11
Het geschenk van het leven

Ik moet de hele tijd aan de harttransplantatie denken. Ik ben nu vier dagen in Acorns, maar als ik op mijn bed lig, een boterham eet, zwem of op SingStar speel, moet ik er toch steeds aan denken. Ik weet dat iedereen eraan denkt. De Chitty Chitty Bang Bang-blikken zijn nu heel erg.

Afgelopen vrijdag zijn we naar Great Ormond Street geweest, en na al die jaren van scans herkende ik mijn eigen hart wel toen dat op het scherm verscheen. Ik zag dat het niet goed werkte, maar toen mijn moeder me vertelde hoe erg het was, vroeg ik me toch af hoe het dan kan dat ik er nog steeds ben. Ik begrijp niet hoe het kan dat ik al die dingen kan doen die ik doe, als mijn hart zo slecht is. Ik weet dat ik steeds vermoeider raak, maar ik heb geprobeerd om daar niet over na te denken, dus ik wou dat ik nooit naar Great Ormond Street was gegaan, want dan had ik ook niet geweten hoe slecht het met me gesteld is.

Maar nu moet ik de beslissing nemen. Daar komt het gewoonweg op neer. Ik weet dat ik, als ik geen donorhart krijg, mijn vijftiende verjaardag niet haal. Over vijf dagen word ik veertien, dus het is nog maar driehonderdzeventig dagen tot mijn vijftiende verjaardag. Het is zevenhonderdachttien dagen geleden dat ik uit het ziekenhuis ben gekomen, en dat voelt niet echt als heel lang. Dus driehonderdzeventig dagen is ook niet echt veel.

Ik wil niet veertien worden en daarna niks meer.

Ik wist het altijd heel zeker, maar nu twijfel ik.

Het is heel moeilijk.

Ik weet niet wat ik moet doen.

Ik ben te moe om nog na te denken.

Mijn vader en moeder hebben gezegd dat zij wel voor me willen beslissen als ik dat wil, en ik heb het hun al duizend keer bijna gevraagd. Maar ik heb het toch niet gedaan, omdat ik nog steeds zelf wil beslissen. Ik weet dat er veel minder druk op me zou liggen als mijn vader en moeder voor me zouden kiezen, maar zij gaan zich misschien schuldig voelen als ik na de transplantatie doodga en ik wil niet dat ze met een schuldgevoel moeten leven. Daarvoor hou ik te veel van hen. Ze moeten ook nog voor Oli, Lucy en Phoebe zorgen, dus ik wil niet dat ze verdrietig zijn als er iets met mij gebeurt nadat zij de beslissing hebben genomen over wat er gedaan moet worden. Ze hebben gezegd dat ze zich niet schuldig zouden voelen, maar ook al hebben ze dat beloofd, ik wil het hun toch niet vragen.

Toen we terug waren uit Great Ormond Street heeft mijn moeder met me gepraat. Ze zei dat ik niet lang meer te leven had als ik de transplantatie niet kreeg. Daar werd ik heel verdrietig van, maar toch weet ik niet wat ik moet doen. Wil ik zo’n grote operatie wel? Kan ik wel beloven dat ik altijd die pillen zal blijven slikken? De volgende dag heeft ze me hiernaartoe gebracht en heeft ze weer gevraagd of ik er al uit was. Ik heb gezegd dat ik het nog niet wist, en zij zei dat dat niet erg was en dat we het er verder wel over zouden hebben als ik weer thuis was. Maar ik weet niet hoe ik moet kiezen, en morgen ga ik weer weg uit Acorns. Het is geen ja, het is geen nee, het is ‘ik weet het niet’. Hoe kom je daaruit? Moeten kiezen tussen een transplantatie en gewoon doorgaan zoals ik nu ben, is hetzelfde als wanneer iemand je vraagt om te kiezen tussen heel moeilijke sommen maken en de marathon lopen. Dat zie ik geen van beide zitten.

Ik wou dat alles bij het oude kon blijven.

Hoe heb ik het volgehouden als mijn hart zo slecht is?

De dokters zeggen dat een transplantatie alleen zal slagen als ik dat echt wil, en dat ze niets doen voordat ik het heel zeker weet. Ik weet dat ik in beide gevallen kan doodgaan, maar de hemel lijkt me niet eng. Als ik daaraan denk zie ik een oord waar je kunt doen waar je zin in hebt en waar je samen bent met de mensen die je kent en die je zijn voorgegaan. Ik weet niet hoe het er daar zal uitzien, maar als ik een gooi moet doen zou ik zeggen dat er heel veel gras is, dat de lucht blauw is en dat de mensen er tafeltennis spelen. Ik weet dat als ik in de hemel kom, alles goed met me zal zijn, en ik wilde dat ik mijn moeder een berichtje kon sturen om haar dat te laten weten. Ik zou willen dat ze wist dat alles goed met me was.

Maar ik ben wel bang om naar de hemel toe te gaan. Zou het pijn doen? En als er nou eens iets misgaat met de transplantatie? Ik weet dat sommige kinderen er enorm van opknappen, maar de dokters hebben gezegd dat dat niet altijd het geval is, en ik zou ook de rest van mijn leven pillen moeten blijven slikken. En wat gebeurt er als ik op een dag besluit dat ik dat niet meer wil? Dat heb ik al eens eerder gedaan. Er zijn dagen geweest dat ik mijn pillen gewoon niet kón slikken, en als ik een transplantatie heb gehad, kan dat nooit meer.

Maar wat als ik geen transplantatie krijg?

Ik heb geen idee hoe ik hieruit moet komen.

Mijn hoofd voelt helemaal wazig als ik eraan denk.

Ik zeg de hele tijd tegen mezelf dat ik al eerder vrij goed wist wat ik wilde, dus dat ik dat nu weer zou moeten weten. De scan heeft me wel bang gemaakt, en ik wist dat ik niet nog een keer kon denken: ik zal bewijzen dat jullie ongelijk hebben. Ik heb al drie keer op de drempel van de dood gestaan, en ik ben er nog steeds. Maar ik weet niet wat er nu gaat gebeuren.

Ik ben deze week heel moe geweest. Ik heb van alles geprobeerd, zoals zwemmen of op de computer, maar ik ben zo moe dat ik vaak niet eens wilde praten of televisiekijken. Ik kan alleen maar liggen. Ik wist niet eens of ik Simone wel wilde zien toen ze vroeg of ze maandag langs zou komen; daar heb ik enorm over liggen twijfelen. Maar toen ze kwam, was ik toch blij dat ze er was, want ze had bloemen, chocola, kauwgomballen en reusachtige aardbeien meegebracht. Toen ze vertelde dat haar moeder zout in plaats van suiker in het taartdeeg had gedaan, doordat haar vader zonder het te zeggen de potten had verwisseld, moest ik wel lachen.

Toen zijn we gaan doen wat ik het leukst van Acorns vind, namelijk naar het zwembad. Ik kon eigenlijk alleen maar een beetje staan, maar het was toch leuk, en na afloop hebben Simone en ik een boterham gegeten en daarna hebben we naar Bride Wars gekeken, want toen was ik weer moe. Ik heb het met Simone niet gehad over wat er aan de hand is, en ze heeft er ook niet naar gevraagd. Ze weet dat ik het er liever niet over heb en ze wil dat het zo gezellig mogelijk is als ze bij me is, net als ik. Ze wil niet de hele tijd vragen hoeven zitten stellen.

Maar gisteren kwam mijn moeder en toen hebben we even gepraat. Ze vroeg of ik nog over de transplantatie had nagedacht, maar ik zei niet veel want ik voelde me heel slecht. Ik had totaal geen energie en kon alleen maar op de bank of in bed liggen. Ik had ook buikpijn en toen ik gisteravond naar bed ging, was ik echt bang, want dat is altijd het slechtste moment van de dag. Maar mijn moeder was bij me, dus voelde ik me iets beter, en ze bleef bij me tot ik in slaap viel.

Ik weet niet wat ik moet doen.

Ik kan geen beslissing nemen.

In Great Ormond Street heb ik in elk geval wel antwoord gekregen op mijn vragen. Ik wilde allerlei dingen weten, zoals hoe lang het duurt tot ik hersteld ben, hoe groot mijn litteken wordt en wat er na de operatie gebeurt. Ik heb de transplantatiecoördinator ook gevraagd of er ooit een moment komt waarop het te laat is om nog van gedachten te veranderen, en toen zei ze ja. Daar moet ik steeds aan denken, ook al is me niet helemaal duidelijk geworden wanneer dat dan zou zijn. Ik ben blij dat ik dat niet heb gevraagd.

Maar ik weet dat dit niet eeuwig kan duren.

Ik wil alles doen wat ik nog zou willen doen.

Ja, wie niet?

Wat is er aan de andere kant?

Deze dingen weerhouden me van een transplantatie:

•Wat gebeurt er als het verkeerd gaat?

•Wat gebeurt er als ik niet mijn hele leven pillen wil blijven slikken?

•Wat vinden mijn vader en moeder ervan als ik besluit dat ik het toch wil? Ik ben bang dat ze denken dat ik het eigenlijk al die tijd al heb gewild maar het niet heb gezegd.

En om deze dingen zou ik wel een transplantatie willen:

•Als het goed gaat word ik weer beter.

•Heel veel kinderen hebben een transplantatie gehad en maken het goed.

•Geen transplantatie krijgen vind ik net zo eng als wel een transplantatie krijgen.

Als dat zo allemaal door mijn hoofd speelt vraag ik me af of ik wel een keuze heb. Misschien moet ik gewoon wat positiever zijn en aan de goede kanten van een transplantatie denken in plaats van aan de slechte. Toen ik in het verleden nee zei, had ik in het ziekenhuis gelegen en daar had ik schoon genoeg van. Maar nu ben ik al bijna twee jaar uit het ziekenhuis en heb ik een heleboel leuke dingen gedaan, waardoor ik weer weet wat het leven nog allemaal te bieden heeft. De situatie is nu heel anders.

Ik wil mijn zestiende verjaardag vieren, sweet sixteen, ik wil leren autorijden en met iedereen op de veerboot naar Bretagne gaan. Mijn moeder spreekt Frans, dus die mag mee, en mijn vader ook, ook al spreekt die alleen Duits, dus daar heb je niet veel aan. Maar het zou leuk zijn als hij erbij was, en Oli, Lucy en Phoebe mogen ook mee. Dan zouden we croissants kunnen eten en ook slakken kunnen proberen. Ik wil de wereld zien en overal naartoe gaan waarover ik nu alleen maar in boeken heb gelezen. Ik wil thuis zijn en in de sneeuw spelen, ik wil volgend najaar bramen gaan plukken.

Ik wil alles zien en alles doen.

Ik dacht vroeger altijd dat dat zonder transplantatie ook wel kon, en ik heb ook veel gedaan. Ik heb bewezen dat iedereen het bij het verkeerde eind had, en daar ben ik heel blij om.

Maar de situatie is veranderd.

Ik wil niet dood.

Ik wil leven.

 

Al sinds ik Hannah vier dagen geleden van Acorns had opgehaald, was ze stilletjes geweest. Ik wist dat ze het moment naderde waarop ze een beslissing over de harttransplantatie zou nemen, maar zover was het nog niet.

‘Misschien doe ik het wel,’ had ze in de auto gezegd toen we van Acorns terug naar huis reden.

‘Wil je dat ik Great Ormond Street bel om het te zeggen?’ had ik gevraagd.

‘Nee. Ik weet het nog niet helemaal zeker.’

Ik zou wel in Hannah’s hoofd willen kruipen om te weten te komen wat ze dacht, want dan zou ik haar misschien beter kunnen helpen. Net als elke andere moeder wilde ik haar beschermen en troosten, wilde ik deelgenoot zijn van haar diepste gedachten. Maar welke moeder weet nu precies wat haar kind van dertien denkt? Heel weinig moeders, vermoed ik, en ik had geleerd om Hannah te laten denken, of niet te denken, te praten, of niet te praten.

Over één ding wilde ik echter haar angst wegnemen. Ik wilde niet dat Hannah zich er door angst of onwetendheid van liet weerhouden om een beslissing te nemen en ik wist zeker dat ze ook nadacht over het feit dat een donorhart ooit van iemand anders was geweest.

‘Je weet toch wel dat je niet verandert als je een transplantatie hebt gehad, hè?’ zei ik toen ze terug was van Acorns.

Ik zag aan haar gezicht dat ze op haar hoede was.

‘Ik weet dat je daarover hebt nagedacht, Han. Maar je hersenen bepalen wie je bent, niet je hart. Je hersenen bepalen wat je denkt en voelt.’

‘Maar als ik het hart nou niet meer wil als ik het al heb gekregen?’ vroeg ze. ‘Als ik mijn medicijnen nou niet neem en een hart verspil dat iemand anders nodig heeft?’

‘Ik denk niet dat dat zal gebeuren als jij eenmaal je besluit hebt genomen, Han. Daarom moet je ook zo diep nadenken. Je wilt het zeker weten. En zodra je het zeker weet, verander je volgens mij niet meer van gedachten.’

‘Nee,’ zei ze.

‘En als je je laat opereren, kan ik geen meisje bedenken dat mensen liever zouden helpen dan jou. Als iemand besluit dat hij hartdonor wil worden, of als zijn familieleden daartoe besluiten, doet hij dat om iemand te helpen die heel ziek is. Ik kan me niet voorstellen dat iemand die hulp meer waard is dan jij, zo’n aardig en lief, sterk en moedig meisje als jij.’

Maar toch bleef Hannah wachten, en ik wist dat haar veertiende verjaardag, de dag erna, de laatste horde was die zich tussen haar en haar beslissing bevond. Ik wist zeker dat die haar ervan weerhield om te zeggen wat ze dacht, en hoe graag ik het ook wilde, ik kon er niets aan veranderen dat kleine dingen als verjaardagen en de grootte van haar litteken voor Hannah heel belangrijk waren. Over die dingen zat ze in, en ze had in de loop der jaren al zo veel verjaardagen moeten missen, dat die heel belangrijk voor haar waren geworden; dat waren unieke dagen waarop ze zich bijna normaal kon voelen, terwijl ze te veel taart at, cadeautjes openmaakte en lol had net als haar vriendinnen. Een dag om even alles te vergeten.

Hannah’s vijfde en zevende verjaardag had ze na de leukemie in het ziekenhuis doorgebracht, ze was na het hartfalen op een highcareafdeling twaalf geworden en afgelopen jaar, toen ze dertien werd, had ze ziek in bed gelegen. Elke gemiste verjaardag bleef haar bij, en ze wist dat ze misschien weer moest worden opgenomen vanaf het moment dat ze ja zei tegen een transplantatie. Dat wilde ze niet, nóg niet in elk geval, en niets, zelfs de transplantatie niet, kon verhinderen dat ze de volgende dag thuis veertien zou worden.

Dus had ik, sinds ik haar van Acorns had opgehaald, vier lange dagen gewacht, waarin ik mijn angst of ongeduld niet de kans had gegeven om Hannah op te jagen; ik dwong mezelf om niet te denken aan wat er binnen in haar gebeurde en hield mezelf voor dat de tijd kostbaar was, maar haar gemoedsrust nog kostbaarder. Ze mocht deze beslissing in haar eigen tempo nemen. Ze moest de moed van haar overtuigingen met zich mee de operatiekamer in nemen. Ik mocht Hannah niet in het nauw drijven, want ik was bang dat, als ik dat deed, ze nee zou zeggen. Ze was vastbesloten geweest om alles uit de afgelopen paar dagen te halen wat erin zat, en ik wist zeker dat ze dat deed omdat wij zodra ze zei dat ze de transplantatie wilde, de regie zouden kwijtraken. Ze was met Andrew, Oli, Lucy en Phoebe naar een gigantisch countryfestijn geweest, had foto’s van hen allemaal genomen en zichzelf gedwongen om in de zon rond te lopen, maar was daarna bekaf thuisgekomen. Ik was verbaasd over haar vermogen om zich aan elke dag weer vast te klampen, maar nu had ze nog één laatste dag nodig die helemaal van haar was.

Ze was bijna jarig; we hadden haar feestje georganiseerd, cadeautjes ingepakt, haar vriendinnen uitgenodigd en een taart gekocht. Hannah kon er eindelijk zeker van zijn dat ze de dag zou vieren zoals zij het wilde, en ik wist dat ik weer met haar moest praten. Toen ik ’s nachts even bij haar was gaan kijken, had ze wakker gelegen, en ik was bij haar blijven zitten tot ze eindelijk weer in slaap viel.

Nu moest ik haar een klein stukje verder durven duwen.

‘Ik wil even met je praten, Han,’ zei ik, en ik ging naast haar zitten. ‘Want ik denk dat je eruit bent.’

‘Ja,’ zei ze zacht.

Eén woord, waaruit er duizenden spraken.

‘Als je een beslissing hebt genomen over de transplantatie, ga ik je vragen om dat aan Great Ormond Street te vertellen,’ zei ik.

‘Maar hoef ik niet vóór morgen terug naar het ziekenhuis?’

‘Nee, liefje. We hoeven het aan niemand te vertellen, behalve aan Great Ormond Street. Verder hoeft niemand het te weten als jij dat niet wilt.’

‘Goed.’

Ik draaide langzaam het nummer van Nadine, de transplantatiecoördinator van Great Ormond Street

‘Hallo?’ zei ze toen ze opnam.

‘Nadine?’

‘Ja.’

‘Je spreekt met Kirsty. Ik geloof dat Hannah je even wil spreken.’

Ik gaf haar de telefoon. Heel even keek ze bijna bang, terneergeslagen door het gewicht van haar beslissing. Toen ze begon te praten, hield ik mijn adem in.

‘Ik heb een beslissing genomen,’ zei ze.

Haar woorden haperden en het was even stil. Toen sprak ze verder.

‘Ik wil op de transplantatielijst. Ik wil geopereerd worden.’

Ze was uitgesproken en gaf de telefoon aan me terug. Toen het gesprek ten einde was, bukte ik me om haar te omhelzen.

‘Ik wil met vakantie en ik wil mijn eindexamen doen,’ zei Hannah.

‘Dat weet ik, liefje,’ fluisterde ik. ‘En dat wil ik ook.’

 

Hannah lag in bed, achterover in de kussens. Ze was moe van haar verjaardagsfeest en moest nodig slapen. Het was nog licht buiten – het einde van een warme zomerdag – en ik schoof de gordijnen dicht om de kamer te verduisteren.

Het was een heerlijke dag geweest. Hannah was opgetogen geweest als altijd over de verjaarscadeaus en had maar liefst drie verjaardagstaarten gekregen, want oma, een vriendin en ik hadden er alle drie een gekocht. Eerder die middag hadden we het gevierd met haar schoolvriendinnen Simone, Becky, Brigitta, Laura en Lindy’s dochter Becky. Hannah had met hen gelachen, taart gegeten, een groot boek vol foto’s en tekstjes van schoolvriendinnen en leraren bekeken en zelfs een paar trucs geprobeerd die een circusartiest die we thuis hadden laten komen haar had voorgedaan. Ze had giechelend kleurige linten aan stokjes laten rondtollen of gekeken hoe haar vriendinnen op een wiebelplank probeerden te blijven staan. Oma en opa, Oli, Phoebe en Lucy waren ook van de partij geweest. De dag was precies verlopen zoals Hannah het wilde en toen ik naar haar lachende gezicht keek, wist ik dat ik die herinnering zou vasthouden, wat er verder ook mocht gebeuren.

Het enige waar ze zich na haar beslissing om de transplantatie te ondergaan druk over had gemaakt, was wat andere mensen ervan zouden denken.

‘Mensen veranderen over kleine dingen van gedachten, dus waarom zou jij dat niet over iets groots doen?’ zei ik. ‘Het is veel moediger om te zeggen dat je je bedacht hebt dan dat je te bang bent om dat toe te geven.’

Nu ze in bed lag maakte ze een kalme indruk. Over drie dagen zou ze naar Great Ormond Street gaan, waar ze onderzoeken gingen doen om te bepalen of Hannah op de lijst voor een donorhart mocht. Ze had dan wel ja gezegd, maar het was niet zeker of ze in aanmerking kwam voor de operatie, want de artsen moesten eerst nog controleren of haar andere organen gezond genoeg waren om zo’n enorme ingreep te doorstaan. Ze moesten ook ingewikkelde bloedbepalingen doen om zeker te weten dat haar lichaam het hart zou accepteren, aangezien ze in het verleden heel veel bloedtransfusies had gehad. En als ze op de lijst voor een donorhart kwam, kon niemand met zekerheid zeggen hoe lang we zouden moeten wachten tot er een hart beschikbaar was.

‘Heb je een leuke dag gehad?’ vroeg ik aan Hannah terwijl ze rechtop ging zitten en ik haar wat water gaf om haar pillen mee in te nemen.

‘Hartstikke leuk,’ zei ze.

‘Daar ben ik blij om.’

‘Ik ook.’

‘Mama?’

‘Ja?’

‘Ik hou van je.’

‘Ik hou ook van jou, Han.’

 

Ik deed mijn ogen wijd open. Het was drie uur ’s nachts. Ik sliep slecht, want ik was bang dat Hannah niet sterk genoeg zou zijn om nog lang op een hart te wachten. Haar verjaardag was nog geen week geleden, maar haar toestand was nog verder verslechterd. ’s Nachts ging ik elk uur naar haar toe om bij haar te kijken en haar medicijnen te geven om de pijn te stillen of zuurstof om haar ademhaling te vergemakkelijken, als ze dat nodig had.

Ik stapte uit bed en liep naar haar kamer. Toen ik bij haar naar binnen liep, brandde er zacht licht in Hannah’s kamer, en ik zag haar op bed liggen: een grauw gezichtje, haar handen op haar borst in elkaar geklemd, en ze ademde met horten en stoten. Ze keek bang.

‘Gaat het, Han?’ vroeg ik terwijl ik me naar haar toe boog.

‘Ik heb pijn in mijn borst,’ fluisterde ze. ‘Het is net of er iemand op zit.’

‘Rustig maar, liefje,’ zei ik zacht. ‘Ik geef je wat medicijnen, dan voel je je zo al beter. Wacht maar even.’

Ik liep naar de keuken en pakte aspirine en pijnstillers uit het kastje. Ik dreigde kopje-onder te gaan in de paniek. Was dit het dan? Ging Hannah dood? Niet nu. Alstublieft niet nu. Niet nu we al zo ver gekomen waren.

Ik hielp haar om overeind te gaan zitten en ze slikte de pillen door. Ik gaf haar wat zuurstof en ging toen naast haar bed zitten.

‘Je bent moe, mama,’ zei ze.

‘Nee, het gaat wel, Han. Rust jij nu maar wat.’

Toen de medicijnen begonnen te werken en haar pijn afnam, viel Hannah weer in slaap, en ik bleef bij haar zitten. Wij samen. Ik wachtte tot de donkere uren van de nacht langzaam naar het licht toe gleden en er weer een dag aanbrak. Ik vroeg me af waar dit zou eindigen. Ik wilde dat Hannah nú een donorhart kon krijgen, want ik wist niet of ik dit nog langer aankon. Ik wist dat ik alles op zijn beloop moest laten, zoals ik altijd had gedaan, maar dit voelde anders. Hannah had een beslissing genomen. Vroeger had ze zonder operatie verder willen leven, en dat had ze ook gedaan. Nu wist ze dat ze het zonder transplantatie niet zou redden.

De volgende ochtend werd Hannah naar het ziekenhuis gebracht, waar me werd verteld dat haar ureum- en creatinegehaltes aan het dalen waren; dit betekende dat haar nieren ermee ophielden. Ze had een lage bloeddruk.

Er was niet veel tijd meer.

 

Wachten.

Wachten.

Hannah’s naam op de lijst voor een donorhart.

Hoe lang zal het duren?

Zal ze sterven voordat iemand anders sterft, iemand wiens hart misschien haar leven kan redden?

Schuldgevoel en hoop vermengen zich met elkaar.

Hoe kan ik nu hopen op een hart van iemand van wie wordt gehouden, net als van Hannah?

Het was drie weken na Hannah’s verjaardag en sindsdien waren we ziekenhuis in ziekenhuis uit geweest. Haar nieren gingen achteruit en ze hield steeds meer vocht vast. De artsen hadden haar medicatie verhoogd en we hadden geprobeerd of we naar huis konden. Maar nu lag Hannah weer in het ziekenhuis, want ze was te ziek om ergens anders te kunnen zijn. Haar gezondheid ging in ijltempo achteruit.

Afgelopen week was er een glimpje goed nieuws: Hannah stond op de transplantatielijst, en een paar dagen later was er even een moment van hoop, want er kwam een hart beschikbaar. We stapten in een ambulance, op weg naar Londen, maar toen werd er gebeld met de mededeling dat het hart niet geschikt was.

Hannah keek stomverbaasd toen de ambulance omkeerde.

Hoe moeten we haar hoop levend houden?

In de dagen hierna sloot Hannah op de afdeling in het ziekenhuis vriendschap met een ander meisje, Molly. Haar blindedarm moest eruit.

Ze keken samen naar een dvd en kletsten wat.

Ik babbelde met Hannah over het weer, over wat Oli, Lucy en Phoebe op school deden, over wanneer Andrew op bezoek zou komen.

Wachten.

Wachten.

Ik moet zorgen dat Hannah sterk blijft, ik moet zorgen dat ze de moed niet laat zakken.

Maar vanavond weet ik niet of Hannah nog wel langer kan wachten. Ze is zo verschrikkelijk zwak. Ze is te moe om uit bed te komen of veel te zeggen, ze krijgt weer dobutamine om haar kwetsbare hart aan het kloppen te houden.

‘Ik hoop dat er vanavond een hart komt, mam,’ zegt ze als ik haar instop om te gaan slapen.

‘Dat weet ik, liefje,’ zeg ik sussend. ‘Laten we bidden dat dat gebeurt.’

Haar bloeddruk daalt. De artsen hebben besloten om haar medicatie wat meer te spreiden, omdat haar hart te zwak is om die in grote doses toegediend te krijgen.

En haar bloeddruk daalt maar en daalt maar.

Die is nu 49 over 22. Een gezonde bloeddruk is 120 over 60.

Heer, alstublieft.

Zal ze straks te zwak zijn om de operatie te overleven?

Om twaalf uur ’s nachts komt haar begeleider naar me toe. Hannah moet morgenochtend naar Londen worden overgebracht. Haar levensfuncties moeten van nu af aan kunstmatig in stand worden gehouden. Dat is de enige manier om haar nog in leven te houden.

Ze slaapt.

Alstublieft.

Help.

Haar.

De deur gaat open en haar begeleider komt binnen.

‘Ik heb nieuws,’ zegt ze, en de wereld staat stil. ‘Er is een hart beschikbaar.’

Ik voel warme tranen op mijn wangen, net als op de dag dat Hannah werd geboren.

Zal dit haar tweede levenskans worden?

 

Hoog boven ons bulderden de rotoren van de raf-helikopter. Het was vier uur ’s nachts, ongeveer tweeënhalf uur nadat het telefoontje van Great Ormond Street was gekomen. Hannah was er te slecht aan toe om in een ambulance te worden vervoerd, en in de helikopter die haar naar Londen zou brengen zat een medisch team van de Children’s Acute Transport Service. De helikopter was zojuist voor het Hereford Hospital geland, heel voorzichtig op de daartoe aangewezen ruimte, vlak buiten de slagbomen van de parkeerplaats. In de slipstream van de helikopter bogen de takken van de bomen door, de koplampen van de brandweerauto verlichtten het terrein, de deuren gingen open en er sprongen mensen naar buiten. Terwijl ik naar hen keek joeg de adrenaline door mijn lichaam en ergens in een heel klein hoekje van mijn hart vroeg ik me nog af of Hannah echt wel zo ziek was: de radeloze ontkenning van een moeder die bang is haar kind te verliezen, prikte nog steeds binnen in mij, ook al wist ik dat ze boven doodziek in bed lag.

Het CATS-team ging naar boven, naar Hannah’s kamer, om haar klaar te maken voor transport, en ik pakte onze spullen in. De nieuwe dokters moesten haar dobutaminelijn vervangen, haar vitale functies controleren en zorgen dat ze zo stabiel mogelijk was voor de reis. Ongeveer een uur later waren ze klaar voor vertrek en ik nam afscheid van de verpleegkundigen die de afgelopen weken zo goed voor ons hadden gezorgd. Terwijl we hadden gewacht – en we allemaal hoopten dat er heel snel nieuws zou komen – had ik me heel dicht bij hen gevoeld, en toen we ons klaarmaakten voor vertrek, omhelsde ik hen ten afscheid. Andrew was thuis en zou, zodra zijn ouders waren gearriveerd om voor Oli, Lucy en Phoebe te zorgen, met de auto naar Londen komen.

Hannah werd op een brancard naar buiten gebracht en ik liep vlak achter haar aan. Ik keek toe hoe ze in de helikopter werd getild. Daarin zaten een navigator met een donkergroene helm op, oorbeschermers en een microfoon, twee piloten met een helm met vizier en iemand om de lier te bedienen, die ook een helm droeg en een microfoon omhad.

Maar zelfs met al deze bedrijvigheid om zich heen was Hannah te zwak om opgewonden te zijn over de transplantatie, of om zelfs maar bang te zijn toen ik haar vertelde dat er een donorhart beschikbaar was gekomen.

‘Fijn,’ had ze gezegd, verder niets.

Ze zag er heel kleintjes uit, zoals ze op de brancard lag, met acht artsen en verpleegkundigen om zich heen, met hun knieën krap tegen het bed aan. Naast haar stonden twee infuusstandaards, ze had een zuurstofmasker voor en een helm en oorbeschermers op. Ik ging met pap in mijn benen in de helikopter zitten, waarna die opsteeg, de donkere lucht in. Was dit de laatste reis die Hannah en ik samen zouden maken? Was dit het eind van haar leven of een nieuw begin?

Ongeveer vijftig minuten later landden we in Regent’s Park, waar het al lichter was geworden. Op deze vroege ochtend van een natte dag in juli stonden joggers naar de helikopter te kijken toen die naar de grond zakte en Hannah in een ambulance werd gelegd; de laatste etappe van haar reis naar Great Ormond Street, een reis die jaren geleden was begonnen.

Terwijl ik naast Hannah zat keek ik hoe de straten aan me voorbijsnelden.

‘We zijn er bijna, Han,’ zei ik. ‘Het is niet ver meer.’

Ze was stil, opgesloten in een cocon van angst en hoop. Toen we in Great Ormond Street aankwamen, werden we naar de hartbewaking gebracht en kregen we te horen dat de chirurgen het hart onderzochten om vast te stellen of het geschikt was. Als dat het geval was zou Hannah binnen een uur naar de ok worden gebracht. Door de adrenaline die door haar lichaam pompte werd ze wat wakkerder, zodat we tijdens het wachten nog halfslachtig een bordspelletje konden doen.

Toen de transplantatieverpleegkundige ons kwam vertellen dat het hart goed was, wisten Hannah en ik allebei dat het moment gekomen was waarop ze naar de operatiezaal zou worden gebracht. Wat ging het opeens snel! Andrew was er nog niet, want het was drieënhalf uur rijden naar Londen en ik wist dat hij het verschrikkelijk zou vinden als hij Hannah niet meer gezien had. Maar er was niets aan te doen; de artsen waren klaar en Hannah werd op een brancard gelegd en de lange ziekenhuisgangen door gereden. Terwijl ik naast haar liep dacht ik aan alle keren dat we zo gelopen hadden toen ze nog klein was. Ik vroeg me af of ze vandaag, wanneer ze in slaap werd gebracht, net zo bang zou zijn als ze indertijd was geweest. Ik wilde niet dat ze zou huilen en gillen, graaien en worstelen om mij vast te kunnen pakken wanneer ze onder narcose werd gebracht. Ik wilde dat ze niet bang zou zijn, dat ze zo vredig mogelijk de ok in zou gaan. Die zekerheid moest ze met zich meenemen.

Hannah werd door dubbele deuren een kleine vierkante anesthesieruimte binnen gereden, waar een stuk of vijf artsen en verpleegkundigen op ons stonden te wachten. Ze zag er heel kleintjes uit, zoals ze daar tussen al die mensen lag, en terwijl de narcose op een van haar infusen werd aangesloten bleef ik zachtjes tegen haar praten.

‘Ik hou van je, Han,’ zei ik keer op keer, als een soort mantra die ze binnen in zich kon bewaren terwijl ze in slaap viel, als een zaadje dat ik diep binnen in haar plantte terwijl de chirurgen aan de slag gingen om een wonder bij haar te verrichten.

‘Ik hou ook van jou,’ antwoordde ze.

Haar woorden knalden bij me naar binnen.

‘Ik hou van je, Han.’

‘Ik hou ook van jou.’

Toen het narcosemiddel haar aderen binnen gleed, boog ik mijn hoofd naar het hare.

‘Denk maar aan alle dingen die we samen gaan doen,’ zei ik terwijl ze me recht aankeek. ‘Als je uit deze slaap wakker wordt, gaan we een heleboel dingen doen, liefje.’

Ze keek me kalm aan.

‘We gaan langs het strand wandelen. Denk daar maar aan, Han. Palmbomen, wit zand, water dat over het zand stroomt. Daar ben je nu. Het is warm, de zon schijnt en jij loopt de zee in. De blauwe, blauwe zee...’

Hannah glimlachte loom en zakte weg.

‘En als je weer thuis bent, gaan we naar Oli kijken als hij moet voetballen, we gaan met Lucy naar de paarden, we gaan lekker wandelen...’

Ik keek naar haar gezichtje.

Ze sliep, heel vredig. Ze was eindelijk klaar. Ze had haar keuze gemaakt.