TOT BESLUIT
Meer dan vijftien jaar zijn intussen voorbijgegaan. Sommigen leven nu niet meer. Anderen zijn ouder, maar niet verstandiger geworden. Slechts weinigen probeerden een les te trekken uit wat er was gebeurd. Kapitein Feders overleefde zijn vriend Karl Krafft en de generaal-majoor slechts enkele maanden. Hij werd in verband met de gebeurtenissen van de twintigste juli negentienhonderd vierenveertig gearresteerd en spoedig daarop terechtgesteld. Ze hingen hem op aan pianosnaren, zodat het uren duurde voor de dood hem verloste. Desondanks glimlachte hij, toen zijn gelaatstrekken verstarden.
Marion, zijn vrouw, verdween destijds. Niemand wist, waar zij naar toe was gegaan. Kort voor het staken van de vijandelijkheden moest zij in Berlijn zijn gezien, als lid van een verzetsgroep. Volgens een andere lezing dook zij op in Zwaben, als vriendin van een Amerikaanse officier. Vast staat echter, dat zij geen spoor heeft achtergelaten. Kapitein Ratshelm heeft de oorlog met ere doorstaan en zijn krijgsgevangenschap ook. Hij liet nooit na zijn militaire kennis te vergroten en zijn karakter te vormen. Ook was hij er absoluut zeker van zich nooit vergist te hebben. Hij werkte eerst als gemeenteambtenaar in het Rijnland, vervolgens als employé op een chemische fabriek in dezelfde buurt. Hij is nog altijd niet getrouwd, maar wel weer soldaat – in de rang van luitenant-kolonel. Hij zorgt voorbeeldig en met succes voor de hem toevertrouwde ondergeschikten. Niet veel minder gelukkig was de carrière van majoor Frey. Eerst had hij enige moeite de totale nederlaag met de vereiste houding te doorstaan. Er volgden twee naar verhouding moeilijke jaren, die hij op het landgoed van een oorlogskameraad doorbracht. Maar hij verstond de tekenen van de tijd en ging in de politiek. Zijn eervol verleden en zijn bekwame onderhandelingspolitiek brachten hem spoedig in de top van de liberaal-nationale democratische partij. Hier streed hij – onder andere – voor het aanzien van Duitsland en het dragen van welverdiende onderscheidingstekens voor dapperheid. Bij staatsontvangsten in rok is hij een decoratieve figuur – vooral als hij zijn ridderkruis draagt.
Felicitas Frey verloor weliswaar haar landgoederen in Silezië, maar had altijd nog genoeg invloedrijke familieleden in het westen van Duitsland. Natuurlijk was haar huwelijk geen vredig toevluchtsoord meer – daarvoor zorgde wel haar nichtje Barbara Bendler-Trebitz. Zij hing zeer aan de familie Frey. En zelfs toen ze later trouwde, was de uitverkorene een medewerker van Frey, wat buitengewoon praktisch bleek te zijn. Nauw verbonden met deze familie bleef ook de voormalige kapitein Kater. Handig en buigzaam als hij was, omzeilde hij alle klippen. Hij bleef kapitein en commandant van de verzorgingscompagnie tot de eindoverwinning. Daarna beheerde hij – op dezelfde plaats – een verplegingsmagazijn en een officiersmess van de US-Air-Forces. Korte tijd daarna nam hij het bestuur van de stad Wildlingen aan de Main over, omdat hij in politiek opzicht volkomen onbesmet was. Daar verleende hij bijzondere diensten bij de overplaatsing van een bekend optisch bedrijf uit de oostelijke gebieden. Zijn bemoeiingen werden spoedig beloond met de benoeming tot verkoopleider bij dat bedrijf. Zijn samenwerking met de politiek zo succesvolle heer Frey mocht als buitengewoon vruchtbaar worden bestempeld.
Irene Jablonski daarentegen was maar een kort, zij het ook stormachtig leven beschoren. Nadat zij door Kater grondig over haar mogelijkheden was ingelicht, schepte zij daar genoegen in en toonde een verbazingwekkend uithoudingsvermogen. Na Kater kwam een stafintendant, dan een kringleider en vervolgens een legereconoom. Haar naïeve en bereidwillige manier van doen trok de mannen aan, ze zwermden om haar heen als motten om een kaars. Maar toen viel een halve compagnie Turkmenen over haar heen; zij stortte in elkaar en werd krankzinnig. Het lid van de opperste krijgsraad Wirrmann bleef de justitie trouw. Tenslotte was hij een vakman en specialisten zijn altijd nodig. Hij hield zich uitsluitend aan de wet – aan de wet van het ogenblik. Zolang het noodzakelijk was, veroordeelde hij – volgens paragraaf vijf van het bijzonder oorlogsstrafrecht – menig ondermijner van de militaire kracht. Daarna adviseerde hij een geallieerde commissie van strafrecht. Tenslotte belandde hij als president van de landbouwsenaat aan een gerechtshof in Noord-Duitsland. Dr. Wirrmanns devies: Eén volk, één rijk, één recht. Van Sybille Bachner is mee te delen, dat zij eerst verder aan de krijgsschool verbonden bleef, ook na de terechtstelling van Modersohn. Met zijn opvolger had zij eerst een verhouding en trouwde toen met hem. Daarmee werd haar vurigste wens vervuld: Zij werd de vrouw van een generaal. Hij werd echter bij de laatste gevechten om Groot-Duitsland zwaar gewond door een vliegtuigbom. Voortaan was hij aan zijn rolstoel gebonden. Sybille Bachner ontliep dit lot niet. Ze woont samen met haar man eenzaam, zwijgzaam en met een hard gezicht in een klein, bouwvallig huis aan een meer in Boven-Beieren.
De veertig cadetten van klasse H werden in alle windrichtingen verstrooid. Zoals ze gekomen waren, zo gingen ze ook uit elkaar: Ieder naar zijn troepenonderdeel, ieder naar zijn frontsector. Ze hadden de krijgsschool doorstaan, ze werden officier en al gauw was Wildlingen voor hen nauwelijks meer dan een vluchtige herinnering te midden van veel anderen.
Cadet Amfortas sneuvelde als luitenant in het oosten. Andreas raakte in het oosten in krijgsgevangenschap en sloot zich onmiddellijk aan bij het Nationaal Comité Vrij Duitsland. Berger, Gründler, en Cremel doken onder – en met hen de meeste anderen. Ze trokken hun uniformen uit en voegden zich bij andere legers, die van de arbeid, handel en bestuur. Net als vroeger vertegenwoordigden zij de solide, betrouwbare middelmaat. Ze waren altijd te gebruiken. Kramer, de eeuwige onderofficier bleef wat hij was. Hij was soldaat van beroep, wilde niets anders zijn en kon niets anders leren. Egon Weber, de krachtmens, keerde rustig in het vaderland terug, hij rolde zijn mouwen op en schoof voortaan broden in de oven. Hij is voorzitter van een zangvereniging, een kegel- en een skaatclub. Wel stichtte hij een gezin, dat snel aangroeide. Hij geldt als een gemoedelijk mens. Maar als iemand zijn voornaam Egon al te nadrukkelijk uitspreekt, kan hij bepaald onaangenaam worden.
Vreemd verliep het korte, maar toch vreugdevolle leven van cadet Mösler. Eerst werd hij luitenant, maar hij bleef dat niet lang. Hij had een verhouding met de vrouw van zijn compagniescommandant en tegelijk een met de vrouw van zijn bevelhebber. Hij werd daarom overgeplaatst naar het front, kwam in Frankrijk en richtte daar een veldbordeel op met verschillende filialen. Dat kostte hem zijn officiersuniform. Mösler ging toen, zoals hij beweerde, in de ondergrondse. Tenslotte werd hij als lid van de Maquis doodgeschoten, wat niets anders was dan een vergissing – eenvoudig een verwisseling van lijsten. Veel lichte meisjes treurden om hem.
Ook Böhmke, de dichter, werd luitenant, raakte spoedig in gevangenschap en was tot 1946 spoorloos. Toen dook hij weer op en schreef stukken over het onderwerp ‘Nooit meer oorlog’ In achtenswaardige kranten. Ook sprak hij voor de radio en genoot in Zuid-West-Duitsland een zekere populariteit. Na een paar jaar vond hij echter niemand meer, die zijn stukken drukte en dus ook niemand meer, die ze las. Uit protest vertrok Böhmke naar Oost-Duitsland, maar kwam heel vlug terug naar West-Duitsland om vandaar te emigreren naar Canada. Daar werkte hij als houthakker. Een bekende Duitse uitgeverij publiceerde zelfs een gedichtenbundel van hem – achtenzestig exemplaren werden daarvan ook werkelijk verkocht.
Rednitz bleef nog enige tijd in verbinding met Wildlingen en de krijgsschool. Eerst correspondeerde hij met kapitein Feders en nadat deze was terechtgesteld met Elfriede Rademacher. Deze brieven waren weliswaar zeldzaam en hun inhoud was haast altijd somber, maar Rednitz hoorde toch nog iets van wat er gebeurde. De dood van Feders kwam voor hem niet als een verrassing. Hij hoorde dat de villa Rosenhügel vlak voor het einde van de oorlog werd opgeheven. Wat er met de mandmensen was gebeurd, kon niemand vertellen. Onder de weinige graven in het park van villa Rosenhügel was er een, dat de naam van de stafarts Heinz Krüger droeg – als datum van zijn dood was 20 april 1945 aangegeven. De doodsoorzaak kon niet meer worden vastgesteld. Van Elfriede Rademacher kan worden meegedeeld, dat haar leven voortaan heel eenvoudig verliep. Zij bleef voorlopig in Wildlingen, al werkte ze daar niet meer op de schrijfkamer van de verzorgingscompagnie, maar in een materiaalmagazijn. Ze was de laatste die het graf van luitenant Barkow verzorgde. De graven van luitenant Krafft en generaal-majoor Modersohn werden door niemand verzorgd – want niemand wist waar ze begraven waren. Toen de oorlog voorbij was, verhuisde Elfriede Rademacher naar haar zuster in een kleine stad in Mainfranken. Daar trouwde ze in 1948 met een houthandelaar. Ze is, zo zegt men, een trouwe echtgenote en voor haar twee kinderen een goede moeder. Rednitz werd volgens de verwachtingen luitenant. Hij raakte na de 20ste juli 1944 verwikkeld in een krijgsraadproces – wegens insurbordinatie – en werd gedegradeerd. Weliswaar werd deze degradatie later herroepen, juist op tijd voor de grote capitulatie. Na een korte krijgsgevangenschap vestigde hij zich in het Roergebied en werd chemicus in een kunststoffenfabriek. Hij stichtte een gezin, het zich een klein huis bouwen en leefde voortaan alleen voor vrouw en kind. Hij was het ook die voor dit boek de belangrijkste gegevens verstrekte.
Deze gegevens overhandigde hij aan de schrijver in Wildlingen aan de Main. Het was in een winternacht als destijds, meer dan vijftien jaar geleden. De kazerne beheerste nog steeds de horizon. Nadat het gebouw niet langer een militaire academie was, werd het eerst een gevangenenkamp voor Duitse soldaten. Vervolgens trokken er Amerikaanse troepen in. Later werd het een vluchtelingenkamp. Spoedig daarop werd op het verwaarloosde gebouw tijdelijk beslag gelegd door een bataljon van de beschermingstroepen. Maar niet lang daarna werd de hele kazerne gerestaureerd voor een school voor de verbindingsdienst van het nieuwe leger. En nu schittert hij weer in zijn oude glorie – als destijds.
Als destijds?
De Heer moge ons daarvoor behoeden!