28

DE WAARHEID IS GEVAARLIJK

De volgende dag was luitenant Krafft vastbesloten schoon schip te maken. Hij meende te weten, dat het na een paar dagen al te laat zou zijn en nu had hij nog de moed om te doen, wat hij noodzakelijk achtte. Krafft vroeg eerst aan kapitein Feders zijn lessen voor hem waar te nemen. Zonder iets te vragen, beloofde Feders dat meteen. Hij zei alleen: ‘Goede jacht! Ikzelf had een wild zwijn voor mijn loop – maar de Lieve Heer persoonlijk heeft ingegrepen, het wilde zwijn stierf door bominslag. Wat vindt u daarvan?’

‘Misschien,’ zei Krafft, ‘heeft u willen beunhazen in het vak van de Lieve Heer – het schijnt, dat hij zich dat nooit laat welgevallen. Bij mij ligt de zaak iets anders. Ik ben van plan Vrouwe Justitia de naakte keerzijde van het leven voor te houden. Dat is niet zo’n waagstuk – want zoals je weet, is de dame blind.’

‘Gaat u dus heen in onvrede – ik zal ondertussen onze klasse onder stoom zetten.’

Krafft verliet de kazerne en ging naar de stad. Het vernietigde deel rookte nog steeds en stonk nog meer dan de vorige nacht. Maar de Kranichgasse, waarheen Krafft zich begaf, was gespaard gebleven. Daar vond hij Maria Keiter. Hij had een kort diepgaand gesprek met haar, dat naar zijn gevoel met succes verliep. Hij deed of hij een ambtelijke opdracht had te vervullen, wel pijnlijk, maar onvermijdelijk! Dat was een methode, waarvan de uitwerking op de brave burgers nooit faalde en zeker niet op jonge argeloze meisjes.

Toen dit was gebeurd ging Krafft terug naar de kazerne, richtte zijn schreden naar het gebouw van de staf en liep regelrecht het woonvertrek van het kantoor van de generaal binnen. Hij groette Sybille Bachner kort en niet onhartelijk en zei toen tegen luitenant Bieringer, de adjudant: ‘Kan ik alstublieft de generaal spreken?’

‘Dat is uitgesloten,’ zei Bieringer. ‘De generaal heeft op het ogenblik een belangrijke bespreking met een afvaardiging van de partij en het gemeentebestuur uit Wildlingen, over het opruimen van de bomschade van vannacht.’

‘Hoe lang kan dat duren?’

‘Nog minstens een uur.’

‘Zolang kan ik helaas niet wachten. Meldt u mij alstublieft bij de generaal. Ik heb drie minuten nodig, meer niet.’

‘Maar beste Krafft,’ zei Bieringer ontsteld, ‘wat denkt u well Zo langzamerhand moest u onze generaal toch kennen – hij mag nooit gestoord worden. En zeker niet in tegenwoordigheid van derden. Dat kan niemand zich veroorloven – u niet en ik ook niet.’

‘U hebt dat vermoedelijk ook nog nooit geprobeerd, Bieringer.’

Krafft wendde zich tot Sybille Bachner. Ze glimlachte vertrouwelijk tegen hem en hij keek haar vragend aan. Toen stond ze op en zei: ‘Voor u de moeite neemt, meneer Krafft, om te proberen mij over te halen, ga ik liever uit mezelf – op mijn verantwoording, maar op uw risico.’

‘Dan kan ik ondertussen wel vast uw overplaatsing gaan regelen, Krafft – als u dat dan met alle geweld wilt,’ zei Bieringer. ‘De generaal midden in een conferentie storen – wat een waanzin!’ Maar Sybille Bachner liep naar de deur van de werkkamer van de generaal. Daar rechtte ze haar schouders en voelde nog even haastig aan haar kapsel. Toen ging ze naar binnen.

Krafft en Bieringer staarden naar de gesloten deur. Bieringer vreesde het ergste, terwijl er voor Krafft niets anders overbleef dan het beste ervan te hopen.

Na een betrekkelijk korte tijd ging de deur weer open: de generaal verscheen – en achter hem, glimlachend, Sybille. Met afgemeten passen liep de generaal op Krafft toe en reikte hem de hand. Bieringer liet zich sprakeloos in zijn stoel vallen.

‘Wel luitenant Krafft,’ vroeg de generaal, zakelijk als altijd, maar niet onhartelijk, ‘wat kan ik voor u doen?’

‘Generaal,’ zei Krafft. ‘Ik verzoek u om een proces tot uitsluiting.’

‘Tegen wie?’

‘Tegen cadet Hochbauer, generaal.’

Modersohn bleef onbeweeglijk staan. Alleen zijn ogen vernauwden zich. Zijn stem was wat hees, toen hij zei: ‘Een proces tot uitsluiting is een ongewone gebeurtenis. Gelooft u te beschikken over de onaantastbare bewijzen, die een dergelijk proces rechtvaardigen? En zullen die bewijzen voldoende zijn om een dergelijk proces het gewenste resultaat te brengen?’

‘Daarvan ben ik overtuigd, generaal.’ En zacht voegde hij eraan toe: ‘Het is de enige mogelijkheid.’

De generaal aarzelde verscheidene sekonden lang. Toen vroeg hij: ‘Wanneer?’

‘Nog vandaag, generaal,’ zei luitenant Krafft beslist. ‘Het beste is vanmiddag vroeg – dan heb ik alles voor elkaar.’

‘Ingewilligd,’ zei de generaal.

Toen wendde generaal Modersohn zich tot zijn adjudant: ‘Neemt u de nodige maatregelen, Bieringer. Proces tot uitsluiting tegen cadet Hochbauer, zesde compagnie, klasse Heinrich. Op grond van bewijzen van eerste luitenant Krafft. Leiding van de commissie van onderzoek: Het algemeen hoofd van onderwijs II, majoor Frey. Samenstelling, zoals gebruikelijk. Aanvang: 15.00 uur. Mondelinge uitslag met nauwkeurige toelichting morgenochtend vroeg. Als er iets soms nog niet duidelijk is, Bieringer, wendt u zich dan tot luitenant Krafft.’

De adjudant knikte verward en staarde nog steeds verbaasd op zijn aantekeningen. Sybille Bachner glimlachte aanmoedigend tegen Krafft. Maar Krafft keek alleen naar de generaal.

Generaal Modersohn liep met dezelfde afgemeten passen naar de deur terug. Daar bleef hij staan. Toen draaide hij zich om en er gebeurde iets zeer ongewoons. Hij knikte tegen luitenant Krafft.

Bieringer had een tijdje nodig om zich te herstellen. Toen vroeg hij met moeizame ironie: ‘Heeft de luitenant nog meer bevelen voor de commandostaf?’

‘Op het ogenblik niet,’ zei Krafft. Hij knipoogde dankbaar tegen Sybille Bachner. ‘Ja misschien nog een, Bieringer – probeert u het hoofd van onderwijs duidelijk te maken, dat het hier om een zeer officieel uitsluitingsproces gaat, niet zomaar om een gelegenheidsgeval.’

‘Ik begrijp het,’ zei Bieringer. ‘Majoor Frey moet ervan in kennis worden gesteld, dat elke fout, die hij bij dit circus maakt, tegen hem gebruikt kan worden. Bovendien hecht u er waarschijnlijk waarde aan, dat voorbarige gesprekken achterwege blijven. Wat er valt op te lossen, mag pas tijdens de behandeling worden opgelost. Goed, dat zal ik het hoofd van onderwijs bijbrengen. En wat bedoelt u nu eigenlijk met al die comedie?’

‘Vraagt u dat maar aan de generaal,’ zei Krafft.

‘Aha,’ zei majoor Frey veelbetekenend, ‘ik begrijp het.’

‘De generaal wil een proces tot uitsluiting,’ verklaarde Bieringer door de telefoon, ‘waarvan het resultaat absoluut onaantastbaar is.’

‘Vanzelfsprekend,’ verzekerde Frey. ‘Dat is duidelijk.’

Maar hij begreep er niets van. Hij staarde lange tijd naar de telefoonhoorn, die hij net had neergelegd. Hij had dus een dringende opdracht van de generaal gekregen, door Bieringer verduidelijkt. Maar toch: Wat wilde generaal Modersohn?

Dat was een probleem, dat diep nadenken vereiste. Daartoe liet majoor Frey zich naar huis rijden. Een tas vol papieren nam hij met zich mee. In de verzorgde rust van zijn huis, na een weelderig middagmaal, meende hij wel tot de zaken te kunnen doordringen.

‘Lieve Felicitas,’ zei hij tegen zijn vrouw, toen ze aan de soep zaten, ‘ik heb opdracht gekregen om een heel officieel proces tot uitsluiting te leiden.’

‘Doe dat dan,’ zei zijn vrouw ontoegankelijk. ‘Dat zal jou niet zo moeilijk vallen. Van processtukken, voorschriften en processenverbaal weet jij alles – dat kunnen ze rustig aan jou overlaten.’

Felicitas was de laatste tijd altijd een beetje afwezig. Hij had haar raad ook eigenlijk niet nodig – hij wilde alleen maar een beetje praten bij het eten.

‘Zo’n proces tot uitsluiting,’ zei hij, terwijl het nichtje Barbara het vlees opdiende, ‘is tot nu toe uiterst zelden voorgekomen. Zolang onze krijgsschool bestaat pas vijf keer. En nog nooit onder Modersohn. Maar natuurlijk wil dat nog niet veel zeggen.’

‘Voor jou natuurlijk niet,’ zei Felicitas.

Ze toonde duidelijk weinig belangstelling. Ze wilde geen bijzonderheden weten – zelfs niet de naam van het slachtoffer. Ze was de laatste tijd wat apathisch, dat was zelfs bij het eten merkbaar.

De majoor trok zich terug in zijn werkkamer. Felicitas ging rusten. Maar Barbara zette sterke zoete koffie.

Majoor Frey was van plan om verder ernstig na te denken, maar Barbara stoorde hem bij deze bezigheid. Ze boog zich over hem heen, zette de koffie neer en keek hem met zachte ogen aan. ‘Wil je straks nog een cognac?’ vroeg ze.

‘Ik moet werken,’ verzekerde hij afwerend.

‘Maar daartussendoor moet je toch af en toe wat rusten,’ zei Barbara. Maar de majoor boog zich over zijn papieren en probeerde zich te concentreren. Er was nog een heel rijtje vragen te beantwoorden. Wat vond de generaal belangrijk? Aan welke vorm gaf hij de voorkeur? Welke schriftstukken wenste hij gebruikt te zien? Wat moest er worden uitgewerkt en wat als onbelangrijk worden beschouwd? En tenslotte de belangrijkste vraag: Omdat er tijdens het bewind van de generaal nog nooit een proces tot uitsluiting was geweest, was het heel goed mogelijk, dat hij iets dergelijks helemaal niet wilde. Het ene probleem na het andere! Frey voelde een hinderlijke warmte op zijn rug. Het duurde een paar sekonden voor hij begreep, wat de oorzaak was: Barbara leunde over hem heen.

‘Ben je gek!’ riep hij onderdrukt.

‘Doe toch niet zo,’ zei Barbara zwaar. ‘Ik kijk alleen maar een beetje. Dat hindert toch niet?’

‘Hou ermee op,’ zei hij moeizaam. ‘Je tante kan elk ogenblik binnenkomen!’

‘Die slaapt,’ zei Barbara zacht. Ze boog zich nog wat verder naar voren en met haar geopende vochtige lippen beroerde ze zijn oor.

‘Je vergeet,’ zei hij, ‘dat je tante mijn vrouw is!’

‘Juist daarom,’ zei Barbara kirrend.

Archibald Frey verweerde zich – niet zo erg weliswaar, meer met bewegingen, die er mogelijk wel op gericht waren een betere houding aan te nemen. ‘Schaam je je niet,’ zei hij onderdrukt, ‘op klaarlichte dag!’

‘In de nacht kan iedereen,’ zei Barbara en ze gleed op zijn schoot. Archibald Frey liet zijn hand als afwerend op haar borst glijden, Daarbij kwam zijn horloge binnen zijn gezichtsveld. Hij zag, dat het al laat was, al heel laat.

Hij sprong haastig overeind en Barbara gleed op het tapijt. Vandaar keek ze met een verlangend gezicht naar hem op.

‘Sta meteen op,’ zei de majoor. ‘Zoiets gaat toch niet – wees toch verstandig! Je mag nooit vergeten, dat ik met je tante ben getrouwd – gelukkig getrouwd! Lach niet zo dwaas. Ik meen het ernstig. En bovendien heb ik op het ogenblik geen tijd. Eerst moeten er belangrijker dingen worden afgehandeld. We spreken elkaar later wel!’

Tegen 15.00 uur waren alle voorbereidingen afgesloten. Majoor Frey dacht precies op de minuut te beginnen. Als plaats van handeling had hij leslokaal 7 uitgezocht – dat was wat afgelegen, dus vrij van storingen en bovendien goed verwarmd.

De volgende personen waren uitgezocht om deel te nemen: kapitein Ratshelm, kapitein Feders, luitenant Krafft, cadet Hochbauer. Bovendien: een betrouwbare onderofficier als leider van het protocol en nog een onderofficier, die ter beschikking stond van de majoor, een soort loopjongen dus. Het vertrek was dienovereenkomstig ingericht: een tafel in het midden voor de majoor, waarop zijn papieren lagen en ervoor een rijtje stoelen. Nog twee tafels, tot nu toe onbezet, aan weerskanten. De deelnemende officieren en soldaten waren binnengekomen. Ze zwegen. Ten eerste wist niemand precies waarover het eigenlijk ging en majoor Frey scheen al zijn aandacht aan zijn papieren te wijden. Krafft stond er stijf bij en merkte niet eens de vriendelijk-ironische blik van kapitein Feders op. Hochbauer, die zich een houding wilde geven, keek verlangend naar kapitein Ratshelm – en deze schonk hem een bemoedigende glimlach. De onderofficieren keken onverschillig voor zich uit – wat zou er nou op een krijgsschool voor opwindends kunnen gebeuren? De majoor schraapte zijn keel en zei waardig: ‘Volgens bevel open ik hier een proces tot uitsluiting tegen cadet Hochbauer, Heinz, geboren 21-3-1923 in Rosenheim, op het ogenblik verblijvende krijgsschool 5, 6e compagnie, klasse Heinrich.’

Kapitein Ratshelm verklaarde onverwijld: ‘Ik stel voor dit uitsluitingsproces als ongeldig te staken.’

Maar luitenant Krafft zei: ‘Ik stel voor, kapitein Ratshelm te ontslaan van deelneming aan dit proces – en wel wegens vooringenomenheid.’

Kapitein Ratshelm liep hoogrood aan en riep: ‘Een dergelijke verdachtmaking wijs ik van de hand.’

‘Het gaat hier niet om een verdachtmaking,’ verklaarde Krafft prompt, ‘maar om feiten, die ik kan bewijzen!’

‘Dat is ellendige laster!’ riep Ratshelm verontwaardigd.

‘Maar mijne heren!’ riep de majoor uiterst kwaad. ‘Ik mag u wel verzoeken! U bent hier niet in het casino!’

Frey sloeg met zijn hand op de tafel om zijn woorden kracht bij te zetten. Hij was ontsteld. De behandeling, die nog maar net was begonnen, dreigde nu al te ontaarden; nog wel in tegenwoordigheid van ondergeschikten. Waar moest dat heen!

‘Ik stel voor,’ zei kapitein Feders, ‘dat we deze zaak eerst om zo te zeggen met gesloten deuren behandelen.’

‘Precies,’ zei de majoor opgelucht, ‘dat wilde ik ook voorstellen. Dus: alle niet-officieren verlaten het vertrek!’

Cadet Hochbauer en de beide onderofficieren voldeden onmiddellijk aan dit verzoek. De majoor zag tevreden, dat ze plechtig salueerden. Toen de deur zich achter de ‘niet-officieren’ had gesloten, verklaarde Feders opgewekt: ‘Men moet zijn vuile was maar liever binnenshuis behandelen. Ik ben er voor, dat alles onder ons blijft en dat we dit proces zo kort mogelijk maken. Het volgende is duidelijk: Krafft en ik stemmen ervoor Hochbauer uit te sluiten. Ik raad kapitein Ratshelm aan zich van stemming te onthouden. En u, majoor bent natuurlijk onpartijdig.’

‘Tegen!’ riep kapitein Ratshelm strijdlustig. ‘Daar ben ik heel beslist tegen!’

‘Twee voor,’ riep Feders onverstoorbaar, ‘een tegen. U bent dus al van te voren verslagen. En als u verstandig bent zegt u er ja en amen op.’

‘Het gaat mij alleen om gerechtigheid!’ zei kapitein Ratshelm hoog.

‘Mijne heren, mijne heren!’ riep de majoor bezwerend. ‘Zo gaat dat natuurlijk niet! Het gaat hier om een behoorlijk, officieel proces tot uitsluiting. De zin van een dergelijk proces kan alleen maar zijn’ – hier keek hij met één oog in zijn aantekeningen – ‘met zuiver zakelijke argumenten het voor en tegen van de zaak te bespreken en tegen elkaar af te wegen, tot de beste oplossing, zo mogelijk in overeenstemming met alle deelnemers, is bereikt. Er moet in ieder geval een beslissing vallen – een verdaging is even ongebruikelijk als het verwijzen naar andere instanties.’

De majoor keek aandachtig om zich heen. Om te voorkomen, dat zijn officieren opnieuw als slagershonden op elkaar zouden aanvallen, hield hij zich in dergelijke gevallen aan de gebruikelijke methode: Hij gaf toe, wat hij niet kon verbieden en probeerde tegelijkertijd bindende spelregels voor te schrijven.

‘Mijne heren,’ zei de majoor. ‘Ik persoonlijk heb opdracht gekregen dit proces te leiden. Daarbij verwacht ik van mijn officieren alle steun, zonder dat het mijn bedoeling is hun mening maar ook in de geringste mate te beïnvloeden. Luitenant Krafft heeft het op zich genomen alle argumenten tegen cadet Hochbauer naar voren te brengen. Het lijkt me passend, als een van de andere officieren de partij van Hochbauer behartigt – daarvoor lijkt me kapitein Ratshelm voorbestemd, omdat ik in kapitein Feders een vooringenomen deskundige zou willen zien. Wordt dat aanvaard?’

‘Nou goed dan,’ zei Feders.

‘Geaccepteerd,’ verklaarde Krafft koppig. ‘Het deelnemen door kapitein Ratshelm wordt in ieder geval door mij afgewezen.’

‘Wilt u dat met redenen omkleden!’ eiste de majoor snel, voordat Ratshelm iets in het midden kon brengen.

Frey had begrepen, dat Krafft in dit opzicht vastbesloten was niet toe te geven. Dat te willen uitpraten scheen puur tijdverknoeien. Er bleef hem dus niets over dan snel deze hindernis te nemen. Dat kon het veiligst gebeuren, als Ratshelm zijn mond hield. Dus zei de majoor: ‘Mag ik u verzoeken, kapitein Ratshelm, om zakelijke argumenten ook met de vereiste zakelijkheid te accepteren?’

Nu deed op een teken van majoor Frey Krafft een stap naar voren. Uit zijn tas haalde hij een velletje papier en legde dat voor de majoor op tafel. ‘Hier is een lijst van de laatste veertien dagen,’ zei hij. ‘Het is een specificatie van de bezoeken, die cadet Hochbauer aan kapitein Ratshelm heeft gebracht.’

‘Wat moet dit achterbakse gesnuffel!’ riep Ratshelm verontwaardigd.

‘Dat is haast als bij de Gestapo!’

‘Deze laatste opmerking,’ verklaarde Feders grijnzend, ‘zou van zekere zijde als staatsgevaarlijk kunnen worden uitgelegd.’

‘Ik heb niets gehoord,’ verklaarde de majoor prompt. Ratshelm begreep onmiddellijk zijn fout en gaf bereidwillig toe: ‘Deze opmerking heb ik natuurlijk zo niet bedoeld. Staatsgevaarlijke intriges druisen tegen mijn natuur in – ze worden door mij verafschuwd. Daaruit volgt, dat ik ook nooit een dergelijke opmerking kan hebben gemaakt.’

Krafft stond alweer klaar om toe te springen. De majoor vervolgde: ‘Ik kan niet begrijpen, waarom het feit, dat een cadet zijn compagniescommandant een bezoek brengt, op de een of andere manier verdacht zou kunnen zijn.’

‘Een incidenteel bezoek zou nog normaal zijn, maar dergelijke veelvuldig herhaalde bezoeken moeten onder de gegeven omstandigheden als abnormaal worden beschouwd – vooral daar deze bezoeken soms langer dan drie uur duurden.’

‘Langer dan drie uur?’ vroeg de majoor verbaasd.

‘Behalve natuurlijk,’ gaf Feders grijnzend in overweging, ‘als de cadet familie zou zijn van onze vereerde kapitein Ratshelm, of met hem getrouwd of verloofd was.’

‘Het gaat hier alleen om de vervulling van mijn plichten,’ verdedigde Ratshelm zich zichtbaar geraakt. ‘Dat is leiding en steun geven aan begaafde aankomende officieren, zorgen voor de ontwikkeling van leerlingen, als voornaamste taak van iedere opvoeder.’

‘Drie of meer uur?’ vroeg de majoor op gerekte toon. ‘Met alle begrip, kapitein, is dat niet een beetje teveel van het goede? – voor een enkele cadet? Tenslotte hebt u er honderdtwintig op te voeden.’

‘Maar deze heeft heel bijzondere kwaliteiten, majoor, voortreffelijke eigenschappen – hij is onder alle scholieren een schitterende uitzondering.’

‘Wij, als zijn onmiddellijke meerderen zijn een heel andere mening toegedaan,’ zei Krafft. ‘Niet alleen, waar het de kwaliteiten van deze cadet betreft – maar ook zijn verhouding tot kapitein Ratshelm zouden we anders willen uitleggen. De cadetten van mijn klas praten gewoonlijk heel openhartig over dit onderwerp.’

‘Ik begrijp u niet helemaal, Krafft,’ zei de majoor nog steeds argeloos, ‘waar wilt u eigenlijk naar toe? Wilt u kapitein Ratshelm het begunstigen van een familielid toedichten? Of bedoelt u omkoping of afpersing of iets dergelijks?’

‘Ik vind het verre beneden mijn waardigheid om dergelijke verdachtmakingen zelfs maar ter kennis te nemen,’ zei Ratshelm vuurrood. De majoor zei: ‘Wordt u nu eindelijk eens duidelijk, Krafft!’

‘Voorzichtig, majoor!’ ried Feders vriendelijk. ‘U bent midden op glad ijs! En als u dat nog niet hebt gemerkt, blijft er nu nog maar één mogelijkheid over: sympathie – menselijke, of liever: mannelijke sympathie. Zoals Plato die voor zijn leerlingen had, naar men aanneemt Ceasar voor enige van zijn jonge legionairs koesterde en Frederik de Grote voor verschillende adjudanten…’

‘Zwijg!’ riep majoor Frey geschrokken.

Eindelijk had ook hij begrepen, wat er aan de hand was. Hij, een natuurlijk, gezond voelend soldaat en meerdere, stond op het punt in de modder te roeren. De gevolgen waren niet te overzien, als hij nog maar een stap verder ging. Ieder verder woord hierover is overbodig!

Meteen begon de majoor zich weer op de vlakte te houden: ‘Kapitein Ratshelm,’ zei hij enigszins berispend, maar niet zonder begrip, nadrukkelijk superieur, maar toch ook met wat kameraadschappelijke welwillendheid. ‘Ik weet het te waarderen, als mijn officieren zich intensief bezighouden met de hun toevertrouwde cadetten. Maar een teveel zou het noodzakelijke evenwicht kunnen verstoren. En dat schijnt mij hier het geval te zijn geweest. Ik kan het niet goedkeuren, maar mag het ook niet veroordelen. Daar ik aanneem, dat u met de beste bedoelingen was bezield.’

‘Ik verzeker u, majoor,’ verklaarde Ratshelm nadrukkelijk, ‘dat het hier alleen om de behartiging en vervulling van dienstbelangen ging. Ik houd Hochbauer voor verreweg de beste en begaafdste aspirant-officier van deze opleiding. Ik steek mijn hand voor hem in het vuur. In ieder geval acht ik een proces tot uitsluiting tegen deze cadet absurd – ja een uitgemaakte schande.’

‘Kapitein,’ zei de majoor, onaangenaam getroffen door de laatste woorden van Ratshelm, ‘ik verzoek u eraan te denken, dat ik de leiding heb van deze behandeling. Er kan dus van absurdheid, noch van schande sprake zijn.’

‘Ik verzoek u, majoor, de betreffende bewering met de betuiging van mijn spijt terug te mogen nemen.’

De majoor aanvaardde dit verzoek genadig. Hij had de weg van de minste weerstand gevonden – die leidde via Ratshelm. Krafft stond daar als een rots. Alleen een explosie kon hem terzijde schuiven. En Frey verklaarde: ‘Een zekere vooringenomenheid, waarin ik echter nog geen bevooroordeeldheid kan zien, moet kapitein Ratshelm uit de aard der zaak wel worden toegeschreven. Maar ik acht dit geen beletsel voor de behandeling van de zaak. Laten we nu ter zake komen. Luitenant Krafft, alstublieft.’

Krafft deed een stap naar voren en zei: ‘Ik beschuldig cadet Hochbauer een verkrachting te hebben begaan.’

‘Absurd!’ riep kapitein Ratshelm onmiddellijk. ‘Volkomen gek! Zoiets doet cadet Hochbauer niet.’

‘Hoe zou u dat zo precies weten,’ vroeg Feders belangstellend.

‘Hier gaat het om zedelijke gevoelens!’ riep Ratshelm. ‘Vooral op dit gebied heeft cadet Hochbauer onwrikbare principes.’

‘Majoor,’ zei Krafft, ‘ik heb een bewijs voor mijn bewering. Het meisje heet Maria Keiter. Ze bevindt zich op het ogenblik in cantine 2 en staat tot onze beschikking. Zal ik haar door een van de onderofficieren laten halen?’

‘Belachelijk,’ riep kapitein Ratshelm. ‘Laat dat meisje rustig komen, als we ons beslist willen blameren.’

De majoor, die licht begon te transpireren, knikte met tegenzin. Toen zei hij: ‘Laat dat meisje komen. Maar eerst zullen we cadet Hochbauer nader beoordelen. Ik hoop, dat het uw algemene instemming heeft, als we voorlopig afzien van enig protocol en dus van de aanwezigheid van lagere dienstrangen. Eens? Goed! Dan kunnen we verder gaan. Alstublieft, luitenant Krafft.’

Krafft liep naar de gang. Hij liet Hochbauer binnengaan. Toen pas gaf hij een van de onderofficieren opdracht Maria Kelter uit cantine 2 te halen en meteen naar binnen te brengen.

Ondertussen stond Hochbauer voor zijn commissie van onderzoek - groot, elastisch, lichtblond, zonder het minste teken van ongerustheid. Toen ving hij een welwillende, bemoedigende blik op van zijn vereerde kapitein Ratshelm. Hierdoor gesterkt wendde Hochbauer zich tot majoor Frey, waarbij hij hem aandachtig en onderdanig tegelijk aankeek.

‘Cadet Hochbauer,’ zei de majoor, ‘u staat hier voor een commissie van onderzoek. De aanwezigen zijn u allemaal persoonlijk bekend. We hebben opdracht vast te stellen, of u verder nog op deze krijgsschool mag blijven of niet. Tegen het besluit, dat wij zullen nemen is geen verweer mogelijk – het is onherroepelijk. Als het daarbij tot uitsluiting zou komen, wordt daarvan acte gemaakt en een doorslag aan uw persoonlijke papieren toegevoegd. Een dergelijke uitsluiting betekent tegelijkertijd het einde van uw militaire loopbaan; u verliest uw hoedanigheid van cadet en kunt nooit meer officier worden. Dat u voor deze commissie de waarheid, de zuivere waarheid en niets anders dan de zuivere waarheid zult zeggen, spreekt toch vanzelf. Is dat duidelijk, cadet?’

‘Jazeker, majoor!’ riep Hochbauer aangenaam correct.

‘Laten we dus terzake komen.’

‘Majoor,’ zei Hochbauer, die zich abusievelijk geroepen voelde om zich te rechtvaardigen, ‘ik neem de vrijheid u erop te wijzen, dat mijn geval – voor zover daarvan sprake kan zijn – al is afgesloten. En wel ambtelijk door het lid van de krijgsraad uit de staf van de commandant voor de krijgsscholen. Een heropening is niet geoorloofd tenzij dit door dezelfde krijgsraad zou geschieden. Bij het aan het licht treden van nieuw bewijsmateriaal dient dus het lid van de opperste krijgsraad, mijnheer Wirrmann geraadpleegd te worden. Een andere mogelijkheid is er niet.’

Hochbauer keek in de gezichten van de vier officieren, die hem verwonderd aanstaarden. Hij legde deze reactie als pure verbazing uit en was bereid ervan te genieten. Hij meende zich schitterend op deze behandeling te hebben voorbereid, hij had al het voor en tegen overwogen, eventuele getuigen geïnstrueerd en getuigenissen en verklaringen laten fabriceren – niets kon hem meer verrassen! Maar toen Hochbauer naar Krafft keek, begon hij minder zeker te worden, want de ogen van de luitenant schitterden tevreden.

‘Man!’ zei majoor Frey dreunend, ‘waar heb je het eigenlijk over?’ Toen zag Hochbauer, dat zelfs Ratshelm voorzichtig zijn hoofd schudde. Dat maakte de ongerustheid van de cadet belangrijk sterker. Hij dacht koortsachtig na, volkomen tevergeefs – al zijn zorgvuldige voorbereidingen vielen als een kaartenhuis in elkaar. Wat was er aan de hand? Hij had op een stevige aanval gerekend – en nu lichtte die Krafft hem misschien stiekem een beentje. En hoe erg hij daarover struikelde, werd hem duidelijk, toen hij achter zich de stem van een van de onderofficieren hoorde: ‘Juffrouw Maria Kelter, majoor!’

Dat was het dus – Hochbauer probeerde tevergeefs zich te concentreren. Wat beoogde Krafft hiermee? En – was dat alles? Wat kwam hierna, waar waren ze op uit? Hochbauer keek hulpzoekend naar Ratshelm – maar deze keek met zichtbare afkeer naar het binnenkomende meisje. Maria Kelter, klein, sierlijk en heel erg verlegen – trippelde langzaam dichterbij, door vijf paar ogen deels nieuwsgierig, deels bezorgd bekeken. Een diep rood trok over haar smal gezicht. De majoor stuurde eerst de onderofficier weer naar de gang. Toen sprak hij welwillend tegen Maria Kelter: zijn stem klonk bijna vaderlijk. Hij dankte haar in de eerste plaats, dat ze was gekomen en verzekerde haar, dat hij dat waardeerde. Toen vroeg hij haar hem behulpzaam te zijn bij het zoeken naar de waarheid en deed hij een beroep op haar openhartigheid. ‘Waarbij ik u mijn grootste discretie kan verzekeren – en vanzelfsprekend ook die van de andere aanwezigen hier. Geen woord van wat hier wordt gesproken komt buiten deze muren. Kan ik dus op uw medewerking rekenen, juffrouw Kelter?’

‘Ja,’ zei ze.

‘Neem me alstublieft niet kwalijk,’ zei de majoor en hij kwam iets overeind. ‘Ik ben vergeten me aan u voor te stellen. Ik ben majoor Frey – algemeen hoofd van onderwijs aan deze krijgsschool. U kunt eenvoudig majoor tegen me zeggen.’

‘Ja, majoor,’ zei Maria Kelter.

‘Dus juffrouw Kelter,’ zei de majoor. ‘Bent u aangerand?’

Maria Kelter hief verschrikt haar hoofd op en keek hulpeloos om zich heen.

Kapitein Feders zei verduidelijkend: ‘Een aanranding en een verkrachting zijn niet hetzelfde. De majoor wil dit weten: Bent u, juffrouw Kelter, door gebruik van geweld gedwongen tot het verlenen van een liefdesgunst, waartoe u vrijwillig niet bereid zou zijn geweest?’

‘Ja,’ zei ze.

‘Hiermee,’ zei de majoor met zwier, ‘hebt u de eerste vraag beantwoord. Nu de volgende: Was het cadet Hochbauer?’

‘Ja,’ zei Maria, bijna onhoorbaar.

‘Dat kan niet waar zijn!’ riep kapitein Ratshelm bleek. ‘Zeg toch meteen, Hochbauer, dat het niet waar is!’

Maar Hochbauer liet zijn hoofd zakken. Zijn gezicht verried, dat hij koortsachtig nadacht. Hij moest een uitweg vinden! Tenslotte zei hij: ‘Deze geschiedenis kan ik verklaren. Het was meer een vergissing, een misverstand.’

‘Aha!’ zei Feders. ‘Je wilde dus iemand anders verkrachten?’

‘Nee, dat niet!’ riep Hochbauer meteen.

‘Dus toch dit meisje!’

‘Maar het was geen verkrachting!’ riep Hochbauer. Ratshelm hoorde al deze woorden nauwelijks, ze lieten hem onverschillig. Als met brandende letters stond het voor hem: Hochbauer had het gedaan! Deze ethische jongeling – in de ban van de smerige sex! Dit verheven ideaal – verstrikt in de afschuwelijkste laagheden des levens! Voor kapitein Ratshelm stortte een wereld in elkaar. En de vernietiger heette Hochbauer!

‘Nu moet ik u toch wel verzoeken duidelijk te zijn!’ riep de majoor. ‘Als u, Hochbauer beweert, dat het helemaal geen verkrachting was, zegt u dus tegelijkertijd, dat juffrouw Kelter de waarheid niet heeft gesproken! Hoe is dat, juffrouw Kelter – handhaaft u uw aangifte?’

‘Ja, majoor,’ zei ze zacht, maar duidelijk verstaanbaar. ‘Het gebeurde tegen mijn wil.’

‘Hochbauer,’ eiste de majoor, ‘geef hierop antwoord.’

‘Ik was er zeker van,’ zei deze, ‘dat er een zekere verstandhouding heerste.’

‘Juffrouw Kelter, wat is uw antwoord.’

‘Er is mij geweld aangedaan,’ zei Maria.

‘Hebt u zich verdedigd?’ wilde de majoor nu belangstellend weten.

‘Ja.’

‘Hebt u om hulp geschreeuwd?’

‘Ik weet het niet, nee.’

‘Waarom niet?’

‘Het had geen zin. We waren in het stadspark. Er was niemand in de buurt. En misschien heb ik ook wel geroepen, maar niet hard.’

‘Ik geloof, majoor,’ zei luitenant Krafft, ‘dat we ons verdere bijzonderheden kunnen besparen. Dit is toch wel voldoende. Ik vind het geval duidelijk genoeg.’

‘Ik ook,’ zei Feders.

‘Ik,’ bracht Ratshelm moeilijk uit, ‘vind deze hele geschiedenis weerzinwekkend. Hoe sneller we dit tot een einde brengen, hoe beter.’

Ratshelm wierp een korte vernietigende blik op Hochbauer. Maar deze had op dat ogenblik geen tijd en ook weinig lust aan de diepe teleurstelling van zijn kapitein te denken. Voor Hochbauer kwam het er nu alleen nog maar op aan een uitweg te vinden – en plotseling zag hij er een!

Hochbauer keek Maria Kelter aan en zei haastig en dringend: ‘Maria, dit alles spijt me verschrikkelijk. Vergeef me alsjeblieft! Zeker, ik heb me onvergeeflijk gedragen, maar ik wil de consequenties op me nemen, Maria. Alle. Ik zal vandaag nog naar je ouders gaan en om je hand vragen. Maar je mag niet zeggen, dat ik je geweld heb aangedaan.’

‘Omkoperij van een getuige,’ zei Feders zakelijk. Hij knipoogde tegen Krafft.

‘Majoor,’ zei Krafft met klem. ‘Ik verzoek om dergelijke pogingen te voorkomen.’

Maar Maria Kelter zei snel: ‘Nu ik alles nog eens goed overdenk, majoor, was het misschien toch wel liefde.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Hochbauer, die Krafft al teleurgesteld zag. ‘Ik wil alle gevolgen op me nemen, nog vanavond, Maria.’

‘Kalm aan, kalm aan!’ riep de majoor, die het tijd vond worden de gang van zaken weer in de hand te nemen.

Op zichzelf vond de majoor deze ontwikkeling niet onwelkom. Een verkrachting onder zijn bewind was een schandvlek; een misschien wat bedenkelijke, overhaaste verloving loste op slag alle problemen op. Een betere reden voor het staken van dit proces was er niet denkbaar. En waarom zou hij weerspannige officieren als Krafft een genoegen doen? De vraag was nu maar: Hoe kreeg hij dit geval door de laatste bocht? ‘Dus, juffrouw Kelter,’ zei de majoor gewichtig. ‘Eerst beweert u, dat u geweld is aangedaan – en dan zegt u weer, dat dat toch niet het geval is geweest. Hoe komt u tot uw laatste overtuiging?’

‘Ja, majoor,’ zei de sierlijke Maria Kelter en ze wierp een korte in bezitnemende blik op de grote Hochbauer. ‘Nu ik er nog eens over nadenk, is het me duidelijk, dat het tot… tot het uiterste eigenlijk helemaal niet is gekomen. Dus dan was het toch ook geen echte verkrachting?’

‘Het is tot het uiterste niet gekomen?’ vroeg de majoor met gefronst voorhoofd.

‘Nee,’ zei het meisje, ‘eigenlijk niet. Eerst was hij helemaal wild, en ik heb me verzet. Maar toen het dan zover was – toen kon hij eenvoudig niet… als u begrijpt…’ Ze zweeg.

Kapitein Feders brulde van het lachen – hij hield zijn zijden vast en viel bijna van zijn stoel. Zijn onrust scheen plotseling geweken, alsof er een stuwdam was doorgebroken. De aanwezigen staarden naar hem of hij een wezen van een andere wereld was. ‘Mijn God!’ riep de kapitein, ‘wat een krankzinnige wereld!’

‘Ik hoop, kapitein Feders,’ zei de majoor boos, ‘dat u zich wat beheerst, zodat u het verdere verloop van deze zitting kunt volgen. We danken u voor uw verhelderende medewerking, juffrouw Kelter. U kunt nu weer gaan.’

Maria Kelter glimlachte vriendelijk en bijzonder vriendelijk tegen Hochbauer. ‘Ik wacht op je!’ zei ze teder maar nadrukkelijk. Toen trippelde ze naar buiten.

‘Hiermee,’ zei de majoor, ‘is alles wel opgelost. We kunnen deze aangelegenheid afsluiten. Of vergis ik me daarin, Krafft?’

‘Zeker, majoor,’ zei Krafft, ‘u vergist zich. En dat spijt me voor u. Of mag ik aannemen, dat ook u tot een negatief oordeel bent gekomen?’

‘Hoe zou ik anders kunnen – na de ontoereikende bewijzen, die u tot nu toe naar voren hebt gebracht, Krafft.’

Toen trok de luitenant – onder algemene belangstelling – een ragdun blauw weefsel uit zijn tas: een licht verontreinigd zakdoekje. Hij legde dit met het monogram FF duidelijk zichtbaar voor de majoor op de tafel. De majoor staarde ernaar, alsof hij een ineengekronkelde uiterst giftige slang voor zich had. Zijn gezicht vertrok langzaam tot een zinloos, grimasachtige glimlach. Toonloos zei hij: ‘Wat betekent dat?’

‘Dat, majoor,’ zei Krafft meedogenloos, ‘moet u eens aan cadet Hochbauer vragen. Dit zakdoekje bevond zich in zijn bezit. Het moet niet moeilijk voor u zijn, om de herkomst van dit zakdoekje vast te stellen.’

‘Wat betekent dit!’ riep de majoor als een gewond dier. Alle aanwezigen keken naar Hochbauer. Deze zag bleek als een doek. Hij vond geen woord ter verontschuldiging – laat staan een geloofwaardige rechtvaardiging.

‘Jij, varken!’ riep de majoor, die volkomen zijn zelfbeheersing kwijt was: ‘Jij smerig mormel! Jij waagt het je handen uit te steken naar mijn, mijn… Eruit jij! Voor ik je vermoord!’

Hochbauer keerde zich om en liep met gebogen hoofd weg. Hij vergat te salueren.

De majoor staarde nog steeds naar de zakdoek, die voor hem lag. Zijn hoofd was gloeiend als een tomaat. De aanwezigen keken taktvol een andere kant uit – zelfs Feders.

‘Majoor,’ zei luitenant Krafft tenslotte, ‘ik stem voor uitsluiting.’

‘Ik ook,’ zei Feders.

‘Dergelijke verlopen sujetten kunnen wij hier niet gebruiken,’ verklaarde Ratshelm met bevende stem. ‘Hij heeft in onze rijen niets te zoeken. Hij was mijn sympathie niet waardig. Uitsluiting!’

‘En uw stem, majoor?’

‘Eruit met dat zwijn!’ riep hij en het was alsof hij plotseling wakker werd. ‘Met een grote boog eruit! En alle anderen ook. Ga toch eindelijk! Zit me niet zo aan te staren. Ik wil alleen zijn. Ik wil eindelijk alleen zijn!’

De avond na dit uitsluitingsproces verdronken kapitein Feders en luitenant Krafft bijna in de alkohol en duister gepraat. Ze vervloekten de wereld, die hen dwong te moorden. Maar Marion en Elfriede werden bang. Die nacht schreef kapitein Ratshelm zijn verzoek tot overplaatsing. Hij verzocht nederig en dringend om een frontcommando. Ook majoor Frey schreef en wel aan een nieuwe speciale regeling. Hij wilde de cadetten er duidelijk van doordringen, wat in bepaalde netelige gevallen het gebod der zedelijkheid van hen eiste.

Diezelfde nacht kwam cadet Hochbauer tot de slotsom, dat zijn eer was verspeeld, zijn aanzien verloren was en zijn carrière was afgedaan. Dit bracht hem tot de overtuiging, dat zijn leven zinloos was – alleen een hond zou onder deze omstandigheden verder willen leven. Dus schreef hij een afscheidsbrief, nam zijn geweer en schoot zich dood.