25

De eerste paar dagen was ik erg huilerig. Ik deed geen oog dicht en had bijna heimwee naar de gevangenisgeluiden, omdat die me in staat hadden gesteld iets anders dan verdriet te voelen. Mama wilde me niet zien. Ik heb het talloze keren geprobeerd, maar ze weigerde me op haar bezoekerslijst te zetten. Ik heb de gevangenis herhaaldelijk gebeld, en kreeg te horen dat ik niets anders kon doen dan schrijven. Dat heb ik gedaan. Maar ze reageerde nooit.

‘Niet verdrietig meer zijn,’ zei Anna regelmatig, terwijl ze me omhelsde en mijn haar wegstreek van mijn voorhoofd. ‘Het is moeilijk te geloven. Ikzelf kan het nauwelijks geloven. Maar je moeder is waar ze hoort te zijn. Het is niet jouw schuld.’

Ik was kapot van de gevangenzetting van mijn moeder. Dat gevoel was het ergste wat ik ooit had meegemaakt. Nog erger dan papa’s dood. Erger dan mijn arrestatie. Het was alsof ik vanbinnen werd opengehaald.

Anna nam een paar dagen vrij. Ik keek toe terwijl ze kaastosti’s liet aanbranden en oneetbare maaltijden maakte, zoals fusili met witte bonen in tomatensaus, en dan zakte het akelige gevoel een beetje. Ze zweefde kalm en liefdevol door het appartement, knuffelde me spontaan, en vertelde vrolijke verhalen om me te helpen alles even te vergeten.

Ze was altijd in staat geweest me op te beuren. Wat had ik ooit voor haar gedaan?

‘Even denken,’ zei ze, toen ik haar dat vroeg. ‘Je was er voor me toen Nathan stierf. En daarna ook altijd. Je vergeet mijn verjaardag nooit. Je luistert altijd als ik dat wil. Je maakt me aan het lachen. Je zegt altijd ja als ik voorstel om ergens heen te gaan of iets te doen. Je bent lief. Je bent gul. Je hebt prachtige ogen. Je bent mijn beste vriendin.’

‘Je kunt er beter een nemen die niet zoveel onderhoud vergt.’

‘Diana vergde weinig onderhoud. Ze was slaapverwekkend. Veel onderhoud betekent gewoon veeleisend, en ik vind het leuk dat je veeleisend bent.’

De eerste dag dat Anna weer aan het werk was gegaan, liep het drankgebruik onmiddellijk uit de hand. Ik kwam zo kachel opdagen voor mijn lunchafspraak met Anna dat ze me lopend naar huis bracht en op de bank legde.

‘Ik neem wel onbetaald verlof,’ stelde ze voor. ‘Je hebt nú iemand nodig. En blijf van de drank af, oké?’

‘Het gaat prima,’ jokte ik. ‘Ik heb niet zoveel gedronken. Het geeft me moed. Ik krabbel wel weer op. Ik heb alleen wat tijd nodig.’

Toen ze die avond thuiskwam trof ze me huilend onder een stromende douche aan. Ik had blijkbaar zo hard staan brullen dat de buren hadden geklaagd bij de politie.

‘Zet die mannen uit je hoofd, Cat,’ zei Anna, terwijl ze me in bed stopte. ‘Probeer ze uit je hoofd te zetten, goed? Ze hebben je trouwens hufterig behandeld, weet je nog? Kwel jezelf nou niet met je moeder,’ zei ze, terwijl ze mijn hand vasthield en ik probeerde in te dommelen. ‘Zij is degene die spijt moet hebben, niet jij.’

Bijna twee weken lang huilde ik of had ik zin om te huilen. Er zette zich een steenklomp vast in mijn maag. Ik staarde in het niets en dronk, en ik kon me niet voorstellen dat ik ooit de behoefte zou voelen om te lachen of zin zou hebben in eten.

Toen werd ik op een ochtend wakker van het geluid van Anna die het huis uit glipte om naar haar werk te gaan. Ik stond op, nam een douche, föhnde en borstelde mijn haar, deed schone kleren aan en schudde mijn hoofd tegen de vrouw in de spiegel. Wie was die vrouw gisteren? Wie had er voor de lunch twee flessen prosecco gedronken en naar de ruis van een niet-bestaande tv-zender zitten staren? Was ik dat?

Het was waarschijnlijk niet van de ene op de andere dag gebeurd, maar zo voelde het wel. Nog voordat ik mijn ontbijt van sinaasappelsap en geroosterd brood met Nutella – Anna at nog steeds Nutella! – ophad, borrelde er plotseling een reusachtige en ongerichte hoeveelheid energie in me op.

Ik deed de was. Ik stofzuigde. Ik ging naar buiten en deed in de supermarkt boodschappen voor de lunch en het avondeten. Ik geloof dat ik zelfs gelachen heb.

‘Ben je daar,’ zei Anna toen ze thuiskwam van haar werk. ‘Fijn om je weer te zien!’

We aten die avond lekker en dansten in de keuken op nietcoole liedjes, waarbij we eierklutsers gebruikten als microfoon.

De volgende dag stond ik rond vijf uur op en kookte en poets te ik tot negen uur. Toen Anna naar haar werk was, deed ik boodschappen, kookte ik, en maakte ik lijstjes van dingen die ik wilde doen en kopen. Bij thuiskomst ontdekte Anna dat ik alle meubels in haar woonkamer een andere plek had gegeven.

‘Het is wel een verbetering,’ zei ze voorzichtig.

De volgende dag wandelde ik met een hoed en een zonnebril op en een sjaal om drie uur lang rond in Glasgow.

Ik nam de bus, in de hoop iemand te treffen met wie ik kon praten.

Na afloop van het journaal van halfzeven kwam Anna thuis. Ze maakte een wat nerveuze indruk.

‘Hoe voel je je?’ vroeg ze, en ze keek het appartement rond, op zoek naar tekenen van mijn ongebreidelde energie.

Ik had wat cocaïne gebruikt die een man in lijn 5 naar Castlemilk me in ruil voor geld had aangeboden, en toen ik thuiskwam had ik een uitgebreid driegangendiner gekookt.

Ik schonk een glas prosecco voor haar in.

‘Ik voel me fantastisch,’ zei ik tegen Anna.

‘Mooi,’ zei ze, een tikje onzeker.

Ze nam een slokje van de mousserende wijn en ging aan tafel zitten, terwijl ik het voorgerecht opdiende: pannenkoekjes met gebraden eend.

‘Waar heb ik dit allemaal aan te danken?’ vroeg ze.

Ik liep naar haar stoel, ging naast haar zitten en legde vijf bierviltjes op tafel.

‘Je hebt deze bewaard,’ zei ik. Het waren de bierviltjes waarop ik op een avond in de kroeg ‘vriendjesgrafieken’ had getekend. Ik had ze in haar sieradendoos gevonden.

Nadat ik ze had gevonden, had ik een nieuwe grafiek getekend om Joe weer te geven: de lijn ging nog dramatischer op en neer dan bij Rory.

‘Vandaag besefte ik,’ zei ik, kijkend naar de vijf grafieken op een rij, ‘dat ze zich stuk voor stuk eindeloos herhalen. Er zit geen vooruitgang in. En ik besefte ook dat jij er al die tijd bent geweest. Ik zou van jou geen grafiek kunnen tekenen, snap je.’

Ik knielde naast haar neer. ‘Ik weet dat ik bang ben geweest je te kwetsen, maar…’

Daarna deed ik mijn ogen dicht, en ik zoende haar. Het was mijn bedoeling haar op de lippen te zoenen, maar ze had zich afgewend, en omdat mijn ogen dicht waren, had ik dat niet gemerkt. Ik kwam op haar schouder terecht, geloof ik.

‘Hou op!’ Ze zei het zo luid dat ik opveerde van schrik.

‘Hoe bedoel je, hou op?’ Wat bedoelde ze? Dit was toch wat ze altijd had gewild?

‘Nee! Luister, Cat. Je weet wat er aan de hand is, hè? Je bent weer malende.’ Ze keek naar mijn pupillen. ‘Wat heb je gebruikt?’

‘Ik weet het niet…’ Ik ging op de grond zitten. ‘Maar het is waar, Anna, jij hebt altijd van me gehouden, waar ik ook was in de grafieken.’

Ze schonk water voor me in, dat ik opdronk. Het kwam er onmiddellijk via mijn ogen weer uit.

‘Wie ben ik?’

‘Op een dag begrijp je precies wie je bent en dan zul je trots op jezelf zijn.’

‘Waar ben ik mee bezig?’

‘Op een dag, als je er klaar voor bent, begrijp je wat je wilt en dan ga je er gewoon voor. Dan vraag je je onderweg af waar je je nou zo druk om hebt gemaakt.’

‘Ik ben verknipt.’

‘Je bent niet verknipt. Telkens wanneer je de kluts kwijtraakte, had je daar een verrekt goede reden voor. Ik zou ook doodsbang zijn geweest als ik ging emigreren. Ik zou in de gevangenis ook paranoïde zijn geworden en zelfmoord hebben willen plegen. En als mijn moeder gearresteerd was op beschuldiging van meervoudige moord, zou ik ook te veel drinken. Je bent mooi, je bent getalenteerd, en ik heb nog nooit zo’n interessant iemand ontmoet als jij. Wanneer hou je nou eens op met die zelfhaat? Wanneer ga je jezelf nou eens zien zoals je werkelijk bent?’

Maar ik zag mezelf al zoals ik werkelijk was, en dat was lelijk en dat was akelig. Ik wou dat dat mens verdween.

‘Ik weet hoe je van die haat en angst voor jezelf af kunt komen. Ik weet wat je moet doen,’ zei Anna. ‘Morgen gaan we naar het graf van je vader.’