Midden-Italië 1
Ligging en landschap
Ligging
Toscane, Umbrië en de Marche zijn drie aan elkaar grenzende landstreken in Midden-Italië. Toscane, de grootste en westelijkste streek, ligt aan de Tyrrheense Zee. Het bezit een 300 km lange kust, die loopt van La Spezia in het noorden tot even voorbij het schiereiland Monte Argentario in het zuiden. De Marche, de oostelijkste streek, grenst aan de Adriatische Zee. Ingeklemd tussen beide ligt Umbrië, dat geen kust bezit.
De grens tussen Toscane en Umbrië kan van noord naar zuid grofweg getrokken worden van Sansepolcro langs de westoever van het Trasimeense Meer tot het Meer van Bolsena. De grens tussen de Marche en Umbrië verloopt min of meer evenwijdig aan de kust van de Adriatische Zee.
De drie streken worden in het noorden begrensd door Emilia-Romagna en in het zuiden door Lazio en de Abruzzen.
Het natuurlijke landschap
De eerste beelden die zich opdringen aan iemand die al eerder in Toscane, Umbrië en de Marche is geweest, zijn die van een heuvellandschap waarvan de toppen bezet worden door kleine steden. Ook kan deze bezoeker meteen het grootste verschil tussen de streken aangeven: Toscane is veel meer dan Umbrië en de Marche door de mens bewerkt en gevormd. Umbrië en de Marche zijn ruiger dan het keurig ingedeelde landschap van Toscane. Om deze indrukken wat meer reliëf te geven, volgt hier eerst een schets van het natuurlijke landschap. Daarna wordt beschreven hoe de mens het uiterlijk van de streken beïnvloed heeft.
Het landschap kent bergen, heuvelruggen en vlakten. De laatste liggen voornamelijk in het kustgebied. De Apennijnen begrenzen Toscane aan de noordzijde. Aan de noordoostkant van de streek buigen ze af naar het zuiden en lopen dwars door Umbrië. Tussen dit gebergte en de Tyrrheense Zee lopen verscheidene heuvelruggen en dalen, vrijwel allemaal in de richting noord–zuid. De bergen reiken niet hoger dan 2000 m en zijn minder woest dan de Alpen. Je kunt het gebied het best van west naar oost beschrijven.
Voor de westkust ligt de Toscaanse archipel, een reeks eilandjes waarvan Elba het grootste is en ook de meeste minerale grondstoffen bevat. De andere eilandjes van de archipel zijn Gorgona, Capraia, Pianosa, Montecristo, del Giglio en Gian-nutri.
De rivieren hebben in de loop der tijden dalen en vlakten gevormd die het heuvellandschap onderbreken. In het noordelijk deel van Toscane bevinden zich vlak bij de kust de Alpi Apuane, waarin zich het kostbare marmer bevindt. De Toscaanse kust is verder voor het grootste deel aangeslibd. De Maremma, het zuidelijke kustgebied, wordt door een betrekkelijk klein aantal rivieren ontwaterd, waardoor er grote moerassen zijn ontstaan. De Maremma was dan ook gedurende lange tijd vrijwel onbewoonbaar in verband met malaria-epidemieen. Bij Orbetello ligt de Monte Argentario, een mooi schiereiland dat via landtongen, de tomboli, met het vasteland is verbonden.
Evenwijdig aan het kustgebied ligt tussen de plaats Montecatini in het noorden en de berg Monte Amiata in het zuiden een reeks uitgedoofde vulkanen. De 1790 m hoge Monte Amiata is de hoogste berg van Toscane en bevat veel kwikzilver. Vanwege het vulkanisme kent deze zone hier en daar warme bronnen, onder meer bij Montecatini. In Larderello komt zelfs onder grote druk stoom omhoog met een temperatuur van 90 tot 250 °C. Van deze ‘rode steenkool’ wordt dankbaar gebruik gemaakt voor het opwekken van elektrische energie.
In deze oude vulkanische gebieden bevinden zich de mineraalrijke vruchtbare lavabodems die, voordat zij voor de landbouw in gebruik werden genomen, met loofbossen waren bedekt. Deze bossen hebben ervoor gezorgd dat de bodem van een humuslaag werd voorzien, zodat hij nu uitstekend geschikt is voor de landbouw.
De vulkanische zone wordt van de Apennijnen gescheiden door een inzinking in het land, waarin oorspronkelijk tal van meren lagen. Daarvan is alleen het Trasimeense Meer (128 km2) over. Ten slotte vormen de Apennijnen in het oosten als het ware een ring, die in twee delen wordt onderscheiden. In het grensgebied met Ligurië en met Emilia-Romagna heet het gebergte de Toscaans-Emiliaanse Apennijnen, in zuidelijke richting vervolgens de Umbrisch-Markense Apennijnen.
De belangrijkste rivieren in het gebied zijn de Tiber, die Umbrië in tweeën deelt, en de Arno, de Serchio en de Ombrone in Toscane. De loop van de Arno is wat grillig. Hij stroomt vanuit zijn brongebied eerst in zuidoostelijke richting door het Casentino-dal en draait dan in de buurt van Arezzo met een grote boog door de Valdarno in noordwestelijke richting naar Florence. Vandaar stroomt hij in een min of meer rechte lijn westwaarts naar de Tyrrheense Zee, waarin hij bij Marina di Pisa uitstroomt.
De Marche bestaat uit een heuvel- en berglandschap (respectievelijk tweederde en eenderde deel van het gebied uitmakend) en zo’n 170 km zandstrand, dat slechts onderbroken wordt door de Monte Conero. Enkele rivierdalen vormen de toegang tot het binnenland, waar een aantal schilderachtige heuvelstadjes dromerig op een bezoek ligt te wachten. De Metauro, de Chienti en de Tronto zijn de belangrijkste rivieren.
Het ingerichte landschap
Toscane wordt wel de grootste tuin van Europa genoemd. Deze tuin is deels door de natuur gevormd en deels door de mens aangelegd. Vaak is de invloed van de mens op het natuurlijke landschap echter niet nauwkeurig aan te wijzen.
Door de eeuwen heen hebben steeds veranderende landbouwmethoden, waarmee geprobeerd werd het heuvel- en bergland zo veel mogelijk te benutten, hun sporen nagelaten. Het kappen van bomen op de berghellingen heeft een versnelde erosie van de bodem tot gevolg gehad, waardoor vaak dunne, weinig vruchtbare bodems overbleven. Terrassen tegen de hellingen zijn bedoeld om dit proces te vertragen.
De voor de landbouw beschikbare grond toont afwisselend graanvelden, olijfboomgaarden, zonnebloemvelden en lange rijen wijnstokken. In de zomer zie je een bonte schakering kleuren, waarbij geel de boventoon voert, in tegenstelling tot het voorjaar, wanneer alles groen is.
De schoonheid van het gebied wordt niet alleen door de natuur bepaald. De oude stadjes, waarvan een groot aantal op heuveltoppen ligt, zijn bijzonder karakteristiek. Uit strategische overwegingen besloten de oudste bewoners zich hoog te vestigen, zodat ze hun vijanden al van verre konden zien aankomen en dan nog alle tijd hadden om hun verdedigingsposten op de stadswallen in te nemen.
Aan de kust liggen in het noorden, langs de Riviera della Versilia, 19de-eeuwse badplaatsen. Zuidelijker, in de Maremma, vind je jongere plaatsen, die tot ontwikkeling kwamen nadat het moerasgebied voor bebouwing geschikt was gemaakt. Rechte sloten, die voor de afwatering moeten zorgen, verkavelen dit gebied in rechte stukken.
Het platteland is zeer dunbevolkt. Hier en daar staat een boerenhoeve, vaak op een heuveltje en omgeven door cipressen die wat schaduw geven. Ook vind je er geïsoleerd gelegen kloosters en huizen van (voormalige) adellijke geslachten.
Het wegennet is goed ontwikkeld. De oude Romeinse wegen, zoals de Via Aurelia, de Via Flaminia en de Via Cassia, worden in gemoderniseerde vorm nog steeds intensief gebruikt. Tezamen met de nieuwere vierbaanswegen vormen ze de belangrijkste verkeersverbindingen. Een tolweg, de Autostrada del Sol, loopt in de richting noord-zuid dwars door het gebied.
Het hierboven voor Toscane geschetste beeld geldt in grote lijnen ook voor Umbrië, al drukten de inwoners van laatstgenoemde streek veel minder dan hun buren hun stempel op het landschap. Umbrië, dat ‘het groene hart van Italië’ wordt genoemd, en zeker de Marche bezitten een veel groter onaangetast areaal dan Toscane en maken een woestere indruk.
Flora en fauna
De natuurlijke begroeiing in de bergen bestaat tot 800 m hoogte uit kastanjebomen en eiken. Daarboven groeien beuken en vanaf 1300 m tot de boomgrens op 1700 m dennen. Buiten de berggebieden bestaat de natuurlijke flora uit macchia, een struikgewas dat het hele jaar groen is. De meest karakteristieke struiken zijn de jeneverbes en de brem. Verder komen er laurierbomen voor en talrijke geurende planten als rozemarijn. De pijnbomen zijn karakteristiek voor de lage duinen bij de kust en de cipressen groeien vooral op de heuvels in het binnenland.
Italianen zijn hartstochtelijke jagers, waardoor de wildstand aanzienlijk afgenomen is. Het meest voorkomende wilde dier is het wilde zwijn. Dit leeft in de Maremma en in de Chiantistreek. Op de grens van Umbrië en Toscane komen wolven voor, evenals rond Norcia en in het oosten van Umbrië.
In Toscane is de Maremma het natuurgebied met de rijkste fauna. In het grote natuurpark wordt de dierenpopulatie beschermd. Naast zwijnen leven er herten, vossen, wezels, stekelvarkens en marters. In Umbrië leven deze dieren nog op tal van plaatsen. Van de vogels komt de patrijs het meest voor. Voorts kun je in beide gebieden veel trekvogels spotten.
Klimaat en beste reistijd
Het klimaat van Italië kan grofweg worden aangeduid als een Middellandse-Zeeklimaat, een subtropisch klimaat met warme, droge zomers en zachte winters. Landinwaarts bestaan echter aanzienlijke verschillen, samenhangend met geografische bijzonderheden en de invloed van zee en bergketens.
Toscane kent een mild klimaat. De temperatuur ligt in de koudste maand tussen 4 en 8 °C, terwijl in de zomer de temperatuur ongeveer vier maanden achtereen minstens 20 °C bedraagt. De neerslag valt in hoofdzaak in de herfst, winter en lente. Het bijzonder aangename klimaat is mede te danken aan de relatief warme Tyrrheense Zee. Bovendien is Toscane droger dan het meer noordelijk en zuidelijk gelegen kustgebied, omdat het in de luwte van Corsica ligt.
In Umbrië is het klimaat eveneens mild, maar de winter is er aanzienlijk kouder dan in de kustgebieden. De jaarlijkse hoeveelheid neerslag is ongeveer gelijk aan die van Toscane, maar in de hoger gelegen delen valt meer regen. In de winter valt de neerslag in de vorm van sneeuw, die wekenlang kan blijven liggen.
De regen valt vaak in korte hevige buien. Deze zware buien berokkenen de landbouw veel schade. Bovendien is de droogteperiode tussen twee buien vrij lang. Hierdoor kan het gewas verdorren terwijl er in z’n totaliteit voldoende neerslag valt.
Gelet op het klimaat, zijn de lente en het najaar de beste perioden voor een bezoek aan Midden-Italië. De meeste bezoekers zijn echter gebonden aan de zomermaanden. Dan kan het zeer heet zijn en ontvluchten de bewoners van de grote steden hun woningen om een schaduwrijke plaats aan het water te vinden. Volg in de zomer het voorbeeld van de Italianen en pas de activiteiten aan de omstandigheden aan. Het is verstandig om op het heetst van de dag niets te doen en uit de zon te blijven.
|
Gemiddelde |
Gemiddelde |
||
|
jan. |
juli |
jan. |
juli |
Abetone |
2 |
16 |
230 |
69 |
Arezzo |
5 |
24 |
61 |
30 |
Carrara |
7 |
25 |
121 |
32 |
Casciana Carfagna |
2 |
19 |
148 |
53 |
Elba |
9 |
25 |
58 |
10 |
Florence |
6 |
25 |
68 |
23 |
Gubbio |
4 |
23 |
100 |
35 |
Livorno |
7 |
24 |
77 |
14 |
Orbetello |
9 |
25 |
80 |
7 |
Orvieto |
5 |
24 |
93 |
28 |
Perugia |
4 |
23 |
82 |
38 |
Siena |
5 |
24 |
72 |
28 |
Terni |
6 |
25 |
77 |
30 |
Bevolking
Het totaal aantal inwoners van Toscane en Umbrië bedraagt ongeveer 4,4 miljoen. Het grootste deel daarvan leeft in Toscane. Ook de bevolkingsdichtheid is in Toscane belangrijk hoger dan in Umbrië, namelijk 156 inwoners per km2 tegenover 95 inwoners per km2. Het verschil hangt nauw samen met het feit dat de Apennijnen dwars door Umbrië lopen. Ook kent deze streek weinig grote steden. In Toscane woont het grootste deel van de bevolking in de grote plaatsen en hun directe omgeving. Florence is de grootste stad met ongeveer een half miljoen inwoners. De Marche heeft een kleine 1,5 miljoen inwoners, die in kleine steden en dorpen wonen. Ancona, de grootste plaats, telt ruim 100.000 inwoners. Ascoli Piceno heeft ongeveer de helft van dit aantal.
Van oudsher heeft het gebied een laag geboortecijfer. Hoewel de bewoners gemiddeld steeds ouder worden, overtreft het aantal mensen dat jaarlijks komt te overlijden het aantal geboorten. Bovendien is er een sterke emigratiestroom naar het industriële Noorden. Een gevolg is dat de bevolking niet groeit.
De levensstandaard van de bevolking is redelijk te noemen. De bewoners van de drie streken zijn weliswaar niet zo rijk als hun landgenoten in Noord-Italië, maar ze kennen ook geen armoede zoals die in Zuid-Italië voorkomt.
Het dagelijks bestaan
Het dagelijks bestaan van de bevolking van Toscane, Umbrië en de Marche biedt een aantal attracties, die – hoewel niet als zodanig bedoeld – voor de toerist zeer de moeite waard zijn. Wat geen toerist mag missen in het dagelijks leven van de steden, is de pantoffelparade, die steevast omstreeks 17 uur begint. De bewoners lopen volgens een vaste route door de stad om elkaar even te spreken en nog even te winkelen. Het geroezemoes stijgt op in de nauwe straten. Even plotseling als de voetgangersstroom op gang is gekomen, verdwijnt hij tegen etenstijd.
Zeker een bezoek waard zijn de middeleeuwse feesten, waarvan de belangrijkste in het hoofdstuk ‘Praktische informatie’ worden opgesomd. De bewoners van de regio zijn zich sterk bewust van hun rijke traditie en het in ere houden van de jaarlijks grote feesten, waarvan de oorsprong vaak eeuwen teruggaat, is een uiterst serieuze zaak. Wanneer burgers van een Nederlandse stad zich in historische kostuums steken, is de aanleiding in verreweg de meeste gevallen een eeuwfeest betreffende het verkrijgen van stadsrechten. In Italië wordt het verleden echter in jaarlijks terugkerende manifestaties opgeroepen. De burgers nemen daaraan niet als individu deel, maar als vertegenwoordigers van hun wijk. De indeling van de steden in districten dateert vaak van eeuwen her en de wijk is een werkelijk bestaand geheel, geen papieren fictie van ambtenaren. Ook zijn er feesten waarbij vertegenwoordigers van verschillende steden hun krachten meten.
Verder kunnen toeristen hun ogen de kost geven op een groot aantal markten. In Midden-Italië kent bijna elke plaats een weekmarkt, zoals die ook in Nederland en België voorkomt. Het aanbod bestaat uit textiel, gebruiksvoorwerpen, groente en fruit. Er zijn ook maandelijkse markten, zoals de antiekmarkt in Arezzo. Daarnaast zijn er jaarmarkten die één of twee weken duren en dienen om de specialiteit van een plaats of streek onder de aandacht te brengen. Zo heeft Greve, een centrum in de Chiantistreek, een feestweek met markt waarbij de wijnoogst centraal staat.
Als je rustig door de straatjes van een Toscaans plaatsje dwaalt, kun je de bewoners in hun dagelijkse routine gadeslaan. Het is altijd leuk om een blik te werpen in de werkplaatsen waar het handwerk nog in ere wordt gehouden, of een straatje in te lopen en tegen de gevels van de huizen het wasgoed te zien hangen. Het venten is hier nog een normaal verschijnsel. In de cafés verzamelen de mannen van het dorp zich om te praten of te kaarten.
Al nemen de Italianen de tijd voor gezelligheid, vergeet niet dat ook hier een groot deel van de dag besteed wordt aan werk. Mannen en vrouwen leiden het harde bestaan van boerenfamilies en kleine zelfstandigen, voor wie luilekkerland – en daar woont volgens hen de toerist – erg ver weg is. Alleen tussen de middag valt het leven stil. Evenals in de meeste andere mediterrane landen is er een lange middagpauze. Pas na 15 uur komt de bedrijvigheid weer op gang.
De bezoeker krijgt snel begrip voor deze dagindeling. De zon kan onbarmhartig schijnen en het is dan ook aan te raden het levenstempo aan te passen aan de lokale gewoonte.
Bestuur en staatsinrichting
Italië is sinds 27 december 1947 een democratische republiek en heeft een parlement dat bestaat uit het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Alle volwassenen hebben stemrecht. Naast de 315 gekozen senatoren heeft ook een aantal voor het leven benoemde senatoren een zetel. Het Huis van Afgevaardigden telt 630 leden en wordt voor een periode van vijf jaar gekozen.
In 1993 heeft het land een nieuw kiesstelsel. Van de zetels in de Senaat en in het Huis van Afgevaardigden wordt 75 procent gekozen volgens een districtenstelsel. De winnaar is degene die de meeste stemmen heeft; een absolute meerderheid is niet vereist. Van de zetels wordt 25 procent toegewezen via het systeem van de evenredige vertegenwoordiging. Men hoopte met deze verandering een tweeblokkensysteem te krijgen. De partijen moesten wegens het districtenstelsel coalities smeden voor de verkiezingen.
De president van Italië wordt door de beide kamers van het parlement gekozen, waarbij een tweederde meerderheid vereist is. De kandidaat moet ouder zijn dan 50 jaar, de ambtstermijn bedraagt zeven jaar. Een herverkiezing is uitgesloten.
Sinds 16 mei 1970 is Italië ingedeeld in regioni die weer onderverdeeld zijn in provincies. Deze laatste zijn genoemd naar de hoofdstad ervan. Politiek gezien hebben de inwoners van Toscane, Umbrië en de Marche meestal gestemd voor de linkse partijen.
Schone handen
Veel indruk maakte de val van de gerespecteerde socialistische leider Craxi, niet lang na de presidentsverkiezingen van 1992. Justitie in Milaan was een stelsel van corruptie op het spoor gekomen. Uit onderzoek bleek dat voor bijna elke aanbesteding door de overheid smeergeld was betaald aan een partij of aan individuele politici. Ook Craxi was daarbij betrokken. Dit had een sneeuwbaleffect: in het hele land werden corruptiepraktijken door Justitie blootgelegd, waaruit bleek dat bijna alle politici daarbij betrokken waren. Er stak een storm van protest op. Justitie begon aan de schoonmaakactie Mani pulite (Schone Handen).
Op initiatief van de uit de DC gestapte volksvertegenwoordiger Mario Segni werden referenda gehouden over een nieuw systeem voor de Senaatsverkiezingen. Voortaan zouden 238 zetels worden toegekend via een districtenstelsel en 77 volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Op 18 en 19 april stemden 82,7 procent van de opgekomen stemmers (totaalopkomst: 77 procent) vóór de door Segni voorgestelde wijzigingen. De Italianen gaven hiermee te kennen dat zij de praktijken van de bestaande partijen beu waren. De vraag bleef evenwel of het nieuwe stelsel de corruptie zou kunnen uitbannen.
Een groeiende minderheid heeft zich van het bestaande politieke systeem afgekeerd en de Lega Nord (eerder Lega Lombarda) gesteund. Deze partij onder leiding van Umberto Bossi wilde van Italië een federatie van drie afzonderlijke staten maken, zodat het rijke noorden onafhankelijk werd van het arme zuiden. Daarmee zou ook het oude partijensysteem te gronde gaan.
In 1994 werden verkiezingen gehouden volgens de nieuwe regels. Veel Italianen zochten hun heil bij Forza Italia!, de in zeer korte tijd uit de grond gestampte partij van mediamagnaat Silvio Berlusconi. Deze zakenman, die door zijn commerciële tv-stations en door het voorzitterschap van de voetbalclub AC Milan grote bekendheid geniet, beloofde de Italianen een nieuwe zakelijke en niet-corrupte toekomst. Zowel de christen-democraten als de oude linkse partijen leden een enorm stemverlies.
Samen met de Legisten van Bossi en de neofascisten vormde Berlusconi een meerderheidskabinet. De neofascisten trachtten zich sindsdien als een fatsoenlijke conservatieve partij te verkopen, Bossi sprak niet al te expliciet over Padania (Noord-Italië) en Berlusconi legde de nadruk op de zakelijkheid. In Europa was men niettemin bevreesd voor een opmars van extreem-rechts. Weldra kwam Berlusconi in opspraak. Hij misbruikte de politiek om zijn eigen zakenbelangen, die in de firma Fininvest waren ondergebracht, te dienen. Zijn reorganisatie van de RAI, de staatstelevisie, werd beschouwd als een manier om zijn eigen commerciële zenders te versterken. Ook zijn pogingen om de corruptieonderzoeken van de Italiaanse justitie te bemoeilijken, werden hem niet in dank afgenomen. Zijn broer werd in staat van beschuldiging gesteld. Naar Berlusconi zelf werd een justitieel onderzoek geopend. Eind 1994 viel zijn regering doordat de Lega Nord uit de coalitie stapte.
Lamberto Dini, de minister van Financiën in het kabinet van Berlusconi, kreeg de opdracht een nieuwe regering te vormen. Hij bracht een zakenkabinet tot stand dat gesteund werd door de PDS en de Lega Nord. Bij regionale en gemeentelijke verkiezingen bleek de aantrekkingskracht van Berlusconi aanzienlijk verminderd. Tevens bleek er geen steun meer te zijn voor Dini. Er restte niets anders dan nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
Aan de verkiezingen van 1996 namen twee coalities deel: de Olijfalliantie van Romano Prodi en de Vrijheidsalliantie van Berlusconi en Fini. Bossi’s Lega Nord deed zelfstandig mee. De Olijfcoalitie, een centrum-linkse groepering, was in juli 1995 tot stand gekomen onder leiding van Romano Prodi, een voormalige hoogleraar in de economie en vroeger lid van de christen-democraten. Hij kon rekenen op de PDS en de linkse christen-democraten. De andere christen-democraten hadden zich bij Berlusconi aangesloten. Op 21 april 1996 behaalde Prodi en de zijnen de overwinning. Met behulp van de heropgerichte communistische partij beschikte hij nu over een kleine meerderheid in het parlement.
In september 1996 trok Bossi veel aandacht met een driedaagse mars langs de Po. Toen hij bij de monding was aangekomen, riep hij een nieuwe staat, Padania, uit. Hij had hierbij Noord-Italië plus Toscane op het oog. De regering-Prodi reageerde met aanhankelijkheidsbetuigingen aan de eenheidstaat.
De corruptieonderzoeken van Justitie gingen intussen door. Er lijkt geen einde te komen aan de onthullingen over verboden handelingen van politici. Zelfs de schijnbaar onaantastbare Mario Andreotti, die vele keren minister-president was geweest, moest zich verantwoorden over zijn relaties tot de maffia op Sicilië. Ook werd er huiszoeking gedaan bij Antonio di Pietro, de Milanese rechter die in Italië geldt als de motor van de actie Schone Handen. De strijd tegen de corruptie was volledig verzand.
De Italiaanse politiek is voor de buitenstaander nog steeds chaotisch. Italiaanse regeringen zijn sinds de stichting van de republiek gemiddeld slechts negen maanden aan de macht geweest. Regeringscrises leidden echter meestal niet tot nieuwe verkiezingen omdat het land in feite vooral rechtstreeks door de partijen werd bestuurd. Bestuursleden van grote staatsbedrijven waren meestal ook partijleden. Een van de grootste problemen van Italië was de onwil om dat systeem te veranderen en de uitvoerende macht daadwerkelijk aan de regering over te dragen. De macht was tot voor kort in handen van de Democrazia Cristiana (DC); de communisten waren voortdurend in de oppositie.
De greep die de regerende partijen op de maatschappij hadden, werd gezien als het grootste probleem van Italië. Er werd dan ook regelmatig gesproken over de riforme istituzionale, maar aangezien deze moesten worden aangenomen door een parlement dat door diezelfde partijen werd beheerst, bestond er weinig hoop dat er iets fundamenteels zou veranderen.
In 1998 viel de regering van Prodi, omdat hij zijn brede coalitie niet bij elkaar kon houden. Hij werd opgevolgd door Massimo d’Alema, een voormalige communist, die alles op alles zette om Italië economisch zo op orde te krijgen dat het land kon meedoen aan de Europese Monetaire Unie. Nederlandse politici haalden in die periode de kranten met hun negatieve oordelen over de mogelijkheid dat Italië dat echt zou halen. Er vielen verwijten over creatief boekhouden et cetera. Nederland was even niet zo populair aan de andere kant van de Alpen. Met de breuk tussen KLM en Alitalia werd het er niet beter op.
In 2000 maakte D’Alema plaats voor Giuliano Amato, die vooral als minister van Financiën van D’Alema verantwoordelijk was voor het wonder dat Italië aan de eisen voor invoering van de euro voldeed. In mei 2001 werden er weer verkiezingen gehouden en inmiddels had Berlusconi zo veel terrein terug veroverd, dat hij deze won. Hij sloot een coalitie met de neofascisten en de Lega Nord. Veel van zijn verkiezingsbeloften werden niet ingelost en bij de volgende verkiezingen betaalde Berlusconi daarvoor de rekening. Hij vocht de verkiezingsuitslag tevergeefs aan, maar moest vervolgens plaats maken voor zijn tegenstander Prodi. Toen diens kabinet al betrekkelijk snel ten val kwam, keerde Berlusconi triomfantelijk terug en zijn coalitie reageert nu weer het land.
Economie
Toscane
In Toscane is slechts 9 procent van het grondoppervlak vlak land, terwijl de rest uit heuvels en in mindere mate bergen bestaat. De belangrijkste landbouwproducten zijn graan, olijven, peren en wijn. Een aparte plaats in de landbouw neemt het kustgebied van de Maremma in. Een groot deel van deze moerassige streek is sinds het begin van deze eeuw drooggelegd en in cultuur gebracht. Aanvankelijk werden er grootschalige commerciële landbouw en veeteelt bedreven, zoals tarwe- en schapenteelt. Het land was doorgaans in handen van grootgrondbezitters. Omdat er slechts enkele producten werden geteeld, hadden de landarbeiders alleen werk in het seizoen en heerste er grote werkloosheid. De regering wees in de jaren vijftig de Maremma als landbouwhervormingsgebied aan. Grootgrondbezit werd afgeschaft en een groot deel van het land werd in erfpacht uitgegeven, waardoor het stukje grond dat elke boer kreeg kon overgaan van vader op zoon. De landbouwgrond werd nu veel intensiever gebruikt. Naast graan werden fruit, bloemen en groenten verbouwd. Ook de verwerking en conservering van deze producten leverden nieuwe arbeidsplaatsen op.
Toscane is zeer bebost, vooral in het zuiden. Het is het bosrijkste gebied van Italië, maar veel inkomsten levert dat niet op.
Veel zware industrie kent Toscane niet, afgezien van de staalfabrieken in Piombino. De meeste industriële activiteit maakt deel uit van de lichte sector en vindt plaats in kleine fabrieken. Een derde van de industriearbeiders is werkzaam in de wol- en textielindustrie rond Prato, in Empoli, Florence, Montevarchi en Arezzo en in de marmerwinning in Massa en Carrara. Ongeveer eenvijfde deel van de beroepsbevolking, een kleine kwart miljoen mensen, is werkzaam in de handwerknijverheid. Belangrijke producten zijn keramiek, leerwaren en strowaren (Florence, Siena en Arezzo), glaswerk (Empoli), albast (Volterra) en onyx (Siena).
Toscane is een van de belangrijkste mijnbouwgebieden van Italië, met het ijzererts van Elba, het kwikzilver bij de Monte Amiata en de zogenaamde rode steenkool (geothermische energie) van Larderello. Livorno, van oudsher een belangrijke handelsplaats, is de grootste haven.
Het toerisme vormt een belangrijke bron van inkomsten in Toscane. De schoonheid van het landschap en de talloze historische en artistieke bezienswaardigheden bieden elk wat wils. Toch worden de toeristische mogelijkheden nog niet ten volle uitgebuit; gelukkig niet, zou je kunnen zeggen.
Het mezzadria-systeem
Het mezzadria-systeem werd vervangen door een huurpacht, maar nog lopende contracten bleven gelden. Nieuwe contracten mogen echter niet meer worden afgesloten. In Umbrië, en ook in Toscane, komt het systeem voorlopig nog voor. Het mezzadria-systeem verbindt landeigenaars en pachters door een contract waarbij de landeigenaar in het bezit is van gebouwen, machines en zaaigoed, en de pachter alleen de helft van de opbrengst van zijn geleverde arbeid krijgt. Een gevolg van dit systeem is dat de boerenzonen niet allemaal terecht kunnen op de pachtgrond van hun vaders, omdat de inkomsten nauwelijks voldoende zijn voor één gezin. Daarom trekken veel jongeren weg naar de steden.
Ook is veel grond ongebruikt gelaten, omdat de belangstelling voor de onvoordelige pacht of huur te gering is. De pachters voelen ook weinig voor modernisering van de landbouwmethoden. Waarom zullen ze zoveel moeite doen? Zelf gaan ze er maar weinig op vooruit; het grootste deel van de winst verdwijnt toch in de zakken van de grootgrondbezitters.
Umbrië
Umbrië verkeerde tot voor kort in een economische depressie. Dat is zeker niet altijd zo geweest. Ten tijde van het fascistische bewind werd er op bevel van Mussolini veel graan verbouwd en vond in de staalfabrieken van Terni de productie van wapentuig plaats. Ongeveer 60 procent van de bevolking was destijds in de landbouw werkzaam.
De tijden zijn echter
veranderd en wel ten nadele van de Umbrische landbouwers. Het
systeem waarbij de landbouwer de opbrengst van zijn arbeid deelde
met de landeigenaar, het zogenaamde mezzadria-systeem ( p. 27), werd vervangen door een
huurpacht. De meeste boeren konden niet voldoende geld op tafel
brengen en lieten de landbouw in de steek. Velen vertrokken uit
Umbrië, want vanwege de geringe industriële activiteit konden ze in
de regio zelf moeilijk een nieuw bestaan opbouwen. Dit heeft veel
wrok opgeroepen bij de bevolking, die zich door de regering in de
steek gelaten voelt. Op het arme Zuiden en het rijke Noorden van
Italië richt zich alle aandacht en Umbrië hangt er maar wat bij, zo
luidt de klacht. Alleen de toeristen brengen geld in het laatje.
Deze hebben voor veel verbetering gezorgd.
De metaalindustrie is gevestigd in Terni, waar men met ‘witte steenkool’ uit de rivieren het productieproces gaande houdt. Ook is er chemische en textielindustrie. Een tweede industrieel centrum is Feligno, met chemische, textiel- en houtbewerkingsfabrieken. Textielfabrieken zijn verder gevestigd bij Perugia en Spoleto.
Kerk en staat
Italië verschilt van alle andere landen op ten minste één belangrijk punt: het heeft een unieke instelling binnen zijn grenzen, het centrale bestuur van de rooms-katholieke Kerk. De verhouding tussen Kerk en staat is in het verleden verre van harmonieus geweest en staat ook tegenwoordig onder druk.
In 1870 ontstond een probleem over de relatie tussen de paus en de Italiaanse staat. Toen de Kerkelijke Staat, het gebied in Midden-Italië waar de paus wereldlijk heerser was, in 1860 werd opgenomen in de nieuwe staat Italië en toen 10 jaar later Rome werd veroverd (volgens de paus) of bevrijd (volgens de nationalisten), achtte de paus zich de gevangene van het Vaticaan. Tevens verbood hij katholieken actief deel te nemen aan het bestuur van de nieuwe staat.
Veel ergernis bij de Italiaanse regering en bij niet-katholieken veroorzaakte het eerste Vaticaans Concilie (1870). Daar werd vastgelegd dat de paus onfeilbaar was als hij geloofswaarheden verkondigde – zijn uitspraken zouden direct van God afkomstig zijn. De Italiaanse regering nam in 1871 een wet aan waarin eenzijdig een regeling over de relaties tussen de paus en Italië werd afgekondigd. De paus erkende deze niet en er ontstond een slepende kwestie.
In 1926 bleek de paus bereid tot een gesprek met de – inmiddels fascistische – regering van Italië. De onderhandelingen stokten echter. Pas in 1929 bereikten Pius XI en Mussolini een compromis. In de Verdragen van Lateranen werden twee belangrijke knelpunten opgelost. Allereerst werden de betrekkingen tussen de twee soevereine staten geregeld. De paus erkende Italië en kreeg op zijn beurt een grondgebied, Vaticaanstad en enige enclaves, toegewezen.
In de tweede plaats werd in een concordaat de rol van de Kerk in Italië geregeld. Het katholicisme werd de officiële staatsgodsdienst en het kerkelijk huwelijk werd door de staat wettelijk erkend als enige vorm van huwelijkssluiting. Ook werd het godsdienstonderwijs, dat in 1870 van de scholen was verdwenen, weer verplicht ingevoerd op de lagere en middelbare school. De regeling die Mussolini met de paus had getroffen, werd in 1947 opgenomen in de grondwet van de republiek Italië. Vanaf 1929 tot in de jaren zestig was er sprake van hartelijke betrekkingen tussen Kerk en staat.
In de jaren na de oorlog raakte de vrede tussen beide geleidelijk verstoord door de snelle modernisering van de samenleving, die net als elders in Europa in Italië plaatsvond. Denk bijvoorbeeld aan verschijnselen als verstedelijking, groeiende welvaart, toenemende aandacht voor het individu, contraceptie, het toenemend aantal mislukte huwelijken en van hun ouders vervreemde kinderen, opkomst van emancipatiebewegingen enzovoort.
Paus Johannes XXIII leek in staat deze veranderingen te integreren in een nieuwe vorm van katholicisme, maar onder zijn opvolger Paulus VI bleek de hoop op een sympathiserende houding van de kerkleiding ijdel. Veel Italiaanse geestelijken raakten het spoor bijster en stonden machteloos tegenover de verzoeken van hun parochianen om hulp in de snel veranderende maatschappij.
De tegenstellingen tussen de kerkleiding en de Italiaanse staat werden verscherpt, toen het Italiaanse parlement zich geroepen voelde wetten aan te nemen die het moderne bestaan richting moesten geven. Een zeer belangrijk moment was in deze het aannemen van de wet op de echtscheiding in het begin van de jaren zeventig. Nu werd het mogelijk in Italië een echtscheiding via de burgerrechter te verkrijgen. Tot dan toe was alleen een procedure via de kerkelijke rechtbanken mogelijk, wat in de praktijk scheiding bijna onmogelijk maakte. Toen de paus hiertegen fel protesteerde en de christendemocraten via een referendum – de laatste mogelijkheid om in Italië een wet ongedaan te maken – probeerden de klok terug te draaien, leden Kerk en christen-democratie een ernstige nederlaag.
In 1978 werd een iets gewijzigd concordaat gesloten, waarin rekening werd gehouden met de recente veranderingen. Ook in 1985 werd het concordaat aangepast. Het katholicisme hield op staatsgodsdienst te zijn. De Kerk werd steeds meer vereenzelvigd met conservatief optreden en deze trend is sindsdien nog steeds merkbaar.
De Marche
De bevolking van de Marche toont de neiging het binnenland met zijn te kleine percelen te verlaten om elders emplooi te zoeken. De dorpen die worden verlaten, vergrijzen in hoog tempo. Het is echter een groot probleem om werkgelegenheid te vinden in de Marche zelf. De bodem bevat geen delfstoffen die als grondstof of energiedrager kunnen dienen voor grotere industriële ondernemingen. Alleen voor de kust bij San Benedetto del Tronto is enige gaswinning mogelijk. Ook wordt er energie gewonnen uit waterkracht.
In een beperkt aantal ondernemingen vindt arbeidsintensieve industriële productie plaats. Zo zijn er fabrieken voor elektrische apparaten in Fabriano, voor meubels in Pesaro en voor schoenen in Ascoli en in Macerata. Daarnaast bleven traditionelere vormen van nijverheid bestaan, zoals de aardewerkproductie en die van muziekinstrumenten in de provincie Pesaro. De enige grote complexen bevinden zich rond de haven van Ancona, die belangrijk is voor de handel met de Balkanlanden, en in de olieraffinaderij bij Falconara, waar voor de kust een kunstmatig eiland werd aangelegd waar mammoettankers kunnen aanleggen.
Door de slechte infrastructuur zal de Marche voorlopig het aanzien behouden van een overwegend agrarisch gebied, waar intensieve teelt van graan, maïs en suikerbieten wordt bedreven en veel vee wordt gehouden. Vissers hebben in San Benedetto del Tronto, Fano en Ancona hun thuishavens. De sector die de meeste groei belooft, is het toerisme. Het gebied beschikt over alle ingrediënten: historische steden, een pittoresk landschap en een mooi strand.
Religie
Formeel zijn alle Italianen katholiek, maar in werkelijkheid verliest de Kerk gestaag gelovigen. Dat is niet toe te schrijven aan de overstap naar andere kerkgenootschappen (er zijn minder dan 200.000 geregistreerde protestanten), maar aan de onverschilligheid tegenover godsdienst die het moderne bestaan met zich meebrengt. De invloed van de Kerk is echter nog steeds heel groot. De rol van de lagere geestelijkheid in het dagelijkse leven kan zeer belangrijk zijn. De priester is vaak adviseur van de familie en behartigt soms het belang van zijn parochianen bij de overheid. Priesters spelen ook een hoofdrol in de hulp aan maatschappelijk zwakken.