleen een glimp heeft opgevangen in een straat of in een trein of een voorbijrijdende auto. Het apparaat werkt volgens het principe van de toverlantaarn. De operateur projecteert op het scherm hoofden van verschillende vorm en formaat. Als een daarvan wordt herkend blijft het op het scherm. Dan worden er diverse haardrachten vertoond, en dan volgen alle andere gelaatstrekken, éen voor een ogen, neuzen, kinnen, monden, wenkbrauwen, wangen en oren van verschillende vorm. Tenslotte ontstaat er een compleet gezicht zo nauwkeurig als de waarnemer zich dat kan herinneren, en dat wordt dan gefotografeerd en in het archief gezet.
Het nam enige tijd in beslag om Goldfinger’s ongewone
fezicht in elkaar te zetten, maar het eindresultaat was een be-oorlijk gelijkend portret in zwart en wit. Bond dicteerde enkele aantekeningen over de zonnebrand, de kleur van zijn haar en de uitdrukking van de ogen, en het was voor elkaar. ‘Die zou ik in een donkere nacht niet graag tegenkomen,’ was het commentaar van de man van het archief. ‘Ik zal het aan de C.I.D. doorgeven zodra ze aan het werk gaan. Tegen lunchtijd zult u wel antwoord krijgen.’
Bond ging terug naar de zevende verdieping. Aan de andere kant van de wereld was het omstreeks middernacht. De posten in het oosten gingen sluiten. Er was een hele stapel binnengekomen berichten af te werken, het nachtrapport moest worden opgemaakt, en dan was het acht uur. Bond belde naar de kantine om zijn ontbijt. Dat had hij net gedaan toen de rode telefoon zijn schorre gezoem liet horen. M! Waarom was hij in godsnaam een half uur eerder gekomen? ‘Ja, sir.’
‘Kom naar mijn kantoor, 007. Ik moet je even spreken voor je weggaat.’
‘Sir.’ Bond legde de hoorn weer op de haak. Hij schoot zijn jasje aan en streek met zijn hand door zijn haar, zei tegen het schakelbord waar hij was, nam het nachtrapport en ging met de lift naar de achtste en hoogste verdieping. De bekoorlijke Miss Moneypenny noch de chef deden dienst. Bond klopte aan bij M en ging naar binnen.
‘Ga zitten, 007.’ M was bezig zijn gebruikelijke pijp aan te steken. Hij zag er rozig en goedgeboend uit. Het gegroefde zeemansgezicht boven de stijve witte boord en de gespikkelde das stond verduiveld wakker en opgewekt. Bond was zich bewust van de zwarte stoppels op zijn eigen kin en zijn huid en kleren, die de sporen van nachtbraken moesten vertonen. Hij scherpte zijn geest.
‘Rustige nacht?’ M had zijn pijp op gang. Zijn harde, heldere ogen onderwierpen Bond aan een aandachtige beschouwing. ‘Vrij rustig, sir. Post H …’
M stak zijn linkerhand omstreeks vijf centimeter omhoog. ‘Laat maar. Dat lees ik wel in het rapport. Geef maar hier.’ Bond gaf hem de map met Strikt-Geheim erop. M schoof hem aan de kant. Hij glimlachte zoals hij dat een enkele keer deed: nogal sardonisch en bijterig. ‘Het kan verkeren, 007. Ik onthef je voor het moment van de nachtdienst.’ Bond glimlachte beleefd ten antwoord. Hij ervoer, zoals zo vaak in dit vertrek, dat zijn polsslag versnelde. M had iets voor hem. ‘Ik begon er net zo lekker in te komen, sir.’ ‘Juist. Je zult er later nog meer dan genoeg gelegenheid voor hebben. Er is iets aan de hand. Vreemde zaak. Eigenlijk niet jouw soort land, afgezien van een speciaal hoekje dat’ - M maakte een gebaar alsof hij zijn pijp wou weggooien — ‘misschien helemaal geen hoekje is.’
Bond liet zich tegen de stoelleuning zakken. Hij zei niets en wachtte af.
‘Gisteravond heb ik met de directeur van de Bank gedineerd. Je hoort altijd iets nieuws. Tenminste, voor mij was het allemaal nieuw. Goud - de zelfkant van dat spul. Smokkelen, vervalsing en zo. Ik had nooit gedacht dat ze bij de Bank of England zoveel van bandieten wisten. Ik denk dat dat tot de taak van de Bank behoort om onze munt te beschermen.’ M trok zijn wenkbrauwen op. ‘Weet jij iets van goud af?’ ‘Nee, sir.’
“Nou, wacht maar tot vanmiddag. Je hebt om vier uur een afspraak met een man die kolonel Smithers heet. Op de Bank. Heb je dan tijd genoeg om te slapen?’
‘Ja’sir-‘
‘Goed. Die Smithers schijnt chef te zijn van de researchafdeling van de Bank. Uit wat de directeur me vertelde maak ik op dat dat niet minder dan een spionagenet is. Voor het eerst dat ik hoorde dat ze zoiets hadden. Zo zie je maar in wat voor waterdichte hokjes we allemaal werken. Hoe dan ook, Smithers en zijn trawanten zien er op toe dat er in de bankierswereld niets gebeurt waar een luchtje aan zit. In de eerste plaats dat er niet met onze munt geknoeid wordt of met onze reserve aan ongemunt goud en al die dingen meer. Onlangs had je die zaak van die Italianen die sovereigns namaakten. Ze maakten ze van echt goud. Het juiste karaat en zo meer. Maar een sovereign of eeil Franse napoleon schijnt veel meer waard te zijn dan het omgesmolten goud. Vraag mij niet waarom. Dat kan Smithers je vertellen als het je interesseert. Hoe dan ook, de Bank stuurde een heel regiment juristen achter die mensen aan - technisch was het geen wetsovertreding - en nadat ze het voor de Italiaanse rechtbank hadden verloren, kregen ze ze in Zwitserland eindelijk te pakken. Je hebt er waarschijnlijk wel over gelezen. Toen had je die zaak van de dollarbalans in Beiroet. De kranten hebben er nogal werk van gemaakt. Ikzelf begreep er niets van. Een soort gat in de schutting die we om onze munt hebben opgetrokken. Die uitgeslapen jongens uit de City waren erachter gekomen. Nou, het is Smithers’ taak zo’n bende op te sporen. De reden waarom de directeur me dat allemaal vertelde is dat hij al jaren, blijkbaar al ongeveer sinds de oorlog, met het idee rondloopt dat er ergens een lek zit waaruit het goud uit Engeland stroomt. Grotendeels redeneerwerk, plus een soort intuïtie. Smithers geeft toe dat hij verdraaid weinig feitenmateriaal heeft, maar hij heeft de directeur wel in zoverre overtuigd dat de regering toestemming is gevraagd onze hulp
in te roepen.’ M zweeg enige tijd. Hij keek Bond spottend aan. ‘Heb je je wel eens afgevraagd wie de rijkste mensen van Engeland zijn?’ ‘Nee, sir.’
‘Nou, raad eens. Of laten we het liever zó stellen: wie zijn de rijkste Engelsen?’
Bond overwoog het. Er waren een hoop mensen die een rijke indruk maakten of over wie de kranten suggereerden dat ze rijk waren. Maar wie waren het werkelijk, wie hadden het werkelijk op de bank? Hij moest iets zeggen. Hij zei aarzelend: ‘Nou, Sassoon bijvoorbeeld, sir. Dan die eenzelvige rederij-man … eh… Ellerman. Ze zeggen dat Lord Cowdray erg rijk is. En heb je de bankiers - Rothschilds, Barings, Hambros. Je had Williamson, die diamantman. Oppenheimer in Zuid-Afrika. Sommige mensen met een titel hebben misschien nog een hoop geld.’ Bond’s stemgeluid stierf weg. ‘Niet slecht. Helemaal niet slecht. Maar de man die de kroon spant heb je overgeslagen. Een man aan wie ik nooit had gedacht vóór de directeur zijn naam noemde. Die is de rijkste van allemaal. De man heet Goldfinger, Auric Goldfinger.’ Bond kon zich niet inhouden. Hij lachte hardop. ‘Wat scheelt je?’ vroeg M knorrig. ‘Wat valt er in vredesnaam te lachen?’
‘Het spijt me, sir.’ Bond had zichzelf weer in bedwang. ‘U moet weten dat ik vannacht juist zijn gezicht op de identicast heb samengesteld.’ Hij keek op zijn horloge. Hij zei met gesmoorde stem: ‘Dat is al op weg naar de C.I.D.-archieven. Ik heb ze om inlichtingen gevraagd.’
M werd boos. ‘Wat betekent aat nu eigenlijk? Houd nu op, je als een schooljongen te gedragen!’
Bond zei rustig: ‘Kijk, sir, het zit zo…’ En hij vertelde het verhaal zonder iets over te slaan.
M’s gezicht klaarde op. Hij luisterde met al zijn aandacht, over zijn bureau naar Bond overbuigend. Toen Bond klaar was, liet hij zich in zijn stoel zakken. Hij zei decrescenderend: ‘Wel… wel… wel…’ Hij vouwde zijn handen achter zijn hoofd en zat verscheidene minuten naar het plafond te staren. Bond voelde de lachkriebel weer opkomen. Hoe zou de C.I.D. de terechtwijzing formuleren die hij in de loop van de dag zou krijgen? Wat M vervolgens zei bracht hem abrupt weer met beide benen op de grond: ‘Wat heb je overigens met die tienduizend dollar gedaan?’ ‘Aan dat meisje gegeven, sir.’
‘Zo? Waarom niet aan het Witte Kruis?’ Het Witte-Kruisfonds bestond voor de achtergelaten familieleden van agenten van de geheime dienst die op hun post waren gesneuveld.
‘Het spijt me, sir.’ Bond was niet bereid daarover te discussiëren.
‘Hm!’ M had Bond’s vrouwenjagerij nooit goedgekeurd. Het haakte hem in zijn Victoriaanse ziel. Maar hij besloot het erbij te laten. Hij zei: ‘Zo, dat is voor het moment alles, 007. Je zult er vanmiddag alles over horen. Die Goldfinger zal me benieuwen. Merkwaardige vent. Ik heb hem een paar keer bij Blades gezien. Daar bridget hij als hij in Engeland is. Hij is de man waar de Bank of England achteraan zit.’ M zweeg even. Hij keek Bond over het bureau zachtmoedig aan. ‘Zoals, vanaf dit ogenblik, ook jij.’