14 Geluiden in de nacht
James Bond nam een kamer in Hótel des Bergues, nam een bad met een douche en verschoonde zich. Hij woog de Walther PPK op zijn hand en overwoog of hij hem zou meenemen of niet. Het was niet zijn bedoeling gezien te worden als hij naar de Entreprises Auric terugging. Als hij ongelukkigerwijze zou worden opgemerkt, zou hij alles bederven door zich in gevecht te begeven. Hij had zijn verhaaltje, een zwak smoesje, maar dat hem althans niet van zijn masker zou beroven. Daar zou hij zich op moeten verlaten. Maar Bond zocht wel een paar speciale schoenen uit die vrij wat zwaarder waren dan ze eruit zagen.
Bij de receptie vroeg hij of Miss Soames er was. Het verraste hem niet te horen dat er geen Miss Soames in het hotel logeerde. De vraag was alleen of ze het hotel had verlaten toen Bond uit het gezicht was verdwenen of zich onder een andere naam had laten inschrijven.
Bond reed over de prachtige Pont du Mont Blanc en langs de hel verlichte kade naar Bavaria, een bescheiden Elzasser Restaurant dat in de dagen van de Volkenbond de ontmoetingsplaats der groten was geweest. Hij ging bij het raam zitten en dronk Enzianer. Eerst dacht hij na over Goldfinger. Er was nu geen twijfel meer aan wat hij in zijn schild voerde. Hij financierde een spionagenetwerk, waarschijnlijk smersj,
ea hij verdiende sekm met is mkM m §8SÉ Mi”
India, het land waar hij er het meeste voor kon krijgen. Na het verlies van zijn treiler had hij deze nieuwe manier bedacht. Eerst maakte hij openbaar dat hij een gepantserde auto had. Dat zou men alleen maar excentriek vinden. Er waren veel Engelse autofabrikanten die ze maakten: vroeger gingen ze naar oliesjeiks en Zuidamerikaanse presidenten. Goldfinger had een .Silver Ghost gekozen omdat met de veranderingen die hij aanbracht het chassis sterk genoeg bleef; klinknagels zaten er in de carrosserie tóch al, en hij had de grootst mogelijke oppervlakte om metalen platen op aan te brengen. Misschien had Goldfinger hem een of twee keer naar het vasteland laten vliegen om ze er op Ferryfield aan
te doen wennen. Voor de volgende reis moest hij er de hele pantsering afgehaald hebben in zijn fabriekje in Reculver. Hij verving ze door platen van achttienkaraats wit goud. De legering met nikkel en zilver zou sterk genoeg zijn. De kleur van het metaal zou hem niet verraden als hij een aanrijding kreeg of als de carrosserie werd beschadigd. Dan naar Zwitserland en naar het fabriekje in Coppet. De arbeiders zouden wel even streng geselecteerd zijn als die in Reculver. Ze zouden de platen er afhalen en er vliegtuigstoelen van vormen, die daarna bekleed werden en in toestellen van de Mec-ca-Airlines gemonteerd - de maatschappij zou wel geleid worden door een stroman van Goldfinger die provisie kreeg op iedere ‘goudvlucht’. Voor deze vluchten - één, twee, drie keer per jaar? - moest het vliegtuig alleen lichte bagage en maar weinig passagiers accepteren. In Bombay of Calcutta zou het vliegtuig in revisie moeten, het interieur moest worden vernieuwd. In de Mecca-hangar zouden er nieuwe stoelen in worden gezet. De oude, gouden stoelen zouden naar de opkopers van ongemunt goud gaan. Goldfinger zou in Nassau of waar hij maar wilde zijn sterling-krediet krijgen. Hij zou zijn honderd of tweehonderd procent winst hebben gemaakt en kon de hele cyclus van voren af aan beginnen, van de ‘Wij kopen oud goud’-winkeltjes in Engeland tot Reculver-Genève-Bombay.
Ja, dacht Bond, uitkijkend over het meer, waarin de sterren
flinsterden, zó moest het in elkaar zitten: een prima smok-elhandeltje met minimaal risico en maximale winst. Met welk een glimlach moest Goldfinger in de bol van zijn oude claxon knijpen als hij in volle vaart de hem bewonderende politiemannen van drie landen voorbijreed! Hij scheen het antwoord gevonden te hebben - de steen der wijzen, de gouden vinger. Als het niet zo’n onaangename vent zou zijn
feweest, als zijn gouden vinger niet de vinger aan de trek-er van smersj zou zijn geweest, zou Bond bewondering hebben gevoeld voor deze monumentale oplichter, wiens operaties van zo’n omvang waren dat zelfs de Bank van Engeland zich er zorgen over maakte. Zoals de zaak nu lag, wilde Bond Goldfinger alleen maar vernietigen, hem zijn goud afnemen, hem achter de tralies zien. Goldfinger’s gouddorst was al te hevig, al te nietsontziend, al te gevaarlijk om ze op de wereld los te laten.
Het was acht uur. De Enzianer, de uit gentiaan gedistilleerde brandewijn die verantwoordelijk is voor Zwitserlands chro—
nische alcoholisme, begon zijn ingewanden te warmen en zijn spieren te ontspannen. Hij bestelde nog een dubbele, benevens zuurkool en een karaf fondant.
En dat meisje, die knappe, autoritaire joker die hem bij het verdelen van de kaarten plotseling in handen was gespeeld? Wat was ze in ‘s hemelsnaam van plan? Wat moest hij denken van dat praatje over golf? Bond stond op en liep naar de telefooncel achterin het lokaal. Hij belde het Journal de Genève en liet zich doorverbinden met de sportredacteur. De man ontving zijn vraag welwillend maar verbaasd. Nee. De diverse kampioenschappen waren vanzelfsprekend in de zomer gespeeld, toen de andere nationale programma’s waren beëindigd en het mogelijk was een hoop buitenlanders naar Zwitserland te lokken. Dat was in alle landen van Europa zo. Ze wilden zoveel Engelse en Amerikaanse spelers aantrekken als maar mogelijk was. Dat verhoogde de recette. ‘Pas de quoi, monsieur.’
Bond liep terug naar zijn tafel en verorberde zijn maal. Dat was dat. Wie ze ook mocht zijn, ze was een amateurtje. Geen vakman zou een verhaal ophangen dat met éen telefoontje kon worden gelogenstraft. Bond had het vermoed - met tegenzin, omdat hij het een aardig meisje vond en verrukt van haar was - dat ze een agente van smersj zou kunnen zijn, uitgestuurd om een oogje te houden op Goldfinger, of Bond, of allebei. Ze had enkele van de kwaliteiten van de geheime agente, de onafhankelijkheid, het sterke karakter, het vermogen alleen te staan. Maar die gedachte had afgedaan: ze was er niet voor opgeleid.
Bond bestelde een portie gruyère, roggebrood en koffie. Nee, ze was een mysterie. Bond hoopte alleen vurig dat ze met een eigen plannetje bezig was, waarin hij of Goldfinger betrokken was en dat zijn eigen schema in de war zou gooien.
En zijn eigen karwei naderde zo dicht de voltooiing! Alles wat hij nog nodig had, was het zichtbare bewijs dat zijn rond Goldfinger en de Rolls geweven verhaal de waarheid was. Eén blik in de fabriek in Coppet - éen korreltje wit goud -en hij kon nog dezelfde avond naar Bern afreizen en zich vervoegen bij de dienstdoend ambtenaar van de berichtendienst op de ambassade. Daarna zou de Bank van Engeland, in alle rust en stilte, Goldfinger’s bankrekeningen over de hele wereld blokkeren en misschien zou morgen al de speciale dienst van de Zwitserse politie op de deur van de ‘Entreprises Auric’ kloppen. Uitlevering zou volgen, Goldfinger zou naar Brixton gaan, er zou een weinig opzienbarend, nogal ingewikkeld proces zijn voor een gerechtshof van smokkel-zaken, zoals Maidstone of Lewes. Goldfinger zou een paar jaar krijgen, zijn nationalisering zou worden afgewezen en zijn illegaal uitgevoerde goudschat zou terugvloeien naar de gewelven onder de Bank van Engeland. En smersj zou met zijn bloederige tanden knarsen en een nieuwe bladzijde toevoegen aan Bond’s zapiska.
Tijd voor de laatste ronde. Bond rekende af, verliet het restaurant en stapte in zijn auto. Hij stak de Rhône over en reed over de kade langzaam tussen het avondverkeer. Het was voor zijn doel een vrij middelmatige nacht. Een stralende driekwartmaan zou hem weliswaar bijlichten, maar geen zuchtje wind zou zijn nadering door de bossen tot de fabriek met geruis verhullen. Nou, hij had geen haast. Ze zouden waarschijnlijk de hele nacht doorwerken. Hij zou het heel langzaam en voorzichtig moeten doen. De plaatselijke geografie en de route die hij voor zichzelf had uitgestippeld, rolden als een film voor Bond’s ogen af terwijl de automatische piloot die in elke goede automobilist steekt de wagen over de brede, witte verkeersweg langs het slapende meer voerde.
Bond volgde dezelfde route van die middag. Zodra hij de hoofdweg verliet, ging hij op zijn stadslichten rijden. Hij reed de auto naar een open p lek in het bos en schakelde de motor uit. Hij bleef zitten luisteren. In de drukkende stilte was enkel het zachte tikken van het hete metaal onder de motorkap te horen en de haastige gang van het autoklokje. Bond stapte uit, sloeg voorzichtig het portier dicht en liep zachtjes het paadje tussen de bomen af.
Nu kon hij het zachte, zware hijgen van de krachtinstallatie horen … zompe … zompe… zompe. Het scheen hem een waakzaam, nogal dreigend geluid. Bond had de opening tussen de ijzeren stangen bereikt, glipte erdoor en bleef staan; met gespannen zintuigen tuurde hij door de met maanlicht beplekte bomen.
Zompe… zompe… zompe. De metalen ademtochten bevonden zich boven hem, binnenin zijn hersens. Bond voelde de tinteling over zijn huid, die dateert van de eerste keer dat je verstoppertje speelt in het donker. Hij glimlachte bij zichzelf om het dierlijke gevaarsignaal. Welke primitieve snaar was er geraakt door dit onschuldige motorgeronk, dat uit
de hoge zinken schoorsteen kwam? De adem van een dinosaurus in zijn hol? Bond spande zijn spieren en sloop voetje voor voetje naar voren, voorzichtig dunne takjes opzijduwend en iedere stap zo voorzichtig alsof hij door een mijnenveld liep.
Het bos werd minder dicht. Spoedig zou hij weer bij de grote boomstronk zijn waarachter hij zich al eerder had verscholen. Hij zocht ernaar en bleef toen als bevroren staan, met jagende pols. Onderaan de stronk lag een menselijke gestalte op de grond.
Bond deed zijn mond wijd open en ademde langzaam in en uit om zijn gespannenheid te verminderen. Hij wreef zijn zwetende handpalmen langs zijn zijden droog. Hij liet zich langzaam op handen en voeten vallen en tuurde naar wat daar lag, zijn ogen zo wijd open als cameralenzen. Haar lichaam onder de boom bewoog, veranderde voorzichtig van houding. In de boomtoppen ruiste een zuchtje wind. De plekken maanlicht dansten snel over het lichaam en lagen toen weer stil. Even waren er dikke zwarte haren te zien, een zwarte sweater, een nauwe zwarte broek. En nog iets: een langwerpig, glimmend stuk metaal over de grond. Het begon onder de bos zwarte haren en liep langs de boomstronk naar het gras.
Bond boog langzaam en vermoeid zijn hoofd en keek naar de grond tussen zijn gespreide handen. Het was het meisje: Tilly. Ze keek naar de gebouwen beneden haar. Ze had een geweer - een geweer dat tussen de onschuldige golfclubs moest hebben gestoken - gereed om op ze te vuren. Dom kind!
Bond ontspande zich langzaam. Het deed er niet toe wie ze was of wat ze van plan was. Hij mat de afstand, overwoog iedere stap - het traject van de laatste sprong, zijn linkerhand om naar hals,, zijn rechterhand naar het geweer. Nu! Bonds borst gleed over haar billen en kwam neer op haar smalle rug. Door de schok stootte haar adem met een zacht gegrom naar buiten. De vingers van Bond’s linkerhand vlogen naar haar keel en vonden haar halsslagader. Zijn rechterhand lag middenop de grendel van het geweer. Hij wrong haar vingers eraf, voelde dat het geweer op de veiligheidspal stond en legde het een eind verder.
Bond tilde de zwaarte van zijn borst van haar rug weg en trok zijn linkerhand uit haar hals terug. Hij legde hem zachtjes over haar mond. Onder hem voelde hij haar lichaam bewegen, haar longen hijgden naar adem. Ze had zich nog niet hersteld. Voorzichtig bracht Bond haar twee handen achter haar rug en hield ze beide met zijn rechterhand vast. Ze begon zich onder hem in bochten te wringen. Ze trok met haar benen. Bond drukte haar benen met zijn buik en zijn dij op de grond, en merkte dat ze sterke spieren had. Haar adem raspte nu tussen zijn vingers door. Ze zette haar tanden in zijn hand. Bond schoof langzaam naar voren. Hij wist zijn mond door het haar heen bij haar oor te krijgen. Hij fluisterde dringend: ‘Tilly, in vredesnaam, houd je kalm. ik ben het, Bond. Ik ben een vriend. Er is iets belangrijks dat je niet weet. Wil je stil blijven liggen en naar me luisteren?’ Ze hield op met bijten. Haar lichaam ontspande zich en lag slap onder het zijne. Even later knikte ze, éen keer. Bond liet zich van haar afglijden. Hij lag naast haar, en hield haar handen nog op haar rug bij elkaar. Hij fluisterde: ‘Vertel me eens, had je het op Goldfinger gemunt?’ Ze keerde hem even haar bleke gezicht toe en wendde het toen weer af. Het meisje fluisterde heftig, met haar mond naar de grond: ‘Ik wou hem doodschieten.’ Een meisje dat Goldfinger had laten zitten. Bond liet haar handen los. Ze bracht ze naar boven en legde ze onder haar gezicht. Ze sidderde over haar hele lichaam van uitputting en losgebroken nervositeit. Haar schouders schokten. Bond stak zijn hand uit en streelde haar haar, rustig en ritmisch. Hij liet zijn ogen behoedzaam over het vredige toneel beneden hem glijden, dat onveranderd was gebleven. Onveranderd? Niet helemaal. Dat radarding op de schoorsteenkap, dat draaide niet meer rond. Het stond stil, de brede bek ervan was naar hen toegekeerd. Het feit had voor Bond geen betekenis. Het meisje huilde nu niet meer. Bond bracht zijn mond dichtbij haar oor. Haar haar rook naar jasmijn. Hij fluisterde: ‘Maak je geen zorgen. Ik zit óok achter hem aan. En ik zal hem veel meer schade berokkenen dan jij zou hebben kunnen doen. Ik ben door Londen achter hem aan gestuurd. Ze moeten hem hebben. Wat heeft hij je gedaan?’ Ze fluisterde, bijna voor zichzelf: ‘Hij heeft mijn zuster vermoord. Je kende haar wel: Jill Masterton.’ Bond zei heftig: ‘Wat is er gebeurd?’
‘Hij heeft éen vrouw per maand. Dat heeft Jill me verteld toen ze die baan aannam. Hij hypnotiseert ze. En dan… beschildert hij ze met goudverf.’ ‘God - waarom?’
‘Ik weet het niet. Jill heeft me verteld dat hij gek is op goud. Ik geloof dat hij zoiets denkt van … dat hij goud bezitten wil. Ermee tróuwen, begrijp je? Hij laat ze dan door een Koreaanse huisknecht beschilderen. Die moet hun ruggegraat onbeschilderd laten. Jill kon dat niet verklaren. Ik ben erachter gekomen dat het is, omdat ze anders doodgaan. Als hun lichaam helemaal met goudverf bedekt zou zijn, zouden de poriën van de huid niet meer kunnen ademen. Dan zouden ze sterven. Na afloop worden ze door de Koreaan met terpentijn of zoiets weer schoongemaakt. Goldfinger geeft ze duizend dollar en stuurt ze weer weg.’
Bond zag de geduchte Klusjesman met zijn pot goudverf, hij zag Goldfinger het glanzende standbeeld met de ogen verslinden. ‘Wat is er met Jill gebeurd?’
‘Ze stuurde een telegram dat ik moest komen. Ze lag in een ziekenhuis in Miami. Goldfinger had haar er uitgegooid. Ze was stervende. De dokters wisten niet wat er aan de hand was. Ze vertelde me wat er met haar gebeurd was - wat hij met haar gedaan had. Ze stierf diezelfde avond.’ Ze zei het droog, zakelijk. ‘Toen ik weer in Engeland was ben ik naar Train gegaan, de huidspecialist. Hij vertelde me dat van die poriën. Het was óok gebeurd met een cabaretmeisje dat als zilveren standbeeld moest poseren. Hij gaf me bijzonderheden over het geval en over de autopsie. Toen wist ik wat er met Jill gebeurd was. Goldfinger had haar helemaal beschilderd. Hij had haar vermoord. Het moest een wraakneming zijn geweest om - omdat ze met jou was gegaan.’ Ze zweeg even. Het meisje zei dof: ‘Ze heeft me over je verteld. Ze… ze mocht je graag. Ze zei dat ik je, als ik je ooit ontmoette, deze ring moest geven.’
Bond kneep zijn ogen stijf dicht, vechtend met een golf van mentale walging. Nog meer dood! Nóg meer bloed aan zijn handen! Ditmaal ten gevolge van een argeloos gebaar, een bravourestukje, dat een roes van vierentwintig uur had opgeleverd met een mooi meisje dat bij hern in de smaak viel, en tenslotte meer deed dan dat. En deze zijdelingse uitval op Goldfinger’s ik-gevoel had Goldfinger duizendvoudig, mil-joenvoudig vergolden. ‘Ze is niet meer bij me in dienst,’ had hij op droge toon gezegd, twee dagen geleden op Sandwich. Met hoeveel genoegen moest Goldfinger dat gezegd hebben! Bond drukte zijn nagels in zijn handpalm. Bij God, hij zou Goldfinger die moord betaald zetten, als was het de laatste daad van zijn leven! En hijzelf? Bond wist het antwoord. Deze moord zou hij niet kunnen verontschuldigen als iets dat bij zijn beroep hoorde. Met deze dode zou hij moeten leven.
Het meisje trok aan haar vinger - aan de ring met de ineengestrengelde handen rond het gouden hart. Ze stak haar vinger in haar mond. De ring ging eraf. Ze hield hem Bond voor. De kleine gouden cirkel glinsterde tegen de achtergrond van de zwarte boomstronk in het maanlicht. Het geluid dat in Bond’s oor drong was iets tussen een gesis en een schril gefluit. Toen klonk er een doffe plof. De aluminium veren van de stalen pijl trilden als de vleugels van een kolibrie voor Bond’s ogen. De schacht van de pijl kwam tot stilstand. De gouden ring gleed rinkelend langs de schacht tot hij de boomschors had bereikt.
Langzaam, bijna overschillig, draaide Bond zijn hoofd om. Tien meter verder - half in het maanlicht, half in de schaduw - zat een gedaante met een bolhoed op zijn hoofd op de grond gehurkt, de benen in judo-houding gespreid. Zijn linkerarm, vooruitgestoken naar de glinsterende halve cirkel van de boog, was zo recht als die van een schermer. Zijn rechterarm, die de veren van de volgende pijl omklemde, lag onbeweeglijk langs zijn linkerwang. Achter zijn hoofd stak de punt van zijn elleboog stijf naar achteren. De zilveren punt van de tweede pijl wees precies naar het punt tussen de twee bleke, opgeheven gezichten.
Bond zei tussen zijn tanden: “Blijf waar je bent,’ en toen hardop: ‘Hallo, Klusjesman. Een verduiveld mooi schot.’ Klusjesman stak de punt van de pijl omhoog. Bond stond op en ging als een schild voor het meisje staan. Hij zei zachtjes vanuit zijn mondhoek: ‘Hij mag het geweer niet zien.’
Tegen Klusjesman zei hij achteloos en gemoedelijk: ‘Mooi huis heeft Mr. Goldfinger hier. Ik moet hem nog eens spreken. Het is nu misschien wat laat op de avond. Misschien wil je hem vertellen dat ik morgen even aankom.’ Bond zei tegen het meisje: ‘Kom liefje, onze boswandeling hebben we gehad. Het wordt tijd om terug te gaan naar het hotel.’ Hij deed een stap achteruit, van Klusjesman af en naar de omheining toe.
Klusjesman stampte op de grónd. De punt van de tweede pijl zwaaide naar het middelpunt van Bonds maag. ‘Oargn.’ Klusjesman maakte een hoofdbeweging in de richting van het huis.
‘O, denk je dat hij ons nu nog zou willen ontvangen? Goed. We zullen hem dus niet storen, denk je? Kom, liefje.’ Bond liep als eerste van de boom weg, en van het geweer dat in de schaduw op het gras lag.
Terwijl ze langzaam de heuvel afdaalden, gaf Bond het meisje zachtjes instructies. ‘Je bent mijn meisje. Ik heb je uit Engeland meegenomen. Doe maar alsof je ons avontuurtje leuk en interessant vindt. We zitten in een moeilijk parket. Haal geen streken uit.’ Bond maakte een hoofdbeweging. ‘Die man is een moordenaar.’
Het meisje zei boos: ‘Als je er maar niet tussengekomen was.’ ‘Dat kan ik van jou ook zeggen,’ zei Bond kortaf. Hij nam het dadelijk terug. ‘Het spijt me, Tilly. Dat meende ik niet. Maar ik denk niet dat je het alléén zou hebben gered.’ ‘Ik had vastomlijnde plannen. Om middernacht zou ik de grens over zijn geweest.’
Bond gaf geen antwoord. Hij zag ineens dat de brede bek van het radarapparaat weer rondwervëlde. Dit apparaat had hen verraden, had hen waargenomen. Het moest een soort luisterapparaat zijn. Wat een vat vol streken was die man! Het had niet in Bond’s bedoeling gelegen Goldfinger te onderschatten. Was hij daar dan tóch in geslaagd? Als hij zijn revolver bij zich had gehad, misschien… Bond wist dat hij zelfs daarmee de Koreaan niet zou hebben verslagen -dat hij daar zelfs nu niets aan zou hebben. De man had iets totaal onkwetsbaars. Gewapend of niet, Bond zou zich tegenover hem bevonden hebben als éen man tegenover een tank. .
Ze betraden het terrein. Op hetzelfde moment ging de achterdeur van het huis open. Twee andere Koreanen, misschien de bedienden uit Reculver, renden uit het elektrische licht naar hen toe. Ze hadden lelijke, glimmende stokken in de hand. ‘Stop!’ Beide mannen hadden de wilde, lege grijns op hun gezicht die Bond zich door mensen van Station J, die in jappenkampen hadden gezeten, had laten beschrijven. ‘We fouilleren jullie. Niet tegenwerken, anders…’ De man die het zei liet zijn stok door de lucht zwiepen. ‘Handen omhoog.’
Bond stak langzaam zijn handen op. Hij zei tegen het meisje: ‘Niet tegenspartelen, wat ze ook doen.’
Klusjesman liep naar voren en bleef dreigend staan toekijken. Het was een vakkundig onderzoek. Bond keek koelbloedig toe hoe ze grijnzend hun handen op het meisje legden.
I
‘Akkoord. Meekomen.’
Ze werden door de open deur gedreven via een met steen ge-laveide gang naar de smalle ingang aan de voorkant van het uis. In het huis hing de geur die Bond verwachtte: een sterke, warme schimmelgeur. Er verschenen deuren met witte panelen. Klusjesman klopte op een ervan. ‘Ja?’ Klusjesman deed de deur open. Ze werden naar binnen geduwd. Goldfinger zat aan een groot bureau. Het lag vol keurig geordende, gewichtige papieren. Het bureau werd geflankeerd door grijsmetalen archiefkasten. Naast het bureau, binnen Goldfinger’s handbereik, stond op een laag tafeltje een kortegolf-ontvanger. Er hing een schakelbord bij een apparaat dat druk tikte en er uit zag als een barograaf. Bond vermoedde dat het iets te maken had met de detector die hen had onderschept.
Goldfinger droeg zijn paarsfluwelen smokingjasje over een witzijden overhemd met open boord, waarin een toefje oranje borsthaar te zien was. Hij zat zeer rechtop in een stoel met hoge leuning. Hij keek ternauwernood naar het meisje en vestigde zijn porseleinblauwe ogen op Bond. Hij toonde zich niet verbaasd. Zijn ogen waren uitdrukkingloos, op een doordringende hardheid na.
Bond barstte los: ‘Kijk eens, Goldfinger. Wat betekent dat nu eigenlijk? Je stuurt; de politie achter me aan om die tienduizend dollar, en ik volg je met mijn vriendin, Miss Soames. Ik ben gekomen om uit te zoeken wat je eigenlijk van plan bent. We zijn over de omheining geklommen - ik weet dat we in overtreding zijn, maar ik wilde je snappen voor’je weer ergens anders heentrok. Toen kwam die aap van je eraan en het scheelde verdraaid weinig of hij had een van ons tweeën doodgeschoten met zijn pijl en boog. Nog twee van die andere Koreanen van je hebben ons opgewacht om ons te fouilleren. Wat is er aan de hand? Als je me daar geen geldige verklaring voor kunt geven zal ik de politie achter jóu aansturen.’
Goldfinger’s matte, harde blik bleef onbeweeglijk. Hij scheen Bond’s verontwaardigde uitbarsting niet gehoord te hebben. Zijn fijnbesneden lippen gingen van elkaar. Hij zei: ‘Mr. Bond, in Chicago zeggen ze: eenmaal is een ontmoeting, tweemaal is toeval, driemaal is vijandelijke actie.’ Miami, Sandwich en nu Genève. Ik ben van plan om de waarheid uit u te wringen.’ Goldfinger’s blik gleed langzaam over Bonds hoofd heen. ‘Klusjesman, de drukkamer.’
Deel 3